JA ARGANG 44, NR 3 / MA ART 2014, PRIJS € 6,-
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Jan van den Akker (SLO )
gasthoofdre dacteur
Evenwichtig onderwijs Niet zo’n makkie
Met Wim Pijbes, Els Kloek, Bernard Wientjes en anderen over de toekomst van school
reportage reportage
God... Wat is de oorsprong van de wereld? Basisscholen als De Schatgraver en De Kleine Reus kunnen deze vraag dankzij de onderwijsvrijheid op hun eigen manier beantwoorden. ‘De oerknal is er nooit geweest.’
‘W
e gaan een tekening maken. Je mag zelf bepalen aan welke kant je begint.’ Leerkracht Niels Drost van de gereformeerde basisschool De Schatgraver in Zwolle geeft zijn leerlingen een leeg vel papier. Aan de ene kant staat ‘Schepping’, aan de andere kant ‘Oerknal’. Vandaag hebben ze het in groep 5 over hoe de aarde is ontstaan. De meeste kinderen beginnen enthousiast de schepping te tekenen: bomen, dieren, mensen, een zon. En de oerknal? Die roept vooral
‘Sommigen geloven dat de aarde miljarden jaren oud is. Wij niet’
Gbs De Schatgraver
Leraar Niels Drost vertelt over de schepping.
22
maart 2014
glazige blikken op. Drost loopt intussen rond en geeft aanwijzingen: ‘Nee, je hoeft de schepping niet per se dag voor dag te tekenen. Het gaat erom wat die gebeurtenis voor jou betekent.’ Drost ziet er hip uit met zijn opgeschoren haar en afgezakte bretels. In het lokaal staat een grote doos met bijbels, en eentje met psalmenboekjes. Elke dag beginnen en eindigen de leerlingen met een gebed, vertelt Drost, en lezen ze uit de bijbel. De kinderen zijn inmiddels klaar met tekenen. Drost begint te vertellen: ‘Door de bijbelverhalen weten we van de schepping. Hoe lang heeft de schepping geduurd?’ Er gaan een hoop vingers de lucht in. ‘Zes dagen,’ antwoordt een meisje. Drost: ‘En wat gebeurde er op de zevende dag? Toen rustte God, inderdaad.’ ‘Wij geloven allemaal in God,’ gaat hij verder, ‘maar er zijn ook mensen die ergens
tekst Jessie van den Broek beeld Joost Bataille
Geen oertijd te bekennen
anders in geloven. Wat is ook alweer de oerknal, als je dat nog weet?’ Nog voordat het verschijnsel is uitgelegd, begint een meisje met een lange paardenstaart tegen te sputteren: ‘Die is er nooit geweest!’ ‘Daar gaan we het zo over hebben,’ antwoordt Drost. ‘Wie weet wat de oerknal is?’ Een jongen: ‘Ze zeggen dat er twee stenen tegen elkaar waren geknald en dat zo de aarde is ontstaan. Maar ik geloof niet dat het zo is gegaan,’ zegt hij erbij. Kleurige gassen Drost laat op het digibord een animatie van de oerknal zien: kleurige gassen die samenkomen, gevolgd door een enorme explosie. ‘Sommige mensen geloven dat de aarde zo is ontstaan. En dat er daarna dieren ontstonden, eerst hele kleine en toen steeds grotere.’ Er wordt gegiecheld in de klas. Een meisje kijkt hoofdschuddend om zich heen: ‘Ik vind het een heel dom verhaal, zoiets kan helemaal niet.’ ‘Daar hoef je niet om te lachen,’ zegt Drost, ‘wij geloven dat de aarde pas zo’n 7000 jaar bestaat, maar volgens sommige mensen is ze al miljarden jaren oud. Dat is een groot verschil, maar het is belangrijk om respect te hebben voor wat andere mensen geloven. En stel je voor dat zij gelijk hebben in plaats van wij? Maar dat is nu juist wat geloven inhoudt: dat we erop vertrouwen dat iets zo is als wij denken dat het is.’
In het primair onderwijs hoeven kinderen niets te leren over het ontstaan van de aarde en de vroege prehistorie. Althans, als het aan de overheid ligt. Kerndoel 52 (zie ook pagina 16) geeft aan wat leerlingen van het verleden moeten kennen: De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer. Wat er gebeurde voordat die jagers en boeren er waren, daarvan mogen scholen zelf bepalen wat ze erover vertellen.
