JA ARGANG 45, NR 5 / MEI 2015, PRIJS € 6,95
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Kijk goed
Een leerling die gezien wordt, doet het beter Radicalisering / Games / Global Teachers / Inspectie / NRO
SPECIAL
mbo
!
LEERPLAN
Nieuw wapen in curriculumdebat Burgerschap, 21e-eeuwse vaardigheden, onderwijs #2032 –hoe het curriculum van de toekomst eruit moet zien is voortdurend onderwerp van discussie. Een nieuw tweejaarlijks rapport biedt een totaaloverzicht van alle inhoudelijke ontwikkelingen rondom curricula in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs.
‘T
otáál niet’, zegt Arie Wilschut als hem gevraagd wordt of in het geschiedenisonderwijs de toetsing goed in elkaar steekt. ‘Kritisch denken, oordeelsvermogen, dat zijn in theorie de vaardigheden die we met de maatschappijvakken willen ontwikkelen.’ Maar in de praktijk blijkt het bij examinering vaak om het reproduceren van kennis te gaan. ‘Want dat is nu eenmaal het makkelijkst te toetsen’, stelt Wilschut, lector Didactiek van de maatschappijwetenschappen aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij kan zich dan ook vinden in wat er over toetsing geschreven wordt in de Curriculumspiegel, een nieuwe uitgave van SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling, waarin alle aspecten van leerplannen in het funderend onderwijs aan bod komen. Eén van de bevindingen van de Curriculumspiegel is dat er in het basis- en voortgezet onderwijs vaak licht zit tussen de voorgeschreven leerdoelen en wat er daadwerkelijk getoetst wordt. Toetsing zou het curriculum moeten volgen, maar dat is lang niet altijd geval. Het zijn geluiden die Karin den Heijer vertrouwd in de oren klinken. ‘Bij de rekentoets, waar ik veel over geschreven heb, is dit ook aan de orde’, zegt Den Heijer, docent wiskunde aan het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam en bestuurslid van Beter Onderwijs Nederland. Ze wijst er bovendien op dat van docenten die bij eindexamens betrokken zijn, steeds vaker geheimhouding wordt gevraagd. ‘Een slechte zaak. De vragen van eindexamens moeten achteraf in alle openheid besproken kunnen worden.’ Wilschut en Den Heijer behoren tot de eerste lezers van de in april verschenen Curriculumspiegel. ‘De onderwijswereld een
Curriculumspiegel toont: we toetsen vaak niet wat we willen onderwijzen
32
mei 2015
curriculaire spiegel voorhouden’, zegt Wilmad Kuiper van SLO. ‘Dat is wat we met de Curriculumspiegel willen.’ Het tweedelige rapport bevat een algemeen deel waarin overkoepelende thema’s worden besproken. Behalve toetsing zijn dat bijvoorbeeld de mogelijkheden voor maatwerk, de toepassing van ict en de professionalisering van leraren. Ook zijn er hoofdstukken over leerplankaders en de gedetailleerdheid daarvan (‘richting versus ruimte’) en over de vraag hoe er samenhang in het curriculum kan worden gebracht. In het tweede deel van de Curriculumspiegel zijn voor bijna alle vakgebieden trendanalyses te vinden en wordt per vakgebied in kaart gebracht hoe de verhoudingen liggen tussen het beoogde, het uitgevoerde en het gerealiseerde curriculum. Kuiper: ‘Iedere geïnteresseerde kan zo in een paar pagina’s overzien wat er op zijn terrein speelt en waar knelpunten en uitdagingen liggen.’ Confrontatie Wat levert een blik in deze spiegel op? Wilschut herkent een paar belangrijke trends. ‘In Nederland is het onderwijs gebaseerd op de veronderstelling dat scholen en leraren zelf vorm kunnen geven aan het curriculum. Maar dat blijkt in de praktijk helemaal niet zo te zijn.’ Neem de vaak gehoorde klacht dat de lesprogramma’s zo vol zijn. Volgens Wilschut ligt het echte probleem elders. Veel leraren missen volgens hem de analytische vaardigheden om op een abstract niveau over hun lesprogramma na te denken. ‘Ze behandelen de Romeinen zonder zich af te vragen waarom ze dat eigenlijk doen en kunnen daarom geen keuzes in de lesstof maken. Geen wonder dat
Tekst Filip Bloem
de functie van het reken- en wiskundeonderwijs: ‘We laten zien dat er verschillende opvattingen bestaan, niets meer en niets minder.’
