JA ARGANG 47, NR 10 / DECEMBER 2017, PRIJS € 6,95
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Fijnproevers Leerlingen beoordelen zonder methode
GRATIS
special: leraren nodig!
ADVERTENTIE
COLUMN Sietske Waslander
Drie vragen aan... Herman van de Werfhorst,
die meewerkte aan het Nederlandse deel van internationaal onderzoek naar burgerschapsonderwijs. Nederland scoort laag in de International Civic and Citizenship Study (ICCS). Als dit PISA-resultaten zouden zijn, dan stond de politiek op z’n kop. Waarom lijken deze uitkomsten de politiek koud te laten? ‘Het Nederlandse onderwijsbeleid lijkt vooral gericht op de markt. Het moet de economie goed bedienen. Doel is leerlingen vooral algemene vaardigheden aan te leren, zoals wiskunde, en soepel van school naar werk te laten bewegen. Dat zit wel goed; in PISA scoren we hoog op wiskunde en de jeugdwerkloosheid is laag. Door die economische focus staan burgerschapscompetenties en maatschappelijke betrokkenheid niet boven aan de agenda. Maar de beperkte burgerschapskennis en -vaardigheden zijn potentiële bronnen van conflict. We staan erbij en kijken ernaar.’
Hoe zit het in andere landen? Is daar ook zo’n groot verschil tussen economie en maatschappelijke betrokkenheid? ‘In een blog naar aanleiding van de ICCS-resultaten vroegen wij ons af of er een trade-off is tussen het vormen van maatschappelijk betrokken burgers en het bedienen van de economie. Misschien sluit het kiezen voor dat laatste het eerste wel uit. Daarvoor hebben we verschillende landen tegen elkaar afgezet op wiskundescores, burgerschapskennis en jeugdwerkloosheidscijfers. Er zijn landen die op zowel economie als maatschappij hoog scoren, bijvoorbeeld Denemarken en Estland. Het staat elkaar dus niet noodzakelijk in de weg. Nederland is het enige land dat uitermate goed scoort op wiskunde en werk en slechts matig op burgerschapskennis. In het aanbod van scholen zien we ook vooral een economische insteek. Bij het behandelen van maatschappelijke thema’s gaat het op twee derde van de scholen over de werking van de economie, maar ruim een derde besteedt maar aandacht aan hoe burgerrechten beschermd kunnen worden.’
Is het aanbod van de scholen dan de boosdoener? ‘Nee, wij denken dat de ware crux zit in de vroege selectie in niveaus. Dat is wellicht goed voor de arbeidsmarkt, maar het maakt effectief burgerschapsonderwijs moeilijk. Uiteindelijk kan dat de democratische gelijkheid onder Nederlandse jongeren bedreigen.’ / EG
Delibereren
A
ls het regent in de samenleving, giet het in de school,’ zegt socioloog Kees Schuyt. Wat er op scholen gebeurt, is een goede graadmeter voor wat er gaande is in de samenleving. Het recente onderzoek naar burgerschap in het Nederlandse onderwijs (ICCS, red.) laat zien dat het niet goed gaat met onze democratische rechtsstaat. Dat constateren we al jaren. Wat het nog ernstiger maakt. Nederlandse leerlingen hebben weinig kennis over hoe een democratie werkt, vinden in vergelijking met leerlingen in andere landen minder vaak dat etnische minderheden en vrouwen gelijke rechten toekomen, zijn minder geïnteresseerd in politiek en ook minder actief in burgerschapsactiviteiten. Over het volledige spectrum van competenties – kennis, houdingen, vaardigheden én gedrag – is er alle reden om heel ongerust te worden. Volgens de krantenkoppen ligt het probleem – en de oplossing – bij het vak maatschappijleer in het voortgezet onderwijs. De doelen moeten duidelijker, de inhoud moet beter, het vak moet eerder worden gegeven. In het beste geval helpt dat om tenminste de basiskennis op te vijzelen over wat een democratische rechtsstaat is, hoe die werkt, wat er in de grondwet staat en waarom dat belangrijk