Tijd Tijd
Dirk Stael Dirk Stael
1
© Dirk Stael, 2019 Herziene versie: 2022
2
1.
Na de begrafenis
2.
Vervolg
3.
Werk
4.
Familie
5.
Overspel
6.
Feest
7.
Geluk
8.
Kids
9.
Anders
10. Absurdistan 11. Filosofie 12. Denken 13. Comeback
3
4
1. Na de begrafenis
----- o -----
Julie:
“En? Hoe voel je je?”
Ik:
“Ik weet het niet. Leeg. Hol. Er is een gevoel van gemis, maar anderzijds... ze was wie ze was.” Het viel me op hoe bitter weinig herinneringen ik aan haar heb. Jij weet hoe weinig aanwezig ze was in ons leven. Zeker die laatste paar jaar. Net toen we weer meer voor elkaar hadden kunnen betekenen. Maar ondanks dat is er toch een gevoel van gemis. Het lijkt haast meer een... biologisch... dan een emotioneel gemis.”
5
Julie:
“Ze was je moeder. Het is normaal dat je haar mist.”
Ik:
“Ja, maar toch... Ik voelde er weinig voor om haar op te zoeken toen ze nog leefde. En zij zocht ons ook niet vaak op. Ik ging iets vaker de laatste maanden. Door de kanker en zo, maar oprechte, open communicatie was er niet. Voordien niet en ook op het eind niet. Gek toch?”
Julie:
“Misschien heeft het ook te maken met de generatie. Hoe waren haar ouders?”
Ik:
“Dat is net het gekke: mijn grootouders waren er wel altijd voor ons. En wij gingen vaak naar daar. De band die zij had met haar ouders, heeft ze nooit naar ons of haar kleinkinderen getoond. Dat is zo vreemd. Het lijkt gewoon niet te kloppen.”
----- o -----
Julie:
“Je hebt wel mooi over haar gesproken.”
Ik:
“Tja... Vooral dankzij de verhalen van anderen. Familie. Vrienden. Zonder hun inbreng zou het maar eenzijdig zijn geweest. Ik kon zelf niet zoveel liefs meer herinneren. En verzinnen leek me ook niet OK.”
Julie:
“Misschien is dat een les voor ons? Dat we moeten proberen het zelf beter te doen. Misschien is dat wel het enige wat we écht
6
kunnen doen. Er zijn voor de mensen die ertoe doen op de momenten die ertoe doen.” Ik:
“Misschien heb je gelijk. Want als ik ooit zo absurd afstandelijk word zoals haar, mag je me vroegtijdig euthanaseren!”
Julie:
“Ha. Niet echt gepast op een dag zoals vandaag.”
Ik:
“Vast niet.”
----- o -----
Ik:
“Wat verkies jij: begraven of cremeren?”
Julie:
“Voor mezelf? Maakt niet uit. Ik ben er dan toch niet meer.”
Ik:
“Mooi ontweken. OK. Stel... ik sterf... zou je me dan begraven of cremeren?”
Julie:
“Fijne discussie is dit. Wat zou jij kiezen voor mij?”
Ik:
“Begraven. Absoluut begraven. Cremeren lijkt me zo raar. Eén vierkante meter graf met daaronder ergens een urne. Ik zou me maar moeilijk kunnen voorstellen dat jij daaronder ligt. Ik denk dat ik nog geen afscheid zou willen nemen. Van jou. Van je lichaam.”
Julie:
“Woehoe, my sexy bóóódy...”
Ik:
“Ook niet echt gepast, op een dag zoals vandaag.”
Julie:
“Ha, nee. Vast niet.”
Julie:
“We zijn er. Zal het gaan?”
7
Ik:
“Ja hoor. Nog even doorbijten, niet?”
----- o -----
An:
“Hé, hoe gaat het? Niet te triest?”
Ik:
“Nee. Ça va.”
Arne: “Zeker? Toen mijn pa stierf ging dat toch dieper dan ik had gedacht. En een moeder is nog wat anders dan een vader.” Ik:
“Het is wel vreemd, natuurlijk dat ze er nooit meer zal zijn. Maar ik weet niet zeker of dit gevoel van gemis nu zo diep gaat.”
Arne: “Moet het besef nog wat doordringen?” Ik:
“Misschien. Ik weet het niet.”
Bart:
“Er was best veel volk op de begrafenis.”
Ik:
“Ja. Ik denk dat ze dat ze wel fijn zou hebben gevonden.”
----- o -----
Beatrice: “Ze heeft een mooi en goed leven gehad, niet?” Ik:
“Ik weet het niet. Ik vermoed dat zij best tevreden was, maar voor mezelf zou het niet voldoende zijn.”
An:
“Wat denk je dat er dan ontbrak?”
8
Ik:
“Voor haar misschien niets maar... ik bedoel… zelfs op het eind, toen ze wist dat het aftellen begonnen was, ondernam ze niets om nog iets meer of extra uit het leven te halen. Ze leefde gewoon verder zoals ze al die jaren ervoor had gedaan.”
An:
“Wat zou ze dan meer hebben moeten doen?”
Ik:
“Geen idee. Andere mensen zouden misschien reizen. Nog snel wat zaken van hun ‘bucket list’ proberen af te vinken. Maar niets van dat alles bij haar. Ze leefde net zoals voordien. Bijna alsof er niets veranderd was.”
An:
“Als het dat was wat ze wou, dan is dat toch OK?”
Ik:
“Weet je... nee. Eigenlijk was het dat niet. Kijk, ze hoefde van mij niet nog snel een reis rond de wereld te maken of zich aan een parachutesprong te wagen. Maar ze had wel meer tijd kunnen vrijmaken voor ons, haar kinderen. Haar kleinkinderen. Maar dat deed ze niet toen ze nog gezond was en al helemaal niet nadat de diagnose was gesteld. Ik zou denken dat je de tijd die je nog rest zo optimaal mogelijk tracht te gebruiken wanneer je de dood in de ogen kijkt. Dat je de energie die je nog rest, richt op de dingen die ertoe doen en daar lijken je eigen kinderen en kleinkinderen me helemaal onder te vallen. Maar niets van dat alles bij haar. Totaal niet.”
Arne: “Is dat niet wat jij zou doen? Misschien was zij gewoon anders?” Ik:
“Vast. Maar het is wel vreemd om ontgoocheld te zijn in je eigen moeder. Ik kan me onmogelijk voorstellen dat ik zo naar mijn eigen kinderen of kleinkinderen zou kunnen zijn. Ik denk dat ik op zijn minst zou proberen relevant te zijn zolang het nog kan. Er echt zijn. Het is vreemd dat ze dat niet deed. Ze was al haast verdwenen nog voor ze echt weg was.”
An:
“Misschien voelde ze zich te ziek om er voor jullie te zijn?”
9
Ik:
“Ik denk het niet. Pas op het eind werd het een doodstrijd. De jaren ervoor had ze nog volop tijd en energie om van alles te doen. Maar dat deed ze niet. Ze was vooral afwezig vóór ze ziek werd en dat verbeterde niks toen ze ziek werd. En nu is ze er helemaal niet meer. Ik vrees dat de herinnering aan wie ze was en wat ze voor ons heeft betekend, zo snel dreigt te vervagen. Dat is best droevig.”
An:
“Ik ben er zeker van dat ze veel meer voor jou en jullie heeft betekend dan je nu denkt. Dat inzicht komt vast nog.”
Ik:
“Hm.”
Arne: “Het was een mooie dienst.” Ik:
“Vind je? Ik vind begrafenissen altijd zo onpersoonlijk. Iedereen krijgt dezelfde routine. Alsof elk mens identiek is. Gewoonweg vreselijk.”
Bart:
“Jij hebt het persoonlijk gemaakt aan het begin van de ceremonie door over haar te spreken. Dat was mooi.”
Arne: “Dat was wat ik bedoelde.” Ik:
“Tja. Een persoonlijk verhaal van tien minuten gevolgd door vijftig minuten eenheidsworst... Niet bepaald een mooi of glansrijk einde van een mensenleven. Ik hoop dat het er zo niet aan toegaat op mijn begrafenis.”
Bart:
“Beloofd: als wij dan nog leven, maken we er een mooi feestje van.”
Ik:
“Ik weet dat ik op jou kan rekenen.”
An:
“Om te feesten wel, ja.”
Arne: “Was je niet zenuwachtig? Zo vooraan staan en een persoonlijk verhaal vertellen over je moeder?” 10
Ik:
“Nee, niet echt.”
Arne: “Ik zou niet weten hoe eraan te beginnen.”
Ik:
“Weet je... toen ze pas gestorven was en we met de familie het afscheid aan het regelen waren, begon het me te dagen dat ze de begrafenis zou krijgen die ik zelf nooit zou willen. Ik was het aan haar en mezelf verplicht om het persoonlijk te maken. Dus ben ik beginnen rondbellen naar familieleden. Vriendinnen. Ik vroeg hen hoe zij zich haar herinnerden. Ik vroeg het aan mijn vader. Mijn broer. Uit al die verhalen is dan dit beeld ontstaan.”
An:
“Dat was echt mooi.”
Bart:
“Ja, maar belangrijker nog... heb je nog sappige verhalen gehoord die te aangebrand waren om in je speech te verwerken?”
An:
“Oh jee.”
Ik:
“Ik moet je teleurstellen. Niks wereldschokkends.”
Bart:
“Lap. Over de doden niets dan goeds, zeker.”
An:
“Komaan.”
Bart:
“OK. OK. Sorry hoor.”
Ik:
“Weet je wat opviel? Iedereen die ik sprak, had een andere kijk op haar. Hun beeld van haar was heel anders dan mijn eigen beeld. Er kwam een veel rijkere en warmere vrouw uit naar voren dan de moeder die ik kende en me herinnerde. Heel vreemd. Zelfs mensen die ze minder graag had, waren vol lof over haar. Gek.”
Bart:
“Dus toch een typisch geval van ‘over de doden niets dan goeds’.”
11
An:
“Zeg!”
Ik:
“Ik leerde een kant van haar kennen die tot dan toe volledig onbekend voor me was. De rol van moeder en grootmoeder, die ze niet denderend vervulde, waren maar één kant van een veel complexer verhaal. Logisch misschien maar terwijl het leven maar door raasde, stond ik er niet bij stil dat mijn kijk op haar nogal eenzijdig en onvolledig was. Ze bleek uit veel meer laagjes te bestaan dan ik op het eerste zicht zag.”
Arne: “Mooi toch, dat je haar op het eind beter hebt leren kennen?” Ik:
“Beter laat dan niet? Het geeft wel te denken: hoe goed kan je iemand echt kennen? Ik ontdekte kanten van haar waar ik het bestaan niet van afwist. En op zich is het jammer dat ze pas na haar dood de rijkere persoon is geworden dan diegene die ik slechts in haar zag. Het was fijner geweest indien we dat nog bij leven hadden ontdekt.”
An:
“Jouw kijk op haar was één van de vele. Maar uiteindelijk was ze toch steeds dezelfde persoon.”
Ik:
“Vast. Maar uit die verhalen van verschillende mensen, kwam naar voren dat ze veel gevarieerder was dan ik dacht.”
Arne: “Zijn we niet allemaal verschillend afhankelijk van de situatie? Ik bedoel maar: op het werk zijn de meesten van ons toch ook anders dan thuis. Dat zal voor je moeder niet anders geweest zijn.” Ik:
“Vast. Maar... vind je dat niet vreemd? Wil dat dan zeggen dat je iemand nooit echt helemaal kan kennen.”
Bart:
“Misschien maar goed ook!”
An:
“Typisch.”
12
Ik:
“Ergens vind ik het jammer dat ik tijdens haar leven zo’n eenzijdig beeld van haar had. Terwijl ze zoveel meer was.”
Bart:
“Ze nam haar geheimen mee in het graf.”
An:
“Echt, jij…”
Ik:
“Misschien is het zoals jij zei en kunnen we alleen maar proberen het zelf beter te doen. Meer... open te zijn... tegenover elkaar.”
Arne: “Wel, we weten nu in elk geval dat je een pakkend levensverhaal kan brengen. Zo’n verhaal mag je op mijn begrafenis ook afsteken. Al hoop ik natuurlijk jou en iedereen hier te overleven.” Bart:
“Niet als het aan mij ligt.”
An:
“Hé, gedraag jullie!”
----- o -----
13
Zou ik ooit zo kunnen worden? Zo afstandelijk. Zo afwezig. Zo niet-aanwezig in het leven van zij die er echt toe doen...
Ze was geen typische moeder. En geen typische grootmoeder.
Ach, wat is uiteindelijk een typische grootmoeder? Iemand die haar kleinkinderen graag ziet? Die hen regelmatig spontaan opzoekt? Minstens wekelijks eens belt om te horen hoe het gaat? Shit, dat is exact wat je van grootmoeders mag verwachten en niets van dat alles deed ze.
Zou de invulling die zij eraan gaf, het beste zijn van wat ze er van kon maken? Vreemd dat er zo weinig van haar eigen moeder in haar zat. Als kinderen konden wij na schooltijd altijd terecht bij onze grootouders. En we gingen ook nog eens elke zondag op bezoek.
Maar niets van dat alles bij haar. Ze was grootmoeder in titel maar niet meer dan dat. Ze was niet… slecht. Ze was gewoon. 14
Niet meer dan dat.
Maar misschien is enkel zijn niet genoeg. Het leven is méér dan enkel zijn. Het leven zou méér moeten zijn dan louter zijn.
----- o -----
Het lag vast ook voor een deel aan ons.
Wij zochten haar en mijn pa ook niet vaak spontaan op.
De keren dat we erheen gingen, waren dan meestal nogal... raar. Absurd zelfs. Hoe vaak reden we niet naar huis met een ‘wat-was-dat-nu-weer’ gevoel?
----- o -----
Veel bellen deden we ook al niet.
----- o -----
15
Hm... misschien was ik ook geen al te best kind?
Misschien had ik haar dat nog moeten vragen. “Mams, ben ik een goed kind voor je geweest?” Shit, ik vermoed dat ze verontwaardigd zou zijn van de vraag. En ik heb een sterk vermoeden dat ik verontwaardigd zou zijn van haar eventuele antwoord.
Wat is uiteindelijk een goed kind? En hoeveel heb ik als kind van vijf nog gemeen met de ik van vijftien, vijfentwintig, vijfendertig of ouder?
----- o -----
Misschien had ik ook gewoon wat harder moeten proberen.
----- o -----
Ze was niet heel aanwezig in ons leven maar nu ze er nooit meer zal zijn voelt het toch vreemd aan, ook al kan ik niet direct iets bedenken of benoemen wat ik mis. Een... onnoembaar... gemis.
----- o ----16
Vreemd hoe het leven ons cast in verschillende rollen. We nemen ze in meer of mindere mate op. Sommige spelen we met veel en andere met weinig overgave. Maar welke rol we ook opnemen, er is altijd wel samenspel. We staan nooit alleen op de op bühne. Er zijn altijd tegenspelers. Er is altijd een publiek.
----- o -----
Ondanks alles was er op het eind toch een gevoel van liefde. Dat waren we met ouder worden wat kwijtgeraakt. Of althans... ik was dat wat kwijtgeraakt. Pas in haar laatste weken kwam er een glimp naar boven van wat er had kunnen zijn en stak er een gevoel van onvoorwaardelijke liefde op zoals dat misschien enkel kan tussen een ouder en een kind.
En dat ging dan weer over in een soort gevoel van geluk en dankbaarheid toen ze stierf.
Vreemd. Zelfs in lijden en dood is er schoonheid te vinden.
17
----- o -----
Het moet raar geweest zijn... voor haar... om op zeker moment te beseffen dat er geen hoop meer is. Dat de eindsprint is ingezet. Dat haar tijd bijna op was.
Zou ze blij geweest zijn met elke extra dag? Of zou kort na het wakker worden het besef zijn doorgedrongen dat het weer een dag lang afzien en verder aftakelen zou worden?
Ik kan me niet voorstellen hoe het voor haar moet geweest zijn. Ik kan me niet voorstellen hoe ik in haar plaats zou zijn.
----- o -----
Zou ze spijt hebben gehad? Over iets in haar leven? Over hoe ze was als moeder of grootmoeder? Spijt misschien over iets wat ze niet heeft gedaan maar wel wou doen?
We hebben het er nooit over gehad.
Het is ook niet meteen het makkelijkste onderwerp om over te praten.
18
Ze praatte graag en veel, maar over dat soort dingen praatte ze dan weer helemaal niet.
----- o -----
Twee weken voor ze stierf, zei ze dat ze ons graag zag. Dat was de meest uitgesproken verklaring van liefde in jaren. Misschien was het een vroeg afscheid... ... voor het geval de dood sneller zou komen dan voorzien.
----- o -----
Ik vermoed dat wij... als familie... nooit echt goed met grote gebaren of gevoelens zijn geweest. Daaromtrent kan je jouw verwachtingen over ons best temperen. Je zou weleens lang moeten kunnen wachten. Begrijpelijk dus, misschien, dat ze niet zoveel sprak over... graag zien... spijt... sterven...
Misschien is dat gewoon niet echt ons ding.
----- o -----
19
Zou ze haar eigen leven in vraag hebben gesteld? Haar eigen keuzes?
----- o -----
Is het dat wat ik nu doe?
----- o -----
Het lijkt me best wel belangrijk af en toe stil te staan... jezelf afvragen... Ben ik nog goed bezig? Gaat het pad dat ik ben opgegaan nog in de juiste richting? Brengt het me ergens heen waar ik ook effectief wil zijn?
Het is best lang geleden dat ik mezelf die vragen nog heb gesteld.
Ik stelde ze vroeger vaker.
Ik stelde vroeger hoe dan ook alles veel meer in vraag dan nu. Terwijl de impact van mijn besluiten vandaag veel verder reikt dan ooit tevoren. 20
----- o -----
Ik weet niet of ze gelukkig was. Ze leek me niet ongelukkig. Zelfs niet toen ze écht ziek was. Misschien vond ze haar leven inderdaad wel gewoon... goed... zoals het was. Misschien was gewoon goed, goed genoeg voor haar.
----- o -----
Julie:
“Waar denk je aan?”
Ik:
“Hm? Oh. Niks. Van alles.”
Julie:
“Het was wel fijn dat iedereen er was, niet?”
Ik:
“Ja.”
Julie:
“Je vader hield zich sterk.”
21
Ik:
“Zoals gewoonlijk zeker. Ik heb echt géén idee wat er in zijn hoofd omgaat.”
Julie:
“Hij zal het op zijn eigen manier wel verwerken.”
Ik:
“Vast.”
----- o -----
Zal er iemand een persoonlijk verhaal over mij vertellen? Op mijn begrafenis?
En indien wel... hoe anders... hoe vervormd zou dat beeld dan zijn van het beeld dat ik van mezelf heb?
Het kan haast niet anders dat de mensen rondom me, me anders zien dan ik mezelf zie.
Zelfs Julie.
----- o -----
Maar als niemand mij ziet zoals ik mij zie... wie is dan de echte ik?
22
Bestaat die hoe dan ook? Of bestaat mijn echte ik enkel in mijn hoofd?
Of is de echte ik het samenraapsel van wat iedereen rondom me in mij ziet?
----- o -----
Zou ik er ooit in kunnen slagen mezelf kenbaar te maken aan de buitenwereld zoals ik mezelf zie? Of is elke poging daartoe gedoemd om onvolledig te blijven? En wil dat dan zeggen dat ik... ergens... altijd... alleen ben?
----- o -----
Misschien bestaat mijn meer absolute ik inderdaad enkel in mijn hoofd. En omvat mijn... relatieve... ik... de vele ikken die anderen zien.
Zonder de één, is ook de andere niet.
Wie ik ben, krijgt vorm in de wisselwerking met de ander. Zonder de kijk van de ander op mij, ben ik niet volledig. 23
Ik ben wie ik ben door de mensen rondom me. Misschien ben ik zo tegelijk altijd en nooit helemaal alleen.
Tegelijk ben ik nooit af. Altijd werk in uitvoering. Mijn ik vervormt en verandert telkens ik over mezelf praat... telkens wanneer anderen over me praten. Wie ik ben, verandert in de dialoog. Wie ik was tot hiertoe, is niet langer wie ik nu ben... of nu... of nu. Wie ik nu ben, is niet de ik van toen ik vijfentwintig, vijftien of vijf was.
----- o -----
Zal dit me veranderen? Zal ik de wereld voortaan anders bekijken? Of zal het allemaal niet zoveel verschil maken?
Toen mama net gestorven was, leek het alsof de wereld heel even stil stond. Alsof voortaan alles anders zou zijn. Maar meteen erna draaide onze planeet... met mij erop... weer als vanouds. Haast onmiddellijk was er een soort van berusting. Alsof mijn lichaam... automatisch... het proces van verwerking inzette. Heel vreemd allemaal.
24
Alsof mijn verdriet biologisch was en meteen werd gecounterd door een gevoel van aanvaarding.
----- o -----
Misschien zit het in ons DNA, om snel over de dood heen te komen.
----- o -----
Zou het ook zo zijn als Julie zou overlijden?
Of Guillaume? Of Aurélie?
Of zou dat toch een pak dieper snijden?
----- o -----
Geen idee of dit me zal veranderen...
25
----- o -----
26
2. Vervolg
----- o -----
Guillaume:
“Mis jij oma?”
Ik:
“Ik denk het wel. Jij?”
Guillaume:
“Ik weet het niet goed. We zagen haar niet zo vaak. Dus... dat ze er niet meer is, is niet zo heel anders dan voordien.”
Ik:
“Had je oma liever vaker gezien?”
Guillaume:
“Nee, niet echt. De keren dat we er waren, waren nooit echt superleuk of zo. Had jij oma liever vaker gezien?”
Ik:
“Ook niet echt. Ik vond het er ook niet altijd even leuk.”
----- o -----
27
Vreemd. Ook al was ze mijn moeder, toch vond ik het niet fijn om bij haar te zijn.
----- o -----
Guillaume:
“Wat is je fijnste herinnering aan haar?”
Ik:
“Hm... Ah, toen ik ongeveer zo oud was als jij nu, kroop ik bij haar in de zetel om samen TV te kijken. Ik vond het als kind leuk om heel dicht tegen haar aan te zitten. Oma’s vaste plek toen was een nogal brede éénzit. En zolang ik kon, kroop ik naast haar. Dat is, denk ik, mijn fijnste herinnering aan haar. Samen in de zetel zitten. Gewoon zitten. Gek hé.”
Guillaume:
“Zoals wij soms in de zetel zitten?”
Ik:
“Ik vermoed het. Ja.”
Guillaume:
“Hm. Dat is helemaal niet gek. Dat lijkt me juist leuk.”
Ik:
“Ja. Jammer genoeg is het een herinnering van heel lang geleden. Soms wou ik dat ik ook meer recente, fijne herinneringen aan haar had. Maar ik kan niet direct iets bedenken.”
Guillaume:
“Waarom niet?”
Ik:
“Wel... we zagen haar niet zo vaak en wanneer ze er was, was het meestal een beetje... raar. Oma kon soms rare dingen zeggen. En doen. Ik denk dat we elkaar gewoon niet zo goed meer begrepen. Misschien is dat nu eenmaal wat er gebeurt als mensen ouder worden.”
28
Guillaume:
“Wat was er dan zo raar aan haar?”
Ik:
“Oh, oma kon zich allerlei gekke ideeën in het hoofd halen. Die hield ze dan voor waar en je kon haar onmogelijk van het tegendeel overtuigen. Vaak sloegen die ideeën nergens op. Ze verzon dan zelf een verklaring die haar redelijk leek en dat geloofde ze dan oprecht. Haar idee-fixen waren echt... legendarisch. Meestal vreemd. Heel vaak ronduit hilarisch.”
----- o -----
Ze had soms zulke vreemde en absurde hersenkronkels. Zoals toen ze dacht dat vegetariërs niet vrijden. Dat geloofde ze dan oprecht omdat ze zelf een tijdje minder vlees had gegeten en zelf minder zin had. Toen ze op het verkeerde moment mijn kamer binnenliep toen Julie eens bleef slapen ging alvast één stelling van haar onderuit. Ha.
Jeetje. Dat soort vreemde dingen blijven me dan bij. Van alle mogelijke herinneringen, is dat wat me bijblijft.
----- o -----
Guillaume:
“Ik heb niet zo veel herinneringen aan haar.”
Ik:
“Wat herinner je je nog?”
29
Guillaume:
“Hm... Ik ging eens samen met haar en jouw tante naar de stad. Daar hebben we toen een pannenkoek gegeten. Dat herinner ik me.”
Ik:
“Tante Jacqueline, waarschijnlijk.”
Guillaume:
“Ik denk het.”
Ik:
“Dat is toch een leuke herinnering?”
Guillaume:
“Hm hm.”
Ik:
“Weet je, dat was één van de dingen die ze het liefste deed: in het centrum een kop koffie gaan drinken. Dat deed ze vroeger ook al. Samen op stap. Met mijn grootmoeder toen ze nog leefde. Niet om te shoppen. Om koffie te gaan drinken. En als ik mee was, kreeg ik, net zoals jij, een pannenkoek. Op al die jaren is ze niet zo heel veel veranderd.”
Guillaume:
“Veel meer kan ik me niet herinneren. Is dat erg?”
Ik:
“Nee, tuurlijk niet. Herinneringen kan je niet forceren.”
Guillaume:
“Hm.”
----- o -----
Guillaume:
“Was jij verdrietig toen jouw oma stierf?”