er bij de meeste leerlingen weinig van blijft hangen.’ Kortom: wil je het curriculumdesign aan leraren toevertrouwen, dan moeten die wel hoger worden opgeleid. ‘Dat komt in dit rapport heel goed naar voren.’ Enige kritiek is er ook. De hoofdstukken over de vakgebieden mogen wat Wilschut betreft in de toekomst meer diepgang krijgen. ‘Het is nu vooral beschrijvend, hoewel ook in dit deel de vinger op een paar zere plekken wordt gelegd.’ Zo vindt Wilschut het verontrustend om te zien hoe weinig kennis van geschiedenis leerlingen in het primair onderwijs hebben. Ook Den Heijer heeft commentaar op het hoofdstuk over haar eigen vak: ‘Ik vraag me af waarom de auteurs uitgaan van een tegenstelling tussen formeel en functioneel rekenen, een onderscheid dat in mijn ogen wetenschappelijk niet houdbaar is.’ Als gevolg daarvan wordt volgens haar te weinig onderkend dat veel leerlingen de basisvaardigheden rekenen onvoldoende beheersen. Verder denkt Den Heijer dat vervolgopleidingen beter in staat zijn om een adequate beschrijving van de inhoud en het belang van het vak wiskunde te geven. ‘Vraag het hoger onderwijs eens wat ze in de toekomst van het wiskundeniveau van hun eerstejaarsstudenten verwachten. Dat is in mijn ogen veel zinvoller.’ In een reactie wijst Kuiper erop dat er in de Curriculumspiegel juist veel aandacht is voor het perspectief van de vervolgopleidingen. Verder ontkent hij partij te kiezen in een debat over
Op naar #2032 De eerste Curriculumspiegel verschijnt op een moment waarop de discussie over de toekomst van het curriculum voor het funderend onderwijs in volle gang is. Kuiper: ‘De Curriculumspiegel signaleert een duidelijke behoefte aan meer houvast en concretisering aan de voorkant van het onderwijsgebouw, met behoud van ruimte. De huidige kerndoelen zijn nu zo algemeen geformuleerd dat ze last noch gemak bieden. Maar alles dichttimmeren is geen oplossing, zo weten we uit Engeland. Daar is de lesinhoud zo gedetailleerd voorgeschreven dat leraren zich tot pure uitvoerders zien gereduceerd. Het is zoals een Noorse beleidsmaker treffend verwoordde: “Teachers cry for freedom and call for specification.” Het is de kunst om een juiste balans tussen die twee behoeften te vinden.’ Verder denkt Kuiper net als Wilschut dat er veel te winnen is op het gebied van professionalisering van leraren. ‘Ook als je met een methode werkt, ligt er ruimte om daar je eigen draai aan te geven. Het is belangrijk dat leraren weten hoe daarmee om te gaan.’ Zoals bijvoorbeeld in Finland, waar leraren veel vrijheid hebben, maar ook hoog opgeleid zijn. Voor nu is Kuiper heel tevreden:‘Het curriculum is hot. Mede onder impuls van het Platform Onderwijs #2032 wordt er nu volop gediscussieerd over de kennis en vaardigheden die de leerlingen van morgen nodig hebben. Met de Curriculumspiegel willen wij die discussie graag voeden.’ ■
Het ideale curriculum geeft houvast zonder verstikkend te zijn
Kijk voor meer informatie op www.slo.nl/curriculumspiegel
mei 2015
33
ONDERZOEK
‘Vroege’ leerling dupe van Nederlands selectiesysteem Vroege leerlingen hebben meer kans om in de lagere onderwijsniveaus te komen. In landen met vroege selectie, zoals Nederland, is die kans groter dan in landen die laat selecteren. Deel 3 van een vierdelige serie over internationale onderwijssystemen.
B
ijna elk land laat kinderen pas toe in de eerste klas van de basisschool als ze een bepaalde leeftijd hebben. En omdat het schooljaar maar eens in het jaar begint, mogen leerlingen die geboren zijn voor een bepaalde datum (zoals 1 oktober in Nederland) vaak wel starten (de zogenoemde vroege leerlingen), terwijl de kinderen van na die datum pas het jaar daarop naar school kunnen. Het verschil binnen een klas tussen de oudste en de jongste leerling kan zo oplopen tot elf maanden.