is. Maar voor vaardigheden, houdingen en gedrag is veel meer nodig. Wat leerlingen vinden en doen, is een reflectie van wat ze zien en meemaken. Als relatief veel leerlingen vinden dat etnische minderheden en vrouwen geen gelijke rechten toekomen, is dat een afspiegeling van een leefwereld die leerlingen als ongelijk ervaren. Dat lossen we niet op met het Wilhelmus of een bezoek aan het parlement. Opmerkelijk genoeg ervaren Nederlandse leerlingen veel minder dan leerlingen elders een open klimaat in de klas. Nederlandse leerlingen vinden juist heel sterk dat iedereen recht heeft op zijn eigen mening. Samen met andere uitkomsten is het een houtskoolschets van de Nederlandse cultuur, waarin tolerantie soms ook betekent dat je je vooral niet met elkaar bemoeit. En waarin vrijheid snel verwordt tot vrijblijvendheid. De kunst is te leren delibereren. Dat is iets heel anders dan praten of debatteren. Bij delibereren gaat het erom dat je niet alleen je eigen mening kunt uiten, maar ook openstaat voor die van een ander. Niet om slimmer te zijn, aandacht te trekken of de lachers op je hand te krijgen. Maar om elkaars argumenten en overwegingen echt te leren begrijpen. Zodat je samen tot nieuwe oplossingen kunt komen die voor iedereen beter zijn. Wat zou het helpen als het parlement daarin het goede voorbeeld gaf. ■
Ongelijkheid los je niet op met het Wilhelmus
Sietske Sietske Waslander is hoogleraar Sociologie. Kijk voor meer columns
Herman van de Werfhorst is hoogleraar Sociologie aan de UvA. Ga voor de blog naar stukroodvlees.nl. Lees meer over burgerschap op pagina 8 en 42.
op didactiefonline.nl. Lees meer over burgerschap op pagina 8 en 42.
december 2017
13
PO ONDERZOEK Tekst Marleen van der Lubbe en Annemarie van Langen
Natuur en Techniek in de kijker Op honderdvijftig basisscholen is het onderwijsaanbod en de kennis en vaardigheden op het gebied van Natuur en Techniek in kaart gebracht. De verschillen tussen scholen en leerlingen zijn groot.
W
at kennen en kunnen leerlingen van groep 8 als het gaat om Natuur en Techniek (N&T)? Wat vinden ze ervan en hoe ontwikkelen hun prestaties zich? En hoe krijgt het onderwijsaanbod vorm? Deze vragen stonden centraal in het onderzoek Peil.Natuur en Techniek.
Bekijk opdrachten en infographics op didactiefonline.nl.
Aanbod en toetsing Ongeveer de helft van de scholen biedt de leerinhouden voor N&T apart aan van de domeinen Ruimte (aardrijkskunde) en Tijd (geschiedenis). De andere helft integreert ze deels of helemaal. Twee derde van de scholen gebruikt een bestaande methode voor N&T. De overige scholen werken meer met thema’s en projecten, en de helft hiervan doet dit in combinatie met een methode. Vrijwel alle scholen toetsen de vorderingen van de leerlingen. Meestal met methodegebonden toetsen of een portfolio, spreekbeurt of werkstuk, soms ook met zelfontworpen toetsen. Gemiddeld besteedt groep 1 tot en met 4 bijna drie kwartier per week aan N&T, groep 5 tot en met 8 bijna een uur. Maar de verschillen tussen scholen zijn groot: sommige roosteren in de lagere groepen helemaal geen N&T in. Een op de vijf organiseert buitenschoolse activiteiten op het gebied van N&T. De N&T-lessen worden doorgaans verzorgd door de groepsleerkracht. Op een derde van de scholen krijgt
Peiling Het onderzoek Peil.Natuur en Techniek is onder regie van de onderwijsinspectie in 2015/2016 uitgevoerd door Expertisecentrum Nederlands, ITS en Cito. Op basis van een steekproef deden 130 basisscholen (2.580 leerlingen) mee, aangevuld met 20 voorhoedescholen (437 leerlingen). De leerlingen deden een kennistoets en praktische opdrachten en vulden een vragenlijst in. Schoolleiders kregen een vragenlijst over het onderwijsaanbod.