‘We onderwijzen voornamelijk de schepping,’ vertelt Drost na de les, ‘maar ook de oerknal en evolutie komen aan bod. Ik vind het prettig dat de kerndoelen van de overheid veel ruimte overlaten voor scholen om hun eigen identiteit uit te dragen. Dat hoort ook wel bij Nederland, denk ik. Maar ook als we vanuit de kerndoelen meer aandacht zouden moeten besteden aan bijvoorbeeld de evolutie, zou dat niet echt een probleem zijn. We kijken er toch vanuit onze eigen visie naar, en kunnen er altijd bij zeggen: wij geloven iets anders. Op die manier kun je eigenlijk alles wel onderwijzen.’
Keuze van Jan
...of de oerknal? Obs De Kleine Reus
‘R
ight here, right now,’ klinkt het door de klas. Groep 4 van de Amsterdamse openbare basisschool De Kleine Reus kijkt ademloos naar het digibord, waarop een videoclip van Fatboy Slim te zien is. Het filmpje geeft een ultrakorte samenvatting van de evolutie: een eencellig wezentje verandert achtereenvolgens in een kwal, een visje, een krokodil, een aap en een mens. De leerlingen vinden het prachtig. Ze roepen door elkaar heen: ‘Nu is het een vis!’ ‘Nee, een slang!’ ‘Een gorilla!’ Een meisje met lang bruin haar kijkt verwonderd om naar de juf. ‘Hij verandert steeds. Hoe kan dat?’ Haar klasgenootje is minder verbaasd: ‘Dit is echt gebeurd!’
De kinderen zitten in groepjes in een vrolijk lokaal, met collages aan de muren en knalgele zonneschermen. Ze zijn wat onrustig – het is vrijdagmiddag – maar hun interesse is gewekt. Als het filmpje is afgelopen, vraagt leerkracht Hester IJsseling: ‘Wat hebben we nu eigenlijk gezien?’ De antwoorden van de leerlingen zitten er niet ver vanaf: ‘ontwikkeling’, ‘de oerknal’, en zelfs ‘evaluatie’. IJsseling: ‘Kijken jullie weleens naar Pokémon? Daar is Pikachu eerst Pichu en later Raichu. Steeds verandert er iets waardoor hij een andere, sterkere gedaante krijgt. Dat noemen we evolutie. En dat zagen we ook in het filmpje: eerst is er een visje. Dat gaat het land op en krijgt pootjes, en zo ontwikkelt
>> maart 2014
23
reportage reportage
‘De wereld is door toeval ontstaan’
De leerlingen van Hester IJsseling leren over de evolutie.
het zich steeds verder.’ Op het schoolbord tekent IJsseling een lange tijdlijn – met allerlei bochten erin, omdat hij anders niet past. ‘Die ontwikkeling heeft heel erg lang geduurd. Miljarden jaren. Dus het is niet zo snel gegaan als we in het filmpje zagen. De aarde is ongeveer vijf miljard jaar oud. Dat is een gigantisch getal.’ Ze schrijft een vijf met negen nullen uit op het bord. ‘Alleen over de laatste 5000 jaar weten we redelijk veel. Gek idee, hè? De Romeinen leefden maar 2000 jaar geleden.’ ‘En toen waren er toch ook dino’s?’ vraagt een jongetje enthousiast. IJsseling: ‘Dat is nog veel langer geleden. We denken dat ze zijn uitgestorven, doordat er een meteoriet uit de lucht kwam vallen. De zoogdieren overleefden, en konden verder evolueren, juist doordat er geen
‘De wereld is door toeval ontstaan. Fascinerend’
24
maart 2014
dino’s meer waren. Dus zonder die komeetinslag was de mens er misschien wel niet geweest.’ Evolutie Terwijl de leerlingen op een blaadje hun eigen interpretatie van de evolutie tekenen, vertelt IJsseling me waarom dit een leuk onderwerp is, ook voor zevenen achtjarigen: ‘Ik vind het mooi om die verwondering te zien over dat de wereld al zo lang bestaat. Eigenlijk is het wel gek dat dit tijdvak in de kerndoelen helemaal niet voorkomt. Want dat betekent dat je helemaal niks over de evolutie en het ontstaan van de aarde hoeft te vertellen, terwijl het toch niet zómaar een verhaal is. Ik vind de evolutie eigenlijk een veel fantastischer verhaal dan de schepping. De kans dat er op een planeet leven ontstaat, is zo klein, en toch is het bij ons gebeurd. De hele wereld is door toeval ontstaan. Fascinerend.’ De les is bijna voorbij. Er zijn nog tien minuten over. ‘Zullen we nog een keer naar dat filmpje kijken?’ vraagt IJsseling. Ja hoor, dat willen ze wel. En daarna nóg een keer. ■
LEERPLAN LEERPLAN
tekst Filip Bloem
Maatschappijwetenschappen 2.0 ‘Minder feiten, meer samenhang.’ Met dat motto is het profielkeuzevak maatschappijwetenschappen grondig onder handen genomen. Met succes.