Ik:
“Wauw, dat is al weer heel lang geleden. Ja. Ik was wel heel verdrietig. Nu ik eraan terugdenk, de dood van mijn oma was het begin van mijn wilde jaren. Volgens oma waren die redelijk heftig. Ik vermoed dat dat klopt.”
30
Guillaume:
“Jij? Wilde jaren? Dat zal wel.”
Ik:
“Ja ja. Lach maar. Ik was een echte rebel hoor.”
Guillaume:
“Daar was oma niet zo blij mee zeker?”
Ik:
“Amai nog niet. Maar hé, het was niet mijn fout dat ze niet zo goed kon relativeren. Ach. Het waren andere tijden. Ik hoop vooral dat het nooit zo raar wordt tussen ons.”
Guillaume:
“Oei. En jij doet nu al zo raar. Als dat maar goed komt!”
Ik:
“Fijn!”
----- o -----
Ik vermoed dat een ouder verliezen heel anders is dan een grootouder verliezen. Ouders zijn er vanaf dag één. Ze beleven wat jij beleeft vanaf de eerste rij. Grootouders staan dan toch altijd ietsjes verder. Met wat geluk, heb je enkele grootouders die een bepaalde tijd met je meelopen. Vanop de tweede rij intens met je meeleven en voor je supporteren. Maar hoe meer je opgroeit, hoe moeilijker het wordt je bij te benen. De afstand wordt geleidelijk aan een pak groter. Ondertussen stippel je zelf steeds meer je eigen pad uit. Hoe vrijer en autonomer jij wordt, hoe minder belangrijk ouders en... zeker grootouders... worden. Ouders proberen nog enigszins het tempo van de kinderen aan te houden. Voor grootouders is dat vaak een brug te ver. En zo gaat het maar door. We groeien naar elkaar toe en drijven van elkaar af.
31
Telkens opnieuw. Generatie na generatie.
----- o -----
Guillaume:
“Ik zou het vreselijk vinden als één van jullie zou sterven.”
Ik:
“Maak je maar geen zorgen, je bent nog lang niet van ons af, hoor.”
Guillaume:
“Niet grappig.”
Ik:
“Hé. Zolang we kunnen blijven lachen, gaat het nog goed, niet?”
Guillaume:
“Ik hoop gewoon dat jullie nooit sterven.”
Ik:
“Hm. Het zal er toch wel eens van komen, hoor. Maar weet je... sterven hoeft niet per se super erg te zijn. Op een wat vreemde manier kan je in de dood ook schoonheid ontdekken.”
Guillaume:
“Hoezo?”
Ik:
“Wel... toen oma stierf, was ik verdrietig maar tegelijk was er een gevoel van dankbaarheid. Dankbaar dat ik haar gekend heb. Dat ze mijn moeder was. Ik voelde liefde voor haar, die ik lang niet meer gevoeld had. Het is moeilijk uit te leggen. Het was alsof we opeens... voor even toch... opnieuw heel close waren.”
Guillaume:
“Hm. Ik denk dat ik het snap.”
Ik:
“Goed.” 32
----- o -----
Ik:
“Gaat het?”
Guillaume:
“Ja hoor.”
Ik:
“OK. Tot straks?”
Guillaume:
“Straks.”
----- o -----
De tienerversie van mezelf lijkt me zó anders dan wie ik nu ben. Wat gaat dat worden als er nog eens zoveel tijd overheen gaat?
In de drukte van alledag kan het lijken alsof we weinig of niet veranderen. Alsof we steeds dezelfde persoon blijven. Terwijl je... eens je meer dan één decennium op de teller hebt staan... stilaan mag besluiten dat daar niets van aan is. Het is best verbazingwekkend hoe anders ik tegen veel zaken aankijk. Hoe anders ik in het leven sta in vergelijking met, ik zeg maar wat, tien jaar geleden. En dat ik dus... waarschijnlijk... over tien jaar nog eens heel anders tegen heel wat zaken zal aankijken. En tegelijk blijf ik ergens toch dezelfde persoon.
33
Of niet?
----- o -----
Zou ik stilaan meer op mijn eigen ouders beginnen te lijken?
Laat ik maar hopen van niet.
----- o -----
34
Julie:
“Denk jij nog vaak aan haar?”
Ik:
“Hm. In het begin wel, maar tegenwoordig niet zo vaak meer. Gek, hé. Het is helemaal zo lang nog niet geleden en toch begint de herinnering al te vervagen.”
Julie:
“Ik dacht laatst aan de absurde situaties die we met haar hadden. Daar konden wij ons zo enorm aan ergeren. Maar nu, lijkt het allemaal zo ver weg en voelt het niet meer zo enerverend aan.”
Ik:
“Ze kon toch vreemd uit de hoek komen, niet? Met haar gekke verhalen en vreemde kronkels...”
Julie:
“Dan vuurde ze volledig uit het niets zo’n rare vraag op je af. Iets wat je eerst totaal niet kon plaatsen. Tot ze doorvroeg en het stilaan duidelijk werd dat ze iets helemaal anders te weten wou komen. Maar om één of andere reden kon ze dat dan enkel via een sluipweg benaderen. Heel dat absurde gedoe kon ons toen zó storen. En nu ze er niet meer is, lijkt het inderdaad allemaal zo veraf en pietluttig. Vandaar misschien ‘over de doden niets dan goed’. Geef het nog wat tijd en ze wordt zalig verklaard.”
Ik:
“Dat zou me sterk lijken.”
----- o -----
Julie:
“Misschien is het zo gek nog niet dat veel herinneringen snel vervagen. Het leven gaat uiteindelijk verder. Stil blijven staan is niet echt een optie.”
Ik:
“Vast.”
35
----- o -----
Julie:
“Denk jij soms nog aan je grootouders?”
Ik:
“Hm. Nee. Nooit.”
Julie:
“Ik soms. Wanneer we snijboontjes gereed maken, denk ik wel eens aan mijn grootvader. Dan zie ik hem terug zitten op zijn kruk... op de koer... boontjes te kuisen. Altijd met zijn pet op. De kiel aan. Bij de geur van soep denk ik soms aan mijn grootmoeder. Hoe ze in de keuken in de weer was om een uur later een enorme pot dampende soep - de lekkerste van de hele wereld - op tafel te zetten. Een geur, een beeld... soms is er niet veel nodig om een herinnering op te roepen. Misschien zitten de overledenen meer in ons dan we denken.”
Ik:
“Hm. Sommige misschien.”
----- o -----
Is het erg als je snel over een overlijden heen bent?
Misschien hangt veel af van hoe, wanneer en waaraan iemand sterft. Op je tweeëntachtigste tijdens je slaap je laatste adem uitblazen voelt heel anders aan dan op je achtentwintigste door kanker te worden geveld.
----- o -----
36
Zou het leven ook zo snel hernemen, als ik zou sterven? Of Julie? Of één van de kinderen? Als we de redenering van daarnet volgen, zou het net goed zijn als zij die achterblijven, er snel weer overheen zijn. Maar zou dat lukken?
Als Guillaume of Aurélie zou sterven, denk ik niet dat we de draad snel terug zouden kunnen oppikken. Misschien wordt het dan wel nooit meer zoals voorheen.
----- o -----
Ik:
“Op zich is het best contradictorisch.”
Julie:
“Wat?”
Ik:
“Wel... wanneer je sterft, is het verdriet dat de mensen rondom je ervaren een teken van hoe geliefd je was. Dus dat is positief. Het betekent dat je als persoon belangrijk was voor de mensen rondom je. Maar tegelijk zou je net willen dat ze snel over dat verdriet heen komen. Dat de mensen rondom je die je graag ziet, snel het geluk terugvinden. Dát is contradictorisch. Je wil graag dat de mensen snel over je dood heen komen maar anderzijds doe je er bij leven alles aan om relevant te zijn voor diezelfde mensen waardoor ze misschien net minder snel over je dood heen komen.”
Julie:
“Jeetje, je maakt het nu wel weer heel erg complex.”
37
Ik:
“Misschien is dit het beste wat je kan nastreven: de mensen rondom je zo graag mogelijk zien terwijl je ze tegelijkertijd ook zo goed mogelijk wapent om snel over je dood heen te komen.”
Julie:
“Oh boy. Weet je wat, ik beloof je dat, wanneer jij komt te sterven, ik jou zo snel mogelijk respectvol zal vergeten.”
Ik:
“Heel fijn. Mag dat omgekeerd ook dan?”
Julie:
“Ha. Absoluut.”
----- o -----
Hm. Misschien maakt het niet zoveel uit wat ik... of wij... erover denken. Het leven en de dood laten zich maar erg moeilijk orkestreren. Daarom ook dat we de hele tijd maar gewoon door doen. Zonder al te veel of al te vaak om te zien. We doen verder alsof morgen hoe dan ook komt.
Uiteindelijk komt die volgende dag er ook. Met of zonder ons.
----- o -----
38
Ik:
“Wat als één van ons zou sterven en de ander aan een nieuwe relatie wil beginnen?”
Julie:
“Nu begin je wel heel creepy te worden, hoor.”
Ik:
“Het lijkt me geen makkelijke opdracht om iemand anders te vinden.”
Julie:
“Die zo fantastisch is als mij? Amai nog niet. En waar vind ik ooit nog iemand zo zot zoals jij?”
Ik:
“Shit. Stel je voor dat je terug een sterke openingszin moet verzinnen... De horror.”
Julie:
“Haha.”
Ik:
“Oh jee. Dan moeten we allerlei vreemde snuiters ontmoeten... Die ons al even onwaarschijnlijk vreemd vinden... Ik mag er niet aan denken. Misschien kunnen we maar beter rustig bij elkaar blijven en geen al te zotte dingen doen.”
Julie:
“Je wil dus zeggen dat we met elkaar opgescheept zitten?”
Ik:
“Liefde is... geen kant meer op kunnen.”
Julie:
“Dat kan wel kloppen.”
----- o -----
Julie:
“Anderzijds is het misschien juist superspannend om opnieuw op liefdespad te gaan.”
Ik:
“Je meent het.”
Julie:
“Je weet maar nooit. Sandrine lijkt er toch plezier aan te beleven.” 39
Ik:
“Nee. Echt?”
Julie:
“Yep. Na zoveel jaar heeft ze eindelijk de knoop doorgehakt en is ze terug alleen gaan wonen. Zo kwam ze toevallig haar nieuwe vriend tegen, die eigenlijk voor de buren kwam maar om één of andere reden bij haar aanbelde. Toen is de vonk blijkbaar overgesprongen. En nu is ze net een bakvis. Echt hilarisch.”
Ik:
“Oh jeetje. Zou jij dat zien zitten?”
Julie:
“Ik? Nu? Absoluut niet, nee. Maar stel dat we alleen komen te staan... wie weet wat er dan kan gebeuren.”
Ik:
“Hm. Misschien is het inderdaad beter over sommige zaken niet na te denken.”
----- o -----
Er is zo veel dat ik me niet kan voorstellen.
De dood van een kind... een geliefde...
Een nieuwe relatie beginnen na zoveel tijd...
Hoe goed ik probeer me iets in te beelden, de werkelijkheid evenaar ik nooit. Hoe hard ik ook tracht iets rationeel of emotioneel te vatten, eens het in het echte leven zover is, blijft er van dat beeld niet veel meer over.
40
Elke voorstelling, van het meest alledaagse tot het meest ongelooflijke, verbleekt bij de confrontatie met de werkelijkheid. Tot zover onze wonderbaarlijke verbeeldingskracht.
----- o -----
Zoals wanneer je je eerste kind krijgt. Je weet en beseft dat de baby er zit aan te komen... je bereidt je voor en brengt van alles in orde... maar eens het kind er is, wordt je hele leven alsnog volledig overhoop gegooid en blijkt de voorstelling in je hoofd niets meer dan een luchtkasteel. Emoties in het echte leven zijn zoveel intenser. Je rationele benadering met veel zorg samengesteld blijkt opeens op los zand gebouwd. Ondanks alle voorbereiding, ben je er alsnog helemaal ondersteboven van.
Al kan het chronisch slaaptekort daar ook wel voor iets tussen zitten.
----- o -----
Misschien zijn wij, mensen, gewoon hele slechte voorspellers. Hoe hard we ook proberen, de realiteit snijdt altijd veel dieper dan de verbeelding.
41
Alsof onze verbeelding systematisch de dingen zowel onderschat als overschat. Alsof onze verbeeldingskracht niet is opgewassen tegen het echte leven.
----- o -----
Anderzijds... wat haast onmogelijk voor te stellen lijkt – over het verlies van een kind heen komen, bijvoorbeeld – blijkt in werkelijkheid vaak minder onoverkomelijk. Er sterven elke dag kinderen en telkens opnieuw slagen ouders erin toch verder te gaan.
Wel... ... meestal toch.
Uiteindelijk sterven ook alle moeders. En de wereld heeft er nog nooit een dag minder om gedraaid.
----- o -----
Ik kan me niet voorstellen hoe het zou zijn om niet met Julie samen te zijn. Maar als het ooit zover komt, gebeurt misschien wat nu zo moeilijk voor te stellen lijkt wel gewoon vanzelf. Zomaar... 42
----- o -----
Maakt de leeftijd waarop je sterft een verschil? Word je minder gemist als je oud sterft?
Hm. Misschien is leeftijd te eng. Misschien heeft het meer te maken met hoe actief en betrokken iemand nog is.
Wie aanwezig was, wordt gemist.
Ben je al deels weg of weggestopt, dan word je waarschijnlijk heel wat minder gemist.
----- o -----
Ik vermoed dat een oude dood vaak een eenzame dood is.
Hopelijk was het een vol leven.
43
Gaf het je voldoening.
----- o -----
In de dood is iedereen gelijk. In het verdriet, zijn we dat niet.
----- o -----
44
3. Werk
----- o -----
Ik:
“Vraag jij je soms af waarom we doen wat we doen?
Arne: “Oh boy. Wordt dit weer één van die ‘moeder, waarom wèèèrken wij?’ gesprekken?” Ik:
“Keigrappig. Heb jij dan nooit van die dagen?”
Arne: “Weet je, soms denk ik dat het beter is niet teveel bij de dingen stil te staan.” Ik:
“Hm. Dat lukt me alsmaar minder goed.
Arne: “Misschien moet je wat harder proberen?” Ik:
“Vraag jij je middenin een vergadering dan nooit eens af: ‘hoe nuttig is dit nu echt?’ Of ‘zou het enig verschil uitmaken als ik deze job of die taak nu eens helemaal niet zou doen’?”
Arne: “Eerlijk? Zelden tot nooit!”
45
Ik:
“Echt? Ik kom steeds vaker tot de conclusie dat het allemaal geen bal zou uitmaken. Compleet nutteloos gewoon. Vreselijk. Ik denk soms dat we het werk uitvinden alleen maar om ons bezig te houden.”
Arne: “Creëert jouw job geen meerwaarde dan? Vertel het maar niet aan je baas! Voor je het weet zit je zonder.” Ik:
“Misschien zou dat zo erg nog niet zijn.”
Arne: “O... K... Wel, ik weet niet hoe het zit voor jou maar ik vind het loon wel handig, hoor.” Ik:
“Maar is dat voldoende?”
Arne: “Wel, het is in elk geval belangrijk genoeg om verder te doen.” Ik:
“Vast.”
----- o -----
Ik:
“Al die bazen en managers ook. Word jij er niet knettergek van? Het zou me niets verbazen dat ‘medewerkers knettergek maken’ in hun functieomschrijving staat. Ik vraag me echt af wat ze op deze wereldbol lopen te doen – behalve dan de rest van de medewerkers op de zenuwen te werken. Weet jij bijvoorbeeld wat jouw manager doet?”
Arne: “Hij … euh … Shit. Ik heb eigenlijk geen idee. Goed punt.” Ik:
“De meest accurate omschrijving die ik kan bedenken is: de mensen die het echte werk doen voor de voeten lopen.”
46
Arne: “Haha. Niet slecht. Ik ken inderdaad wel enkele managers die die expertise als geen ander onder de knie hebben.” Ik:
“Iemand heeft ooit eens gezegd dat het grootste probleem van bedrijven vandaag M&M’s zijn. Managers en meetings.”
Arne: “Goede.”
----- o -----
Ik:
“Waarom maken die mannen ook alles altijd zo onnodig complex? Simpel is gewoon nooit goed genoeg. Ik verdenk ze ervan dat ze gewoon niet meer zouden kunnen verantwoorden waarom zij er zijn, als het te simpel wordt.”
Arne: “Dat zou wel eens kunnen kloppen.” Ik:
“En waarom zijn het ook bijna allemaal mannen! Het lijkt wel een samenzwering.”
Arne: “Ik dacht dat je niet in samenzweringen geloofde?” Ik:
“Een mens zou nog beginnen te twijfelen.”
----- o -----
Arne: “Zeg, waar komt deze plotse opstoot van malcontentement vandaan?”
47
Ik:
“Wel... hypothetisch, stel je voor dat jouw dokter je vertelt dat je kanker hebt en nog vier jaar te leven hebt. Zou je dan nog doen wat je vandaag doet?”
Arne: “Jeetje, wat een onmogelijke vraag.” Ik:
“Steeds meer van wat ik doe, doorstaat de kankertest niet.”
Arne: “De kankertest? Je hebt er zelfs een naam voor bedacht?” Ik:
“De godganse dag iets doen waar je geen seconde aan zou verspillen als je maar vier jaar meer te leven zou hebben.”
Arne: “O... K... Waarom 4 jaar eigenlijk?” Ik:
“Dat was de tijd die er zat tussen mijn moeders kankerdiagnose en haar dood.”
Arne: “Oh...”
Arne: “Wat stel je dan voor? Dat we met zijn allen alleen nog maar zinvolle dingen doen? Misschien kunnen we met zijn allen voor een non-profit organisatie werken en zo de wereld beter maken en zin geven aan ons leven.” Ik:
“Nee, dat bedoel ik niet. Maar we zouden wat we doen en hoe we de dingen doen toch anders kunnen aanpakken? Het lijkt allemaal zo futiel vandaag. Terwijl wat we doen wel degelijk een verschil zou kunnen maken. Het lijkt me dat we vooral werken om van alles te kunnen kopen terwijl we veel daarvan echt niet nodig hebben en we daarenboven ook nog eens de planeet aan een rotvaart om zeep helpen.”
Arne: “Wat voor dingen dan?” Ik:
“Zoveel! Een... blaadjesblazer, bijvoorbeeld.” 48
Arne: “Dat is nochtans een superhandig ding, hoor.” Ik:
“Komaan! Kunnen we echt niet beter dan dit? Een groot deel van onze jobs is zinloos en met het loon dat we ermee verdienen kopen we nog eens een hele reeks zinloze dingen. Het moet toch mogelijk zijn om hoe we werken en leven zinvoller in te vullen zonder daarbij de planeet systematisch kapot te maken?”
Arne: “Een heel zinnige vraag, hoor, daar niet van, maar als het al zou kunnen, dan hebben we het antwoord in elk geval nog niet gevonden.”
Arne: “Weet je wat? Misschien moet jij je daar maar eens mee bezig houden.” Ik:
“Denk je?”
Arne: “Tuurlijk. De planeet gaat ten onder door teveel zinloosheid. Wie beter dan jij om die scheve situatie recht te trekken?” Ik:
“Ha ha. Heel grappig, hoor.”
Arne: “Ha. Vond ik ook.”
----- o -----
Kunnen we nu echt niet beter dan dit?
We rennen onszelf de hele tijd voorbij en worden daar... wel... misschien niet helemaal doodongelukkig maar toch ook nooit echt helemaal gelukkig van.
49
En toch gaat bijna nooit iemand op de rem staan. We doen maar met zijn allen mee en blijven maar gaan. Als lemmings op weg naar de afgrond.
----- o -----
Wanneer er onderweg weer eens iemand uit de boot valt door burn-out of depressie, voelen we vooral medelijden. En opluchting. Blij dat wij het niet zijn. Toch zo jammer voor ‘wie-het-deze-keer-ook-is’.
Ondertussen doen we verder.
Vermoeid opstaan. Jezelf en de kids klaarmaken. Snel iets eten en snel naar het werk. Geen moment te verliezen. Gaan met die banaan.
Koffie tussendoor. Werken. Eten. We zijn alweer halverwege. Keigoed bezig.
Terug aan het werk. Dat lege gevoel nog snel even doorspoelen met extra sloten koffie.
50
Tot plots je werkdag erop zit. Je hebt de illusie van relevantie opnieuw zo’n 8 uur of meer gerekt. Heb je iets zinnigs gedaan? Moeilijk te zeggen. Je bent ervoor betaald, maar is dat een relevante graadmeter voor een zinvol bestaan?
Terug naar huis. Onderweg niet vergeten de kids op te halen of naar de winkel te gaan.
Snel iets klaarmaken. Afwassen. Kids in bed. Neerzijgen voor de buis. Tweede en derde scherm steeds bij de hand.
En opnieuw veel te laat gaan slapen. Net zoals de dag ervoor... en die daarvoor... en daarvoor...
Goede dag gehad. Geen moment rust gehad.
Spoel terug en druk op ‘play’. Voeg hier en daar enkele variaties toe – sporten, restaurant, cinema, afspreken met de vrienden – en je werkweek zit erop.
Programmeer nu de auto-replay voor de komende weet-ik-veel-hoeveeljaar?
51
Goed leven gehad? Geen idee. Wel geen moment rust gehad.
----- o -----
Doe ik dit werk graag?
Sommige zaken zijn wel OK, vermoed ik.
Word ik er echt blij van?
Alsmaar minder.
Elke dag lijkt wel een herhaling van de vorige. Mijn eigen versie van ‘Groundhog Day’.
----- o -----
Nee. Ik denk niet dat we allemaal voor een non-profit zouden moeten werken. Maar de huidige jobs wat zinvoller maken, dat zou toch moeten kunnen? 52
----- o -----
Ik:
“Waarom werk jij?”
Arne: “Aarrgh. Echt? Dat is je vraag?” Ik:
“Yep.”
Arne: “Je gaat het niet loslaten, zeker?” Ik:
“Nope.”
Arne: “OK dan. Ik werk om geld te verdienen. Om bezig te zijn. Omdat ik het leuk vind. Misschien is niet alles even leuk, maar in elk geval leuk genoeg om het te blijven doen. Omdat het beter is dan gewoon thuis te zitten. Om me nuttig te voelen. Om iets om handen te hebben. Omdat ik zo een bijdrage lever aan de maatschappij. Genoeg redenen zo?” Ik:
“Vind je het niet vreemd dat veel van wat je opsomt onder de categorie ‘tijdvulling’ kan worden gecatalogeerd.”
Arne: “Nou en? Wat dan nog als veel ervan inderdaad tijdvulling is. Ik zie niet in wat daar mis mee zou zijn. Je moet iets doen met al die tijd. Wat ik en jij trouwens ook ermee doen, is net hetzelfde wat zoveel andere mensen ook doen.” Ik:
“Schijnt het jou dan niet vreemd en abnormaal toe dat iedereen zonder zich veel vragen te stellen meedoet?”
Arne: “Als iedereen het doet, lijkt het me niet abnormaal, nee. Dan is eerder jouw vraag abnormaal.”
53
Ik:
“Ik weet het niet. Als de voornaamste reden waarom we werken het vullen van tijd is, zouden we die dan niet net zo goed aan iets nuttiger kunnen besteden? Het lijkt me dat werk ons vooral onderdompelt in een waan van relevantie. Omdat we er middenin zitten en iedereen rondom ons hetzelfde doet, doen we ook maar mee. Door te doen zoals de mensen rondom ons doen, wordt wat we doen normaal. Maar het is niet omdat iets normaal lijkt, dat het dat ook is.”
Arne: “Daar heb je ongelijk in: als iedereen iets doet, is het normaal. En werk valt daar perfect onder.” Ik:
“Misschien. Maar denk eens terug aan de eerste weken van je allereerste job? Wat een bijna buitenaardse ervaring. Zo vreselijk vreemd. Met de nadruk op ‘vreselijk’. Je studies liepen af en opeens kwam je terecht in een bizarre, vaak absurde wereld, die helemaal anders was dan alles wat je tot dan toe kende.”
Arne: “Logisch toch. Het zou pas raar zijn als werk niet anders zou zijn als school. Dat heet ‘volwassen worden’. Je bent toch niet één van die rare kwieten die terug naar de schooltijd verlangt?” Ik:
“Nee. Absoluut niet. Ik bedoel maar: we draaien allemaal mee in dezelfde mallemolen die we werk noemen en net omdat iedereen meedoet, wordt wat we doen als normaal beschouwd. Maar dat is het niet noodzakelijk. We stellen werk zo goed als nooit in vraag. We dompelen ons onder, we verzinnen extra werk om bezig te blijven, maar de echte relevantie ervan blijft verscholen. Vind je dat niet vreemd.”
Arne: “Ik vind vooral jou vreemd nu.” Ik:
“Fijn.”
54
Arne: “Kijk, misschien hoeft er helemaal geen reden te zijn waarom we werken. Misschien werken we gewoon omdat dat nu eenmaal is wat we doen. Zoals koeien in de wei nu eenmaal grazen.” Ik:
“Wat een vergelijking. Je reduceert ons tot koeien. Moeten we ons dan maar gewoon laten uitmelken? Meuuh.”