Lees het volledige onderzoeksrapport op peilpunt.nl.
46
december 2017
deze ondersteuning van een interne coördinator of werkgroep en 15% van hen wordt (ook) ondersteund door een pabo of universiteit. Daarnaast hebben leerkrachten van een op de drie scholen recent bij- of nascholing gevolgd over N&T. Driekwart van de scholen beschikt over speciale faciliteiten voor N&T, zoals een computerlokaal of een werkplaats met gereedschap en materiaal. Twee derde gebruikt diensten en producten van externe organisaties of neemt deel aan speciale projecten. Kennis varieert De kennistoets uit het onderzoek (zie kader) bestond uit opgaven over natuurkunde en techniek, biologie en (natuurkundige) aardrijkskunde. Gemiddeld beantwoordden de leerlingen ruim de helft goed en niemand had alle opgaven goed of fout. De hoogvaardige (10% hoogst scorende) leerlingen beantwoordden bijna dubbel zoveel vragen goed als de laagvaardige (10% laagst scorende leerlingen). Jongens presteerden significant beter, met name bij natuurkunde en techniek en bij (natuurkundige) aardrijkskunde. Sommige opgaven zijn ook in eerdere peilingsonderzoeken gebruikt. De opgaven voor natuurkunde en techniek en voor biologie bleken in 2015/2016 ongeveer even goed gemaakt als in 2010. Voor aardrijkskunde was het aantal opgaven te klein om hierover iets te kunnen zeggen. Alle leerlingen hebben ook één individuele of groepsgewijze praktische opdracht gemaakt, waarmee de onderzoeks- en ontwerpvaardigheden zijn gemeten. Net als bij de kennistoets zijn er grote verschillen tussen leerlingen. Van de onderzoeksvaardigheden blijken vooral een experiment opzetten, gegevens analyseren en conclusies trekken voor veel leerlingen nog lastig. Gegevens verzamelen levert minder problemen op. Alle ontwerpvaardigheden (analyseren aan welke eisen een ontwerp moet voldoen, dit ontwerp uitvoeren, testen
COLUMN Juf Eline
Knikkers
E
en eventueel aanpassen) blijken moeilijk voor de laagvaardige leerlingen, behalve bij eenvoudige opdrachten, zoals een fietsbel op een stuur monteren. De hoogvaardige leerlingen beheersen alle ontwerpvaardigheden goed. De gemiddelde leerlingen hebben soms wat moeite met het testen en aanpassen van het ontwerp, maar beheersen de overige ontwerpvaardigheden redelijk tot goed. Qua onderzoeks- en ontwerpvaardigheden verschillen jongens en meisjes nauwelijks van elkaar. Positieve houding Leerlingen hechten aanzienlijk belang aan N&T en hebben er tamelijk veel plezier in. Wat betreft de moeilijkheid en een toekomst (opleiding en baan) is hun houding gematigder. Over het algemeen zijn jongens positiever dan meisjes: ze hebben meer plezier in N&T, willen er in de toekomst vaker iets mee doen en vinden het gemakkelijker. Het algemeen belang van N&T vinden jongens en meisjes even groot. De prestaties op de kennistoets blijken vooral samen te hangen met zaken buiten school. Leerlingen die bijvoorbeeld in hun vrije tijd meer doen met N&T, scoren hoger op de kennistoets. Het onderwijsaanbod van de school zoals in het onderzoek gemeten, verklaart de verschillen in kennis niet. Ook op de prestatieverschillen bij de praktische opdrachten blijkt het onderwijsaanbod slechts beperkt van invloed. Die conclusie blijft overeind als we de onderzoeksresultaten op de twintig voorhoedescholen erbij betrekken: daar is een rijker onderwijsaanbod voor N&T, maar de prestaties en houding van leerlingen komen sterk overeen met die op de representatieve scholen. ■ Marleen van der Lubbe werkt bij de Inspectie van het Onderwijs en is programmamanager van het peilingsonderzoek. Annemarie van Langen is senior onderzoeker bij KBA Nijmegen.
