Inhoudsopgave
Soorten letters 4
Samenstellingen 6 Voorvoegsels en achtervoegsels 7 Meervouden 8 Verkleinwoorden 9 Alfabet 10
Ik schrijf wat ik hoor. 13 MMKM 14 MKMM 14 MMK en MK 15 MMKMM 16 MMMK... en ...KMMM 16 De e, een letter met veel klanken 17 Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw 18 Woorden met ng en nk 19
Ik maak een afspraak. 21
1 Woorden met g, ch, gt en cht 22 2 Hoofdletters en leestekens 24 3 Werkwoorden 26 4 Woorden met twee of meer delen 29 Woorden als katten en beren Woorden als honden, paarden en bloemen 5 Woorden op d en t 32 Ik onthoud een stukje. 33
1 Woorden als banaan 34 2 Moeilijke woorden 35 3 Woorden met ch 22 4 Woorden met ei 36 5 Woorden met au en auw 39
Ik zoek het op. 41 Trefwoorden 47
1
Inhoudsopgave
abc abc 2
Vele uren gaan we leren over katten en over beren.
Beren slapen bij grote vuren en katten hebben soms hun kuren.
Ze blazen naar dikke honden, lopen over daken van de stad Londen.
Ze willen lekker kunnen rollen, achter muizen en ratten hollen.
‘Ik ben zo lief. Kom je mijn buikje aaien? Ik zal me op mijn rugje draaien.’
Een boek vol met letters, zoveel als regenspetters!
3
Hoe schrijf ik een woord?
Ik vind het in mijn Loepje.
Soorten letters
klinkers kan ik hard roepen!
klinkers die kort klinken a kat e pen i ik o mol u mus y baby
klinkers die lang klinken, tweetekenklanken aa haan ee beer oo boom uu muur
de doffe e de het een gevaar verhaal bezoek mezelf fietser sleutel dieren kusje deurtje
medeklinkers kan ik niet hard roepen!
b beer c circus d duif f duif g weg h haan j jas k ik l mol m mol n an p pen q quad r beer s jas t tom v vis w weg x box y yoga z zon meertekenklanken ouw vrouw auw blauw aai fraai ooi kooi oei groei eeuw leeuw ieuw nieuw
andere tweetekenklanken ei trein ij ijs ou oud au auto eu deur oe poes ie dier ui duif uw sluw
tweetekenklanken ng bang nk bank ch lach sj huisje meertekenklanken sch schip schr schroef
abc abc 4 Hoe schrijf
ik een woord?
De klanken zijn de bouwstenen van woorden. en zee been neus bruin
staan prins bang drink sneeuw
Woorden
zijn
lachen auto pauw wenkbrauw kaboutertjes
de bouwstenen
van samenstellingen.
Eerst knippen, dan kleven! tuin + huis = tuinhuis voet + bal = voetbal herfst + storm = herfststorm glas + scherf = glasscherf voor + lees + boek = voorleesboek
5
Hoe
schrijf ik een woord?
Samenstellingen
Ik kan nieuwe woorden maken door woorden samen te voegen. Het stappenplan …
1 Ik hoor een samenstelling.
2 Ik verdeel de samenstelling en ik denk na over elk woord.
3 Ik kleef de woorden terug aan elkaar.
zee + man = zeeman glas + scherf = glasscherf herfst + storm = herfststorm water + straal = waterstraal kippen + hok = kippenhok beren + poten = berenpoten
auto + bus = autobus kei + tof = keitof buur + vrouw = buurvrouw autorijden auto + rijden brandgevaar brand + gevaar brandblusser brand + blusser
brandweerwagen brand + weer + wagen
schrijf ik een woord?
6
abc abc
Hoe
Voorvoegsels en achtervoegsels
Ik maak een nieuw woord door vooraan een stukje toe te voegen. Dat stukje is een voorvoegsel. voorvoegsel + woord = afleiding ge + vaar Dat is een groot gevaar. be + taal Ik betaal twintig euro. ver + keer Het is druk verkeer. te + veel Er is hier een teveel aan volk. on + weer We verwachten onweer.
Ik maak een nieuw woord door achteraan een stukje toe te voegen. Dat stukje is een achtervoegsel. woord + achtervoegsel = afleiding beloon + ing Krijg ik een beloning? bak + erij Ik koop brood in de bakkerij. raad + sel Kun je dat raadsel oplossen? brand + baar Pas op! Dat is brandbaar. waak + zaam De hond is waakzaam.
Ook dit zijn achtervoegsels … mooi mooier mooist De lichtjes gaan uit. oud ouder oudst We gaan zachtjes naar boven. breed breder breedst De zon is de dichtste ster bij de aarde. Je bent moedig. Ik ben eerlijk.
Hoe schrijf ik een woord?