H
et vak maatschappijwetenschappen bestaat al sinds 1985 (tot 2007 onder de naam ‘maatschappijleer’), maar het lesprogramma werd lange tijd niet vernieuwd. Hoog tijd voor achterstallig onderhoud, vertelt Lieke Meijs van het nationaal expertisecentrum voor leerplanontwikkeling SLO, dat een pilot voor curriculumvernieuwing coördineert die in 2010 van start ging. In de pilot experimenteren veertien havo- en vwoscholen met een nieuw curriculum dat uitgaat van de concept-contextbenadering. Met concepten als ‘identiteit’, ‘conflict’ of ‘globalisering’ analyseren leerlingen onderwerpen zoals de Nederlandse missie in Afghanistan. Een andere bril Luc Sluijsmans, onderzoeker bij SLO, sloot onlangs de evaluatie van de havo-pilot af. Docenten en leerlingen blijken grotendeels positief, maar er zijn nog wel verbeterpunten. Bijvoorbeeld op het gebied van toetsing. ‘In het oude lesprogramma draaide het vooral om het reproduceren van kennis,’ legt Sluijsmans uit. ‘Nu gaat het om analytische vaardigheden. Om die te toetsen heb je een ander
soort vragen nodig. Dat is wel even wennen.’ Het aanbieden van nascholing op didactisch gebied is dan ook een van zijn aanbevelingen. Verder probeerde Sluijsmans tijdens het evaluatietraject docenten integraal naar het leerplan te laten kijken. Het is niet alleen de inhoud die bepaalt of een leerplan aanslaat, maar ook factoren als het lesmateriaal, de toetsing of de gekozen didactiek. ‘Voor veel docenten is de samenhang tussen dat soort leerplanaspecten echt een eyeopener.’ Marco Veldman, docent maatschappijwetenschappen op het Johannes Fontanus College in Barneveld en een van de ontwikkelaars van het lesmateriaal, beaamt dat er nog verder gepraat moet worden over het curriculum. ‘Logisch, want de syllabus met eindtermen was nog niet klaar toen wij met het lesmateriaal aan de slag gingen.’ Bovendien zijn discussies volgens Veldman inherent aan een vak als maatschappijwetenschappen. ‘Bij wiskunde is er voor 99% consensus over de lesstof, bij ons niet. Iedereen legt andere accenten.’ Levendig debat Geen probleem voor Veldman, die de gesprekken met vakgenoten erg stimulerend vindt. Dat levendige debat ziet Lieke Meijs ook als een groot winstpunt van de pilot. ‘Maatschappijwetenschappen is geen groot vak als Nederlands. De vaksecties zijn vaak klein. Maar door de docentenbijeenkomsten tijdens de pilot is het contact met collega’s op andere scholen enorm versterkt.’ Op dit moment biedt zo’n veertig procent van de middelbare scholen maatschappijwetenschappen aan. Gaat dat aantal dankzij het nieuw opgetuigde curriculum omhoog? Meijs: ‘Dat kan, maar hoeft niet. Vanwege bezuinigingen schrappen sommige scholen juist keuzevakken.’ Veldman is optimistischer: ‘Het slaat aan. Ik zie dat meer leerlingen na hun eindexamen iets met sociale wetenschappen gaan doen.’ Of dat ook voor vwoleerlingen geldt, zal later dit jaar blijken. Dan is de evaluatie van die pilot afgerond. ■ Meer informatie: www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/evaluatiemaatschappijwetenschappenhavo
34
maart 2014
DERZOEK
PAS
ONDERZOEK
Uit het zicht Zorgleerlingen raken uit het zicht en niemand hoeft zich te verantwoorden. Het passend onderwijs mag dan kostenefficiënter zijn, over de risico’s is volgens het Kohnstamm Instituut nog te weinig nagedacht.