en onderzoekje doen met m’n klas: dat wilde ik al een tijdje, maar het kwam er steeds niet van. Of ik zag ertegen op en maakte er geen tijd voor. Toen las ik Knikkeruil voor, het prentenboek van de Kinderboekenweek. Die avond bedacht ik onder het koken hoe ik het ging aanpakken… ’s Ochtends snor ik twee kartonnen kokers op uit mijn voorraad rollen en bakjes in onze propvolle bergkast (dat krijg je met een leraar in huis). Op school lees ik het boek nog eens voor en besluit de activiteit wat sturend in te zetten. ‘Ik vraag me af, zou een knikker nou verder komen van een steile knikkerbaan of van een niet zo steile knikkerbaan? Dus rolt hij verder door deze hoge of deze lage buis?’ ‘Door de hoge’, ‘door de lage’, klinkt het door de klas. Hardop tellend turf ik de reacties op het bord. Zo oefenen we gelijk met turftekens lezen. ‘Hoe kunnen we dat nou onderzoeken?’ vraag ik. ‘In die ene een knikker doen en dan even aan de kant leggen en dan de andere rollen,’ roept Sem enthousiast. ‘Dat is een goed idee. Maar hoe weten we dan welke het verst komt?’ ‘Dan moet je kijken,’ stelt Karina voor. We beslissen om de afstand te meten met een duploblokje. ‘En hoe kunnen we ervoor zorgen dat we eerlijk meten? Want straks komt Lars een knikker rollen en die houdt hem zo hoog, maar dan komt Victor en die houdt hem lager.’ ‘Dan moet er iets onder,’ zegt Lars. ‘Misschien met blokken,’ oppert Sem. Hop, Victor sjouwt de bak duplo al naar de kring en bouwt met Sem een hoge en een lage toren voor de kokers. We spreken af om elke knikkerbaan vijf keer te proberen in plaats van tien keer, zoals Sem enthousiast voorstelt… In mijn ooghoek schuiven twee jongsten al heen en weer op hun stoel. Steeds rollen twee kinderen tegelijkertijd een knikker en meten ze hoeveel blokjes de knikker ver komt. Ik schrijf het op. ‘En van welke baan komt de knikker nou verder?’ vraag ik als we na tien minuten klaar zijn met testen. Dat hebben ze toch knap volgehouden… Voor elke poging vergelijken we de getallen. Is 19 meer dan 15? Het is duidelijk: de knikker van de steile baan gaat verder. ‘Als ik de baan nou zo zet, nog steiler, zou de knikker dan nog verder komen?’ Ik kan het niet laten om één baan vrijwel rechtop te zetten. Ja, reageren de meesten. Behalve de alerte Cedro: ‘Nee, dan botst hij hier.’ Hij wijst naar de grond. Knikker erin en inderdaad, hij komt minder ver dan die van de steile baan daarnet. Daar kunnen we een volgende keer weer mee verder. Want enthousiast, dat zijn ze!
Sem wil de baan wel tien keer uitproberen
E line Eline is leraar in groep 1/2 op een basisschool in de Randstad. Lees meer columns op didactiefonline.nl. Lees ook: Experimenterende kleuters (Didactief, oktober 2017).
december 2017
47