JA ARGANG 48, NR 7 / SEPTEMBER 2018, PRIJS € 6,95
OPINIE EN ONDERZOEK VOOR DE SCHOOLPRAKTIJK
Nieuwe horizon Helpt ICT ze verder?
Burgerschap: Gert Biesta mengt zich in de discussie
Fotoserie Martijn van de Griendt: jarig op de Alan Turingschool Nieuwe columnist: Ferry Haan
VO LEERPLAN
De fijne kneepjes
van vaktaal
Leerlingen raken geregeld verstrikt in vaktaal. Hoe kun je ze daarmee helpen? Een nieuw project biedt concrete handvatten.
‘H
et staat er ongeveer, maar het is niet precies wat ik wilde horen.’ Dit zinnetje zal veel docenten bekend voorkomen. Je bent weer eens een proefwerkvraag aan het nakijken waar een leerling wel het nodige weet, maar er niet in slaagt om die kennis goed onder woorden te brengen. ‘Het is een oud probleem,’ zegt Bart van der Leeuw van SLO, nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling. ‘Of je het nu over wiskunde, geschiedenis of Nederlands hebt, elk vak heeft zijn eigen taal en zijn eigen manier van redeneren. Leerlingen hebben daar geregeld moeite mee en als docent heb je dat misschien niet altijd in de gaten.’ Speciaal voor leraren(opleiders)
Brochures taalgericht onderwijs SLO heeft brochures ontwikkeld over vaktaal en vakmatig redeneren voor de volgende vijf leergebieden: natuurwetenschap, mens- en maatschappij, wiskunde, kunst en Nederlands. Elke brochure bestaat uit een algemene inleiding over de taalkundige aspecten van vaktaal, uitleg over de belangrijkste genres binnen een vaktaal en praktische voorbeelden van wat je als leraar in je les kunt doen om je leerlingen meer grip te geven op vaktaal.
Alle vijf brochures komen dit najaar beschikbaar op de vakportalen van SLO. Kijk voor meer informatie op taalgerichtvakonderwijs.nl.
32
september 2018
en taalcoördinatoren heeft SLO daarom voor een vijftal leergebieden brochures ontwikkeld waarin de fijne kneepjes van die vaktaal worden toegelicht (zie kader). Een taal apart Een van de kernpunten van deze publicaties, die dit najaar beschikbaar komen: behandel vaktaal echt als een taal. Van der Leeuw: ‘Als je in gesprek raakt met iemand voor wie Nederlands niet de moedertaal is, dan pas je je aan. Je praat wat langzamer, herhaalt een moeilijk woord even. Dat zou je ook met vaktaal moeten doen.’ Alleen: voor veel docenten is die vaktaal zo vertrouwd dat ze soms vergeten dat iemand anders die echt moet leren. Leerlingen worstelen met de zogenoemde receptieve beheersing van die taal (lezen en luisteren), en vooral met de productieve beheersing: zelf vakmatige redeneringen op papier zetten. Juist dat laatste wordt bij toetsen en examens van leerlingen verwacht. Van der Leeuw: ‘Met intensieve examentraining kun je het actief toepassen van vaktaal wel oefenen. Maar eigenlijk ben je dan al te laat.’ Cruciale passages in lesstof Alle reden dus voor leraren om zich in de ins en outs van hun eigen vaktaal te verdiepen. Naast een vakspecifieke inleiding over het fenomeen vaktaal bevat
Tekst Filip Bloem
samen paragrafen uit lesboeken doornemen en aan elkaar uitleggen. Vaktaal draait om meer dan een paar ingewikkelde begrippen. De brochures identificeren ook zogeheten genres – tekstsoorten die zich kenmerken door een bepaalde manier van redeneren. In de natuurwetenschappen is zo’n genre de uit drie stadia bestaande ‘procedure’, die bijvoorbeeld gebruikt wordt bij instructies voor practica. Daarin wordt eerst het doel geformuleerd, bijvoorbeeld ‘meet de energie van honderd gram pinda’s’. Dan komt een lijst met wat er nodig is om het doel te bereiken (reageerbuis, thermometer, weegschaal). Tot slot volgt een stapsgewijze instructie waarin de leerling leest wat hij precies voor het proefje moet doen. Paus: ‘Zo’n genre is een bepaald stramien waarin de benodigde informatie wordt geordend. Als je dat eenmaal doorziet, kun je als docent je leerlingen beter duidelijk maken wat er van ze verwacht wordt. Ik schrijf mijn practicumhandleidingen nu anders dan voorheen.’