7
Meervouden
het enkelvoud het gaat om één het meervoud het gaat om meer dan één
Het kind slaapt in een mooi bed onder een warm deken. De kinderen slapen in mooie bedden onder warme dekens. + en + s + eren duif huis nacht schoen
duiven huizen nachten schoenen
bank haai leeuw ring
banken haaien leeuwen ringen
sleutel varken venster winkel
sleutels varkens vensters winkels
ei kind eieren kinderen Ik let op voor woorden als katten, honden, beren en paarden. katten honden bed hok kat kip mus
bedden hokken katten kippen mussen
band hond kist muts veld
banden honden kisten mutsen velden beren paarden beer haan schuur spoor
beren hanen schuren sporen
beest buurt koord paard
beesten buurten koorden paarden
abc abc 8 Hoe schrijf ik
een woord?
Verkleinwoorden
Een verkleinwoord is een naamwoord met een achtervoegsel je, tje, pje of etje. Het gaat om iets kleins
+ tje hoed tent wolk
bloem boom kraam
+ je
hoedje tentje wolkje
dier stoel zee
diertje stoeltje zeetje + pje + etje Ik let op voor het
kattenstukje!
bloempje boompje kraampje
Enkele moeilijke! blad glas schip
blaadje glaasje scheepje
man zon koningin
mannetje zonnetje koninginnetje
Hoe schrijf ik een woord?
9
abc abc
Alfabet
Twijfel ik aan een woord, dan zoek ik het woord op. Ik ken mijn alfabet. A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Waarom leer ik het alfabet? Ik kan woorden opzoeken of ordenen. Als ik woorden orden, kijk ik naar de beginletter. aap beer canapé deur egel … Is de beginletter gelijk? Dan kijk ik naar de tweede letter. haas hert hik hoek huis … Een hulpje om het alfabet te leren … A B C aap beer canapé D E F G de fazant geeuwt H I J hondje is jarig K L M N O P Q kale man op quad
R S T U V W rust uit van het werk X Y Z xylofoon ... zwijg!
Hoe schrijf ik een woord?
10
Ik schrijf een woord.
Kan ik het woord schrijven door alleen te luisteren? Ja?
Ik schrijf het woord zoals ik het hoor.
Nee?
Er is een afspraak. Ik ken de afspraak.
Er is een onthoudstukje. Ik onthoud hoe ik het schrijf.
Of ik zoek het op in het Loepje.
Of ik zoek het op in een woordenlijst.
Hoe schrijf ik een woord?
11
Ik schrijf een woord.
Ik luister altijd goed. Ik schrijf wat ik hoor.
maan speel struik
fiets broers mee bang op een bank een schip met een schroef leeuwen in kooien
Maar … Ik schrijf niet altijd wat ik hoor.
Soms leer ik een afspraak.
Soms moet ik een stukje onthouden.
baard beren lucht
taart katten hij weegt
Zo, ik sta nu op. Hij speelt een spel.
een ijsje eten op reis met de trein een oud vrouwtje in een blauwe auto geld in het zand de kachel in de bieb
schrijf ik een woord?
a
12
bc abc
Hoe
Ik schrijf wat ik hoor.
Ik schrijf wat ik hoor.
Ik kan alle letters schrijven.
Ik kan met die letters klanken en woorden schrijven. tweetekenklanken meertekenklanken
maan speel struik bang schip
fiets broers mee bank schroef
We zwaaien naar de leeuwen in hun nieuwe kooien.
Ik schrijf wat ik hoor.
13
M = medeklinker K = klinker MKM KM en KMM MK en MMK
beer eet zee
Twee medeklinkers vooraan MM K M
een bloem in het gras een zwaan in een plas
Ik let op voor woorden als zwaan. zwaan zweef zwaar zweet zwak zwem
Ik let op voor woorden als fles en vlees. fles vlees vlag flink vlieg vlak fluit vloer vlek
kat iets drie twee
Twee medeklinkers achteraan M K MM
een kaars in de kerk een rups aan het werk
Ik let op voor kleefletters. balk berg arm volk erg vorm welk merg warm wolk zorg worm
abc abc 14 Ik schrijf wat ik hoor.
Woorden op een klinker
MM K M K
Kijk daar! Een fee op een slee achter een ree.
Zijn we met drie op opa’s knie? En weet je wie?
Weet je hoe ik dat doe?
woorden op ee woorden op ie, oe, ui en eu woorden op a, o en u Wat neem je mee naar de zee? Een snee brood met gelei of twee boterhammen met ei? O wee! Je zegt toch niet nee?
In die bui draag ik een dikke trui.
Die reu doet beu?
Ja, ik sta nu op en ik ga met pa op stap.
Zo zijn we op tijd bij ma. Opa en oma zijn er ook. Hoera!