Arne: “OK. Misschien gaat die vergelijking niet helemaal op. Maar in vroegere tijden stond werken gelijk aan jagen en verzamelen. Dat was wat onze verre voorouders deden om te overleven. Vandaag werken we voor een loon zodat we voedsel kunnen kopen en een onderdak hebben. Zodat we dus kunnen overleven. Misschien is er niet zo heel erg veel veranderd sinds de oertijd. We werken nog steeds om te overleven, alleen is de aard van wat we doen veranderd. Misschien moet je er niet veel meer achter zoeken dan dat.” Ik:
“Maar zouden we stilaan niet wat anders en beters moeten kunnen bedenken? Je stelt het voor alsof we helemaal niet geëvolueerd zijn!”
Arne: “Wel, we moeten in elk geval geen vuurtje meer stoken om het warm te krijgen en onze afgeschoten bizon op te roosteren die we dan serveren met een garnituur van aardknollen die iemand in de buurt heeft kunnen uitgraven. Er is dus wel degelijk heel wat veranderd en verbeterd.” Ik:
“Ik zie ons al zitten, in een kantoorgrot, tokkelen op stenen computers.”
Arne: “Yep. Klagen dat we de verwarming in de landschapskantoorgrot weer niet afgesteld krijgen.” Ik:
“Goede.”
55
Ik:
“Weet je... ik denk niet dat jouw jager-verzamelaar van maandag tot vrijdag in de weer was om zich tijdens het weekend te wijden aan zijn hobby’s. Ik denk dat die fijne voorouders van ons, eens ze voldoende te eten hadden, niet gingen jagen of verzamelen maar gewoon op hun lui gat bleven zitten. Gezellig wat tekenen op één of andere rotswand. Chillen. Maar onze mallemolen, die houdt gewoon nooit op. Daarin gaat jouw vergelijking niet op.”
Arne: “Misschien moet jij er ook rekening mee houden dat niet iedereen even hoge verwachtingen stelt. Voor nogal wat mensen is gewoon meedoen al meer dan goed genoeg. Misschien zelfs meer dan uitdagend genoeg. Als je het allemaal optelt... werk, familie, vrienden, sporten, reizen, weet-ik-veel-wat-nog-allemaal... Het is een klein mirakel dat de meesten van ons het volhouden. Ik weet niet of je dan nog mag verwachten dat iedereen dat alles nog eens in vraag stelt ook.”
----- o -----
Het is inderdaad miraculeus dat we dit gekkenspel volhouden. Op het werk turen we naar onze schermen, vergaderen we aan één stuk door, slurpen we sloten koffie. Maar als je blijft kijken, begint het steeds meer op... een fabriek te lijken. De weefgetouwen zijn vervangen door computers, het loon en de werkomstandigheden zijn verbeterd, maar voor het overige lijkt er bitter weinig veranderd in vergelijking met vijftig jaar geleden. De fabrieken van gisteren zijn de kantoorgebouwen van vandaag geworden. Wat er geproduceerd wordt, is misschien veranderd maar de onderliggende logica is gewoon dezelfde gebleven. Ook al zijn we ondertussen zoveel slimmer en technologisch zoveel meer onderlegd geworden. Waarom blijven we dan nog steeds meedraaien in een logica en een werkritme dat ons vooral uitput en slechts met mate voldoening schenkt? 56
----- o -----
Arne: “Ik weet eerlijk gezegd niet goed waar je heen wil, hoor.” Ik:
“Tja. Misschien weet ik dat zelf ook niet goed.”
Arne: “Halleluja. Een heel menselijk en zo uiteindelijk toch nog normaal antwoord op een abnormale vraag. Ha.”
----- o -----
Misschien heeft Arne gelijk. Misschien is datgene wat we vandaag doen inderdaad normaal. Misschien betekent elke grote stap in het leven dat je de ene normaliteit verlaat en vervangt door de volgende. Van crèche naar kleuterschool, van lagere naar middelbare school, van hoger onderwijs naar eerste job. Telkens opnieuw passen we ons aan. Of althans, dat proberen we toch.
Want soms heb je pech... Soms... loopt het mis.
57
Je gaat van de ene naar de volgende job maar vind op je nieuwe stek nooit echt je plaats. Je probeert je te integreren en deel uit te maken van de nieuwe werkomgeving maar om één of andere reden lukt het niet. Je blijft... een vreemde. De anderen schijnen je steeds vreemder toe en jij schijnt hen ook vreemd toe.
Ik heb het al een paar keer gezien. Collega’s die er niet in slagen erbij te horen. Alle goede bedoelingen ten spijt. Zoiets houdt nooit lang stand. Ontslag wordt al snel genomen... of gekregen.
----- o -----
Verdorie, ik heb het zelf al meegemaakt. Je denkt ergens anders iets beters te vinden maar eens je de overstap hebt gemaakt, geraak je nooit echt op dreef en nooit geïntegreerd. Er is een afstand die onoverbrugbaar blijft. Je probeert wel maar... niet eeuwig. Na een tijdje geef je het op. Of geeft de organisatie je op. En hop, je gaat opnieuw op zoek naar de volgende job. Als je er achteraf op terug kijkt, lijkt het niet meer dan logisch dat de klik er nooit echt kwam. De kloof van de ene naar de andere normaliteit was
58
simpelweg te groot om te overbruggen. Maar tijdens de gesprekken vooraf, zag je het vreemd genoeg totaal niet. Of wilde je het niet zien.
Vertrouw ik het daarom nu allemaal niet meer zo? Vroeger ging het makkelijker: alles geven voor een job. Maar vandaag...
Eens het vertrouwen een paar keer is geschaad, hou je meer afstand.
Schrijnend wordt het pas echt wanneer collega’s, waarvan je weet dat ze jarenlang alles hebben gegeven, plots toch van de ene op de andere dag worden ontslaan. Alles waarvoor ze gewerkt hebben, alle lange uren die ze gepresteerd hebben... in één beweging weggeveegd.
Ze hebben hun tijd gevuld. Zelfs helemaal volgestampt. Maar ook dan kan het van de ene op de andere dag afgelopen zijn. Dan wordt plots pijnlijk duidelijk dat het allemaal niet veel meer was dan tijdvulling.
----- o -----
59
Heb je de wereld veranderd of verbeterd?
Nee.
Je hebt je bezig gehouden.
Maar voor wat? Of wie?
Je hebt enkele aandeelhouders rijker gemaakt. Maar zelf kom je er vrij bekaaid van af.
Waarom blijven we dit pikken?
Omdat dit ‘normaal’ is?
----- o -----
Misschien is dat mijn probleem: ik blijf te afstandelijk...
Ik laat me niet meer meeslepen in het ‘gaan-met-de-banaan’ bedrijfsverhaal.
60
Waarom zou ik ook?
Waarom zou eender wie ook?
----- o -----
Te gek voor woorden, dat is het. We hebben zoveel mogelijkheden om zoveel zaken zo heel anders en beter aan te pakken maar toch blijven we meedraaien in deze ‘normale’ absurde mallemolen. We vullen onze dagen met pietluttigheden in plaats van te zoeken naar wat er echt toe doet. We haasten ons door het leven maar nemen geen tijd meer om echt te leven.
Worden wij er beter van? Lijkt me niet. Maak ik de wereld beter? Eveneens twijfelachtig. Ondertussen doen we maar voort zonder ons af te vragen of wat we doen wel zinnig is?
----- o -----
61
We zouden ‘normaliteit’ wat regelmatiger moeten toetsen. Op kousenvoeten sluipt ze ons leven binnen. Niet enkel op het werk... Overal! Millimeter voor millimeter omsluit ze ons. Zonder op te vallen. Voor we er erg in hebben, worden de raarste en zotste dingen allernormaalst. Niemand lijkt zich nog af te vragen of het huidige normaal niet volledig van de pot gerukt zou kunnen zijn.
Is ‘bezig blijven’ echt het hoogste wat we als soort kunnen bereiken? In alle drukte nemen we de tijd niet meer om stil te staan en over van alles en nog wat na te denken. Nadenken lijkt stilaan voor steeds meer mensen een redelijk deprimerende bezigheid. Leve de drukte die ons redt van de noodlottige en ellendigste taak van allemaal: nadenken over het leven.
----- o -----
Shit. Wij zijn absoluut de meest absurde soort op deze planeet.
----- o -----
62
4. Familie
----- o -----
Ik:
“Hey pa, hoe is het?”
Pa:
“Goed. Met jou?
Ik:
“Ook goed.”
Pa:
“Ben je hier voor een reden?”
Ik:
“Eh... nee. Ik kom gewoon even langs. Ik was in de buurt.”
Pa:
“Ah. OK.”
----- o -----
Ik:
“En, hoe is het nu… zonder mama?”
Pa:
“Tja. Een mens moet verder, hé. Veel keus is er niet.”
63
Ik:
“Nee, da’s juist.”
Pa:
“D’ er is nu toch niets meer aan te doen. We mogen van geluk spreken dat ze zo lang goed is gebleven.”
Ik:
“Hm. Mis je haar?”
Pa:
“Missen? Ja, zeker. Ik moet nu veel meer zelf doen, hé.”
Ik:
“Meer zelf doen?”
Pa:
“We hadden elk onze eigen taken in huis maar nu moet ik het allemaal alleen doen. Niet evident hoor, op mijn leeftijd.”
----- o -----
Pa:
“Weet je waar ik mij aan stoor? Aan koppels van mijn leeftijd. Als ik ze samen over straat zie lopen. Dat mij dat niet meer gegund is, stoort mij. Ik had het mij anders voorgesteld, hoor, mijn oude dag.”
----- o -----
Oh jeetje
----- o -----
Pa:
“Hoe is het met de kinderen?”
64
Ik:
“Goed. Druk. School en zo.”
Pa:
“Hm.”
----- o -----
Ik:
“Ik ga maar eens. Heb je nog iets nodig?”
Pa:
“Nodig? Nee nee. Doe de groeten thuis.”
Ik:
“Doe ik. Tot later, pa.”
Pa:
“Saluut.”
----- o -----
65
Waarom blijf ik dit toch doen? Vrolijk word ik er in ieder geval niet van.
Waarom is het toch altijd zo absurd? Een normaal gesprek is gewoon niet mogelijk.
Als er iets is dat mij stoort, pa, dan is het dat wel! Jeetje.
----- o -----
Zou ik ooit zo kunnen worden? Zo kil, afstandelijk, ongeïnteresseerd...
We delen redelijk wat genen dus... onmogelijk is het misschien niet.
----- o -----
Ik mag er niet aan denken.
----- o ----66
Ik kan me niet voorstellen hoe het moet zijn om je partner te verliezen. Maar dat je zelfs dan nog steeds alles wat er gebeurt enkel op jezelf projecteert, alsof enkel jij nog steeds in het middelpunt van de belangstelling staat…
Je bent nooit erg empathisch geweest, pa, maar dat je zo apathisch blijft onder zulke omstandigheden… Ik kan er met mijn hoofd niet bij. Een nieuw dieptepunt.
Al ben je dan van een andere generatie, enkel daaraan toeschrijven dat je bent wie je bent... volstaat niet. Dat is te kort door de bocht. Anders zou het met jouw hele generatie wel heel erg droevig gesteld zijn.
----- o -----
We dachten altijd dat mama de meest vreemde was maar nu blijk jij het te zijn, pa. Mams begint er... post mortem weliswaar... alsmaar normaler uit te zien.
Wel... toch ietsjes normaler dan vroeger.
67
----- o -----
Families zijn raar. De personen met wie je genetisch het meeste gemeen hebt, blijken uiteindelijk toch totaal anders en vreemd te zijn. De persoon die je dacht te kennen, blijkt plots iemand totaal anders te zijn.
----- o -----
Wat zegt dat dan over jezelf? Betekent dat dan dat de persoon die je zelf denkt te zijn, niet dezelfde persoon is die anderen zien?
----- o -----
Vreemd hoe wij als hun kinderen toch zo totaal anders zijn kunnen worden.
----- o -----
68
Ik:
“Vind jij jezelf een goede ouder?”
Julie:
“Ja.”
Ik:
“Dat is snel.”
Julie:
“Denk jij van niet misschien?”
Ik:
“Nee, nee. Ik denk ook dat jij een goede ouder bent. Ik ben gewoon niet zo zeker of... ik dat ben.”
Julie:
“Ah.”
Ik:
“Als ik mezelf zou moeten scoren, zou ik zeggen… 6 op 10. Op een echt goede dag... 6,5 op 10”
Julie:
“Zotteke. Volgens mij ben je minstens een... 6,9 hoor.”
Ik:
“Fantastisch. Ik voel me al 0,4 beter.”
Jullie: “Graag gedaan. Sommige dagen kan je zelfs al eens een 7 scoren. Maar dat is echt wel heel uitzonderlijk.” Ik:
“Jaja, lach er maar weer mee.”
Julie:
“Waarom denk je dat je niet zo’n goede ouder bent?”
Ik:
“Ik voel me zelden de ouder die ik zou willen zijn. Ik ben te streng. Te snel boos. Ik zou meer kunnen lachen, meer met de kinderen bezig kunnen zijn. Maar het valt me moeilijk er echt tijd voor vrij te maken.”
Julie:
“Het zou inderdaad niet slecht zijn om wat relaxter naar de kids toe te zijn. Je wat minder snel op te winden en zo. Wat zei je nog?”
Ik:
“Meer met ze bez…”
Julie:
“Meer met ze bezig zijn, absoluut. Maar gelukkig zijn we met zijn tweeën. We compenseren elkaar. Houden elkaar wat in evenwicht.” 69
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Weet je, ik denk dat we elk op onze eigen manier onze rol als ouder vervullen. Jij doet dat op jouw manier, ik op de mijne. Als die combinatie de kinderen niet in een continue staat van doffe ellende stort, dan hebben we een redelijk OK’e job gedaan.”
Ik:
“Wauw. Blij om te zien dat je de lat niet te hoog legt.”
Julie:
“Wat wil je dat ik zeg? We zijn een klassiek politie duo: jij bent de slechte flik, ik de goede. Ik vind mijn rol best wel cool, maar als je af en toe eens wil wisselen, laat je het maar weten.”
Ik:
“Zien de kinderen dat ook zo?”
Julie:
“Nee, natuurlijk niet. Die zien ons gewoon als hun ouders. Zoals wij onze ouders zagen. De ene dag zijn we OK, de andere totaal niet. Dat hoort er nu eenmaal bij. Niemand heeft ooit beweerd dat kinderen hebben makkelijk zou zijn.”
Ik:
“Soms is het zelf niet eens plezant.”
Julie:
“Ach, als je bedenkt dat jij jouw ouders als rolmodel had, dan doe jij het verbazingwekkend goed. In vergelijking met hen, durf ik stellen dat je haast een voorbeeldouder bent.”
Ik:
“Jeetje. Nu leg je de lat wel echt belachelijk laag.”
Julie:
“Haha.”
Ik:
“We wisten niet waar we aan begonnen, hé?”
Julie:
“Totaal niet.”
70
Ik:
“Vooraf hoor je mensen wel eens zeggen ‘het zal anders zijn’ maar wat ze bedoelen - en niet zeggen - is: ‘je leven zoals je het kende is óver en komt nooit meer terug, uilskuiken’.”
Julie:
“Iedereen zegt ook altijd dat je er veel voor terug krijgt, en ook dat is waar.”
Ik:
“Absoluut. Grijze haren. Slaaptekort. Wallen onder de ogen. Een continue staat van bezorgdheid. De lijst van zaken die je ervoor terug krijgt, is schier eindeloos.”
Julie:
“Gekkerd.”
Ik:
“Ze worden stilaan groot.”
Julie:
“Wij worden stilaan oud, bedoel je.”
Ik:
“Dat ook maar tegelijk voelt het aan dat ze dag na dag, stap voor stap, zelfstandiger en onafhankelijker worden, tot ze ons helemaal niet meer nodig zullen hebben.”
Julie:
“Ik denk niet dat ze ons zo snel niet meer nodig zullen hebben, hoor. Tegelijk is het toch ook fantastisch om zien dat ze steeds meer hun eigen ik worden?”
Ik:
“Ja. We kunnen nu af en toe al eens een normaal gesprek met ze voeren. Ook een hele verademing.”
Julie:
“Zie! Het wordt met de dag beter en aangenamer.”
----- o -----
Soms zou het nog wat sneller mogen gaan.
71
----- o -----
Opgroeien is vreemd.
Alsof we een lange weg afleggen zonder echt goed te weten waar naar toe terwijl we onderweg allerlei mensen tegenkomen. Sommige lopen langer met ons mee. Zoals ouders. Echt goede vrienden. Als je echt geluk hebt, is er één iemand die samen met jou, helemaal tot op het eind meeloopt.
Anderen zijn eerder toevallige passanten.
Eens uit het oog zijn we ze al snel weer vergeten.
Soms wandelen we met velen.
Op andere momenten, ben je bijna helemaal alleen.
Maar helemaal verlaten is de weg nooit.
72
Zelfs wanneer het even lijkt alsof er niemand in de buurt is, duurt het nooit echt lang voor iemand je pad kruist of uit een zijweg opduikt. Iemand nieuw. Soms iemand oud en vertrouwd.
Sommigen kruisen stoemelings en slechts kort ons pad maar laten toch een diepe indruk na. Anderen wandelen dan weer een heel eind met ons mee maar hoe hard we ook proberen, toch slagen we er achteraf niet meer in hen duidelijk voor de geest te halen.
----- o -----
Als kind loop je van nature met je ouders mee.
Maar hoe ouder je zelf wordt, hoe onafhankelijker je wordt. Je loopt wel nog steeds op hetzelfde pad maar je slentert al eens, geraakt wat achterop, of je loopt vooruit... Je gaat stilaan op verkenning.
En plots valt het je op. Er is meer dan één pad.
73
Je ziet hoe andere families een vergelijkbaar traject via een heel andere weg afleggen.
Terwijl we voorheen nog hand in hand liepen, laat je die hand nu alsmaar vaker los. Je gaat op zoek naar je eigen pad.
----- o -----
Mijn pad naar onafhankelijkheid verliep niet zonder slag of stoot.
Een tijdlang was het een bevrijdingsstrijd.
En gestreden hebben we.
Absurd als je er nu op terug kijkt. Wat toen zó belangrijk leek, lijkt nu zo klein en ver weg.
----- o -----
74
Maar ondanks de vaak harde houding tegenover elkaar werden de banden nooit volledig verbroken, hoe vertroebeld onze relatie lange tijd ook is geweest.
Zelfs zoveel tijd later, zindert veel ervan nog na. Een gevoel van ongemak dat nooit helemaal uitgesproken of uitgepraat is en vermoedelijk nooit meer volledig zal verdwijnen. Onderhuids getekend voor het leven.
Ondertussen is het te laat om nog oude koeien uit de gracht te halen.
Een tijdlang leek dat nog enigszins belangrijk.
Vandaag absoluut niet meer.
----- o -----
Die splitsing tussen mijn eigen pad en dat van mijn ouders ligt ondertussen al te ver achter me.
Het pad dat Julie en ik nu volgen, is ons eigen pad dat we samen uitstippelen.
Al is ons pad opnieuw erg veranderd sinds de kinderen er zijn. 75
----- o -----
Welke paden we bewandelen, wordt heel erg bepaald door wie er met ons mee loopt.
Wie weet welke andere paden we zouden hebben bewandeld indien er andere mensen waren geweest om samen mee te wandelen.
Wie weet waar we dan terecht gekomen zouden zijn.
----- o -----
76
Ik:
“Heb jij papa nog gezien?”
Kris:
“Ja. Vorige week. We waren in de buurt en zijn binnengesprongen.”
Ik:
“En? Hoe was hij?”
Kris:
“Zoals altijd, zeker. Waarom?”
Ik:
“Hij leek me nogal teruggetrokken, toen ik hem laatst zag.”
Kris:
“Is hij zo niet altijd?”
Ik:
“Meer dan anders, vond ik. Ik vraag me af of we niet moeten proberen hem te helpen. Hij lijkt me ongelukkig.”
Kris:
“Onze pa? Helpen? Hoe denk je dat te doen? Onze pa is onze pa, hé. Die gaat echt niet meer veranderen. Mams heeft het vaak genoeg geprobeerd. Zonder succes. En zij had meer invloed op hem dan wij ooit zullen hebben.”
Ik:
“Misschien maar nu mams er niet meer is, lijkt het wel alsof elke buffer weg is. Alsof alle kleine kantjes die er voordien al waren, nu helemaal vrij spel krijgen. Ik vrees dat hij een heel onaangenaam persoon aan het worden is.”
Kris:
“Ik weet het niet, hoor. Ondanks dat mams er niet meer is, lijkt hij me redelijk goed zijn plan te trekken. Hij klaagt natuurlijk, maar dat is normaal. Ik heb hem nooit anders gekend. Het zou pas zorgwekkend zijn als hij niet meer klaagt.”
Julie:
“Stel je voor dat we dat nog zouden mogen meemaken.”
Kris:
“Onze pa zal klagend ten onder gaan. Trouwens, hoe wil je iemand helpen die zelf geen probleem ziet? En paps ziet écht geen probleem. Elke vorm van ‘hulp’ zal bij hem in het verkeerde keelgat schieten. Wees gerust.”
Ik:
“Dus moeten we zelfs niet eens proberen?” 77
Kris:
“Je wil nog steeds de wereld te veranderen, hé? Knap hoor. Ergens heb ik dat altijd in je bewonderd. Maar in deze vrees ik dat je niet veel vooruitgang zal boeken. Paps is paps. Die gaat niet meer veranderen. Wat je ook probeert. Als ik jou was, ik zou er mijn tijd en energie niet in steken.”
Julie:
“Je kan niet elke strijd winnen, schat.”
----- o -----
Is dit het dan? Is leven dan echt niets meer dan ondergaan wat ons overkomt?
Kan iemand ooit echt gered worden... ...als we zelfs de mensen die zo dicht bij ons staan niet kunnen redden?
Lijdzaam toekijken of meewarig wegkijken, zijn dat echt onze enige opties?
----- o -----
Hoe word je uiteindelijk wie je bent? Karakter is karakter, maar zelfs dat verandert met tijd. Waarom lijkt het dan zo moeilijk te geloven dat verandering altijd mogelijk is? Zelfs op latere leeftijd. 78
Of is het allemaal te lastig? Het nu eenmaal gemakkelijker alles op zijn beloop te laten…
----- o -----
Misschien klopt het dat verandering alleen maar mogelijk is als de persoon het zelf wil. Maar situaties kunnen mensen toch tot verandering drijven? Desnoods zelfs willens nillens.
Het is zo vreemd dat zelfs de dood van mams geen ommekeer bij paps teweeg heeft gebracht. Net zoals mams verder deed met wat ze altijd deed, doet paps gewoon verder met wat hij altijd heeft gedaan. Norser, dat wel. Maar an sich niet anders dan voorheen.
----- o -----
Misschien vindt paps zich wel degelijk veranderd en zie ik het gewoon niet?
79
Zelf zal hij er niets over zeggen.
Veel praten doet hij hoe dan ook niet.
Shit. Nog iets waarin ik op hem gelijk.
----- o -----
Zou dat dan de formule voor een goede gezinssituatie zijn? Eenvoudigweg een omgeving waar je als persoon iets meer - misschien wel het meest - jezelf kan zijn. Een soort van vrijhaven waar je al de belemmeringen die je dagelijks elders tegenkomt, voor even kan laten varen. Je moet je niet - of toch minder - voordoen iemand te zijn die je in werkelijkheid niet bent.
Je hoeft er minder een rol te spelen. Je eigen unieke ik komt er misschien nog het meest uit de verf.
----- o -----
80
Al denk ik dat we ook daar niet ons absolute ik bereiken. Je kan er meer jezelf zijn, maar toch ook nooit helemaal alleen maar jezelf.
----- o -----
Misschien is die absolute ik een onbereikbaar waanidee.
----- o -----
Vreemd dat er zoveel is dat ons nauw aan het hart ligt zo dichtbij en toch verwaarlozen we het ruilen we het in voor iets dat veraf en vluchtig en anoniem is. Terwijl het datgene wat nabij is nooit echt helemaal kan vervangen... We zouden zoveel meer samen kunnen doen. Die zaken die er écht toe doen ook echt samen doen.
----- o -----
81
...We zijn
allemaal op
onze eigen manier raar, zeker?”
Christophe:
“Wel, het meest raar zijn jullie twee in elk geval.”
Julie:
“Hoezo, wij twee? Waarom zouden wij het meest raar zijn?”
Christophe:
“Hoezo? Moet ik dat echt uitleggen. Kijk eens om je heen.”
Sophie:
“Schat!”
Christophe:
“Wat? Komaan, dat denken we toch allemaal wel.”
Arne:
“Ho. Spreek voor jezelf hé!”
An:
“Juist. Echt niet goed bezig, manneke.”
Christophe:
“Wat?”
----- o -----
Ik:
“Ik heb jou altijd de vreemdste van ons allemaal gevonden.”
Arne:
“Ha. Goede.”
Julie:
“Goed gezegd, schat.”
An:
“Touché. Enne, ik sluit mij daar volmondig bij aan.”
Christophe:
“Hoezo? Wat is er dan zo vreemd aan mij?”
Ik:
“Moet ik dat echt uitleggen?”
Julie:
“Misschien best van niet, hé.”
Arne:
“Waar te beginnen?”
An:
“Waar te stoppen?” 82
Christophe:
“Ha. Ha. Heel grappig. Pfff. Ik denk er het mijne van.”
Sophie:
“Doe dat schat. En... hou het vooral voor jezelf, misschien?”
----- o -----
Julie:
“Koffie? Iemand?”
Sophie:
“Ja, lekker. Moet ik even helpen?”
Julie:
“Is goed.
Ja.”