W
at gaat er gebeuren als passend onderwijs een feit is? De bedoeling is dat er dankzij passend onderwijs onder andere meer leerlingen worden opgevangen in het regulier onderwijs en dat de gestage groei van het aantal zorgleerlingen (op speciale scholen) stopt. Om te kunnen beoordelen of dit doel op termijn wordt bereikt, heeft de Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO) een nulmeting laten uitvoeren door het Kohnstamm Instituut: welke leerlingen zitten in welke onderwijssoorten, wie krijgen er extra ondersteuning in het regulier onderwijs en wie daarbuiten? Maar ook: hoe worden deze leerlingen straks, als het passend onderwijs is ingevoerd, geteld? En: door wie? Vertroebeling Het Kohnstamm Instituut spreekt in het rapport Kengetallen passend onderwijs de vrees uit dat zorgleerlingen uit het zicht zullen verdwijnen. Het signaleert dat er geen afspraken zijn over de registratie van zorgleerlingen en de zorgbudgetten. De huidige categorie ‘rugzakleerlingen’ (kinderen die voorheen met leerlinggebonden financiering extra ondersteuning kregen in het reguliere basis- of voortgezet onderwijs, of in het sbo) zal niet meer onderscheiden kunnen worden in de statistieken. De nieuwe samenwerkingsverbanden krijgen de (gebudgetteerde) middelen hiervoor toegewezen en mogen straks zelf bepalen hoe ze die inzetten. Ook de indicaties ‘pro’ (praktijkonderwijs vo) en ‘lwoo’ (leerwegondersteunend onderwijs vo) zullen mogelijk in de toekomst verdwijnen. De nieuwe systematiek zal een vergelijking van de situatie ná invoering van passend onderwijs met die van vóór
Rugzakleerlingen ‘verdwijnen’ uit de statistieken
40
maart 2014
de invoering moeilijk maken. Tenzij samenwerkingsverbanden gevraagd worden afspraken te maken over een uniforme registratie van zorgleerlingen. Alleen dan zal het mogelijk worden op nationaal niveau de invoering van passend onderwijs te evalueren, en ook op het niveau van de samenwerkingsverbanden zelf (via benchmarking). Of, in de woorden van de ECPO, die in haar advies waarschuwt voor ‘het diffuus worden van de doelgroep’, omdat er geen centrale criteria meer zijn, waardoor een gedegen evaluatie wordt bemoeilijkt. Rebounders Behalve de rugzakleerlingen en pro- en lwoo-leerlingen verdwijnen naar alle waarschijnlijkheid ook de rebounders uit beeld, leerlingen die tijdelijk uit de reguliere klas worden gehaald. Nu worden gegevens over de projecten Rebound, Herstart, Op de rails en OPDC verzameld door het Nederlands Jeugdinstituut en de Onderwijsinspectie. Na de invoering van passend onderwijs komt de verantwoordelijkheid voor de registratie voor de eerste drie categorieën bij de samenwerkingsverbanden te liggen. Maar, constateert het Kohnstamm Instituut, afspraken zijn daarover niet gemaakt. Onzichtbare hulp Uit de nulmeting blijkt dat de groep leerlingen in het basisonderwijs die volgens de leerkracht extra aandacht of hulp nodig hebben, groot is: gemiddeld ongeveer een kwart van alle leerlingen. Het aandeel leerlingen dat tot nu toe een rugzakje had of een verwijzing naar sbo (en dus aanwijsbaar is in de statistieken) bedraagt slechts enkele procenten en is maar een fractie hiervan. Scholen hebben een grote groep niet-geïndiceerde kinderen waar ze wel extra hulp aan bieden, maar die niet traceerbaar zijn in statistieken, behalve bijvoorbeeld in het COOL-cohortonderzoek. Dit onderzoek loopt echter tot en met 2014. Om deze niet-geïndiceerde zorgleerlingen verder te kunnen volgen, zouden alle reguliere scholen op uniforme wijze in kaart moeten
tekst Pjotr Koopman en Guuske Ledoux