We eten lekkere sla en als toetje een vla. En op onze hond zit een vlo!
Ik schrijf wat ik hoor.
Ik let op! Ik hoor de klinker lang. Ik schrijf de klinker enkel.
Ik schrijf wat ik hoor.
15
abc abc
Twee medeklinkers vooraan en achteraan MMKMM
Een naamwoord is een woord dat een naam geeft aan iets of iemand.
twee broers een klomp mijn plaats de prins
een klets harde stomp een krant lezen een bluts
Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt.
ik-vorm ik speel ik slaap ik stuur ik zwem
Drie medeklin kers vooraan MMM K … of achteraan … K MMM straks spreek strip spreuk stro sproet
+t-vorm hij speelt hij slaapt hij stuurt hij zwemt
+t-vorm barst eerst helft korst
hij helpt hij fietst hij turnt hij werkt s c h = sch Je scheurt niet met een schaar. sch r = schr Je schrikt van het lawaai van de schroef!
16 Ik schrijf wat ik hoor.
film films laat laatst lief liefst
De e, een letter met veel klanken de e van bel de e van spelen de e van de de e in woordstukjes … gevaar mezelf broertje groter honden bevel teveel geheimpje mooier kinderen verkeer prentje spiegel Brussel
Lidwoorden
Lidwoorden schrijf ik voor naamwoorden. Er zit een vogel op de nok van het huis.
Ik schrijf wat ik hoor.
17
abc abc
Woorden met aai, ooi, oei, eeuw, ieuw en uw aai, ooi, oei, eeuw en ieuw meertekenklanken uw tweetekenklank
Die veranderen nooit! aai fraai fraaie vlaaien wie zaait ?
ooi hooi mooie mooiste wij strooien
oei foei ! ik groei koeien pa roeit eeuw wij geeuwen meeuwen leeuw het sneeuwt
uw zij duwen ma duwt ruw ruwe sneeuw + man = sneeuwman nieuws + bericht = nieuwsbericht leeuwen + kooien = leeuwenkooien
Ik schrijf wat ik hoor.
ieuw kieuwen nieuw nieuwe nieuws
18
Woorden met ng en nk
ng en nk tweetekenklanken Nooit meer dan twee letters! ng bang bange langs vinger
nk bank wij drinken links winkel Oei! Een muis! Tante zit bang op een bank!
Werkwoorden met ngt en nkt ngt hij brengt wie zingt de aap hangt zij springt
nkt An drinkt de hond jankt wie schenkt in hij bedankt mij
Twijfel ik tussen ngt en nkt? Ik verleng het woord, dan hoor ik het. Hij zingt een liedje. wij zingen De boot zinkt boten zinken
Ik schrijf wat ik hoor.
19
abc abc 20
Ik maak een afspraak.
Soms leer ik een afspraak om een woord correct te schrijven.
1 Woorden met g, ch, gt en cht 2 Hoofdletters en leestekens 3 Werkwoorden 4 Woorden met twee of meer delen 5 Woorden op d en t
Ik lig in bed. De beer ligt toch dicht bij mij.
Hij speelt een spel.
Katten willen lekker kunnen rollen. Beren slapen rond grote vuren.
De man met een baard eet taart.
Ik maak een afspraak.
21
1 Woorden met g, ch, gt en cht
Ik hoor ‘g’, ik schrijf g. brug nog vlug weg
De woorden met ch onthoud ik. ach glimlach kachel kuchen lachen
Werkwoorden met ...g in de ik-vorm, ...gt in de +t-vorm.
22 Ik maak een afspraak.
lichaam pech pochen toch zich
buigen liegen vegen
ik buig ik lieg ik veeg
het buigt ze liegt hij veegt Pas op! leggen liggen zeggen
hij legt hij ligt hij zegt Na de korte a, e, i, o of u schrijf ik cht.
nacht recht licht bocht zucht
ik leg ik lig ik zeg
abc abc
Woorden met ch
Ach, wat heeft Jan toch pe ch!
Hij vergat zijn jas en nu heeft hij het koud. Zijn hele lichaam rilt. Hij begint zelfs te ku chen. Hij kan er niet om lachen. ‘Kom naar binnen. De kachel brandt heerlijk!’, pocht zijn vriend. Jan kan zich verwarmen. Met een glimlach geniet hij ervan.
Ik let op voor drie werkwoorden met gt. De soldaat is moe.
Hij legt zijn geweer neer. Hij ligt in bed. Hij zegt niks meer.
Woorden met cht
Papa ziet slecht en zucht. Het is midden in de nacht. In de bocht van de straat is er geen licht. zacht zachtjes verzachten
recht rechts rechte
licht lichtjes verlichten
bocht bochtje bochten
zucht zuchtje gezucht
Ik maak een afspraak.