83
5. Overspel
----- o -----
Julie:
“Heb je het gehoord van Beatrice en Bart?”
Ik:
“Ongelooflijk, niet?”
Julie:
“Wat een smeerlap om Bea zo te bedriegen. Blijkbaar was het al jaren aan de gang. Hij heeft zelfs kinderen bij die andere vrouw! Onvoorstelbaar.”
Ik:
“Dan denk je iemand te kennen. Echt gek.”
Julie:
“We kenden hem duidelijk minder goed dan we dachten. En met wat we nu weten, wil ik hem helemaal niet meer kennen!”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Zo erg voor Bea en de kinderen.”
Ik:
“Ja.”
84
----- o -----
Ik:
“Ik vraag me af hoe hij in godsnaam in zo’n compleet absurde situatie terecht is gekomen?”
Julie:
“Hij heeft die situatie wel zélf gecreëerd! Je maakt toch niet stoemelings twee kinderen bij een andere vrouw terwijl je nog getrouwd bent!”
Ik:
“Akkoord. Maar het is niet dat hij één keer een scheve schaats heeft gereden, of zo. Het blijkt een heuse, tweede, vaste relatie te zijn.”
Julie:
“Dat maakt het net zoveel erger!”
Ik:
“Ja, maar ook zoveel vreemder. Ik bedoel: als je als koppel op elkaar bent uitgekeken, kan je verschillende opties overwegen. Hulp zoeken. Scheiden. Eén van de minst evidente opties lijkt me diegene waar hij voor koos: tegelijkertijd een tweede gezin naast je eerste gezin beginnen.”
Julie:
“Ik denk niet dat hij daarvoor ‘gekozen’ heeft. Ik denk eerder dat het allemaal leuk en plezant begonnen is. Wat flirten van het één kwam het ander... Maar toen het serieuzer werd, had hij gewoon niet de ruggengraat om er eind aan te maken. Aan zijn huwelijk met Bea, of aan die andere relatie. In plaats van oprecht te zijn en te zeggen waar het op staat, hield hij twee vrouwen en twee gezinnen aan het lijntje. Hoe lang dacht hij nu werkelijk dit te kunnen volhouden?”
Ik:
“Geen idee.”
Julie:
“Wel, Beatrice heeft in elk geval de beslissing nu voor hem genomen. En gelijk heeft ze.”
85
----- o -----
Julie:
“Ik heb hem nooit echt vertrouwd.”
Ik:
“Hoezo?”
Julie:
“Ik vond altijd dat er iets onbetrouwbaars aan hem was. Er was altijd al iets vreemds aan hem.”
Ik:
“Beeld je je dat niet in? Na de feiten lijkt iets vaak vanzelfsprekend, maar vooraf… Niemand van ons had iets door. Dat is toch opmerkelijk.”
Julie:
“Omdat je zoiets totaal niet verwacht. Die hele situatie is zó van de pot gerukt dat het gewoon niet in je opkomt iemand van zoiets te verdenken!”
----- o -----
Julie:
“Heb jij hem nog gehoord?”
Ik:
“Nee.”
Julie:
“Misschien maar goed ook.”
Ik:
“Hm.”
----- o -----
Julie:
“Zou Beatrice echt niets vermoed hebben?” 86
Ik:
“Geen idee. Misschien is het zoals je zei: het hele verhaal lijkt zo vergezocht dat het niet in je opkomt je partner van zoiets te verdenken.”
Jullie: “Ik kan me niet voorstellen dat ze niets zou ondernomen hebben als ze het zou geweten hebben.” Ik:
“Da’s juist.”
Julie:
“Oh, ik zou zó over de rooie gaan in haar plaats!”
Ik:
“Ik twijfel er niet aan dat ik er niet heelhuids uit kom.”
Julie:
“Dat je het maar weet.”
Ik:
“Ik vraag me af waar hij de energie vandaan haalde. Ik ben al doodop van één gezin, ik kan me niet voorstellen er nog een tweede naast te hebben.”
Julie:
“Soms kan ik je echt killen.”
----- o -----
Kan je ooit weten wat iemand echt denkt? Kan je ooit weten of iemand oprecht is? Of zien we vooral wat we willen zien? En zijn we daardoor blind voor wat er echt is?
----- o ----87
Wanneer ken je iemand uiteindelijk écht? Als die andere persoon geen geheimen meer voor je heeft?
----- o -----
Dat lijkt me sterk. We hebben allemaal geheimen. Niet zo geflipt als dit maar toch... Een relatie zonder geheimen lijkt me haast onmogelijk.
We hebben geheimen nodig.
----- o -----
Misschien zijn die onuitgesproken, geheime gedachten, wel de laatste vrijhaven van onze privacy. Zolang ik mijn gedachten voor mezelf houd, heeft iedereen er het gissen naar. Wat ik denk, weet enkel ikzelf.
----- o -----
88
An:
“Arme Beatrice.”
Julie:
“Echt erg.”
An:
“Het zal niet meer hetzelfde zijn.”
Arne: “Ongelooflijk toch.” Sophie: “En dat niemand iets wist!” Julie:
“Dan denk je iemand te kennen.”
Ik:
“Misschien kunnen we iemand nooit echt helemaal kennen.”
An:
“Zeg wat je wil maar dit is toch wel een heel erg geflipte en verknipte situatie, niet?”
----- o -----
Misschien kunnen we iemand nooit echt helemaal kennen. Uiteindelijk is elke ervaring uniek voor elk van ons. Niemand ervaart wat ik ervaar. Niemand beleeft wat ik beleef.
Zelfs hier en nu ervaren we dit gesprek elk op onze eigen manier.
----- o -----
89
Uiteindelijk kunnen we nooit in exact dezelfde voetsporen van iemand anders lopen. In het beste geval lopen we even in min of meer dezelfde uitholling van het pad. Maar al snel wijk jij wat uit naar links, en kies ik voor die rots rechts. Jij plaatst jouw voet daar, ik plaats die van mij dan weer daar. We kunnen niet anders dan ons eigen pad te bewandelen.
Om één of andere absurde reden is hij ergens onderweg een pad ingeslagen waarover we ons nu allemaal enorm verwonderen. Hoe hard we het ook proberen te begrijpen, elke poging daartoe zal altijd vanuit ons eigen standpunt zijn, nooit het zijne.
We kunnen hem nooit volledig begrijpen.
----- o -----
weet niet of het wel zo’n bewuste keuze was. Op een of andere manier is hij in die absurde situatie gerold. Maar hij heeft doorgezet. En dat vind ik enorm laag.” “Ik
An:
“Absoluut. Afgezien van het feit dat hij in de eerste plaats zo dom is geweest zich in zo’n situatie te manoeuvreren, was hij daarenboven te laf én te slap om eruit te stappen.”
Ik:
“Hij heeft het in elk geval heel erg complex gemaakt. Twee levens leiden, waarvan er al zeker één op geen enkele manier met het andere vermengd mag worden. Schizofreen bijna.”
90
Julie:
“Goed zot, ja.”
Sophie: “Stel je voor dat je hem nu tegenkomt, samen met die andere vrouw.” An:
“Oh, dat zou pas pijnlijk zijn.”
----- o -----
Zou hij verliefd zijn geweest? Zou die verliefdheid in liefde zijn overgegaan?
Zou hij de eerste stap hebben gezet? Of zij? Of zou het voor hen misschien allemaal redelijk naturel zijn gelopen? Spannend en intrigerend maar zonder dat het abnormaal aanvoelde?
Zou hij voor zichzelf een verklaring hebben gezocht? Een verantwoording? Een rationalisering? Iets wat zijn acties voor hemzelf meer aanvaardbaar maakten?
Het lijkt me totaal onwezenlijk: hoe kan je getrouwd zijn en samenleven met iemand die je lief hebt, met wie je een heel leven hebt opgebouwd, bij wie je kinderen hebt... hoe kan je daarmee gewoon doorgaan en doen alsof alles normaal is, terwijl je er tegelijk een compleet ander leven op naast houdt? Hoe hou je dat uit elkaar?
91
Je leeft twee levens en twee leugens tegelijk.
Kan je onder zulke omstandigheden normaal blijven?
Zoiets moet je toch veranderen? Een oneerlijker en minder oprecht persoon van je maken?
Hoe kan je jezelf nog in de spiegel kijken wanneer je een dergelijke onoprechtheid gaande houdt tegenover mensen die je liefhebt? Kan je dan nog inschatten wat moreel juist en fout is? Als je eigen karakter zo verknipt geraakt, hoe beïnvloedt dat dan hoe je voor de rest in het leven staat?
----- o -----
Hoe absurd moet het nu niet zijn voor hen? Een groot deel van hun leven samen met vallen en opstaan opgebouwd, valt nu als een kaartenhuis in elkaar. Zoveel van de waarden en waarheden die ze als meer absoluut hebben ervaren zijn weg. Verloochend. Een leugen geworden.
92
Ik kan me niet voorstellen wat dat met een mens moet doen...
Arme Beatrice.
----- o -----
93
6. Feest
----- o -----
Ik:
“Waarom doen we dit ook alweer?”
Julie:
“Wat bedoel je?”
Ik:
“Een heleboel mensen uitnodigen en feesten.”
Julie:
“Omdat het leuk is! Wat een rare vraag is dat nu weer!”
Ik:
“Ik weet het niet. Het is zo’n gedoe. En zo plezant is het nu ook weer niet.”
Julie:
“Ik amuseer me. Iedereen die hier is, amuseert zich. Nu jij nog. Wat moet er gebeuren zodat het ook voor jou amusant wordt?”
Ik:
“Dat het weer rustig wordt, misschien?”
Julie:
“Fijn hoor. Je vond dit vroeger toch nooit een probleem?”
Ik:
“Ik weet het.”
Julie:
“Wat is er dan anders nu?” 94
Ik:
“Het lijkt me allemaal zo oppervlakkig. We doen met zijn allen gezellig mee, maar echt diep gaan de gesprekken niet. Het gaat over wat er vandaag zoal is gebeurd of wat er op televisie was. Maar als je niet tussen de regels door leest, krijg je de persoon achter de façade gewoonweg niet te zien. Zo oppervlakkig.”
Julie:
“Wel, in elk geval toon je nu iets te goed hoe je je voelt. Doe me een plezier: doe wat meer moeite om er happy uit te zien. En praat wat met mensen. Je zal zien: je zal je vanzelf al wat feestelijker voelen.”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Wauw, was dat nu een glimlach? Nog iets meer die mondhoeken naar omhoog… Zo! Dat kan er min of meer mee door. Hup. Feesten nu!”
Ik:
“Aye, captain”
----- o -----
Waarom voeren we toch zulke alledaagse gesprekken?
Zelfs het nieuws wordt op een vreemde manier entertainment. Een overstroming, de gebruikelijke gewapende conflicten, een mindere beursdag, enkele sportuitslagen.
Wat een bagger.
95
Een vliegtuig dat van de radar verdwijnt aan de andere kant van de wereld. Een ramp voor de nabestaanden, zonder twijfel. Maar wat zijn we ermee?
Werkelijk niets van dat alles brengt ons iets nuttigs bij. Het lijkt wel statische ruis enkel bedoeld om de tijd te verdrijven. Om ons te verdoven. Om te vermijden dat de verveling intreedt.
----- o -----
Terwijl in die verveling misschien net iets zit dat we elders niet vinden. Een gevoel van... tijd. Van rust in het hoofd. Een stilte die ons in staat stelt nog eens echt te luisteren naar onszelf.
Wie weet komen zo wel enkele relevantere vragen naar boven. Over wat nu echt van tel is en wat niet. Over waarom we doen wat we doen. Of we dat wel nog zouden moeten doen. Of we niet beter iets anders zouden doen.
----- o -----
96
Waarom is er toch die vrees om af en toe eens stil te staan en wat dieper na te denken?
Alsof we steeds de tijd achterna hollen, zonder ons ooit af te vragen of we wel de goede richting uitgaan.
----- o -----
Misschien moeten we die televisie en al die andere schermen maar eens buitenkeilen in een soort van zuiveringsritueel. Vergeet de ouderwetse schermverbranding!
boekverbranding.
We
organiseren
een
Aaaaargh... Ik word soms zo moedeloos van de absolute overbodigheid en totale nutteloosheid ervan. Het belemmert het denken. Het reduceert ons tot weinig meer dan konijnen die staren naar een lichtbak. Het remt ons af.
----- o -----
97
Julie:
“Je was zo stil?”
Ik:
“Ik weet het.”
Julie:
“Dat is niet echt een antwoord. Wáárom was je zo stil?”
Ik:
“Ik weet het niet. Ik kan mezelf er niet meer toe brengen om te chitchatten. De zaken waar mensen over praten, de gesprekken, het is allemaal zo betekenisloos en futiel. Ik kan de moeite echt niet meer opbrengen.”
Julie:
“Zelfs niet met Arne? Of An?”
Ik:
“Nee. Zelfs niet met hen.”
Julie:
“Je hebt geen goede indruk nagelaten.”
Ik:
“Dat kan ik me inbeelden.”
Jullie: “Maar je trekt het je ook niet echt aan, zo te zien.” Ik:
“Ik… Het is geen bewuste keuze, hoor. Het lukt me gewoon niet meer.”
Julie:
“Wat? Praten? Met je vrienden?”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Waarom dan? Vind je hen plots niet interessant meer misschien?”
Ik:
“Ik vermoed dat heel wat mensen mij ook niet bijster interessant vinden, hoor.”
98
Julie:
“Wat wil je! Iemand die niets zegt, is niet bepaald een boeiende gesprekspartner! Je bent je eigen selffulfilling prophecy. Je kan onmogelijk een interessant gesprek met iemand hebben als je niemand aanspreekt.”
Ik:
“Het is niet dat ik plots heb besloten niet meer met mensen te praten omdat ze niet interessant meer zijn. Ik… Ik denk de laatste tijd veel na. Over van alles. Maar ik heb het gevoel dat er weinig ruimte is voor een diepgaander gesprek. Het moet allemaal leuk en fun zijn, of drama en roddel. Maar dat interesseert me allemaal niets.”
Julie:
“Vind je mij wel nog interessant?”
Ik:
“Tuurlijk wel. Wij praten toch nog?”
Julie:
“Ja. Maar minder dan voorheen. En misschien enkel omdat je niet om me heen kan en ik hoe dan ook tegen je praat. Vind je wat ik vertel ook oninteressant?”
Ik:
“Nee. Zo is het niet tussen ons. Wij begrijpen elkaar. We hebben maar een half woord nodig om te zeggen wat we willen vertellen. Wij... wij spelen geen spelletjes.”
99
Ik:
“Heb je het gevoel dat ik niet naar je luister?”
Julie:
“Nee, dat niet. Maar het is echt niet fijn dat je haast niet meer communiceert. En je kan niet enkel met mij praten. Dat is niet gezond.”
Julie:
“Je beseft toch dat dit niet normaal is?”
Ik:
“Ik snap dat het wat raar is. Als het een troost kan zijn, ik heb er zelf weinig last van, hoor.”
Julie:
“Het is echt niet makkelijk praten met jou, zo.”
Julie:
“Ik wil niet dat je je afsluit. Ik wil met je buiten kunnen komen. Zoals jij nu bent, is het gewoon voor niemand leuk. Ik wil niet de hele tijd binnen zitten omdat jij niet meer buiten wil komen.”
Ik:
“Jij kan toch gaan. Je hebt mij niet nodig om sociaal te zijn. Op feestjes ben je zelfs beter af zonder me. Ik ben toch maar het muurbloempje. Niets zo saai dan dat.”
Julie:
“Je bent niet saai! Je doet alleen verschrikkelijk vervelend!”
Ik:
"Om eerlijk te zijn, ik vind alleen onze eigen gesprekken normaal. Al die andere mensen zijn zo vreemd. Hun hoofden zitten vol met rare kronkels en vreemde denkpatronen. En het gaat enkel over doodsaaie zaken. Ik bedoel maar: praten over hoe de kids het op school doen, is OK als het je eigen kinderen zijn. Maar de kinderen van iemand anders… Who cares?”
100
Julie:
“Dat zijn nu eenmaal de zaken waar mensen over praten: wat er in hun leven gebeurt en wat ze belangrijk vinden.”
Ik:
“Waarom vinden de meeste mensen dan de meest onbenullige dingen belangrijk?”
Julie:
“De eigen kinderen zijn niet onbelangrijk! Dat heb je zelf net gezegd! En als er iemand tegen je begint over haar of zijn kinderen, is dat omdat het belangrijk is voor die persoon. Het enige wat je op zo’n moment iemand kan verwijten, is dat die onvoldoende rekening houdt met jouw onverschilligheid. Maar jij zou er dan beter aan doen je wat beter in te leven. Dan zou je misschien een ander verhaal horen dan het saaie verhaal dat je nu steeds opnieuw lijkt te horen. Er zit vaak meer achter. Als je tenminste de moeite doet om te luisteren.”
Ik:
“Ik weet het niet. Iedereen lijkt de hele tijd een rol te spelen. Alsof we met zijn allen non-stop aan het acteren zijn. We spelen de leuke vriendin of de fijne collega, de strenge ouder of de hippe mams… Elke situatie vereist dat we een bepaalde rol opnemen en niets is ongemakkelijker dan iemand die uit zijn rol valt. Maar ik heb geen zin meer in dit rollenspel.
----- o -----
Vaak kunnen we zelfs niet eens onze eigen rol kiezen! De situatie, de context, wie er nog zoal is, dat alles bepaalt mee hoe we verwacht worden te zijn. Net zoals een pikorde bij kippen. We spiegelen ons aan wat de norm is, maar zijn we nog onszelf op zo’n moment? Is iemand hoe dan ook nog zichzelf?
----- o ----101
Ik:
“Hoe meer ik me om heen kijk, hoe vreemder iedereen me lijkt.”
Julie:
“Vind je mij ook vreemd?”
Ik:
“Dat is het gekke: ik vind jou helemaal niet vreemd. Ik denk dat wij de enige twee niet-vreemde mensen zijn. Bij deze maak ik het officieel: jij en ik zijn de enige twee normale mensen in deze wereld."
Julie:
“Hm… Ik denk wel dat ik normaal ben maar wat jou betreft, is de jury nog aan het beraadslagen, lijkt me.”
----- o -----
Waarom lijkt het alsof niemand denkt zoals ik denk?
Alsof niemand ziet wat ik zie en niemand hoort wat ik hoor.
Niemand begrijpt mij zoals ik mijzelf begrijp. En de helft van de tijd begrijp ik mezelf niet eens.
----- o -----
Aaargh. Ik ben niet goed bezig. Ik mag niet vergeten te praten. 102
Mentale nota aan mezelf: -
niet vergeten te praten, niet vergeten te praten, niet vergeten te praten, niet vergeten te...
----- o -----
103
7. Geluk
----- o -----
Aurélie:
“Ben jij gelukkig?”
Ik:
“Wow. Waar komt dat nu plots vandaan?”
Aurélie:
“Gewoon. Je bent vaak stil.”
Ik:
“En omdat ik stil ben, ben ik niet gelukkig?”
Aurélie:
“Ik weet het niet. Kinderen zijn nooit stil. We maken altijd veel lawaai. Omdat we blij zijn. Maar jij bent altijd stil.”
Ik:
“Ik ben toch niet ‘altijd’ stil?”
Aurélie:
“Euh... nee. Wanneer je boos bent maak je net veel lawaai.”
Ik:
“Hm. Dat is een slechte gewoonte van me. Maar het is niet omdat ik stil ben, dat ik ongelukkig ben. Volwassenen zijn gewoon van nature ietsjes minder luid en uitbundig dan kinderen.”
Aurélie:
“Je bent dus wel gelukkig?” 104
Ik:
“Ik denk dat ik niet ongelukkig ben.”
Aurélie:
“Je antwoordt niet op de vraag.”
Ik:
“Het is dan ook geen makkelijke vraag. Ben jij gelukkig?”
Aurélie:
“Ja. Soms ietsjes minder, maar meestal wel.”
Ik:
“Hm. Misschien maak ik de vraag moeilijker dan ze is.”
Aurélie:
“Dat doe je wel vaker.”
----- o -----
Ben ik aan het vervreemden of vervreemdt de rest van de wereld van mij? De wereld schijnt mij in elk geval vreemder toe. Ben ik ook vreemder geworden in de ogen van de mensen rondom mij?
----- o -----
Ik was niet altijd zo. Er was een tijd dat ik het wel fijn vond om onder de mensen te komen. Hm… ik vond het ten minste niet echt erg. Alhoewel...
Mijn vriendenkring was altijd al klein.
105
Vóór ik Julie leerde kennen, één echt goede vriendin en één echt goede vriend. Dat was het zowat. Met hen deed en beleefde ik alles. Zij waren de soundtrack bij mijn jeugd. Daarnaast was er niet zoveel...
Idem op school. Niet dat ik helemaal buiten de groep viel, maar helemaal erin zat ik nu ook weer niet. Altijd een beetje de vreemde. Andere hobby’s. Andere interesses. De situatie bracht ons samen – we gingen naar dezelfde school, zaten in dezelfde klas – maar toen de situatie veranderde, verdwenen ook meteen de sociale contacten. Ik zie vandaag niemand nog van toen...
----- o -----
Net zo toen ik verder studeerde. Nooit echt veel sociaal contact gehad. Altijd een beetje eenzaat. Ondertussen maar zoeken naar een eigen, originele benadering om de dingen te doen. Altijd weer een buitenbeentje. Daardoor heb ik waarschijnlijk ook veel tijd verloren. Maar toch had ik steeds het gevoel dat het niet anders kon lopen dan het is gelopen.
----- o ----106
Shit... dat feestje... bij Anja... een vriendin van Julie. We studeerden nog of waren net afgestudeerd. Een groep mensen van onze leeftijd, gelijkaardige achtergrond, tezamen gepropt in een iets te kleine living. Een perfecte setting om sociaal te zijn maar voor mij kon de avond niet snel genoeg voorbij zijn. Wat een verschrikkelijk saaie bedoening was me dat. Her-sen-do-dend!
Hm. Misschien ben ik nu... toch niet zoveel anders dan vroeger... Misschien is... sociaal zijn... nooit echt mijn ding geweest...
----- o -----
De geplogenheden die sociale situaties vereisen... het wordt snel allemaal zo voorspelbaar en onoprecht. De krijtlijnen zijn uitgezet. De rollen zijn verdeeld. Het script ligt vast. De dialogen ook. We weten allemaal waaraan we ons mogen verwachten. Iedereen kláár? Stilte op de set. Drie, twee, één... ACTIE.
----- o -----
Ik speelde het spel ook lang mee.
Tot op zekere hoogte.
107
Een tijdlang dacht ik zelfs dat het zo hoorde.
Toon ambitie. Loop in de lijn. Glimlach als iemand naar je glimlacht. Wil je hogerop? Kopieer dan wat de persoon boven je doet. Jeetje, waarom zou iemand ooit de kloon van iemand anders willen zijn?
----- o -----
Is het wel OK dat we onszelf zo aanpassen aan de situatie van het moment? Zit daarin niet telkens opnieuw een ontkenning van jezelf en een bevestiging van de status quo? Het is alsof je capituleert. Je stelt het label dat je opgeplakt krijgt niet meer in vraag. Integendeel. Je handelt ernaar. Als goede kopie ga je naadloos op in het geheel. Dat wonderbaarlijke geheel. Je wordt opgeslokt en vermalen door de situatie waarin je je bevindt. Ben je nog wie jezelf? Of verwordt je de persoon die anderen rondom jou van je maken?
----- o -----
108
Wat een schizofrene situatie. Om onszelf te zijn, moeten we onszelf wegcijferen. Om te kunnen worden wie we zijn, moeten we ontkennen wie we zijn.
Dit schiet niet echt op...
----- o -----
Maakt al dit denken me gelukkig? Het maakt me... denk ik... niet ongelukkig. Dat is al heel wat.
----- o -----
109
8. Kids
----- o -----
Julie:
“Christine is bevallen.”
Ik:
“Echt? Wauw.”
Julie:
“Van haar derde.”
Ik:
“Jeetje. Moedig.”
Julie:
“Goed zot, bedoel je.”
Ik:
“Dat bedoel ik. Ik mag er niet aan denken. Die hele rompslomp opnieuw doorstaan.”
Julie:
“Amai niet.”
Ik:
“Jongen of meisje?”
Julie:
“Derde jongen!”
Ik:
“Shit, sommige mensen hebben echt geen geluk in het leven, hé.”
110
Julie:
“Zotteke.”
Ik:
“Als je weet wat je nu weet, zou je er dan nog aan beginnen?”
Julie:
“Wat?”
Ik:
“Kinderen.”
Julie:
“Je meent het? Tuurlijk wel. Jij niet misschien?”
Ik:
“Ik twijfel wel eens.”
Julie:
“Komaan! Ons leven is nu toch veel rijker en gevulder dan toen we nog geen kids hadden?”
Ik:
“Amai niet. Soms voelt het alsof we geen moment rust meer hebben.”
Julie:
“We hebben nu misschien geen rust meer, maar daardoor moeten we net veel efficiënter met onze tijd omspringen. Door de kinderen leven we veel intensiever en moeten we meer multitasken. Nu zijn enkele uren zonder kids een zegen. Vroeger beschikten we continu over al die zeeën van tijd. Wat we daarmee niet allemaal hadden kunnen doen. Ik kan me zelfs niet meer voorstellen hoe we de tijd vulden die we toen hadden. En toch krijgen we dankzij de kids nu veel meer gedaan. We zijn veel gedisciplineerder geworden. En dan heb ik het nog niet gehad over alle fantastische emotionele momenten die we tezamen beleven. Iedere dag opnieuw.”