Minder intelligent Al langer is bekend dat vroege leerlingen minder goed op school presteren dan late leerlingen. Dit
44
mei 2015
verschil wordt het relatieve leeftijdseffect genoemd. Dat komt niet omdat vroege leerlingen minder intelligent zijn, ze zijn alleen jonger. Het kan dat vroege leerlingen bij hun start op school nog minder toe zijn aan het leren lezen en schrijven en nog meer willen spelen. Als leerlingen ouder worden, wordt het relatieve leeftijdseffect kleiner. Uit veel studies blijkt dat vroege leerlingen op latere leeftijd (ongeveer na 14 jaar) niet noodzakelijk slechter presteren dan de late klasgenoten. Maar in landen met vroege selectie, zoals Nederland, zijn ze dan meestal al geselecteerd voor vervolgonderwijs. Uit studies naar het relatieve
Tekst Roxanne Korthals
Jongste bediende Hoe doen vroege en late leerlingen het op de arbeidsmarkt? Om dat te onderzoeken maakten we gebruik van data van het Programme for the International Assessment of Adult Competencies (PIAAC) voor mannen tussen de 25 en 50 jaar oud. Vroege leerlingen in landen met vroege selectie hebben meer kans op een hoger loon. Omgekeerd hebben late leerlingen in landen met vroege selectie een 2% lagere kans om een bovengemiddeld loon te verdienen vergeleken met late leerlingen in landen met late selectie. De reden voor dit verschil is, denken wij, dat als vroege leerlingen in landen met vroege selectie van school komen, en ze de beste leerlingen van hun onderwijsniveau blijken te zijn, ze de beste papieren hebben op de arbeidsmarkt. Ze krijgen op hun niveau de best betaalde banen waardoor hun loon hoger ligt dan in landen met late selectie. Daar hebben late leerlingen vaker een bovengemiddeld loon: ze hebben hierop 1% meer kans. / RK
leeftijdseffect blijkt dat vroege leerlingen vaker naar lagere onderwijsniveaus gaan, in Nederland bijvoorbeeld naar het vmbo. Ze worden op het moment van selectie vaker als minder intelligent gezien, waarbij geen rekening wordt gehouden met het relatieve leeftijdseffect. Foute plaatsing Maakt het dan uit of je vroeger of later selecteert voor vervolgonderwijs? Dat onderzochten we op basis van PISA-data in twintig westerse landen die vroeg (voor 13 jaar) of laat (op of na 13 jaar) selecteren: van tienjarige leeftijd in Duitsland en Oostenrijk tot 15-jarige leeftijd in Frankrijk en vijf andere landen. Het maakt uit, moeten we concluderen. Jonge leerlingen hebben in landen met late selectie 10% minder kans dan late leerlingen om naar een hoger onderwijsniveau te gaan; in landen met vroege selectie is dat maar liefst 30% minder kans. Wie later selecteert, plaatst minder vroege leerlingen fout.
Dat vroege leerlingen in landen met vroege selectie vaker in de lagere onderwijsniveaus terecht komen, lijkt op het eerste gezicht slecht te zijn voor hun ontwikkeling en andere (lange termijn) uitkomsten. Maar dat hoeft niet per se het geval te zijn. In landen met late selectie is het waarschijnlijker dat ieder kind in het juiste onderwijsniveau terecht komt: in het hoge niveau zitten vooral slimme leerlingen, terwijl in het lagere niveau leerlingen zitten die wat meer hulp nodig hebben. Maar vroege leerlingen die in landen met vroege selectie onterecht laag geplaatst worden, blijken, weliswaar in dat voor hen te lage niveau, wel vaak de beste van de klas te zijn. En dat motiveert kennelijk, want het prestatieverschil tussen vroege en late leerlingen in landen die vroeg selecteren is kleiner dan in landen met een late selectie. Correctie Hoe kunnen we deze ongelijkheid op geboortemaand voorkomen of verkleinen? Een manier is om leeftijdscorrectie toe te passen op de toetsen en adviezen die gebruikt worden om leerlingen in onderwijsniveaus in te delen. Een andere suggestie zou zijn om (meer) mobiliteit tussen onderwijsniveaus op latere leeftijd mogelijk te maken. Dan is het mogelijk om vroege leerlingen die foutief geplaatst zijn op een hoger niveau te krijgen. â– Roxanne Korthals, Olivier Marie & Dinand Webbink, Does Early Educational Tracking Increase Inequality? Short and Long Term International Evidence. Roxanne Korthals promoveert op 18 juni 2015.
In deel 1 van de serie over onderwijssystemen schreef Mark Levels over de arbeidsmarkt.Deel 2 ging over twijfel bij plaatsingsadvies voor brugklassers. Lees deze artikelen na in het online archief van Didactief op www. didactiefonline.nl.
mei 2015
45
Didactief in de lerarenkamer? Lees je al tijden Didactief en vind je het belangrijk dat ook je collega’s hier het beste uit kunnen halen?
Sluit een collectief f nt a abonneme an t en genie v en g fikse kortin
KORTI N Sluit met je collega’s een collectief abonnement af en ontvang oplopende kortingen vanaf 15%
vanaf 1
G
5%
5-10 abonnementen: = € 33,15 per abonnee per jaar -15%, 10 + abonnementen = € 31,20 per abonnee per jaar -20%
www.didactiefonline.nl/abonneren Vakliteratuur voor professionals in het onderwijs