23
2 Hoofdletters en leestekens
Ik schrijf een hoofdletter bij …
… het begin van een zin en na een punt, een vraagteken en een uitroepteken.
Oei! Ik ben de weg kwijt. Zal ik het vragen?
… een naam, voornaam, straat, gemeente, stad en land.
Mijn naam is Juul De Koster.
Ik woon in de Stationstraat in Turnhout. Turnhout is een stad in Vlaanderen.
Vlaanderen ligt in België. België ligt in Europa.
… een taal
Ik spreek Vlaams en Turks. Mijn vriend spreekt ook Turks en vele kinderen in onze straat spreken Spaans.
… wie of wat heilig is.
De christenen lezen de Bijbel, de moslims lezen de Koran en de joden lezen de Thora. Dat zijn drie heilige boeken.
… feestdagen.
Wanneer het Pasen is, rapen de kinderen paaseieren.
Op 1 mei vieren we de Dag van de A
24 Ik maak een afspraak.
abc abc
Leestekens helpen me juist te lezen. Ik schrijf een … leesteken naam wanneer? . punt … op het einde van een zin waarin ik iets zeg of meedeel.
De kip legt elke dag een ei. ! uitroepteken … na een uitroep. … op het einde van een zin waarin ik iets uitroep of beveel. Hoera! Goal! Wat een fijne dag! Leg die bal neer! ? vraagteken … op het einde van een zin waarin ik iets vraag Waar woont Willem Van Overloop? Ken jij het antwoord? , komma … tussen de woorden van een opsomming.
In onze tuin staan veel bloemen: rozen, anjers, tulpen en lelies. : dubbele punt … voor een opsomming. In onze klas zitten drie jongens: Jens, Jakob en Jelle.
Ik maak een afspraak.
25
3 Werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat zegt wat iets of iemand doet of wat gebeurt.
Jan fietst naar huis tegen de wind in. Het begint hard te regenen. Dikke druppels rollen over zijn wangen. Mama moet lachen. Eindelijk thuis! Mama wrijft zijn natte haren droog.
Het onderwerp en de persoonsvorm het onderwerp de persoonsvorm
Er is een deel in de zin waarin staat over wie of wat iets wordt gezegd.
Het onderwerp bepaalt hoe ik de persoonsvorm schrijf.
De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert, wanneer het getal van het onderwerp verandert.
het getal: het enkelvoud of het meervoud
Het onderwerp staat in het enkelvoud of het meervoud. De persoonsvorm dus ook. Wanneer het getal van het onderwerp verandert, dan verandert ook het getal van de persoonsvorm. Het kind schommelt. De kinderen schommelen.
Wij zijn jarig. Ik ben jarig. Ik onderstreep het onderwerp eenmaal.
Warre leest een nieuw boek. Het boek ligt op tafel.
26 Ik maak een afspraak.
Ik onderstreep de persoonsvorm tweemaal.
Ik vraag een lolly. Onze hond blaft buiten in de tuin.
a
bc abc
De ja-neevraag
Bij het schrijven van een persoonsvorm moet ik het onderwerp kennen. Hoe vind ik het onderwerp en de persoonsvorm in een zin?
Ik lees de zin.
Papa gaat vandaag vroeg werken. Het is mooi weer.
Hij fietst naar het werk. De vos vangt een kip in ons kippenhok.
Ik maak van de zin een ja-neevraag.
Dat is een vraag met als antwoord ja of nee. Gaat papa vandaag vroeg werken?
Is het mooi weer?
Fietst hij naar het werk? Vangt de vos een kip in ons kippenhok?
Het eerste deel van de zin is de persoonsvorm. Het tweede deel van de zin is het onderwerp.
Nu of vroeger nu vroeger
Luka draagt een zware boekentas. Sven en Ali spelen op het pleintje.
Luka droeg een zware boekentas. Sven en Ali speelden op het pleintje.
Wat vroeger gebeurde, noemen we de verleden tijd. nu, vandaag, zo dadelijk, onmiddellijk, straks … vroeger, gisteren, vorige week, vorig jaar, toen, lang geleden …
Wat nu gebeurt, noemen we de tegenwoordige tijd.
Ik maak een afspraak.
27
Enkele werkwoordsvormen
Een werkwoord kan heel wat vormen hebben. Het onderwerp bepaalt hoe ik de persoonsvorm schrijf. Het onderwerp en de persoonsvorm zijn de beste maatjes.
– Het getal Het onderwerp staat in het enkelvoud of het meervoud. De persoonsvorm dus ook. De appel valt uit de boom. De appels vallen uit de boom. Hij loopt naar huis. Zij lopen naar huis.