‘Het helpt als je moeilijke passages klassikaal bespreekt’
elke brochure concrete aanbevelingen voor in de klas. Wat hebben docenten in de praktijk aan zulke tips? Jos Paus, docent natuurkunde op het Bonhoeffer College in Enschede, was lang werkzaam bij SLO en als leerplanontwikkelaar betrokken bij de ontwikkeling van de brochure voor de natuurwetenschappelijke vakken. ‘Voor mij als docent was het echt een eyeopener om te zien hoe groot de rol van taal is. Zelfs bij vakken als scheikunde en natuurkunde, waar veel gerekend wordt. Ik ben zelf ook gewend in vaktaal te spreken en heb moeten leren dat je af en toe een beetje door de knieën moet.’ Instructies voor practica Wat doet Paus, gewapend met die kennis, nu anders in de klas? ‘Ik lees vaker met mijn leerlingen bepaalde cruciale passages uit lesboeken gezamenlijk door. Bij het werken aan dit project is me pas echt duidelijk geworden hoe compact die uitleg vaak is.’ Bij close reading van bijvoorbeeld een paragraaf over warmte-uitwisseling kun je moeilijke termen bespreken en laten zien hoe in de natuurwetenschappen geredeneerd wordt. Waarom volgt het een uit het ander? Aan wat voor woorden kun je zien dat er een causaal verband wordt gelegd? Paus: ‘Als je op deze manier kernpassages uit de lesstof samen met de klas bespreekt, voorkom je een hoop misverstanden.’ In het verlengde hiervan laat Paus zijn leerlingen ook
In de koffiekamer Van der Leeuw denkt dat de brochures goed aansluiten bij actuele trends in het onderwijs. ‘Bij Curriculum.nu staat de samenhang in het onderwijs centraal. Systematische aandacht voor vakmatig redeneren past daar goed bij.’ Verder hoopt hij dat de nu bijeengebrachte kennis zijn weg vindt naar de praktijk. ‘Op basis hiervan zou je heel goed trainingen voor docenten kunnen ontwikkelen.’ Ook Paus verwacht dat de brochures in een behoefte voorzien. ‘In de koffiekamer heb ik het nu al regelmatig met mijn collega’s over de talige kanten van ons vak.’ Hij wijst er ook op dat er bij examens steeds vaker om beredeneerde antwoorden gevraagd wordt. Is dat wel een wenselijke ontwikkeling, als die nadruk op taal ook allerlei valkuilen met zich meebrengt voor minder taalvaardige kinderen? Paus denkt dat leerlingen zo wel een beter begrip van de stof krijgen. ‘Voor een beredeneerd antwoord op een vraag over bijvoorbeeld een schakeling heb je – meer dan bij een pure rekenopdracht – kennis nodig van natuurkundige principes. Een som kun je goed hebben zonder veel te snappen van de achterliggende theorie. Maar als ik met een leerling ga praten, heb ik op basis van zijn taalgebruik zo door of hij het begrepen heeft.’ ■
september 2018
33
PO/VO ONDERZOEK
Leren kijken met ogen van toen Ontdek gisteren, begrijp vandaag: dit motto van de aankomende Maand van de Geschiedenis klinkt makkelijker dan het is. Hoe kun je leerlingen historisch redeneren bijbrengen? Vakdidactische onderzoeken wijzen de weg.