Ik:
“Ik vermoed dat ‘boos zijn’ ook een emotie is. Want dat beleven we ook zo goed als elke dag. Vrij intensief zelfs.”
Julie:
“Vooral jij, ja. Nee, écht, de keuze voor kinderen is de beste beslissing was die we ooit hebben genomen.”
111
----- o -----
Het leven is inderdaad voller en we beleven het intenser, nu er kinderen zijn. Maar tegelijk vraagt het zoveel energie en creëert het zo vaak ergernis. Ik vraag me soms af of het ene opweegt tegenover het andere. Of is het niet gepast daarover na te denken?
----- o -----
Julie:
“Voor we kids hadden, hadden we het gevoel altijd bezig te zijn maar we kwamen pas echt te weten wat bezig zijn betekent toen we Guillaume kregen. Wat een shock. Ons hele leven en huis overhoop. Geen moment rust. Altijd maar over en weer hollen. Gelukkig was bij Aurélie de shock al heel wat minder groot. Een tweede kind lijkt draaglijker dan een eerste. Misschien heeft Christine dat met haar derde nu ook: misschien is elk volgend kind de helft zo zwaar als het kind daarvoor?”
Ik:
“Ik denk soms dat we twee eerstgeborenen hebben.”
Julie:
“Gekkerd. Herinner je je nog de laatste schoolvakantie? Guillaume en Aurélie zaten 4 dagen bij mijn ouders.”
Ik:
“Vier dagen geen kids. Yep, een zalige herinnering.”
Julie:
“Ja ja. Maar viel het je niet op hoe snel ons leven weer vertraagde? Als de kids hier rond lopen, is het hossen van hier naar daar. Zelfs al zijn ze ondertussen wat zelfstandiger, we zijn nog steeds volop in de weer. Gewoon al het feit dat ze er zijn, zorgt ervoor dat het hele huis bruist van energie. Maar in al die hectiek, slagen we erin te koken, het huishouden te doen, de kids gewassen te krijgen, 112
zorgen dat hun huiswerk gebeurt en nog zoveel meer. En dat allemaal zonder helemaal gek te worden. Zodra die kids enkele dagen uit huis zijn, zakt dat hectische tempo als een pudding in elkaar. De afwas blijft langer staan. Wij blijven langer voor de buis hangen. Echt: we doen slechts de helft zoveel als er geen kids in de buurt zijn. Dat we nu zo productief zijn en zoveel gedaan krijgen, is dankzij hen! Zonder kids, zouden we nog niet de helft presteren van wat we nu allemaal voor elkaar krijgen. Zij zijn onze motor, hoor.” Ik:
“Jouw motor misschien. Mij lijken ze eerder kleine vampiertjes te zijn, die in plaats van ons bloed, alle energie uit ons zuigen.”
Julie:
“Je moet toegeven dat we veel meer gedaan krijgen in deze drukte dan als we alle tijd van de wereld hebben.”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Weet je wat ook speciaal is? Als we ’s nachts nog eens moeten opstaan, voor Aurélie of vroeger voor Guillaume, dan voelen we allebei aan, op één of andere mysterieuze manier, wie van ons uit bed moet. Soms heb ik helemaal niets gehoord of gemerkt als één van hen ‘s nacht aan onze deur staat. Maar dan ben jij wel meteen wakker en sta jij op. En andere nachten is het net omgekeerd. Zonder dat we zoiets moeten afspreken. Zonder echt goed wakker te zijn, voelen we aan of we moeten opstaan of niet. Supervreemd, niet?”
Ik:
“Kinderen: het doet wat met een mens.”
Julie:
“En het gebeurt overdag soms ook!”
Ik:
“Dat we om beurt wakker worden door de kids?”
113
Julie:
“Gekkerd. Als één van ons twee wat minder energie heeft, is de ander vaak net dan iets energieker. Het lijkt wel alsof we elkaar van nature in balans houden. Alsof wij, of onze lichamen, aanvoelen dat, als de één wat meer rust nodig heeft, de ander automatisch een tandje bijsteekt.”
Ik:
“Hm.”
Ik:
“Het is wel geen makkelijke wereld waarin ze groot ze worden.”
Julie:
“Misschien. Maar was de wereld waarin wij opgroeiden dan zoveel makkelijker? Misschien is elke wereld in elke tijd gewoon anders. Het was net zo goed anders voor onze ouders, en onze grootouders. In dat opzicht, herhaalt de geschiedenis zich de hele tijd. Dat zal zo snel nog niet stoppen. Er zullen nog veel zotten na ons komen die het op hun manier zullen proberen.”
Ik:
“Aan zotten zal er nooit een gebrek zijn, dat is juist.”
----- o -----
Wat een wonderbaarlijk fenomeen, geboren worden. Enkele cellen komen tezamen en delen zich. Zonder motor of aandrijfriem. Zonder batterijen of mini-kernreactor. Gewoon uit zichzelf. Tot er een soort minimensje ontstaat.
114
Wat eerst niet meer dan een scheefgegroeide boon lijkt, groeit vervolgens uit tot een compleet hulpeloze baby bij de geboorte.
Een baby die geleidelijk aan kind wordt. Een kind dat geleidelijk aan minder kind en alsmaar meer volwassen wordt. Tot er een volledige mens is ontstaan, in staat alle dingen te doen die wij mensen van nature doen.
In het licht van al dat wonderbaarlijks, wordt het plots erg bevreemdend dat iemand zoiets magnifieks moedwillig zou willen kapot maken.
Een mens, gegroeid, gerijpt, ontwikkeld over decennia, met alle complexiteit en alle nuances, uniek in persoon en karakter, wat een onvoorstelbare zonde om zo’n wonderbaarlijk traject vroegtijdig te beëindigen.
----- o -----
Als je het leven in al zijn schoonheid en wonderbaarlijkheid aanschouwt, wordt het moedwillig doden van een medemens compleet absurd. Geen enkel excuus, politiek, ideologisch, of wat dan ook, kan dat ooit rechtvaardigen.
Absurd dat er zo vaak zo lichtzinnig wordt omgesprongen met al dat wonderbaarlijks. 115
----- o -----
Ik: “Ik mis het wel, de stilte die er was voor we kinderen hadden. De stilte die ons nu zo opvalt en overvalt wanneer ze er niet zijn.” Julie:
“Die is inderdaad wel fijn, ja.”
Ik:
“Ze is jammer genoeg altijd van korte duur.”
Julie:
“Ergens is dat ook fijn.”
Ik:
“Hoezo?”
Julie:
“Wel... zelfs wanneer de kinderen niet bij ons zijn, weten we dat ze er zijn. We voelen ons niet minder ouder omdat ze even elders zijn. Het is misschien wat stiller in huis maar in ons hoofd, zijn ze er nog steeds. Zelfs als ze er niet zijn, zijn ze er.”
Ik:
“Wat je dus zegt is dat we geen rust hebben als ze er zijn en ook geen rust hebben als ze er niet zijn. Fantastisch.”
Julie:
“Ha. Juist. Maar vind je dat tegelijk ook niet speciaal? Ze zijn in ons leven en er is geen ontsnappen aan. Eens een ouder, altijd een ouder”
Ik:
“Getekend voor het leven. Dat lijkt me te kloppen.”
Julie:
“Lach maar. Al is het dan fijn voor even als ze er niet zijn, het is gewoon leuker als ze er wel zijn.”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Ik zal makkelijkheidshalve maar aannemen dat je het met me eens bent.”
116
Ik:
“Dat is misschien wel het beste, ja.”
----- o -----
We willen zo graag dat onze kinderen gelukkig zijn, maar... hebben we dat ooit echt in de hand? We proberen ze een goede basis mee te geven al is dat nog geen garantie op geluk. Het is een begin maar daarna is het aan hen. En ook weer niet... Er kan altijd nog van alles gebeuren. Zelfs zonder dat ze daar zelf ooit om gevraagd hebben. Er kan hen iets overkomen, ze kunnen de verkeerde mensen tegenkomen… Een ongeluk is zo gebeurd. Is je best doen dan het enige en het maximale wat je als ouder kan doen? Je best doen en vanaf de zijlijn blijven supporteren? Je begint het boetseerwerk, je doet een aanzet in klei, maar wat het uiteindelijk wordt, een mooie vaas of een krakkemikkige assenbak dat is aan hen.
En aan het toeval?
----- o -----
Zou je kunnen stellen dat je het zo slecht nog niet hebt gedaan, als je kleinkinderen het goed hebben? Als dat wat je je kinderen hebt trachten mee 117
te geven, voldoende sterk is gebleken dat het ook de volgende generatie vooruit helpt? Misschien als ook de volgende generatie goed op weg is gezet, kan je pas zeggen: we hebben het zo slecht nog niet gedaan.
----- o -----
Ze doen het OK nu, Guillaume en Aurélie. Ik hoop dat het voldoende is om ook hun eventuele latere kinderen goed op weg te zetten.
----- o -----
118
9. Anders
----- o -----
“… maar ze
zijn wel
heel anders dan ons.”
Christophe:
“Ze kijken anders naar de dingen dan wij doen.”
An:
“Begrijpelijk toch. Ze komen uit een ander land, een andere cultuur.”
Sophie:
“Maar net daarom is het belangrijk om goed na te denken hoe we daar mee moeten omgaan. We kunnen niet zomaar iedereen toelaten.”
Ik:
“Sorry?”
Julie:
“We hebben het over vluchtelingen, schat. Probeer je een beetje op te letten?”
Arne:
“Ik weet het niet hoor. Je hebt gelijk dat meer vluchtelingen druk zet op de sociale zekerheid en zo, maar... dat is slechts één kant van het verhaal. Ik denk dat we tegelijk ook moeten proberen het verhaal van de vluchteling zelf te 119
begrijpen. Als het land waar je altijd geleefd hebt door oorlog wordt verscheurd, wat doe je dan: vluchten of blijven? Als er een kans is dat je een beter leven voor jezelf en je kinderen kan uitbouwen, zou je die kans dan niet grijpen?” Sophie:
“Vast wel, maar wij kunnen niet alle problemen van de wereld opvangen. En eens die mensen hier zijn, moet je er ook iets mee aanvangen. Ze kunnen hier toch niet zomaar leven zoals ze daar deden?”
Ik:
“Ik denk niet dat het mogelijk is hier te leven zoals daar.”
Christophe:
“Wat bedoel je? Denk je dat, omdat het hier anders is dan daar, ze zich zomaar automatisch zullen aanpassen? Dat lijkt me een gevaarlijk uitgangspunt.”
Ik:
“Nee, wat ik bedoel is dat mensen die naar hier komen, onmogelijk hun eigen cultuur kunnen aanhouden. Er is hoe dan ook altijd vermenging. Je kan een cultuur niet zuiver houden. Dat is onmogelijk. Ik zou zelfs niet weten hoe je zoiets zou moeten proberen. Er zijn altijd invloeden van elders. Misschien is het correcter te stellen dat een zuivere cultuur niet eens bestaat. Waar zou die zuiverheid dan beginnen en eindigen? Daarenboven is de interpretatie van de ‘culturele norm’ verschillend van individu tot individu, van jou tot mij. Zo krijg je al snel haast evenveel interpretaties van cultuur als er mensen zijn. Al is dat waarschijnlijk een weinig werkbare omschrijving.”
Christophe:
“Een weinig werkbare omschrijving? Dat is een erg nuttige bijdrage aan de discussie.”
Ik:
“Kijk, culturen veranderen continu op veel verschillende manieren. Nieuwkomers zullen hoe dan ook door onze cultuur worden beïnvloed, net zoals wij ook door de hunne. 120
Culturen evolueren nu eenmaal. Wanneer een cultuur zich niet meer aanpast, gaat ze ten onder. Dat is net het mooie eraan: culturen zijn flexibel.” Sophie:
“Niet alle culturen zijn even flexibel!”
Ik:
“Vast. Maar maak ik me sterk dat geen enkele cultuur onveranderlijk is. Daarin zit ook een raakvlak. We zijn er vaak erg snel bij om de verschillen uit te vergroten waardoor we de gelijkenissen niet meer zien. Ik denk dat er een pak meer gelijkenissen dan verschillen zijn.”
An:
“Bekijk je het nu niet teveel vanuit een ivoren toren? Problemen tussen culturen zijn wel reëel.”
Ik:
“Ik zeg niet dat er geen problemen zijn of dat die zich vanzelf zullen oplossen. Zowel voor ons als voor hen, zal het inspanning vragen. En zelfs met de beste intenties, zal dat tezamen komen van verschillende culturen nog altijd tot conflicten leiden. De vraag is misschien vooral: hoe gaan we met die conflicten om?”
An:
“Bekijk je het niet te simplistisch? De problemen zijn toch wat complexer dan dat.”
Sophie:
“Absoluut. Je gaat veel te lichtzinnig om met de verschillen, die soms echt …
----- o -----
121
Opmerkelijk toch hoe weinig we nodig hebben om de ander als anders te beschouwen. Als een vreemde. ‘Niet-zoals-ons’.
Tegelijk kleven we aan dat ‘anders zijn’ zo goed als meteen ook een waardeoordeel. ‘Anders zijn’, is haast nooit neutraal. Je bent niet gewoon anders, maar bijna altijd tegelijk ook... minder. De ander is zelden een ‘neutrale andere’. Meestal is die een ‘mindere andere’. Gewoon anders – niet beter of slechter – is de ander zelden.
----- o -----
Waarom delen we anders-zijn toch altijd weer hiërarchisch in? Alsof het hard gecodeerd in ons zit om van elk label meteen ook een kwaliteitslabel te maken. Ons waardeoordeel ligt al klaar nog voor we de ander leren kennen. Afhankelijk van in welke groep we iemand indelen, schatten we in wat die waard is. Al te vaak bepalen allerlei uiterlijke kenmerken mee ons oordeel. De intrinsieke waarde van de persoon zelf, zullen we misschien nooit te weten komen. Daarvoor heeft het label ons het zicht te veel vertroebeld.
----- o -----
122
Wat zou er zoal nodig zijn om de ‘ander’ te laten vervagen en ‘één van ons’ te laten worden? Enkel de visuele verschillen zoveel mogelijk weggommen, zou dat volstaan? Of is er meer nodig dan dat?
Nochtans, de verschillen die ‘de ander’ zo lijken te kenmerken vallen enkel in het begin op. Na een tijdje samen optrekken, beginnen die andere huidskleur of vreemde klederdracht of wat-dan-ook, te vervagen. De ander begint er stilaan ‘minder anders’ en ‘meer gelijkend’ uit te zien. Het proces van ‘éénvan-ons-worden’ lijkt dan ingezet.
Misschien werkt dat enkel als de rest van het plaatje ook klopt. De uiterlijke kenmerken... tot daaraan toe... maar zolang het denken via andere paden verloopt, blijft eensgezindheid waarschijnlijk moeilijk.
Misschien ligt daarin de winnende of verliezende combinatie van het anders zijn: we zijn allemaal slechts tot op zeker hoogte bereid een bepaalde mate van ‘anders zijn’ te aanvaarden. Eens die cruciale grens wordt overschreden, wordt het anders-zijn te overheersend. Het overstemt het... gelijk-zijn. We zien de ander dan enkel nog als anders. De gelijkenissen worden volledig overstemd en weggedrumd.
Vreemd dat we zoveel verschillen creëren tussen mensen en de kleinste verschillen uitvergroten. Nuances die we DNA-gewijs niet eens kunnen vaststellen, worden opeens onoverbrugbare ravijnen. Hoe kleiner de verschillen, hoe fanatieker we ze uitvergroten, lijkt het wel. 123
Best zielig en bedroevend hoe we ‘anders-zijn’ benadrukken, louter en alleen om onszelf bevestigd te zien. Alsof we onze eigenwaarde maar moeilijk kunnen behouden zonder de ander als minderwaardig te beschouwen.
Zou het die onweerstaanbare drang om verbonden te zijn en deel uit te maken van een groep ons ertoe aanzetten de verschilpunten tussen ons en de ander te benadrukken? Gek genoeg, bepaalt de ander zo voor een groot deel wie wij zijn. Wij zijn wij omdat we niet zoals zij zijn en net daardoor zijn we meer onszelf. Door de ander als ‘meer anders’ voor te stellen, wordt het onderscheid tussen ons en hen groter en voelen wij ons meer verbonden in ons anders-zijn ten opzichte van hen.
Misschien hebben we dat nodig om zo onze eigen identiteit te versterken.
Zonder zij, geen wij.
Zonder hen, geen ik.
----- o -----
124
Gek genoeg creëren we met bijna evenveel gemak, een gezamenlijke, gedeelde identiteit. Eenzelfde woonplaats, eenzelfde werkplek, eenzelfde school voor de kinderen... Eenvoudige en heel toevallige criteria volstaan om een groepsgevoel op te wekken.
En met elke bijkomende groep, wordt onze identiteit wat rijker en gevarieerder. Alsof we zijn opgebouwd uit een hele hoop labels. Eentje voor elke groep waar we onszelf toe reken.
Sommige labels dragen we met trots. Andere proberen we dan weer net te verhullen.
Want heel wat labels krijgen we nillens willens opgeplakt. Wanneer anderen vinden dat we behoren tot een bepaalde groep, krijgen we dat label hoe dan ook opgeplakt. Of we het er mee eens zijn of niet, maakt dan niet zoveel uit. Vrouw of man of iets daartussenin, stads- of plattelandsmus, sociaal of introvert, zus of zo. Waarschijnlijk dragen we zelfs meer niet- dan wel-zelfgekozen labels.
We hangen vol met labels waar we ons niet eens bewust van zijn. Anderen plakken ons een label op en zolang zij het niet van je af halen, blijf jij ermee zitten. Eens een label aan je kleeft, geraak je er maar erg moeilijk vanaf.
Labels zijn niet altijd fijn.
125
Labels staan ook nooit alleen. Je bent nooit alleen maar vrouw. Je bent tegelijk ook zus, dochter, moeder, vriendin, minnares, collega... Afhankelijk van de context weegt het ene of het andere label zwaarder door. Niemand van ons is ooit enkel dat ene of andere label. We zijn altijd een hele hoop labels tegelijk.
----- o -----
Het begint pas echt goed fout te lopen zodra we mensen reduceren tot slechts één label. Wanneer we elke vorm van nuance weg halen, ontkennen we de complexiteit die in elk van ons zit. We doen de ander onrecht aan, door een dergelijk eenzijdig en onvolledig beeld op te hangen. We verloochenen dan wie en wat de ander is en verloochenen zo ook onrechtstreeks wie en wat we zelf zijn.
----- o -----
Maf eigenlijk, dat we zoveel verschillende labels tegelijk kunnen dragen en toch niet uit balans geraken. Wel... meestal toch niet.
126
----- o -----
Ik twijfel wel eens of ik thuis hoor waar ik nu ben. Geen idee waar ik beter zou passen, maar... hier en nu... lijkt me soms ook niet helemaal te kloppen.
----- o -----
127
Julie:
“Wat een vreemde discussie, hé.”
Ik:
“Ja, absoluut. Ze leken het ook echt te menen.”
Julie:
“Ja.”
Ik:
“Vreemd dat ze zo... hard... waren. Dat ze zo weinig... empathie... leken te kunnen opbrengen.”
Julie:
“Ik heb de indruk dat de wereld in het algemeen harder is geworden.”
Ik:
“Wat ben ik blij dat wij zo niet denken.”
Julie:
“Absoluut.”
Ik:
“Zou het aan de opvoeding liggen? Zou het zijn dat, doordat wij dergelijke denkbeelden nooit van thuis uit hebben meegekregen, dat we zo niet denken?”
Julie:
“Nee, dat denk ik niet. Mijn pa kon er soms ook wat van, hoor. Nee, ik denk dat het vooral aan de persoon zelf ligt. Ik denk dat in deze je persoonlijke waarden belangrijker zijn en zwaarder doorwegen dan eender wat anders. Opvoeding en cultuur zullen ook wel een rol spelen, maar ik denk dat het breder gaat dan dat.”
Ik:
“Ik hoop maar dat Guillaume en Aurélie nooit zo worden.”
Julie:
“Hm. Ik denk niet dat we ons daar veel zorgen over moeten maken.”
Ik:
“Ik hoop het.”
----- o ----128
129
10. Absurdistan
----- o -----
Patrick:
“Heb jij even?”
Ik:
“Sorry?”
Patrick:
“Kunnen we even praten? Of ben je druk met iets bezig?”
Ik:
“Oh, nee hoor. Nu is goed.”
Patrick:
“Laten we naar mijn kantoor gaan.”
Ik:
“OK.”
Ik:
“Is er iets?”
Patrick:
“Dat… wilde ik net aan jou vragen. Hoe is het met jou?”
Ik:
“Oh. Goed. Gewoon.”
130
Patrick:
“Wel… ik vraag het omdat je zo stil en afwezig bent tegenwoordig. We... Ik vroeg me af of er iets is.”
Ik:
“Of er iets is? Eh… nee. Er is niets.”
Patrick:
“Ah.”
Ik:
“Je lijkt bijna ontgoocheld dat er niets is. Is alles OK met jou?”
Patrick:
“Ja. Nee. Natuurlijk is het goed als er niets is. Ik had gewoon de indruk dat er misschien... wel iets zou zijn.”
----- o -----
Jeetje. Is dit gesprek nu echt of wat?
----- o -----
Patrick:
“Ik stel de vraag omdat... wel... je weet dat er recent enkele collega’s zijn uitgevallen met burn-out en depressie. Daarom heeft HR aan ons, het management, gevraagd om uit te kijken voor bepaalde… symptomen... en daar waar nodig een gesprek aan te gaan. De idee is dat als er vroeg genoeg ruimte wordt gecreëerd om te praten, er veel problemen vermeden zouden kunnen worden. Vandaar.”
----- o -----
131
Oh boy. Dit is te erg voor woorden.
----- o -----
Ik:
“Ah. Je bent dus gevraagd om risicogevallen onder het personeel tijdig te identificeren?”
Patrick:
“Eh... zoiets.”
Ik:
“En om te interveniëren zodat het probleem van de langdurige afwezigheden niet al te erg uit de hand loopt?”
Patrick:
“Nee nee. Dat is het niet. Het is gewoon… We willen graag dat onze medewerkers gelukkig zijn en een gezonde werklevensbalans hebben en als dat niet zo zou zijn, dan willen we dat op zijn minst… bespreekbaar maken. Vermijden is altijd beter dan genezen, niet?”
----- o -----
Veel gekker moet het niet worden.
----- o -----
132
Ik:
“Mag ik hieruit afleiden dat jij denkt dat ik een mogelijke kandidaat ben om langdurig uit te vallen omdat ik ‘afwezig’ ben?”
Patrick:
“En stil. Kijk, je… lijkt wat minder in de groep te zitten tegenwoordig.”
----- o -----
Shit. In de groep zitten? Is dát nu een uitdrukking?
----- o -----
Ik:
“Zijn er klachten geweest misschien?”
Patrick:
“Nee nee. Gewoon. Ik probeer proactief aan te voelen wat er leeft op de werkvloer. Dat is onderdeel van mijn rol als manager. En het is altijd beter om…”
Ik:
“… om te vermijden dan te genezen?”
Patrick:
“Juist.”
Ik:
“OK. Wel… ik weet niet hoe ik in de groep zit. Of sta. Of lig. Ik vind van mezelf niet dat ik anders doe of ben naar mijn collega’s toe. Maar uiteraard kan ik niet door de ogen van mijn collega’s kijken. Ik weet niet hoe zij mij zien. Al weet ik nu misschien wel ietsjes beter hoe jij mij ziet.
Patrick:
“Eh…”
133
Ik:
“Misschien ben ik nu iets stiller dan vroeger, dat zou kunnen. Maar ‘tafelspringer’ of ‘spraakwaterval’ ben ik nooit geweest, zal ik nooit worden, en voor zover ik kan inschatten is het ook geen vereiste voor mijn job.”
Patrick:
“Eh... neen... dat is...”
Ik:
“Ik denk wel wat meer na tegenwoordig. Over het leven. Over werk. Over het nut van dit alles. Misschien lijk ik daardoor wat stiller. Maar dat alles staat, volgens mij, los van de kwaliteit van het werk dat ik lever. Is daar iemand ontevreden over, misschien?”
Patrick:
“Nee nee! Nogmaals, er zijn geen klachten of zo. En het is ook zeker geen verwijt. Gewoon, we willen zeker zijn dat alle… of althans zoveel mogelijk medewerkers zich goed in hun vel voelen. En als dat niet zou zijn, voor welke reden dan ook, dan willen we als werkgever ook kijken wat eraan gedaan kan worden. Dat zal misschien niet altijd even goed lukken maar door het gesprek aan te gaan, kunnen we misschien al veel problemen vroegtijdig detecteren en proberen er iets aan te doen.”
Ik:
“OK. Ik vind dit een heel vreemd gesprek.”
Patrick:
“Eh, ja. Ik ook wel. Maar je hebt zelf niet het gevoel dat er... reden tot bezorgdheid is?”
Ik:
“Niet meer of minder dan anders.”
Patrick:
“Eh… OK. Goed dan. Goed gesprek. Bedankt. Als er iets is, mijn deur staat altijd open. Misschien niet altijd letterlijk maar… figuurlijk in elk geval wel… Altijd open.”
Ik:
“Begrepen.”