brengen welke leerlingen zij als zorgleerling beschouwen. Een enorme belastende operatie, zeker voor wie weet dat leerkrachten verschillende definities hanteren van zorgleerlingen (zie Didactief, januari 2014). Het Kohnstamm Instituut beveelt daarom aan om het COOL-onderzoek te continueren, om toch nog enigszins een vinger aan de pols te kunnen houden. Dreiging Het bovenstaande gaat nog alleen om labels. Wie ook iets wil zeggen over prestaties van leerlingen moet nog meer regelen. Om ook in de nieuwe systematiek leerlingen met elkaar te kunnen vergelijken, pleit het Kohnstamm Instituut voor een voortzetting van de onderzoeken COOL5-18 en COOLSpeciaal. Andere bronnen zijn er niet. Wat betreft schoolloopbanen van leerlingen waarschuwt het Kohnstamm Instituut nu al: gooi de oude data van de regionale verwijzingscommissies en commissies voor indicatiestelling niet weg. Dan zijn er nog groepen waarvoor nu geen data centraal worden verzameld, zoals thuiszitters en leerlingen die op een wachtlijst staan voor sbo en (v)so. Het Kohnstamm Instituut oppert dat dit laatste misschien een taak is voor de Onderwijsinspectie. Thuiszitters zouden systematischer via de gemeentelijke leerplichtambtenaren kunnen worden geregistreerd en centraal bij DUO verzameld, de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs. En dan het geld. Geld voor zorgleerlingen wordt straks alleen nog maar op basis van het aantal leerlingen verdeeld per samenwerkingsverband (‘de verevening’). Hiermee hoopt de overheid het geld eerlijk over het land te verdelen. Samenwerkingsverbanden die momenteel relatief weinig leerlingen hebben in het (v)so
of met een indicatie, gaan er door deze herverdeling op vooruit: ze krijgen meer budget dan voorheen. Het omgekeerde geldt voor samenwerkingsverbanden die relatief veel doorverwezen kinderen hebben. In haar advies zegt de ECPO hierover: ‘Een samenwerkingsverband kan de historisch gegroeide situatie van een groot aantal zorgleerlingen als juist uitgangspunt nemen, betogen waarom dat zo gegroeid is en de vermindering van middelen als onrechtvaardig beschouwen, terwijl buitenstaanders die situatie kunnen zien als een bevoorrechte toestand die nu eindelijk gelijk getrokken wordt.’
Afspraken over de verantwoording van zorgbudgetten ontbreken
Achilleshiel Een nulmeting is nodig om de exacte effecten van de verevening straks in beeld te kunnen brengen. Echter, er zijn nu, vóór de invoering van het passend onderwijs, over de besteding van de zorgmiddelen in de scholen geen gegevens beschikbaar. Ook zijn er geen afspraken over de verantwoording – straks – van de besteding van de middelen voor extra ondersteuning door scholen en samenwerkingsverbanden. En dat kan, met het uit het zicht verdwijnen van de zorgleerlingen, wel eens een achilleshiel blijken te zijn. Want dan houdt de overheid de kosten misschien wel meer in de hand, maar kan men straks over de baten van mening verschillen. ■ Kijk op www.didactiefonline.nl voor statistieken over (zorg)leerlingen bij dit artikel
maart 2014
41
Ethiopië
Kom in actie voor Ethiopië
Bereket’s oma kon niet voorzien in het onderhoud voor haar kleinkind. Nu mag hij gratis naar school en krijgt hij zelfs een schoolmaaltijd. Bereket: “Ik houd het meest van Engels en van voetballen en later wil ik dokter worden”. In Addis Abeba, de hoofdstad van Ethiopië, wonen arme mensen in sloppenwijken bij elkaar. Ze verdienen vaak niet genoeg om van te leven. Laat staan om schoolgeld te betalen voor hun kinderen. Daarom helpt Edukans een school in de sloppenwijk om arme kinderen gratis naar school te laten gaan. Helpt uw school mee om dit mogelijk te maken? Voer actie op uw school en bestel het gratis sportpakket of andere materialen. Kijk op scholenvoorscholen.edukans.nl/project-van-het-jaar.
Scan de code om een indruk te krijgen van de school in de sloppenwijk.