I
n deel 2 van Bij de Tijd, het driedelige manifest dat de Vereniging van Geschiedenisleraren (VGN) in 2017 presenteerde over de toekomst van het geschiedenisonderwijs, staat prominent als punt één: ‘Door historisch denken en redeneren kunnen leerlingen verbindingen leggen tussen verleden, heden en toekomst. De wereld ver weg en dichtbij wordt daardoor begrijpelijker.’ Dat dit de kern van hun vak is, daarover zijn alle geschiedenisleraren het roerend eens. Maar hoe je dat in de praktijk aanpakt, is vers twee. Leerlingen blijven nogal eens steken in hun 21e-eeuwse wereldbeeld. Ze zeggen
Je kunt leerlingen beter zelf laten zoeken naar context
Basis voor burgerschap Carla van Boxtel en Jannet van Drie (UvA) onderscheidden in 2008 zes deelvaardigheden van historisch redeneren: gebruik van historische begrippen en metabegrippen (oorzaak, gevolg, historisch bewijs, verandering), contextualiseren, historische vragen stellen, bronnen gebruiken en argumentatie. Latere onderzoekers borduren daarop voort en vullen dit aan: bijvoorbeeld met causaal historisch redeneren, waarbij leerlingen leren meer oorzaken te zoeken voor historische gebeurtenissen en verbanden te leggen. Dit laatste is ook bij maatschappijwetenschappen een belangrijke denkvaardigheid. Gerard Ruijs, Carla van Boxtel, Thomas Klijnstra en Anne Hemker (UvA) ontleedden dit onlangs in een praktijkgericht onderzoek in denkstappen als gegevens classificeren en vergelijken en de betrouwbaarheid ervan beoordelen. Al deze vaardigheden vormen, zo stelt de VGN, ook de basis voor burgerschap: leerlingen leren informatie en verklaringen niet voor zoete koek te slikken, maar deze kritisch te bevragen en de betrouwbaarheid ervan te beoordelen. Mooie bijvangst van de geschiedenisles.
40
september 2018
bijvoorbeeld dat zij dus echt nooit op de NSDAP zouden hebben gestemd, want je weet toch wat Hitler gedaan heeft! Of ze roepen verontwaardigd uit dat mannen ook best kunnen koken en schoonmaken als ze horen dat vrouwen vroeger werden ontslagen als ze gingen trouwen. Eén ding heb je dan overigens al mee: je leerlingen zijn betrokken bij de inhoud van je les. Hoe help je hen om met ogen van toen naar de geschiedenis te kijken? Historische context Contextualiseren is een belangrijke deelvaardigheid voor historisch redeneren (zie ook kader op deze pagina). Hierbij leren leerlingen rekening te houden met de toenmalige omstandigheden, kennis en opvattingen van mensen. In zijn promotieonderzoek werkte geschiedenisleraar en vakdidacticus Tim Huijgen (Rijksuniversiteit Groningen) dit begrip nader uit (lees ook Het beste onderwijsonderzoek van 2017, Didactief, december 2017). Natuurlijk kun je als leraar die historische context toelichten, maar het werkt beter om leerlingen daar zelf actief naar op zoek te laten gaan. Huijgen formuleerde een stappenplan. Maak leerlingen in het vo eerst bewust van hun te moderne blik op historische gebeurtenissen. Laat hen daarna actief op zoek gaan naar de historische context. Formuleer daarvoor vragen bij een historische casus die ze moeten beantwoorden: wanneer en waar speelde het verschijnsel? Welke politieke en economische omstandigheden waren er toen? Hoe gingen mensen toen met elkaar om? Dit helpt leerlingen een context te creëren. Oorzaken en gevolg Meer oog voor de historische context helpt leerlingen ook om causale verklaringen te geven. Veel leerlingen vinden dat lastig, bleek al uit het promotieonderzoek van Gerhard Stoel (Universiteit van Amsterdam). In een praktijkgericht onderzoek namen Stoel en Jannet van Drie dit causaal redeneren onder de loep. Net als Huijgen zagen ze dat leerlingen moeite hebben om de historische context bij verklaringen te betrekken en dat ze veelal één enkele verklaring geven. Stoel en Van Drie ontwikkelden een rubric waarin ze causaal historisch redeneren uiteenrafelen in verschillende deelvaardigheden, zoals werken met meer oorzaken, verbanden leggen en het belang onderbouwen. Met deze rubric krijg