134
----- o -----
Wat een absurd gesprek. Waar halen die kloefkappers van managers het lef vandaan om te denken dat ze op welke manier dan ook geschikt zouden zijn om mogelijke psychische problemen bij hun medewerkers te detecteren! En – en dat is nog veel gekker – ook maar over een gram bekwaamheid beschikken om daar met de persoon in kwestie over te praten? Alsof het label manager je vrijpleit om de minimaalste basisinzichten uit de psychologie te beheersen alvorens je een gesprek aangaat met iemand die misschien wel degelijk een probleem heeft. Wat een bende idioten.
Dat die pipo’s van HR die pipo’s van managers durven te vragen dit soort acties te ondernemen. Geen wonder dat er nogal wat collega’s thuis zitten. Van zo’n gesprek alleen al wordt een mens depressief.
Bedrijven vandaag zijn écht een gevaar voor de samenleving. Zouden die nu zelf niet de absolute absurditeit van hun acties inzien? “Praat eens over uw problemen met de oorzaak voor uw probleem”. Alsof een sigaret aan een longkankerpatiënt zou vragen: “Vertel eens, waarom rook jij nu eigenlijk?” Absurdistan ten top.
Dju. Ik had een verhaal kunnen verzinnen over een – totaal imaginaire – verpletterende werkdruk. Hoe ik me daardoor compleet afgepeigerd voel. Er langs mijn neus weg tussengooien dat de hele toestand een vernietigend effect heeft op mijn seksleven! Wauw, de mogelijkheden om tenenkrullende situaties te creëren waren echt legio.
135
Zou ik op zo’n moment mezelf tot tranen kunnen dwingen? Of anders had ik eerst compleet verontwaardigd kunnen reageren, om vervolgens achtereenvolgens boos te worden, uit te vliegen, compleet terneergeslagen op een stoel zakken om meteen erna hem euforisch om de hals te vliegen en samen met hem een dansje te plaatsen. En dan luidkeels zingend zijn kantoor verlaten. De arme Patrick. Hij zou niet weten wat hem overkomt. Misschien bekruipt hem op zo’n moment wel het gevoel dat hij me helemaal over de klif heeft geduwd. Ha. Na zoiets zou die waarschijnlijk nooit nog een medewerker durven te vragen hoe het met de gemoedstoestand is. Stom. Een uitgelezen kans tot complete absurditeit laten liggen.
Waarom denk ik nooit aan dit soort dingen op het moment zelf! Timing is écht alles.
En ik maar mijmeren dat werk geen fun is! Het enige wat een mens nodig heeft, is wat creativiteit en het lef om in te spelen op de absurde situaties die zich vanzelf aanbieden.
----- o -----
Shit.
136
Zo’n gesprek maakt de complete nutteloosheid van wat we doen wel erg pijnlijk duidelijk. Hoe relevant is dit allemaal? Word ik door het spel mee te spelen, zelf niet irrelevant? Het is allemaal zo... afstompend. Alsof we met zijn allen de hele dag versuft en verdoofd door het leven sjokken.
Waarom blijven we dit zomaar aanvaarden? Alsof het normaal is. Alsof er niet meer in zit dan dit. Nutteloosheid in het kwadraat.
Tijdvulling.
Tijdberoving.
Terwijl we onze tijd zoveel zinniger zouden kunnen invullen met relevante zaken. Samen met relevante mensen.
Verdomme...
137
Er moet toch meer zijn dat dit.
----- o -----
138
“... er zullen altijd conflicten zijn. Onze geschiedenis is nu eenmaal één lange aaneenschakeling van oorlogen. We leven in een wereld van ieder voor zich. Daar kan je niet onderuit”
Ik:
“Sorry hoor, maar dat slaat nergens op.”
Sophie:
“Je kan toch niet ontkennen dat er continu conflicten zijn. Het ene is nog niet gedaan of het volgende laait al op. En sommige conflicten slepen al decennia aan. Het houdt maar niet op. Daar kan je toch niet blind voor zijn?”
Ik:
“Dat ben ik ook niet. Maar zoals je de zaken nu voorstelt, lijkt het alsof we in een permanente staat van oorlog en strijd leven maar dat is gewoon de realiteit verdraaien. Het is niet omdat die grote conflicten en gewelddadige gebeurtenissen zoveel aandacht opeisen dat we ons erdoor moeten laten verblinden. Op die manier verliezen we uit het oog dat de meeste mensen zowat 99,99% van de tijd vredevol naast elkaar leven. Zonder oorlog of conflict. Zonder geweld of ruzie.”
Arne:
“Wel... wij blijven gelukkig gespaard van oorlog. Maar je kan toch niet ontkennen dat er heel wat mensen zijn die er wel mee te kampen hebben.”
Ik:
“Dat ontken ik niet. Maar als je alle tijd die we met alle mensen op aarde doorbrengen zou optellen, dan maak ik me sterk dat we maar heel nipt net geen 100% van de tijd volledig geweldloos en vreedzaam samenleven.”
Christophe:
“Sorry hoor, maar ik geloof meer in de wet van de sterkste. Dat is de enige natuurwet die altijd en overal speelt.”
Ik:
“Speelt die hier en nu ook? Tussen ons? Als vrienden?”
Christophe:
“Misschien wel meer dan we denken. Ha.”
139
An:
“Spreek voor jezelf, hé. Ik ben hier voor de gezelligheid. Samenkomen met vrienden is toch geen competitie?”
Sophie:
“Misschien is het wel competitiever dan we denken, maar zijn we er ons niet van bewust. Wanneer we bijvoorbeeld opscheppen over hoe slim onze kindjes zijn...”
Christophe:
“Of wanneer we pochen met die nieuwe auto die op de oprit staat...”
Julie:
“Dat is meer iets voor jou, hoor. Ik denk niet dat wij daar mee bezig zijn. Niet?”
Ik:
“Absoluut niet. Ik had niet eens gezien dat je een nieuwe auto hebt.”
Christophe:
“Echt?”
An:
“Een nieuwe auto, serieus? Waar dan? Dat is me helemaal niet opgevallen.”
Christophe:
“Euh...”
Sophie:
“Ze zijn jou aan het pesten, schatje. Niet op letten.”
Christophe:
“Haha. Heel grappig.”
----- o -----
Arne:
“Maar jij wil dus zeggen dat we bovenal vreedzaam samenleven en samenwerken?”
140
Ik:
“Ik denk dat we niets voor elkaar krijgen als individuen. Alles wat we realiseren, kunnen we alleen maar realiseren door samen te werken. Onze ‘natuurlijke staat’ van zijn, is er één van samenwerking, niet onderlinge strijd.”
Christophe:
“Wel, jij mag geloven wat jij wilt. Ik geloof wat ik wil. En ik ben ervan overtuigd dat we alle vooruitgang die we kennen, alleen maar te danken hebben aan sterke individuen die onderling concurreren. We zouden nooit gekomen zijn waar we vandaag staan, zonder het technologische vernuft van geniale uitvinders en concurrentie tussen ondernemers. Onze welvaart is er niet gekomen dankzij jouw ‘onderlinge samenwerking’. Onderlinge competitie tussen individuen en bedrijven heeft daarvoor gezorgd.”
Ik:
“Komaan, wat een quatsch. Zowat alle belangrijke uitvindingen van de voorbije decennia zijn er alleen maar gekomen doordat overheden belastinggeld investeerden in onderzoek. En omdat we als mensen nu eenmaal continu naar nieuwe en meer vernuftige oplossingen zoeken. Van nature of gewoon voor de fun. Daarenboven, elke nieuwe uitvinding, elk nieuw idee, kan alleen maar bestaan omdat het kan voortbouwen op dat wat er al was. Onze kracht zit in onze continue samenwerking. Niet in continue competitie.”
Christophe:
“Nee hoor. Het is net die competitiedrang en concurrentie die ons vooruit stuwt. We willen als individu niet onderdoen voor de ander, en dus streven we naar alsmaar meer en beter. Haal die dynamiek eruit, en je krijgt helemaal geen evolutie meer. Alleen nog maar stilstand.”
Ik:
“Wat een vreemde redenering. Als je mensen de ruimte laat om hun job te doen, op zo’n manier dat ze hun talenten maximaal kunnen ontplooien, ontstaan er hoe dan ook
141
slimme ideeën. Door mensen continu te controleren of in een te nauw keurslijf te duwen, dood je net creativiteit. Zo wordt het makkelijk om te zeggen dat het ‘de uitvinders en ondernemers’ zijn die voor vooruitgang zorgen, als je ondertussen de rest van de mensen continu beknot. Elk van ons is zoveel meer dan wat er op ons businesskaartje staat, maar slechts weinigen krijgen de kans om die andere kant ook echt te laten zien. Je krijgt een self-fulfilling prophecy zo.” Christophe:
“Lap, krijg je dat weer. Het is weer de schuld van de ondernemers en de managers die de rest onder de knoet houden. Als die ondernemers en managers niet aan de kar zouden trekken, zou de kar niet vooruit gaan. Er zou zelfs geen kar zijn, ha. Je hebt ondernemers nodig die bereid zijn te investeren en het risico te dragen van investeringen. En laten we eerlijk zijn: de meeste mensen zijn nu niet bepaald superondernemend.”
----- o -----
142
Julie:
“Je mag je zo niet opwinden.”
Ik:
“Het is sterker dan mezelf.”
Julie:
“Aurélie heeft soms schrik van je, als je zo doet.”
Ik:
“Ik wil er niet aan toegeven, maar... het is allemaal zo vermoeiend.”
Julie:
“Is er iets gebeurd op het werk misschien?”
Ik:
“Nee.”
Julie:
“Je moet er echt mee opletten.”
Ik:
“Ik weet het.”
----- o -----
143
Christophe:
“Wij bepalen ons eigen bestaan.”
Ik:
“Dat geloof je toch niet?”
Christophe:
“Tuurlijk wel. Jij niet misschien?”
Ik:
“Nope.”
Christophe:
“Wel, misschien moet ik verduidelijken: ik bepaal mijn eigen bestaan, jij niet. Ha”
Ik:
“Hm... Nee, zelfs dat geloof ik niet. Ik denk dat er slechts weinig is dat we echt in de hand hebben. Jij niet, en ik niet.”
Christophe:
“OK. Wat bepaalt ons leven dan vooral, volgens jou?”
Ik:
“Toeval.”
Christophe:
“Je meent het.”
Ik:
“Absoluut. Toeval regeert ons bestaan meer dan eender wat anders.”
Christophe:
“No way. Toeval heeft niet mijn succes bepaald, dat heb ik zelf gedaan.”
Ik:
“Waar jij of ik vandaag staan, is oneindig meer bepaald door toeval dan door eender welke beslissing die jij of ik ooit hebben genomen.”
Christophe:
“Oh ja? Leg me dan eens uit: hoe heeft toeval ervoor gezorgd dat ik succesvol ben geworden en geen, ik zeg maar wat, clochard?”
Ik:
“Wel... Het is toeval dat je bent geboren in dit deel van de wereld. Toeval dat je moeder je vader tegenkwam en een ongelooflijk toeval dat ze jou kregen. Van de miljoenen 144
zaadcellen van je vader die zich een weg baanden doorheen je moeder, is het puur toeval dat de zaadcel waar jij toevallig uit voortkwam, zijn doel bereikte vóór alle andere. Was het niet die maand maar de maand erop raak, dan was jij er helemaal niet geweest. Dat je geboren bent in een begoede familie, is puur toeval. Maar daardoor heb je wel een levensparcours vol kansen kunnen volgen. Je hersenen en karakter zijn voornamelijk door toeval de jouwe geworden. Voor hetzelfde geld was je een volledige malloot. In plaats van de halve die je nu bent. Je was toevallig op de juiste plaats op het juiste moment voor je eerste job. Een toevallig neveneffect van je tweede zit. Enkele maanden vroeger of later was de concurrentie veel groter geweest. Je viel op die eerste job - toevallig - in de smaak bij je baas, die een jonge versie van zichzelf in jou zag, waardoor je snel kon doorgroeien en manager kon worden. De snelle promotie leidde ertoe dat je sneller kapitaal kon opbouwen, zodat je enkele jaren later, met de hulp van je toevallig welgestelde vader, je eigen bedrijf kon opzetten.” Christophe:
“Ja, maar...”
Ik:
“Het is toeval dat je Sophie tegenkwam. En toeval dat jullie verliefd werden. Toeval dat jullie twee dochters hebben en geen twee zonen. Of twee malloten. Nogmaals: toeval regeert ons bestaan.”
Christophe:
“Niet mee eens. Veel van wat je opsomt, heb ik zelf gedaan. Ik heb wel zelf het risico genomen om een eigen bedrijf te beginnen. Dat was niet toevallig. Dat was een bewuste keuze.”
145
Ik:
“Vast. Maar toevallig was het toen net volop hoogconjunctuur. Voor hetzelfde geld was het volop crisis en had je de stap misschien niet gewaagd. Of kwam de volgende crisis enkele maanden na de opstart en gingen jullie ofwel meteen kopje onder of deden jullie toevallig net datgene waar iedereen in die crisis nood aan had. ”
Christophe:
“Pff. Wat dan nog. Zelfs al zou je gelijk hebben, dan nog ben ik het niet met je eens. De idee dat je leven door toeval wordt bepaald, maakt je machteloos. ‘Ik kan er niets aan doen, het is allemaal toeval.’ Daar doe ik niet aan mee. Zo denken is gewoon zelfsabotage.”
Ik:
“Wel... ik denk dat eerder het tegenovergestelde waar is. Je liegt jezelf wat voor door te denken dat je al het goede in je leven aan jezelf te danken hebt. ’Zie eens wat ik allemaal heb gerealiseerd, en dat is helemaal aan mezelf te danken...’ En wanneer het slecht gaat: ‘het is de economie die niet meewil’. Succes danken we aan onszelf en ongeluk wijten we aan omstandigheden buiten ons. Niet dus. We hebben bitter weinig zelf in handen en wat we in handen denken te hebben, wordt als een speelbal van hot naar her gesjot terwijl we er achteraan hollen.”
Christophe:
“Wat een deprimerende gedachte. Jij bent deprimerend. En vermoeiend. En een doemdenker.”
Sophie:
“Misschien moeten jullie het even over anders hebben?”
----- o -----
146
“We zoeken uiteraard een vervanger voor hem en zullen dus snel een vacature uitschrijven. Die zal eerst intern kenbaar worden gemaakt en na een week ook extern worden geafficheerd.”
Ik:
“Waarom?”
...:
“Hoezo, waarom? Om iedereen binnen het bedrijf een kans te geven voor de job te solliciteren.”
Ik:
“Sorry, ik bedoel: waarom wil je Patrick vervangen?”
...:
“Euh... iemand moet zijn taken toch overnemen? Ben je geïnteresseerd misschien?”
Ik:
“Ik? Oh nee. Absoluut niet. Ik vraag me gewoon af of het echt nodig is een nieuwe manager aan te stellen. Dat is alles.”
...:
“Ik kan niet goed volgen. Je bent niet geïnteresseerd in de job maar je wil ook niet dat iemand anders de job invult?”
Ik:
“Hebben we wel een nieuwe manager nodig? Iedereen binnen het team weet wat er wanneer moet gebeuren. Ik denk dat we het net zo goed zonder zouden kunnen doen.”
...:
“Wat bedoel je dan? Een soort van zelfsturend team?”
Ik:
“Bijvoorbeeld. Ik denk dat we gerust verder zouden kunnen zonder nieuwe Patrick.”
...:
“Ik probeer nog steeds te snappen wat je nu wil zeggen... Je wil een zelfsturend team zonder manager? Mag ik even sceptisch zijn? Nergens binnen het bedrijf wordt op die manier gewerkt. En jij denkt dat dat hier wel zou kunnen?”
Ik:
“Yep. Ik zie de meerwaarde van een manager niet echt.”
...:
“Je meent het.”
147
Ik:
“Kijk, Patrick is een fijne kerel die zijn best deed en zo, maar het echte werk, het werk dat wij als team verzetten, daar kwam Patrick zo goed als nooit in tussen. En maar goed ook. Telkens wanneer hij dat wel deed, werd pijnlijk duidelijk hoe weinig hij begreep van wat we hier doen. Zijn zogenaamde ‘verbeteringen’ waren vaak contraproductief. Meestal kwam het neer op meer administratie. En veel ‘verbeteringen’ waren vaak ook een flagrante aanfluiting van onze expertise. Alle echt relevante verbeteringen kwamen telkens vanuit het team zelf. Het enige wat hij nog deed, was de maatregel bekrachtigen. Ook al hadden we ondertussen met zijn allen de nieuwe manier van werken al opgepikt. Dus... als je het werk op een goede manier gedaan wil krijgen, heb je geen manager nodig. Eerder het tegenovergestelde.”
...:
“We hebben nergens binnen het bedrijf zelfsturende teams. Ik zie echt niet in hoe we dat hier dan wel zouden kunnen installeren. Hoe denkt de rest hierover?”
Marie: “Wel, je overvalt ons wat met het idee... we hebben het er nog niet over gehad... maar ik denk dat de meesten van ons het met de algemene analyse wel eens zijn. Misschien zijn we in de praktijk nu al voor een groot deel zelfsturend.” Elise: “Absoluut mee eens. Het lijkt me een hele verademing om eens gewoon onze job te kunnen doen zonder al dat gemanage.” ... :
“Ik geloof echt niet dat dat kan werken. Jullie team heeft een manager nodig, al was het maar omdat het hoger management een aanspreekpunt moet hebben.”
Ik:
“Wel... we zouden kunnen werken met een beurtrol. Iedere maand kan dan iemand anders het aanspreekpunt voor het management zijn. Een beurtsysteem geeft iedereen de kans om zich te profileren en de eigen jobinhoud tijdelijk wat te verbreden.”
148
... :
“Wie gaat dan de strategie en het budget voor volgend jaar bepalen? En opvolgen dat alles gebeurt wat afgesproken is? Dat de doelstellingen behaald worden? De evaluatiegesprekken afnemen? Er komt een pak meer bij kijken dan dat.”
Ik:
“Wel, ik denk dat we veel van wat je opsomt als team kunnen realiseren. We kunnen één keer per jaar vergaderen om de doelen voor het volgende jaar te bepalen. Als we dat gezamenlijk kunnen besluiten, lijkt de kans me zelfs groter dat we ook allemaal achter de doelstellingen staan. De werkplanning checken we nu al onderling af, dus dat kunnen we verder laten lopen. Evaluatiegesprekken zouden we kunnen vervangen door 360° evaluaties onder de collega’s. Het lijkt me allemaal best haalbaar.”
... :
“Het is... interessant... en... bewonderenswaardig, dat je creatief wil meedenken en zo, maar binnen ons bedrijf werken we niet met zelfsturende teams. We hebben teamleden, middenmanagement en hoger management. We kunnen niet zomaar een schakel uit de ketting halen enkel voor jullie. De sterkte van de ketting wordt bepaald door zijn zwakste schakel. Daarom hebben we sterke managers en leiders nodig.”
----- o -----
Wauw. Zou die dat nu zelf geloven? Wat een flauwe oneliner is dat nu!
----- o -----
149
... :
“Een zelfsturend team, enkel bij jullie, krijgen we intern nooit verkocht.”
Ik:
“We zouden het kunnen voorstellen als een proefproject. Een nieuwe, innovatieve manier van samenwerken. Dat geeft ons wat vrijheid en de mogelijkheid om het concept uit te proberen. Als het succesvol blijkt, kunnen zelfs nog meer teams de overstap maken. Een duidelijk win-win: alle teamleden krijgen meer vrijheid en meer verantwoordelijkheid en het bedrijf zelf kan besparen op het aantal kostelijke managers die het in dienst heeft. Het idee van zelfsturende teams verkoopt gewoon zichzelf.”
... :
“Laat me duidelijk zijn: een zelfsturend team gaat het niet worden. De vacature wordt morgen op het intranet geplaatst. Als één van jullie zich geroepen voelt: solliciteer dan gerust. Over een week wordt de job in elk geval ook opengesteld voor mensen van buiten het bedrijf. Ik moet nu naar een andere meeting hollen. Dit was... euh... bijzonder. Als er nog vragen of bezorgdheden zijn, jullie kunnen altijd langskomen of bellen. OK? Goed. Tot gauw.”
----- o -----
150
Ik:
“Wel... dat was ontgoochelend.”
Marie: “Hé, je hebt het geprobeerd. Dacht je nu echt dat ze zo’n zelfsturend team een kans zouden geven? Stel je voor dat het werkt, dan geven ze toe dat ze al die tijd te veel duurbetaalde managers aan de slag hebben gehouden. Leg dat dan maar eens uit aan de aandeelhouders. “ Ik:
“Het was het proberen waard, niet?”
Marie: “Absoluut. Heb je zijn gezicht gezien toen je maar met argumenten bleef komen? Ik dacht even dat zijn hoofd zou ontploffen. Alleen daarvoor al was het de moeite om het voorstel te doen.” Ik:
“Ja, dat was wel een mooi moment.”
Marie: “Geloof je echt dat het zou werken, zo zonder manager?” Ik:
“Absoluut. Jij niet dan?”
Marie: “Ik weet het niet. Het zou een grote aanpassing zijn voor iedereen.” Ik:
“Vast. Maar ik ben er zeker van dat een zelfsturend team minstens even goed en meer dan waarschijnlijk zelfs beter kan werken.”
Marie: “Wel, het zal hoe dan ook niet voor meteen zijn, dat is duidelijk. Je liep wel in de kijker, zo. Ik hoop voor jou dat het geen staartje krijgt.” Ik:
“Zo’n vaart zal het wel niet lopen, zeker? Het is uiteindelijk maar HR, hé.”
Marie: “Ha, het is uiteindelijk maar HR.”
----- o ----151
Vreemd dat het idee van een zelfsturend team voor veel mensen zo vergezocht lijkt. Marie heeft gelijk dat het wat aanpassing zou vragen maar onoverkomelijk lijkt het me niet te zijn. We zijn toch allemaal volwassen mensen onder elkaar. Als we duidelijke afspraken maken en open staan voor elkaar om iets nieuws te proberen, dan lijkt het me perfect haalbaar. Of zouden we de huidige manier van werken ondertussen zo geïnternaliseerd hebben dat we ons niet meer kunnen voorstellen hoe het anders zou kunnen?
Het alternatief - verder doen met dit huidige gekkenspel - lijkt me ook geen hoopvolle gedachte.
Vreemd dat zoveel mensen zo afkerig staan tegenover zo’n verandering. Het lijkt me net boeiend om het heft in eigen handen te nemen. Om niet langer alleen maar uit te voeren maar ook mee te bepalen wat er uitgevoerd moet worden en zo de huidige job te verbreden. Zouden we echt zo doordrongen zijn van de huidige manier van denken en doen dat we echt niet meer kunnen veranderen?
Misschien betekent dat enkel maar dat echte verandering alleen maar mogelijk is buiten de huidige structuren. Misschien is het beter te proberen iets nieuws van nul op te bouwen dan te proberen het huidige geklungel te corrigeren. Starten van een blanco blad is vast zinniger dan wat er nu ligt proberen te herschrijven.
----- o ----152
Julie:
“Vreemde situatie, hé, bij An?”
Ik:
“Ja, absoluut.”
Julie:
“Ik zou het ook niet pikken hoor.”
Ik
“Ha, dat weet ik.”
Julie:
“Grof toch, dat ze haar iets opdringen zonder overleg.”
Ik:
“Tja, misschien stoort dat haar nog het meest.”
Julie:
“Ja. Maar tegelijk kan het ook een mooie opportuniteit zijn. Niet?”
Ik:
“Misschien.”
Julie:
“Hoe bedoel je?”
Ik:
“Wel... ik zat gewoon te denken... als ze die nieuwe rol aanvaardt, met de extra verantwoordelijkheden die erbij komen en zo, dan gaat ze mee in de logica van het bedrijf. En ik weet niet of dat een goed idee is.”
Julie:
“Hoezo? Mag ze dan geen promotie maken misschien?”
Ik:
“Tuurlijk wel. Ik denk gewoon dat, eens ze in haar nieuwe rol zit, ze zich er ook naar zal gedragen. Het zou wel eens kunnen dat ze, voor ze er erg in heeft, snel begint te lijken op de managers waarover ze zo vaak klaagt.”
Julie:
“Dat zie ik An echt niet doen. Zo is ze niet.”
Ik:
“Misschien maakt het niet zo veel uit of ze zo is of niet. Als iedereen rondom jou de zaken op een bepaalde manier doet, dan moet je al erg stevig in je schoenen staan om daar tegenin te gaan. Want dan zeg je: ‘ik ben het niet eens met de manier waarop we hier werken’.
153
Een moedige maar geen evidente stelling als je net promotie hebt gekregen.” Julie:
“Aaargh, wat ben jij toch een pessimist!”
Ik:
“Sommige mensen zouden zeggen: een realist.”
Julie:
“Nee. Ik ben er vrij zeker van dat zowat iedereen je in deze een pessimist zal vinden.”
Ik:
“Misschien. Ze hoeft het aanbod niet te aanvaarden. Ze kan het altijd weigeren. Die optie heeft ze ook.”
Julie:
“Jij gunt haar die promotie echt niet, hé?”
Ik:
“Tuurlijk wel. Maar... de rollen die we aanvaarden, beïnvloeden ons. Ze vormen en vervormen ons. Ze maken ons medeplichtig. Daarom denk ik dat het soms beter kan zijn niet mee te spelen.”
Julie:
“Ik denk dat het net goed zou zijn dat er eens iemand zoals An daar aan de boom gaat schudden.”
Ik:
“Als iemand het eens moet proberen, dan is zij inderdaad een goede kandidaat.”