– De persoon Het onderwerp staat in de eerste, tweede of derde persoon. De persoonsvorm dus ook.
infinitief stappen schrijven slapen
28 Ik maak een afspraak.
Hij fietst naar huis.
Fiets is de stam, t is de uitgang.
ik-vorm (stam) ik stap ik schrijf ik slaap
Wij fietsen nu.
1e persoon ik speel, wij spelen 2e persoon jij speelt, jullie spelen 3e persoon hij speelt, de kinderen spelen de stam de uitgang de infinitief de kortste vorm van het werkwoord wat aan de stam wordt gekleefd de langste vorm van het werkwoord (t.t.) Ik fiets nu. Fiets is de stam.
Fietsen is de infinitief.
stam+t-vorm hij stapt Fien schrijft opa slaapt
wij-vorm wij stappen ze schrijven wij slapen
abc abc
4
Woorden
met twee of meer delen
Woorden kan ik opdelen in deeltjes die ik in één keer kan uitspreken. Hoeveel deeltjes?
Ik klap in mijn handen, dan weet ik het. woorden met … één deel twee delen drie delen kat katten verklappen hond honden verplanten beer beren schakelaar paard paarden verpleegster bloem bloemen kleutertje
Ik luister naar de klinker in het eerste deel. de klinker klinkt kort de klinker klinkt lang a katten en planten aa apen en kaarten e tellen en prenten ee beren en beesten i kippen en kisten o potten en borden oo broden en poorten u muggen en jurken uu muren en buurten
Met letters kun je bouwen: muren, daken en schouwen. In woorden als werken en spelen zitten niet één, maar twee delen. Woorden worden zinnen, dan kunnen we beginnen. Want met de woorden van onze taal maken we een mooi verhaal.
Ik maak een afspraak.
29
Woorden als katten en beren
katten beren
Katten willen lekker kunnen rollen.
Beren slapen rond grote vuren.
Ik hoor …
… één medeklinker na de korte klinker a, e, i, o of u.
Ik schrijf de medeklinker dubbel.
Dit is de kattenafspraak. We verdubbelen.
… één medeklinker na de lange klinker aa, ee, oo of uu.
Ik schrijf de klinker enkel.
Dit is de berenafspraak. We verenkelen.
30 Ik maak een afspraak.
a
bc abc
Woorden als honden, paarden en bloemen
h
onden paarden bloemen
Die wilde honden blaften, renden en rusten nu uit.
Vreemde paarden schuurden zich aan poorten.
Ruikers bloemen bloeien en kleuren de tuinen.
… twee medeklinkers na de korte klinker a, e, i, o of u.
Ik hoor …
… twee medeklinkers na de lange klinker aa, ee, oo of uu.
Ik schrijf wat ik hoor.
… een andere klinker.
Ik maak een afspraak.
31
5 Woorden op d en t
De eindletter d of t? Ik maak het woord langer. Dan hoor ik het. Grondwoord baar__? baarden baard taar__? taarten taart
Afleiding paar__je paar__ + je paarden paardje taar__je taar__ + je taarten taartje
Samenstelling
Ik hoor een samenstelling. Ik verdeel de samenstelling en denk na over de woorden. Ik kleef de woorden terug aan elkaar. bran__weer bran__ + weer branden brandweer kaar__spel kaar__ + spel kaarten kaartspel vil__stif__ vil__ + stif__ vilten, stiften viltstift
Moeilijke woorden
Ik kan niet elk woord op d of t langer maken. Daarom onthoud ik er een paar. geld zand iemand niemand moed boodschap reeds steeds antwoord verstand raadsel voedsel
Persoonsvorm
Persoonsvormen maak ik niet langer. Ik denk aan mijn werkwoordschema. Papa leest een boek. leest, lezen (werkwoord) ik lees, hij leest
32 Ik maak een afspraak.
abc abc
Ik onthoud een stukje.
Soms moet ik een stukje onthouden.
Wat is het onthoudstukje? Wat is er moeilijk aan het woord?
Als ik twijfel, zoek ik het op. Ik ken mijn alfabet.
1 Woorden als banaan 2 Moeilijke woorden 3 Woorden met ch 4 Woorden met ei
5 Woorden met au en auw
agent en banaan misschien pech en kachel reizen en ijsjes een oud vrouwtje een pauw in een blauwe auto
Ik onthoud een stukje.
33
1 Woorden als banaan
Leenwoorden zijn woorden die komen uit een andere taal.
Wij spreken Nederlands. In Frankrijk spreken ze Frans en in Engeland Engels. In Spanje spreekt men Spaans en in Portugal Portugees. Sommige kinderen leren Latijn en Grieks.
Wij spreken Nederlands, maar gebruiken heel wat woorden die uit andere talen komen. Willen we die woorden correct schrijven, dan moeten we goed onthouden hoe we ze schrijven.