Tekst Bea Ros
Zo laat je ze oefenen
je niet alleen zicht op wat leerlingen wel of niet kunnen, het blijkt ook een handig instrument om opdrachten en lessen mee te ontwerpen. Hun tip: bouw je lessen op rond een ‘spannende’ causale vraag, bijvoorbeeld ‘was de ondergang van het Romeinse Rijk moord of zelfmoord?’. Laat leerlingen hier in groepjes aan werken en bespreek naderhand de verschillende antwoorden klassikaal. Zo ontdekken ze dat geschiedenis geen gestold verhaal is, maar dat je er altijd vanuit verschillende hoeken naar kunt kijken. Waarbij leerlingen natuurlijk ook moeten leren dat ze keuzes en verklaringen moeten kunnen onderbouwen. Onderzoekend leren Als je geschiedenis voor basisschoolkinderen aantrekkelijk wilt maken, kun je starten vanuit de actualiteit of het geactualiseerde verleden (welke kwestie maakt dat verleden voor ons nu interessant?). Zo ontdekken kinderen dat alles een geschiedenis heeft. Marjolein Dobber ontwikkelde met twee VU-collega’s, leerkrachten en nascholers een toolkit voor onderzoekend leren bij geschiedenis, op OGO-scholen. Gestimuleerd om op elkaars input voort te bouwen, stelden leerlingen zelf (historische) vragen en zochten ze informatie (bronnenonderzoek en interviews). Ze maakten tijdlijnen om per thema veranderingen zichtbaar te maken. Meer onderzoekers en vakdidactici bepleiten onderzoekend leren: deze werkvorm vergroot het historisch inzicht. Toch zijn geschiedenisleraren huiverig om onderzoekend leren in te zetten, constateert onderwijskundige Michiel Voet (Universiteit Gent) in zijn met de VOR/VFO-dissertatieprijs bekroonde proefschrift. Hij zocht uit waarom en nam geen genoegen met
Geef leerlingen gerichte opdrachten om historische deelvaardigheden te oefenen: • Kijken leerlingen met moderne ogen naar het verleden? Gebruik hun uitspraken als aanknopingspunt voor je les. •F ormuleer verschillende gedragingen of reacties van mensen (zowel modern als toenmalig) bij een bepaalde gebeurtenis. Laat leerlingen deze vergelijken: welke past het meest bij die tijd? •L aat leerlingen in groepjes verklaringen formuleren voor historische gebeurtenissen. Bespreek die klassikaal: wat is (niet) aannemelijk? Wat zijn goede of slechte argumenten? Zijn er bronnen die de ene of andere redenering ondersteunen? •S chotel leerlingen over een bepaalde gebeurtenis diverse bronnen voor: welke is (on)betrouwbaar en waarom?
de eerste verklaringen, zoals gebrek aan (les)tijd en geschikt lesmateriaal. Persoonlijke beroepsopvattingen van leraren blijken het belangrijkste obstakel. Leraren zetten onderzoekend leren meer in als ze het belangrijk vinden dat leerlingen leren hoe je het verleden onderzoekt, ze zichzelf bekwaam voelen om onderzoekend leren te organiseren en ze hun werkomstandigheden niet als belemmerend ervaren. Die positieve instelling bewerkstellig je niet met alleen nascholing, stelt Voet: de effecten daarvan zwakken snel af als de leraar eenmaal terug is in de klas en merkt dat lessen toch anders lopen dan gepland. Blijvende (externe) begeleiding en samen optrekken met collega’s is nodig om het gebruik van deze werkvorm te bestendigen. En wie niet meteen alles overhoop wil gooien, kan alvast in reguliere lessen de deelvaardigheden van historisch redeneren invlechten (zie kader op deze pagina). ■ Zie ook maandvandegeschiedenis.nl. Lees meer over geschiedenisonderwijs op pagina 38.
Bekijk de bronnen op didactiefonline.nl. Daar vind je ook hulpmiddelen zoals een rubric en uit gewerkte casussen.
september 2018
41