Julie:
“Absoluut. Ik laat haar morgen in elk geval weten dat wij haar ten volle steunen.”
Ik:
“Euh, wij?”
Julie:
“Ja. Wij!”
----- o -----
154
Ik:
“Denk jij dat mensen maakbaar zijn?”
Julie:
“Tuurlijk. Ik heb jou toch gekneed tot wie je nu bent.”
Ik:
“Haha. Heel grappig. Nee, serieus nu.”
Julie:
“Hm. Wat bedoel je precies met ‘maakbaar’?”
Ik:
“Wel... bepalen wij zelf hoe we zijn, of zijn we niet veel meer dan de speelbal van allerlei invloeden en toevalligheden.”
Julie:
“Hm. Ik weet het niet. Telkens wanneer ik denk dat we ons lot in handen hebben, is er altijd wel iemand die het tegendeel bewijst.”
Ik:
“Wie zoal?”
Julie:
“Jouw pa bijvoorbeeld. Telkens wanneer ik denk dat hij normaal begint te doen, doet hij toch weer een uitspraak waarvan je achterovervalt. Daarin moet ik je broer gelijk geven: jouw pa gaat echt niet meer veranderen. Dat is alvast één mens van wie ik denk dat die niet maakbaar is. Of... niet meer te maken is. Het is maar hoe je het bekijkt.”
Ik:
“OK. Maar... afgezien van enkele uitzonderlijke en duidelijk psychopathische gevallen, zijn wij mensen maakbaar?”
Julie:
“Ja, dat denk ik wel. Wij zijn over de jaren heen toch al serieus veranderd. Veel daarvan hebben we aan onszelf te danken. Karakter heeft er veel met te maken. De omstandigheden moeten ook mee zitten. Toeval speelt ook een rol. Er is veel dat je aan jezelf kan veranderen, maar er is ook heel wat dat je kan tegenwerken. Misschien maakt dat veranderen net zo moeilijk.”
Ik:
“Zijn wij veel veranderd?”
Julie:
“Tuurlijk wel. We wilden lang geen kinderen. Nu hebben we er twee. Dat is best een grote verandering.”
155
Ik:
“OK. Dat wel. Maar is die beslissing er niet heel geleidelijk aan gekomen door erover na te denken en te praten. Het sloop bijna onopgemerkt ons leven binnen. En er is best wat tijd overheen gegaan. Ik vind het moeilijk om terug voor de geest te halen hoe doelbewust we uiteindelijk hebben gekozen.”
Julie:
“De aanloop ernaartoe was inderdaad best lang maar de beslissing zelf hebben we toch heel bewust genomen. Het proces verliep misschien niet van begin tot eind helemaal bewust maar tegelijk was het ook niet dat we ons zomaar lieten meedrijven met waar de gedachten en gesprekken ons heen voerden. We hadden het meer wel dan niet in de hand. Als gevolg daarvan is ons leven en zijn wijzelf wel enorm veranderd. Wat we toen ook wel nodig hadden.”
Ik:
“Is het dan vooral de invloed die we op elkaar uitoefenen die ervoor zorgt dat we veranderen? Want dan is verandering misschien eerder de ander en niet jezelf.”
Julie:
“Tja, mensen beïnvloeden elkaar nu eenmaal. Dat is onvermijdelijk. En ik denk inderdaad dat jij de grootste invloed hebt op mij. En omgekeerd ik op jou. Maar dat is toch goed, niet? Beter zo dan dat we veranderen vanwege één of andere rare kwiet.”
Ik:
“Ik dacht dat jij mij soms raar vindt?”
Julie:
“Dat bedoel ik. Daarom dat ik jou meer verander dan jij mij. In tegenstelling tot jou, ben ik geen kwiet. Ha”
Ik:
“Ik lach me een breuk. Maar als we elkaar veranderen, wat zet ons er dan toe aan om te veranderen?”
Julie:
“Hm... Geen idee. Ik denk dat veel veranderingen gewoon gebeuren. Zomaar.”
156
Ik:
“Soms vermoed ik dat we al beginnen te veranderen zodra we over problemen of mogelijke oplossingen beginnen na te denken.”
Julie:
“Hoe bedoel je?”
Ik:
“Wel, stel je voor dat er een probleem is dat je stoort. Je wil het wegwerken en dus begin je na te denken over mogelijke oplossingen. Maar alleen al door erover na te denken, kan je houding ten opzichte van het probleem al veranderen. Je verandert dus tijdens het denken. Door de vraag te stellen ‘stoort dit probleem mij of niet?’, kan je houding ten opzichte van het probleem veranderen. Want als je bijvoorbeeld vaststelt dat het probleem waarover je nadenkt je minder stoort dan je eerst dacht, neem je al een zekere beslissing waardoor het probleem minder problematisch lijkt.”
Julie:
“Je maakt het weer veel te moeilijk. Ik ben halverwege je uitleg afgehaakt. Ik vermoed dat jouw probleem me onvoldoende stoort om mijn aandacht echt vast te houden.”
Ik:
“Fijn.”
Julie:
“Kijk, misschien klopt het dat er in ons hoofd al een verandering ontstaat zodra we over een probleem beginnen na te denken. Maar als je die verandering niet in daden omzet, dan is ze op zich niet zoveel waard. Niet?”
Ik:
“Misschien. Maar stel je voor dat jij je stoort aan een bepaald soort mensen.”
Julie:
“OK... ik stoor me bijvoorbeeld aan... mensen die filosoferen.”
Ik:
“Euh... Bijvoorbeeld. Nu, doordat jij dat idee in je hoofd hebt, zal je, zodra je zo iemand tegenkomt, vooringenomen reageren.”
Julie:
“Ik zou dan bijvoorbeeld kunnen denken: “Dju, weer zo’n kwiet met van dat filosofisch geleuter”. En, doordat ik zo denk, stem ik mijn 157
houding daar ook op af en zoek ik meteen naar de dichtstbijzijnde nooduitgang, de kortste weg naar de bar, een goed excuus om ervantussen te muizen. Ik snap het.” Ik:
“Zoiets. Ja. Maar als je nu je mening over die persoon...”
Julie:
“Die kwiet.”
Ik:
“... als je nu je mening over ‘filosoferende mensen’ zou veranderen omdat je tot het besluit komt dat ze af en toe wel iets interessants te vertellen hebben, dan kan vervolgens ook je houding veranderen. Dan zal jij je de volgende keer minder enerveren en sta je misschien wel ietsjes meer open voor wat die persoon te vertellen heeft. De verandering vindt dan eerst in je hoofd plaats, en pas daarna in je acties.”
Julie:
“Je maakt alweer een moeilijke constructie. En je weet toch dat ik het over jou heb, hé?”
Ik:
“Dat had ik begrepen.”
Julie:
“Ha. Goed.”
Julie:
“Waarom stel je trouwens zo’n vreemde vragen?”
Ik:
“Wel... ik ben beginnen nadenken over enkele ideeën maar ik twijfel nog of ze zinnig zijn.”
Julie:
“Wat voor ideeën dan?”
Ik:
“Wel... over hoe we de wereld zouden kunnen veranderen en verbeteren.”
Julie:
“Oh. Dat de wereld beter kan, daar zal je vermoedelijk niemand van moeten overtuigen. Iedereen op eenzelfde lijn krijgen over hoe de wereld beter kan, dat lijkt me een grotere uitdaging.” 158
Ik:
“Hm. Daarom dus de vraag of wij mensen maakbaar zijn. Als we onszelf kunnen vormen, kunnen we over bepaalde zaken anders beginnen nadenken. Als we anders over iets denken, kan ook onze houding veranderen. Als onze houding verandert, kunnen we ook anders beginnen handelen. Wanneer we anders handelen, veranderen we de wereld. Als de mens maakbaar is, wil dat zeggen dat we in staat zijn de verandering te sturen. We moeten dus wel maakbaar zijn. Als we dat niet zijn, is er namelijk niet veel hoop meer.”
Julie:
“Ik snap het.
Julie:
“Misschien moet je wat boeken erover lezen. Je leest toch graag?”
Ik:
“Ja, dat wel. Maar waar te beginnen. Er is zoveel om te lezen.”
Julie:
“Misschien moet je je daar niet teveel zorgen over maken. Pak gewoon een boek op en begin te lezen. Als het je bevalt, lees je het uit. Indien niet, dan gooi je het aan kant en pak je een ander boek op. Keuze genoeg. Niemand leest graag alles. Je ontdekt vast zelf wel wat je meer of minder ligt. Gewoon beginnen lijkt me het beste.”
Ik:
“Gewoon beginnen dan maar?”
Julie:
“Gewoon beginnen.”
Ik:
“Hm.”
159
11. Filosofie
----- o -----
...:
“Dat is een erg goede auteur. Ik heb met veel plezier werk van haar gelezen.”
Ik:
“Sorry? Wat?”
...:
“Het boek dat je vasthebt. De auteur ervan is erg goed.”
Ik:
“Ah.”
...:
“Een aanrader.”
Ik:
“OK.”
...:
“Lees je vaak filosofie?”
Ik:
“Nee. Het is een nieuwe interesse.”
...:
“Dan ben je een filosofiemaagd.”
160
Ik:
“Pardon?”
...:
“Iemand die nog niet bezoedeld is door de klassieke ideeën of grote stromingen in de filosofie. Het is jouw ‘eerste keer’. Het pad naar verlichting ligt nog helemaal voor je open. Jij bevindt je in een benijdenswaardige situatie. Ik heb mijn pad al voor een groot stuk bewandeld en dat leidt me onvermijdelijk in een bepaalde richting. Ik kan nu niet meer van vooraf aan opnieuw herbeginnen, ik kan hoogstens nog enkele zijwegen uitgaan maar de opties lijken me nu veel beperkter dan toen ik helemaal aan het begin van deze reis stond. Maar jij bent een ongeschreven blad. Alle paden liggen nog helemaal voor je open. Je kan nog alle richtingen uit. Dat is een fijne gedachte, denk ik dan.”
Ik:
“Zo bedoel je dus.”
...:
“Je bent het er niet mee eens?”
Ik:
“Ik denk niet dat iemand me ooit... maagd heeft genoemd. Behoorlijk vreemd en creepy.”
...:
“Mijn excuses. Het is niet mijn bedoeling jou een ongemakkelijk gevoel te geven.”
Ik:
“Ach, ik overleef het wel. En nee, ik ben het niet met je eens.”
...:
“Wat stuit je dan tegen de borst?”
Ik:
“Jij veronderstelt dat enkel wie veel leest, filosofisch onderlegd is. Zonder filosofische lectuur, geen gefilosofeer. Dat klopt niet. De meeste mensen denken wel eens na over het leven. Niet de hele tijd. Dat zou ook niet gezond zijn, denk ik, maar wel af en toe. En wanneer mensen dat doen, filosoferen ze. Misschien niet op het niveau of in de bewoordingen van de beroepsfilosoof. Maar het is wel nog steeds filosoferen. Om na te denken heb je geen dikke, moeilijke boeken nodig.”
161
...:
“Hm. Om na te denken heb je inderdaad die moeilijke boeken niet per se nodig. Maar ze kunnen je wel een heel eind op weg zetten. Filosofen hebben bibliotheken vol geschreven over elk mogelijk onderwerp. Dat kan je onmogelijk allemaal zelf bedenken. Door te lezen wat anderen bedacht hebben, kan je sneller tot eigen inzichten komen.”
Ik:
“Misschien. Maar zit daarin ook niet een probleem? Het is onmogelijk geworden om al die boeken te lezen. Het zijn er gewoon veel te veel. Je zou verschillende levens nodig hebben om dat te doen. Dus ook al liggen alle paden nog open, zoals jij zegt, dan nog word je beperkt. Alleen al omdat je beschikbare tijd beperkt is.”
...:
“Oh, absoluut waar. Daarenboven zou je waarschijnlijk ook niet elk boek willen lezen. Ze zijn niet allemaal even interessant. Elke auteur heeft ook een eigen stijl. Van sommige filosofen gaan mijn tenen al krullen alleen nog maar van de zinsbouw of woordkeuzes. Misschien moeten we maar besluiten dat het waarschijnlijk ook niet esthetisch verantwoord is om alles te lezen. Maar je kan niet ontkennen dat er heel wat slims in heel wat boeken te vinden is. En alles zelf opnieuw bedenken, lijkt me ook niet haalbaar. Niet?”
Ik:
“Vast. Maar zou het niet net interessant zijn van een leeg blad te herbeginnen? Het zou juist verfrissend kunnen zijn om alles even te vergeten en gewoon opnieuw te beginnen.”
...:
“Een tabula rasa? Een heel interessant idee. Niet haalbaar of realistisch, maar wel interessant.”
Ik:
“Waarom niet haalbaar?”
...:
“Als je van een leeg blad wil beginnen, mag je zelf nog niet helemaal doordrongen zijn van allerlei ideeën. Anders is het zogenaamde ‘lege blad’ helemaal niet leeg. En ik vrees dat er niemand op deze planeet te vinden is die al niet dóór en dóór beïnvloed is door allerlei ideeën. We zijn nu eenmaal culturele wezens. Cultuur 162
kleurt al ons denken. Daar kan je je niet van ontdoen. Je kan niet ‘onweten’ wat je al weet. Je kan hoogstens wat dingen vergeten.” Ik:
“Wil dat dan zeggen dat we gedoemd zijn te herhalen wat al eerder is gedacht?”
...:
“Wel... filosofen zoeken steeds de discussie met elkaar op. En uit die discussies komen wel steeds nieuwe inzichten naar boven. Zo ontwikkelt filosofie zich. Volgens sommige mensen stellen filosofen al duizenden jaren dezelfde vragen en formuleren ze zelfs grotendeels dezelfde antwoorden. Alleen worden die anders verwoord, afhankelijk van de tijdsgeest. Er zijn ergens dus wel nog nieuwe antwoorden te vinden, al moet ik bekennen dat ik recent geen echt grote, vernieuwende ideeën meer heb gezien. We hebben al best veel bedacht. Wie weet... misschien hebben we stilaan een eindpunt in de filosofie bereikt.”
Ik:
“Dat lijkt me pas een ontmoedigende gedachte.”
...:
“Heel juist. Misschien moet je die tabula rasa dus toch maar eens proberen. Al zal het geen perfect wit blad zijn waar je van begint, misschien vind je toch nog een nieuwe insteek.”
Ik:
“Ik weet niet of dat iets voor mij is. Al denk ik wel dat we heel wat zaken anders zouden kunnen aanpakken. We lijken gewoon die andere aanpak maar niet te vinden.”
...:
“Hoe bedoel je?”
Ik:
“Het is alsof we de hele tijd door dezelfde bril naar de huidige problemen kijken, waardoor we ook steeds opnieuw dezelfde oplossingen aanreiken. Maar die volstaan niet meer. Misschien moeten we maar eens proberen de huidige manier van kijken overboord te gooien. Door bewust op zoek te gaan naar andere mogelijke benaderingen, kunnen we misschien de huidige stilstand achter ons laten en weer vooruit gaan.”
163
...:
“Een vooruitgangsfilosofie? Super. Ik zou zeggen: werk ze uit.”
Ik:
“Hm.”
...:
“Je twijfelt.”
Ik:
“Het lijkt me een hele opdracht, zoiets uitwerken.”
...:
“Als het makkelijk zou zijn, zou iedereen het doen. En: moeilijk gaat ook.”
Ik:
“Misschien.”
...:
“Anders kan je ook doen wat ik doe.”
Ik:
“Wat is dat?”
...:
“Je kan de wereld proberen te veranderen door politiek actief te zijn.”
Ik:
“Politiek actief worden? Oh jeetje. Nee bedankt.”
...:
“Wauw, zoals jij het uitspreekt, lijkt het haast een venerische ziekte. Zo erg zijn politici nu ook weer niet, hoor.”
Ik:
“Het lijkt me een vreemd idee om te proberen de wereld te veranderen via de politiek. Politiek lijkt me eerder iets dat bij de huidige status quo behoort. Iets dat de huidige manier van denken bestendigt in plaats van verandert.”
...:
“Wauw. Dat vind ik dan weer een erg vreemde gedachte. Via de politiek kan je het beleid mee bepalen en dus dat beleid ook veranderen. Misschien kan je via de politiek zelfs het meest van al bereiken.”
Ik:
“Dat lijkt me sterk. Als ik politici bezig zie, krijg ik zo goed als nooit het idee: ‘die mens gaat nu eens de wereld ten goede veranderen’. De 164
huidige politici lijken zowat continu met de verkeerde dingen bezig te zijn.” ...:
“Wel, als je vindt dat politiek anders en beter moet, moet je misschien zelf politiek actief worden. Mensen met vernieuwende ideeën kunnen we altijd gebruiken. Je kan dan het systeem van binnenuit proberen te veranderen.”
Ik:
“Dat betwijfel ik. Heb jij al veel aan het systeem kunnen veranderen?”
...:
“Euh... nee. Maar misschien wil ik dat niet. Misschien vind ik wel dat het systeem zo slecht nog niet draait.”
Ik:
“Wauw, dat vind ik zo bizar aan jullie politici: jullie antwoorden nooit direct op een vraag. Alleen al daarom zou ik ongeschikt zijn voor de politiek: ik kan niet niet zeggen waar het op staat.”
...:
“Wel... politiek is genuanceerd. Het is een spel van geven en nemen. Je moet coalities smeden, verschillende standpunten trachten te verzoenen. Daarom zijn politieke antwoorden niet altijd even direct of helder. Maar eens je zelf in de politiek zit, zie je daar wel door hoor.”
Ik:
“Ik denk niet dat je een systeem van binnenuit kan veranderen. Eens je erin stapt, word je een onderdeel ervan. Je wordt erdoor ingekapseld. Zodra je in het systeem zit, zullen de redenen om het te veranderen snel beginnen te vervagen. Het is nu eenmaal moeilijk om een probleem op te lossen als je er te dicht op zit of er deel van uit maakt. Je moet afstand kunnen nemen. En dat is erg moeilijk, misschien zelfs onmogelijk, als je helemaal in de logica ervan zit.”
...:
“Hm. Misschien.”
165
...:
“Ik moet er stilaan van door maar dit was in elk geval een erg boeiend gesprek. Hier is mijn kaartje. Als je je alsnog bedenkt, contacteer me gerust. Misschien moet je het gewoon eens van dichtbij ondervinden hoe het eraan toe gaat. Wie weet, verandert jouw kijk dan wel. Zoals gezegd: nieuwe mensen met nieuwe ideeën kunnen we altijd gebruiken.”
Ik:
“Bedankt. Ik ben er vrij zeker van dat het niets voor mij is, maar het gesprek was inderdaad interessant.”
...:
“En als het de politiek niet wordt, zou ik je aanraden een andere uitlaatklep voor je ideeën te overwegen.”
Ik:
“Misschien”
...:
“Tot ziens.”
Ik:
“Tot ziens.”
----- o -----
166
Julie:
“Iets gevonden?”
Ik:
“Yep. Dit.”
Julie:
“Chantal Mouffe. Wat een grappige naam.”
Ik:
“Ja hé. Ik dacht ook meteen: een boek van een auteur met zo’n naam kan niet slecht zijn.”
Julie:
“Grapjas. ‘Agonistics – Thinking The World Politically’? Dat ziet er geen makkelijke lectuur uit.”
Ik:
“Dat niet, nee. Maar wel heel interessant.”
Julie:
“Ik zie het: ‘Society is permeated by contingency and any order is of an hegemonic nature, i.e. it is always the expression of power relations.’ Jeetje. Dit is onleesbaar!”
Ik:
“Je pikt er nu wel echt een slechte zin uit. Het is lang niet allemaal zo moeilijk.”
Julie:
“‘In the field of politics, the search for a consensus without exclusion and the hope for a perfectly reconciled and harmonious society have to be abandoned’. Je hebt gelijk, dat klinkt al heel wat… zinniger?”
Ik:
“OK. Het is inderdaad geen makkelijke kost. Maar, moeilijk gaat ook. Iemand in de winkel vertelde me dat trouwens.”
Julie:
“Jeetje. Jij liever dan ik. Ik heb die zinnen nu twee keer gelezen en ik snap er nog niets van. Je bent goed zot als je dit wil lezen.”
Ik:
“Jij hebt zelf gezegd dat ik gewoon ergens moet beginnen. Dan kan dit net zo goed een beginpunt zijn.”
Julie:
“Wel... veel sterkte in ieder geval.”
Ik:
“Bedankt!”
167
Julie:
“Wie vertelde je trouwens dat ‘moeilijk ook gaat’?”
Ik:
“Oh, gewoon, een iets oudere man in de boekenwinkel. Ik had dit boek vast toen hij me aansprak. Hij zei dat hij de auteur goed vond en toen hebben we even gebabbeld. Dat is alles.”
Julie:
“OK. Waarover hebben jullie dan gebabbeld? Ik bedoel maar... je krijgt met moeite nog een woord over je lippen bij onze vrienden maar met een wildvreemde in een winkel sla je zomaar een praatje. Dat lijkt me wat raar. Niet?”
Ik:
“Ik had er niet om gevraagd, of zo. Hij sprak mij aan. We hebben gewoon kort even gepraat over filosofie. Wat vreemd was: hij probeerde me te overtuigen dat het zinvol kan zijn politiek actief te worden. Dat was hij zelf ook.”
Julie:
“Je gaat dáár toch niet aan beginnen?”
Ik:
“Néé! Tuurlijk niet. Dat is niets voor mij.”
Julie:
“Amai nog niet. Politiek! Dat lijkt me pas tijd- en energieverlies.”
Ik:
“Wat best grappig en ook wel raar was: hij was echt overtuigd dat het mogelijk is een verschil te kunnen maken via de politiek. Dat leek me zo’n vreemde, haast absurde gedachte.”
Julie:
“Amai niet. Serieus, je gaat daar toch niet mee beginnen, hé?”
Ik:
“Geen zorgen. Hoe meer hij erover sprak, hoe meer overtuigd ik raakte dat het niets voor mij is. Het is waarschijnlijk ook niet de beste weg om de wereld te veranderen.”
Julie:
“Je wil de wereld veranderen? Wordt dit weer één van jouw projecten?”
Ik:
“Eén van mijn projecten?” 168
Julie:
“Je weet wel... zoals vroeger.”
Ik:
“Oh. Misschien. Het zal wel anders zijn. Ik ben anders nu.”
Julie:
“Wij zijn anders nu. Ons leven is helemaal anders nu. We hebben verantwoordelijkheden en kinderen en zo. Vergeet dat niet. Verlies alsjeblieft jezelf er niet teveel in!”
Ik:
“Ik beloof je dat ik zal proberen het allemaal redelijk te houden.”
Julie:
“Het zal me benieuwen.”
----- o -----
169
An:
“Julie vertelde dat je aan het lezen bent geslagen?”
Ik:
“Yep.”
Arne:
“Aan de ongemakkelijke stilte mogen we afleiden dat wat je leest niet echt boeiend is?”
Ik:
“Sorry. Het is gewoon allemaal nogal... filosofisch.”
An:
“Waarover gaat het dan?”
Arne:
“Over de zin van het leven zeker?”
Ik:
“Ook wel daarover. Het gaat momenteel nog een beetje alle richtingen uit.”
An:
“Hoe kome je erop om daaraan te beginnen?”
Ik:
“Ik denk dat ik antwoorden zoek op de vraag of we onze wereld kunnen veranderen. Of we onze levens beter zouden kunnen inrichten en indien wel, hoe dan.”
Sophie:
“Oh, wat is er dan mis met hoe we ons leven leiden?”
Ik:
“Vind jij dan dat alles best OK is, misschien?”
Sophie:
“Wel, ik vind vooral dat wij het zo slecht nog niet hebben. Ik geef toe dat er veel misgaat in de wereld en dat veel zaken beter zouden kunnen. Maar ik denk niet dat het echt aan ons is om oplossingen te bedenken. Daar hebben we politici voor, niet?”
An:
“Misschien zijn de politici net onderdeel van het probleem!”
Christophe:
“Waarover hebben we het?”
Arne:
“Over wat er mis loopt met de wereld.” 170
Christophe:
“Ah. Duidelijk een gespreksonderwerp dat niet voor mij is. Later.”
An:
“Ook geen verrassing. Maar we wijken af. Je bent dus aan het lezen.”
Ik:
“Zeker dat je het daarover wil hebben?”
An:
“Geen excuses. Nu vertellen!”
Ik:
“OK. Wel... wat ik hoop eruit te halen, is een antwoord op de vraag of - en zo ja, hoe - we ons leven zinniger kunnen invullen. Is zoals we nu door het leven racen OK of moeten we het toch anders aanpakken?”
An:
“En? Wat is je verdict?”
Ik:
“Ik denk dat we niet goed bezig zijn en dat er heel wat mis loopt. We zijn onszelf de hele tijd voorbij aan het hollen. We zijn continu druk bezig maar lang niet altijd met de dingen die er echt toe doen. De grote problemen die we echt zouden moeten aanpakken, daar komen we maar niet toe. Het lijkt me dat er zoveel op zoveel niveaus verkeerd loopt. Niemand lijkt nog te weten hoe het verder moet en dus doen we met zijn allen verder maar misschien is gewoon verder doen zoals we nu doen net wat we niet zouden moeten doen. In de zoektocht naar hoe zaken anders aan te pakken en anders te organiseren, ben ik op de filosofie gebotst. Zo ben ik beginnen te lezen.”
An:
“En? Wat wil je er zelf mee bereiken?”