Welk woord ken ik? Van welk woord komt het?
agent alfabet avontuur banaan brutaal hotel kanaal kanon kapot katoen konijn lokaal manier papier perron raket tapijt telefoon tomaat
34 Ik onthoud een stukje.
agens αλφα βήτα aventure banana brutal hôtel canal canon kaputt coton cuniculus local manière papyrus perron rakete
ταπεις (tapeis) τηλε (tele) + ϕϖνη (fone) tomate
Uit welke taal komt het?
Latijn Grieks Frans Portugees Frans Frans Frans Frans Duits Frans Latijn Frans Frans Latijn Oudfrans Duits Oudgrieks Oudgrieks Spaans
Ik pas op voor leenwoorden als banaan. Ik verdubbel niet.
abc abc
2 Moeilijke woorden
Een koningin op avontuur Ik lees dikwijls een boek uit de bieb. Maar soms ga ik ook naar het toneel. Nu vond ik het verhaal wel eng. Jullie moeten het zeker ook zien. Juffrouw Adiba, een prinses uit een ver land, werd koningin. Op een dag kwam ze van de markt. Haar meid droeg een mand met erwten en tomaten. Ze stonden op het perron te wachten op de trein. En wat zag ze? Ze kon haar ogen niet geloven. De trein werd getrokken door zes eekhoorns, zo groot als reuzen. Een konijn was de baas en riep brutaal: ‘Vlugger! Of moet ik misschien de zweep gebruiken?’
Toen kreeg ze een rare telefoon. Een stem zei: ‘Stap niet op de trein. Ga terug naar het hotel en wacht op mij.’
Dat was het begin van het avontuur waar koningin Adiba in terecht kwam. Het was een verhaal over geesten en spoken, over sprekende dieren en mieren als reuzen, over een fee en over een enge heks als een spin in een web avontuur bieb brutaal dikwijls
eekhoorn erwt hotel juffrouw
jullie konijn koningin markt
misschien perron telefoon terug
tomaat toneel web
Ik onthoud een stukje.
35
3 Woorden met ch 22
4 Woorden met ei
Het ei-verhaal van het derde leerjaar
Rome, 6 mei, 10 jaar voor Christus
Julia is een kleine meid van tien jaar. Ze woont in de Romeinse havenstad Ostia. Gisteren zei haar mama: ‘ Meisje , binnen vier jaar trouw je met Marcus.’ Julia heeft hem in het geheim al eens gezien. Ze vindt hem een knappe jongen. Marcus werkt in een groot huis waar schapen en geiten zijn.
Julia’s broer Titus is twaalf jaar. Hij vaart voor het eerst mee op een zeilschip. De boot vertrekt voor een reis van zes dagen naar een ver eiland. Ze vervoeren graan.
Titus zal heimwee hebben naar huis. Het afscheid nemen van beide ouders en van Julia is niet leuk. De jongens moeten in het begin allerlei werkjes doen: poetsen, soep maken van prei en eieren koken.
De kapitein is streng. Titus heeft geen eigen plekje en slaapt bij tien andere mannen. Een reiger vliegt over. Dat is een sein. Er is land in zicht!
De papa van Julia en Titus is arbeider. Keizer Augustus woont in een groot paleis in Rome en wil heel veel bouwen. Papa heeft gewerkt aan een prachtige fontein midden op een plein. Maar nu helpt papa wegen bouwen. Elke dag vorderen de mannen een eind. Het is een enorm karwei. Soms
36 Ik onthoud een stukje.
a
a
bc
bc
gebruiken ze platte keien die ze op de grond aanstampen. De mannen wroeten in de klei of kappen bergen steen weg. Ze gaan dwars door een heide of weiland. Ze hakken eikenbossen om. Eekhoorns weten niet meer waar hun eikels liggen. Ze gaan op de vlucht. De weg loopt verder door het eigendom van de eigenaars.
Over die eindeloze banen stappen de soldaten. Hun leider stapt fier vooraan. Ook reizigers reizen over deze wegen. Er waren geen auto’s, geen fietsen en geen treinen.
Julia gaat niet naar school. Ze helpt mama in het huishouden. Zo maakt ze confituur van aardbeien en honing. Marcus zal dat ook wel lusten. Elke avond gaat ze naar de kade om te wachten op haar broer Titus.
Ik onthoud een stukje.
37
aardbei, aardbeien, aardbeitje afscheid allebei, beide allerlei arbeid, arbeider, arbeidster ei, eieren, eitje eigen, eigenaar, eigenares, eigendom eik, eiken, eikenbos eikel, eikels, eikeltje eiland, eilanden, eilandje eind, einde, eindje, eindeloos fontein, fonteinen, fonteintje geheim, geheimen, geheimpje geit, geiten, geitje hei, heide kapitein, kapiteins, kapiteintje karwei, karweien, karweitje kei, keien, keitje keizer, keizers, keizerin
klei, kleien klein, kleine, kleinste leider, leidster, leiding mei, de maand mei meid, meiden, meidengroep meisje, meisjes paleis, paleizen, paleisje plein, pleinen, pleintje prei, preisoep reiger, reigers, reigertje reis, reizen, reisje, reiziger reizen, ik reis, hij reist Romein, Romeins, Romeinse sein, seinen, seintje trein, treinen, treintje wei, weide, weiland zei, mama zei, ze zeiden zeil, zeilen, zeiltje, zeilschip zeilen, ik zeil, hij zeilt
Ik onthoud een stukje.
abc abc 38
5 Woorden met au en auw
de au-lijst augustus auto, autootje, automaat blauw, blauwe flauw, flauwe, flauwte gauw grauw, grauwe kauw, kauwen, kauwtje kauwen, ik kauw, hij kauwt
klauw, klauwen, klauwtje klauwen, ik klauw, hij klauwt nauw, nauwe paus pauw, pauwen, pauwtje rauw, rauwe saus, sauzen, sausje wenkbrauw, wenkbrauwen
Wanneer schrijf ik au, ou, auw of ouw?
Ik hoor een woord met een au/ou-klank. Staat het woord in mijn au-lijst?
Ja, ik schrijf au van auto. Nee, ik schrijf ou van oud.
Welke medeklinker hoor ik in het grondwoord na de au/ou-klank?
Ik hoor w. Ik schrijf auw van blauw of ouw van touw. vrouw pauw hij klauwt ik klauw ze bouwen ik bouw gauwdief gauw
Ik hoor een andere medeklinker.
Ik schrijf au of ou en die andere medeklinker. oud auto sausje saus koudwaterbad koud
Ik let op!
Nou, ik wou dat ik zou kunnen zeggen: ‘Ik hou van jou, ook in de kou en vooral van jouw mooie ogen.’
Ik onthoud een stukje.
39
abc abc 40
Ik zoek het op.
Alle woorden met een onthoudstukje van het derde leerjaar.
Ik luister naar de eerste letter. Ken ik het alfabet?
Twijfel ik aan een woord, dan zoek ik het op of vraag ik het.
41
Ik zoek het op.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Aaardbei afscheid agent alfabet allebei allerlei altijd antwoord arbeid arts augustus auto avontuur
B banaan bedrijf beide bewijs bieb bijbel bijeen bij bij bijl bijna blauw blij
aardbeien aardbeitje agenten antwoorden antwoordje arbeider arbeidster artsen autootje autobus automaat avonturen avontuurtje bananen banaantje bedrijven bedrijfje bewijzen bewijsje bijbels bijbeltje bijen bijtje bij Jan bijlen bijltje blauwe blije
blijven boerderij boodschap bouwen brutaal buurvrouw
C D
daarbij dame dichtbij dijk dikwijls E eekhoorn ei eigen eik eikel eiland eind
ik blijf hij blijft boerderijen boerderijtje boodschappen boodschapje ik bouw hij bouwt brutale buurvrouwen buurvrouwtje dames dametje dijken dijkje eekhoorns eekhoorntje eieren eitje eigenaar eigenares eigendom eiken eikenbos eikels eikeltje eilanden eilandje einde eindje eindeloos
abc abc 42 Ik zoek het op.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
erbij erwt
F fijn flauw fontein fout G gauw geheim geit geld gelei gelijk glijden glimlachen gordijn goud grauw grijs H hebben hei hoera hotel hou hout
erwten erwtje fijne flauwe fonteinen fonteintje fouten foutje geheimen geheimpje geiten geitje gelijke ik glijd hij glijdt ik glimlach hij glimlacht gordijnen gordijntje grauwe grijze ik heb hij heeft heide hotels hotelletje ik hou van jou
Iiemand ijs ijzer J jou jouw juffrouw jullie K kabouter kachel kajuit kanaal kanon kapitein kapot karwei katoen kauw kei keizer kijken
ijsje ik heb jou gezien jouw ogen juffrouwen juffrouwtje ik ben bij jullie kabouters kaboutertje kachels kacheltje kajuiten kajuitje kanalen kanaaltje kanonnen kanonnetje kapiteins kapiteintje kapotte karweien karweitje kauwen kauwtje keien keitje keihard keizers keizertje keizerin keizerinnetje ik kijk hij kijkt
43
Ik zoek het op.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
klauw klei klein konijn koning koningin kou koud kous krijgen kwijlen kwijt L lachen lawaai lichaam leggen leider liggen lijf lijken lijm
klauwen klauwtje kleien kleine kleiner kleinst konijnen konijntje koningen koninkje koninginnen koninginnetje koude kousen kousje ik krijg hij krijgt ik kwijl hij kwijlt ik lach hij lacht lichamen lichaampje ik leg hij legt leiders leidster leiding ik lig hij ligt lijfje ik lijk op je hij lijkt op mij lijmen
lijn lijst lokaal M manier markt mei meid meisje meneer mevrouw mij mijnheer misschien moed mouw N nauw niemand nou O onderwijs ontbijt ontbijten opzij oud
lijnen lijntje lijsten lijstje lokalen lokaaltje manieren maniertje markten marktje de maand mei meiden meisjes meneren meneertje mevrouwen mevrouwtje geef het mij moedig mouwen mouwtje nauwe onderwijzer onderwijzeres ontbijtje ik ontbijt hij ontbijt oude ouder oudst oudje
44 Ik
abc abc
zoek het op.
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
Ppaleis papier paus pauw pech perron pijl pijn pijp plein prei prijs
Q R
raket rauw reeds reiger reis reizen rij rijden rijk
paleizen paleisje papieren papiertje pauwen pauwtje perrons perronnetje pijlen pijltje pijpje pleinen pleintje prijzen prijsje raketten raketje rauwe rauwkost reigers reigertje reizen reisje ik reis hij reist rijen rijtje rijbewijs ik rijd hij rijdt rijke
rijp rijst Romein S saus schijf schijnen schilderij schouder schrijven sein seinen speelgoed spijker spijt steeds stijf stout strijden T tapijt telefoon terug terwijl tevoorschijn
rijpe Romeins Romeinse sauzen sausje schijven schijfje de zon schijnt schilderijen schilderijtje schouders schoudertje ik schrijf hij schrijft seinen seintje ik sein hij seint speelgoedje spijkers spijkertje spijtig stijve stoute ik strijd hij strijdt tapijten tapijtje telefoontje tevoorschijn komen
Ik zoek het op.
45
A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z
tijd tijger toch tomaat toneel touw trein U V verkouden vijand vijf vijver voedsel voorbij vrij vrouw W wedstrijd web wei wenkbrauw
tijden tijdje tijgers tijgertje tomaten tomaatje toneeltje touwen touwtje treinen treintje vijanden vijandje vijfde vijfhoek vijftien vijvers vijvertje vrijdag vrije vrouwen vrouwtje wedstrijden wedstrijdje weide weiland wenkbrauwen wenkbrauwtje
wijn wijs wijzen X Y Z zand zeggen zei zeil zeilen zich zijde zijn zou zout
wijnen wijntje wijze ik wijs hij wijst ik zeg hij zegt pa zei zeilen zeiltje ik zeil hij zeilt ik ben hij is ik zou kunnen zoute
abc abc 46 Ik zoek het op.
Trefwoorden
+t-vorm 16, 22 achtervoegsel 7, 8, 9 adres 24 afleiding 7, 32 alfabet 10, 41 beginletter 10 berenafspraak 8, 30 bevel 25 doffe e 4, 17 dubbele punt 25 eindletter 32 enkelvoud 8, 26, 28 feestdag 24 getal 26, 28 grondwoord 32 heilig 24 hoofdletter 24 ik-vorm 16, 22, 28 infinitief 28 ja-neevraag 27 kattenafspraak 8, 9, 30 klank 5, 13, 39 kleefletters 14 kleven 6, 7 klinker 4, 5, 6, 14, 15, 29, 30, 31 knippen 5, 6 komma 25 korte klinker 4, 29, 30, 31 lange klinker 4, 15, 29, 30, 31 leenwoord 33, 34 leesteken 25 letter 4, 13 lidwoord 17 mededeling 25
47 Trefwoorden
medeklinker 4, 14, 16, 30, 31, 39 meertekenklank 4, 13, 18 meervoud 8, 26, 28 naam 24 naamwoord 9, 16, 17 onderwerp 26, 27 opsomming 25 ordenen 10 persoon 28 persoonsvorm 26, 27, 28, 32 punt 24, 25 samenstelling 5, 6, 18, 32 stam 28 taal 24, 34 tegenwoordige tijd 27 tijd 27 tweetekenklank 4, 13, 18, 19 uitgang 28 uitroepteken 24, 25 verdelen 6 verdubbelen 8, 9, 30, 34 verenkelen 8, 30 verkleinwoord 9 verleden tijd 27 verlengen 32 verlengingsafspraak 32 voorvoegsel 7 vraag 25 vraagteken 24, 25 werkwoord 16, 22, 26 werkwoordsvorm 28 wij-vorm 28 woord 5, 7, 13 woorddeel 29 zin 24, 27
abc abc 48 Trefwoorden