Ik:
“Het is allemaal nog wat vaag nu. Ik heb al enkele ideeën maar het moet allemaal nog vorm krijgen. Het is nog te vroeg om er al veel over te kunnen zeggen, vrees ik. De ideeën moeten nog wat rijpen.”
171
Arne:
“Net zoals deze wijn. Ik zou zeggen... nog een jaartje of twee en hij is helemaal top.”
An:
“Echt? Dat is jouw bijdrage aan het gesprek?”
Arne:
“Sorry, ik dacht dat het serieuze gedeelte voorbij was en het weer gezellig mocht worden, niet?”
Ik:
“Misschien moeten we dat maar doen.”
Arne:
“Wijze woorden!”
Ik:
“Ik haal nog een fles.”
Arne:
“Er komt gewoon geen eind aan je wijsheid. Fantastisch!”
Ik:
“Wit goed?”
----- o -----
Waarom is het zo moeilijk om hierover te praten? Evolueren mijn ideeën nog te hard en voel ik me daardoor onzeker om er al over te spreken?
Of is het omdat ik aanvoel dat dit de meeste mensen niet kan boeien. Misschien vinden velen dit helemaal niet zo belangrijk. Al denk ik dat ze daarin mis zijn. We zitten allemaal samen in hetzelfde schuitje en kunnen toch onmogelijk met zijn allen kopje onder gaan?
172
Er is zoveel dat we kunnen doen. Zoveel zaken die we anders kunnen aanpakken.
Maar desondanks blijven we verder hollen als hamsters in een tredmolen. We leveren continu een enorme inspanning maar trappelen de hele tijd ter plaatse.
Misschien is het omdat de problemen ons zo erg nog niet toeschijnen. Sommigen proberen al actief iets te veranderen maar de meesten doen gewoon verder zoals voorheen en dus doen we met zijn allen ook maar gewoon mee.
----- o -----
An:
“Hey.”
Ik:
“Hey.”
An:
“Ik vind het wel knap hoor, wat je doet.”
Ik:
“Sorry?”
An:
“Lezen. Zoeken naar antwoorden en zo. Ik weet niet of je er veel zal vinden, maar ik vermoed dat de zoektocht ook al veel voldoening kan schenken. Niet?”
Ik:
“Ik denk het. En dank je. Al lijkt het niet iedereen even hard te kunnen boeien.”
173
An:
“Je bedoelt Sophie? Ach, niet op letten. Sophie is Sophie. Zolang zij en de mensen die ze graag ziet het goed hebben, is ze gelukkig. Wat er dan nog met de rest van de wereld gebeurt, zal haar worst wezen. Niet de meest nobele houding maar wel eentje die je gemoedsrust schenkt.”
Ik:
“Is dat geen erg kleine kijk op de wereld? Er is zoveel meer in de wereld dan de eigen kliek.”
An:
“Sommige mensen kijken nu eenmaal vooral naar wat dichtbij is terwijl anderen de blik liever op de wijde wereld richten. Ik vermoed dat er voor beide opties iets te zeggen valt.”
Ik:
“Hé, hoe gaat met de nieuwe job, trouwens?”
An:
“Goed. Het is een hele uitdaging en er komt veel bij kijken, maar ik denk dat ik er goed aan gedaan heb er voor te gaan.”
Ik:
“Super.”
An:
“Je zei dat je nadacht over hoe we de zaken anders zouden kunnen aanpakken. Hoe dan?”
Ik:
“Ik maak steeds vaker zorgen dat we veel van wat we hebben, zouden kunnen verliezen.”
An:
“Hoezo?”
Ik:
“De grote uitdagingen van onze tijd lijken ver ons bed maar ze staan wel degelijk om de hoek te drummen. De opwarming van de aarde. Onze economie die doldraait. Het egoïsme in de samenleving. Ik vrees dat het allemaal alleen maar erger zal worden als we niet in actie schieten.”
174
An:
“Da’s geen klein bier. Hoe denk je die problemen te kunnen oplossen?”
Ik:
“Ik denk dat zowat elke vorm van verandering bij een individu begint. Daar kiemen de zaadjes die tot iets moois kunnen bloeien. Daar kunnen nieuwe inzichten en nieuwe ideeën ontstaan waarrond mensen zich vervolgens kunnen organiseren. Als we erin slagen heel veel nieuwe initiatieven op te zetten, kunnen we op termijn het grotere geheel kunnen beïnvloeden. Maar dat zal dus veel tijd vragen en net dat hebben we niet meer. Weet je... het is echt moeilijk om wat er in mijn hoofd maalt onder woorden te brengen. Mijn gedachten gaan nog alle kanten op en soms vrees ik dat ik nooit zal landen.”
An:
“Misschien moet je het gewoon wat tijd geven en vallen de puzzelstukken op zeker moment wel op hun plaats.”
Ik:
“Ik hoop het. Op dit moment weet ik niet eens of ik wel alle stukken heb om de puzzel te maken.”
An:
“En je hoopt die te vinden in boeken?”
Ik:
“Zoiets. Ja.”
An:
“Blijf gewoon nog even wat zoeken. Dan komt het vast wel.”
Ik:
“Het is alsof ik enkele mogelijke antwoorden bijna te pakken heb maar net dan ontglippen ze me. Best frustrerend.”
An:
“Waarom probeer je niet een andere benadering?”
Ik:
“Zoals wat?”
An:
“Wel, misschien moet je jouw ideeën eens opschrijven. Dat kan helpen om het concreter te maken.”
Ik:
“Denk je?”
175
An:
“Absoluut. In plaats van te lezen wat iemand anders over iets denkt, pen je gewoon je eigen ideeën neer. Schrijven zal je vanzelf dwingen structuur in je ideeën aan te brengen en dat kan je helpen het concreter te maken.”
Ik:
“Grappig. Iemand anders raadde me ook al eens aan er iets mee te doen.”
An:
“Wie dan?”
Ik:
“Gewoon. Iemand die ik tegen kwam in een boekenwinkel.”
An:
“Als twee onafhankelijke bronnen zeggen dat je je ideeën maar eens moet uitwerken, wat houd je dan nog tegen?”
Ik:
“Diezelfde persoon raadde me ook aan om via de politiek te proberen de dingen te veranderen. Dat leek me dan weer een heel stom idee.
An:
“Dan lijkt schrijven me interessanter. Politiek is niets voor jou.”
Ik:
“Misschien moet ik inderdaad maar eens proberen enkele ideeën neer te schrijven.”
An:
“Super! Een nieuw plan!”
Ik:
“Als dit maar goed komt.”
An:
“Ach, zelfs als het niet goed komt, dan heb je toch iets interessants om handen gehad. Een toast: op het schrijverschap.”
Ik:
“Op het schrijverschap.”
----- o -----
176
177
Shit... Dit was echt wel een heel stom idee. Ik zit nu al een half uur naar dat lege scherm te staren. Alles wat ik probeer, klinkt zo knullig... onnozel... weinig steekhoudend... Dit schiet niets op.
----- o -----
Wordt dit weer één van die grootse plannen die stranden in de uitvoering?
----- o -----
Of moet ik toch gewoon proberen door te zetten? Negeren dat het moeilijk is. Gewoon beginnen met zin 1, en dan zin 2...
----- o -----
Zou ik mezelf voor de gek houden en alleen maar denken dat ik iets zinnigs te vertellen heb?
----- o -----
178
Misschien is het probleem net dat ik teveel vasthou aan... wat er is. Misschien moet ik net breken met de huidige ideeën. Proberen zo uit de impasse te geraken. Als ik teveel vasthou aan wat er vandaag al is zal veel van wat ik voorstel teveel in lijn liggen van wat er al is.
Dan creëer ik enkel maar meer van hetzelfde.
Dan krijgen we geen echte verandering.
----- o -----
Shit. Het is al aartsmoeilijk om mijn gedachten te ordenen en die eerste regel neer te pennen, en dan wil ik het nog eens doen zoals het niet eerder is gedaan. Goed bezig.
----- o -----
Misschien moet ik gewoon maar beginnen. Van daaruit dan verder werken. Het geheel opschonen.
179
Tot het iets wordt dat hopelijk iemand – wie dan ook – wil lezen. Met een beetje geluk vindt iemand er een kruimel inspiratie in om bepaalde zaken anders aan te pakken.
Shit. Dit is verdomd moeilijk...
----- o -----
180
12. Denken
----- o -----
Julie:
“Wat ben je aan het doen?”
Ik:
“Ik probeer te schrijven.”
Julie:
“Wat schrijf je dan?”
Ik:
“Dat probeer ik uit te zoeken.”
Julie:
“Je probeer te schrijven maar je weet niet goed wat? Ha. Dat klinkt als een serieuze writer’s block nog voor je begonnen bent!”
Ik:
“Ja ja. Lach maar.”
Julie:
“Sorry hoor, maar, dat klinkt toch wat vreemd, vind je zelf niet? Waarover wil je dan schrijven?”
Ik:
“Wel, ik vermoed over hoe we de wereld zouden kunnen veranderen.”
Julie:
“Is dat niet wat ambitieus? De wereld is nogal groot. En complex. Die veranderen lijkt me niet makkelijk. Is het niet beter met iets 181
kleins te beginnen? Ik zeg maar wat... hoe kan jij jezelf veranderen?” Ik:
“Ik weet niet of dat makkelijker is. Ik weet enkel dat wat ik nu probeer te doen erg moeilijk is.”
Julie:
“Er staat nog niet veel op je blad.”
Ik:
“Weet ik. Me daarop wijzen helpt me niet echt verder.”
Julie:
“Waarom stel jij je toch altijd zulke grootse doelen. Misschien is dat je probleem: je probeert iets groots aan te pakken waardoor het allemaal snel te complex wordt. Waarom probeer je die complexiteit er niet uit te halen? Maak het probleem eerst simpel en probeer dat dan op een begrijpelijke manier te vertellen.”
Ik:
“Hm. Dat is misschien zo stom nog niet.”
Julie:
“Natuurlijk niet. Ik zou je toch geen stom idee aansmeren.”
Ik:
“Lap. Nu doe je me weer twijfelen.”
Julie:
“Ha.”
----- o -----
Julie:
“Blijf je hier zitten?”
Ik:
“Sorry? Ja. Het is hier rustiger. Ik kan me beter concentreren.”
Julie
“Op je witte blad?”
Ik:
“Het is niet de bedoeling dat het wit blijft!”
182
Julie:
“OK. By the way, grootse plannen uittekenen en zo is ongetwijfeld superspannend maar je vergeet ondertussen ons niet, hé.”
Ik:
“Hm.”
Julie:
“Ik meen het!”
Ik:
“Hm.”
----- o -----
183
Hoe maak je een complexe uitdaging minder complex?
Maar wanneer je dat doet, omvat je dan nog wel het hele probleem? Misschien creëer je op die manier iets dat geen impact meer heeft. Of schat je de dingen compleet verkeerd in. Wat als je zo het probleem nog verergert in plaats van het op te lossen?
Nee. Wacht. Nu maak ik het zelf weer te complex. Terug naar het begin.
OK. Wat wil ik doen?
Ik wil... de wereld... beter maken.
Waarom?
Omdat we niet goed bezig zijn.
Wat bedoel ik met niet goed bezig zijn?
Wel...
Euh... 184
Shit. Wat bedoel ik met niet goed bezig zijn?
Ik bedoel dat... als we verder doen zoals we nu bezig zijn... we... dreigen... te verliezen... wat het betekent... mens te zijn.
Als we verder doen zoals nu, dreigen we te verliezen wat het betekent mens te zijn.
Dat lijkt me juist te klinken.
Het lijkt me in elk geval een goede reden om iets te willen veranderen.
----- o -----
185
Wat is het dan, dat ons menselijk maakt?
Hm.
Als mensen... zijn we... van nature...
Nee. Proberen te vatten wat ons menselijk maakt, is te abstract. Ik maak het weer te moeilijk.
Misschien is zo’n opsomming met ‘menselijkheden’ zelfs niet nodig. Als mensen herkennen we een mens wanneer we er één zien. Dat trachten op te lijsten is redelijk onzinnig.
Misschien moet ik het omdraaien...
Misschien moet ik in plaats van op te lijsten wat ons menselijk maakt, een lijst maken van wat we dreigen te verliezen...
186
OK. Wat dreigen we te verliezen?
Shit. Wat bedreigt ons in ons... menszijn?
We dreigen... onze... sociale... samenhang... te verliezen.
We dreigen... onze... sociabiliteit... te verliezen.
Is dat wel een woord?
We zijn sociale wezens, van nature, maar ons sociale zijn staat onder druk. 187
Ons sociale zijn wordt weggedrukt door... ons individuele zijn.
Alsof we steeds meer aparte individuen ronddobberend... in een oneindig grote oceaan.
worden...
eilandjes...
Het eigen ik wordt het allerhoogste doel. Elke andere wordt gereduceerd tot middel.
Bekijken we andere mensen te... functioneel? Focussen we teveel op het nut dat die andere persoon voor ons heeft?
Is iemand weinig nuttig? Dan doen we niets tezamen. Wel nuttig? Hoe nuttig dan? Loont het met andere woorden de moeite om samen iets te doen? Want, kiezen voor jou is niet kiezen voor een ander...
... terwijl die me misschien meer zou kunnen opleveren...
Als ik deze deur open, sluit automatisch een andere. 188
Maar, misschien is het gras achter die andere deur nog groener en dus wordt kiezen ook weer moeilijk.
----- o -----
Gaan we stilaan enkel nog om met diegene die ons het meeste oplevert?
----- o -----
Maar alleen verwezenlijken we niets. Niets van wat ik doe of ben is mijn enige, eigen verdienste. De ander is essentieel. Een onvervreemdbaar onderdeel van wie en wat ik ben.
De ander dan louter afmeten aan hoeveel nut en meerwaarde die voor mijn eigen ik, betekent, is... een verarming?
... een leugen?
Louter functioneel denken, reduceert wie we zijn. Het ontkent wat we samen ooit hebben gerealiseerd en ooit nog zullen realiseren. 189
Het ontkent ons menszijn.
----- o -----
Wordt stilaan elke sociale relatie een berekening? Een platte calculatie? Verworden we tot weinig meer dan de boekhouders van het eigen individuele geluk?
Als we zo denken, dan verliezen we allemaal.
We kunnen niet alleen maar berekend door het leven gaan. De optelsom van twee mensen overstijgt hen beiden. Samen genereren we... ... meer... ... meer kennis... ... meer talent... ... meer ideeën...
190
Een muzikant speelt en klinkt anders wanneer hij samen met anderen musiceert. Jij en ik zijn zoveel meer wanneer we samen zijn...
----- o -----
Het leven laat zich niet sturen. Toch niet helemaal.
Nooit helemaal.
We zijn niet te reduceren tot een lange reeks eentjes en nullen. We kunnen het leven niet automatiseren of robotiseren.
Toch niet helemaal. Nooit helemaal.
Een volledig berekende toekomst kan onmogelijk gelukkig zijn.
----- o ----191
Waarom staan we zo weinig stil bij het leven dat we leiden? We gaan maar mee in de stroom waar die ons ook heen voert.
Maar...
Is wat ik doe nog zinnig?
Is hoe ik denk nog logisch?
Houden mijn ideeën nog stand wanneer ik ze kritisch bevraag?
Inconsistenties lijken onvermijdelijk ook al houden we er niet zo van en ontkennen we ze veelal. Ik ken geen absoluut consequente mensen. Mezelf incluis.
Blijven we mede daardoor blind voor de stompzinnigheid van veel van wat we doen?
Als we de onzinnigheid niet herkennen of erkennen, kunnen we ze ook niet aanpakken.
192
Dan blijft alles bij het oude.
----- o -----
Misschien moeten we onszelf vaker in vraag durven stellen.
Is wie ik ben, wie ik wil zijn?
Is wat ik denk, logisch?
Zijn mijn ideeën wel van mij?
Aap ik niet teveel na wat anderen rondom me zeggen en doen?
----- o -----
Als we onszelf niet in vraag stellen en nadenken over wie we zijn en wat we denken en doen, dan wordt elke verandering iets dat we ondergaan. Lijdzaam. We veranderen samen met de rest maar zonder dat we die verandering zelf mee sturen of vorm geven.
193
Enkel wanneer we zelf mee bepalen wie we besluiten te zijn, kunnen we meer onszelf worden.
Dan pas deinen we niet langer mee op de stroom maar bepalen we zelf mee welke richting we uitgaan.
Wat ikzelf beslis, is krachtiger... meer absoluut... dan wat iemand anders voor mij bepaalt.
Daarom is het belangrijk te onderzoeken waar ik eindig en de ander begint.
Daarom is het goed te begrijpen hoe ik meer mezelf kan zijn samen met de ander.
We zijn allemaal altijd een combinatie van het eigen ik en het gezamenlijke wij. Een individu... op zich... alleen... bestaat niet...
Ik besta alleen maar in het wij.
Maar tegelijkertijd word ik meer mezelf in hoe ik me onderscheid, van het wij...
194
----- o -----
Vreemd dat ik er zelden in lijk te slagen, te zeggen wat ik denk.
Zodra ik begin te praten, lijkt wat ik zeg een eigen leven te leiden. Woorden nemen het over.
Alsof spreken en denken onderweg ontkoppeld geraken.
Ik blijf hangen... haperen.
Het verhaal dat ik in mijn hoofd hoor, komt er nooit exact zo uit.
----- o -----
Zou dat zijn omdat ik in de dialoog nooit alleen ben? Omdat wat ik zeg, instant wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de ander? Mijn verhaal verandert... evolueert... vervormt... tijdens het vertellen. Wat ik denk, verandert in de dialoog. 195
Alsof mijn gedachtegang continu wordt bijgestuurd in de wisselwerking met de ander.
----- o -----
Hindert dat wat sociaal aanvaard is mij in de dialoog? Is het resultaat daardoor al te vaak een onaf en onvolledig verhaal?
----- o -----
Ik lijk vaak vollediger in de monoloog.
Ik ben er meer mezelf.
Ben ik in de monoloog vrijer dan in de dialoog?
----- o -----
Zouden we enkel in gedachten echt vrij zijn?
196
Maar zelfs in mijn gedachten dringt dat wat sociaal aanvaard is… dat wat de ander denkt... binnen.
Zelfs mijn onuitgesproken gedachten worden mee gestuurd door dat wat wel of niet aanvaardbaar is.
Zelfs in gedachten, ben ik nooit helemaal vrij.
Bestaat absolute vrijheid dan niet?
----- o -----
Misschien kunnen we niet anders dan elkaar verkeerd verstaan.
Ik interpreteer wat jij zegt en jij interpreteert wat ik zeg.
Elk... woord... elke... zin... elke...
197
uitspraak... van jou... of mij... heeft betekenis.
Maar achter elk woord... achter elke zin... schuilt een hele wereld van interpretaties... en ervaringen... en waardeoordelen...
Elk... woord... elke... zin... elke... omschrijving… elke... categorie...
omvat een wereld en een onmetelijke rijkdom aan betekenissen.
198
Kan ik ooit begrijpen wat jij bedoelt?
Kunnen we elkaar ooit volledig verstaan?
----- o -----
Zodra we in discussie gaan, botsen onze ideeën. Elk van ons is overtuigd van het eigen meer-absolute gelijk.
Hoe meer we in de discussie opgaan... hoe langer we praten... hoe meer verschillende interpretaties er zijn. Hoe complexer en moeilijker het wordt om elkaar nog te begrijpen.
Bedoelen we wel nog wel hetzelfde?
Wordt het niet onvermijdelijk dat... op zeker moment... tijdens de dialoog... jij of ik of wij allebei... het opgeven?
Wat overblijft zijn twee op zichzelf staande monologen. We praten enkel nog naast elkaar. De dialoog is dood. 199
Zoals kogels tijdens een ouderwets pistoolduel schieten de monologen naast elkaar zonder elkaar ooit te raken.
Een spervuur aan woorden die hun doel missen, omdat we allebei iets anders horen.
Ik hoor niet wat jij zegt, enkel wat ik wil horen.
Ook jij hoort enkel nog wat jij wil horen.
Pas wanneer jij... of ik... of wij allebei... terug keren naar een punt ergens voordien, toen we wel nog in overeenstemming waren... dat laatste moment waarop onze gezamenlijke interpretatie nog enigszins gelijk liep… dan pas kan de dialoog worden hervat en kan de ontspoorde communicatie weer op de rails worden gezet.
Zo gaat het maar door.
Telkens opnieuw.
Eén groot Babylonisch kluwen.
200
----- o -----
Julie:
“Zie je me nog graag?”
Ik:
“Ik...”
----- o -----
Julie:
“...omdat je zo... afwezig bent.”
Ik:
“Ik ben hier nu toch.”
Julie:
“Je weet wel wat ik bedoel.”
----- o -----
Waar ga ik naartoe? Ik kan niet blijven zoeken en denken en lezen. Ik moet ergens toch eens landen.
----- o ----201
Misschien is de vraag eerder: wanneer kan ik landen? Vanaf wanneer weet je dat wat je weet alles is wat je op dat moment kan weten? Vanaf wanneer weet je dat je een voorlopig eindstation hebt bereikt?
----- o -----
Heb ik nu mijn voorlopig eindpunt bereikt?
----- o -----
Is dit wie ik ben? Wat ik ken?
----- o -----
Is dit mijn volledige ik?
----- o ----202
We zijn een rare soort. We creëren problemen waar we zelf niet uit geraken.
----- o -----
Waarom denken we toch zó zwart-wit? We plaatsen alles en iedereen in vakjes en plaatsen die dan tegenover elkaar. Alsof het leven een oneindige reeks tegenstellingen is.
----- o -----
Misschien bestaat er geen enige ‘juiste’ interpretatie. Elke interpretatie wordt onvermijdelijk gekleurd. Ik zie de dingen nu eenmaal anders dan jou.
----- o -----
Kan iemand me ooit volledig begrijpen? Ik kan onmogelijk alles toelichten wat ik niet uitspreek.
203
Zijn we daardoor gedoemd om eeuwig vreemdelingen voor elkaar te blijven?
Samen alleen.
----- o -----
Als ik anders denk over mezelf, verandert de wereld dan ook?
Misschien begint elke verandering in de wereld wel bij één individu, één iemand die anders tegen de dingen aankijkt.
Wat ik denk, verandert mij.
Als ik verander, verandert de wereld.
Als ik de wereld wil veranderen, moet ik eerst mijn eigen denken veranderen.
----- o -----
Maar echte verandering vereist méér dan alleen maar denken.
204
Echte verandering ontstaat wanneer dat denken in actie wordt omgezet.
Wanneer het anders-denken mezelf en anderen aanzet om de dingen anders te doen.
De wereld veranderen, begint bij denken maar ze verandert pas echt door wat we doen.
----- o -----
Misschien is dat één van onze beperkingen als mensen... We kunnen veranderen en we veranderen ook continu, maar de mate van verandering kan je niet oneindig rekken. We kunnen maar een bepaalde mate van verandering aan. Teveel verandering zet je kijk op… alles... op losse schroeven. We kunnen niet de hele tijd alles in vraag stellen of in twijfel trekken. Dat zou onleefbaar zijn.
We hebben hoe dan ook bepaalde... meer-absolute... ideeën nodig.
----- o -----
Ik voel me steeds meer... 205
onthecht... apart... van alles... en iedereen...
----- o -----
Vreemd, dat we vrienden zijn.
Dat niet iedereen hetzelfde denkt, lijkt me niet meer dan normaal. Maar dat we samen komen en vrienden zijn ondanks zulke tegengestelde meningen... Vreemd.
Soms vraag ik me echt af wie die mensen zijn.
----- o -----
Elk van ons heeft eigen meer-absolute ideeën, ook al zijn we ons er niet van bewust. Die meer-absolute ideeën zijn de bril waardoor we naar onze wereld kijken. Alsof we de wereld nooit echt direct zien.
206
Telkens opnieuw kijken we door de lens die ertussen zit die het beeld dat zich in ons hoofd vormt, inkleurt. Alles wat ik zie, kan ik alleen door mijn eigen bril zien. Nooit kan ik iemand anders’ bril opzetten.
Wat een schizofrene situatie...
Iemand anders ziet de wereld nooit door mijn bril. Niemand ziet de wereld die ik zie. Niemand ziet wat ik zie.
----- o -----
Het maakt van uniek zijn iets... banaals.
Iets waarvoor we zelfs geen moeite hoeven te doen.
----- o -----
Mijn beeld van de wereld is gebouwd op mijn meer-absolute ideeën. Als één ervan plotsklaps wegvalt, wankelt ook mijn wereldbeeld. 207
Alsof het huis in mijn hoofd waarin ik woon, is gebouwd op die meer-absolute ideeën. Ze zijn de fundamenten voor mijn wereldbeeld. Niet enkel voor het kijken naar maar ook voor het begrijpen van die wereld.
Als één van die meer-absolute ideeën wegvalt, valt meteen ook een stuk stabiliteit weg.
Het huis in mijn hoofd, gebouwd over zoveel tijd, begint te wankelen.
Eén fundament dat wegvalt, dat kan mijn huis nog wel opvangen.
Maar als ook een tweede fundament sneuvelt, dan kan één extra shock volstaan om het hele huis in elkaar te laten zakken.
Alles wat dan nog overblijft, zijn ruïnes.
----- o -----
Misschien voelen depressie en burn-out zó aan. Alsof de fundamenten jouw meer-absolute ideeën zijn weggeslagen. Het huis in je hoofd ligt in puin. 208
Het enige wat je nog rest, is ruimen.
Een werk van lange adem, van alles opnieuw opbouwen, kan dan pas beginnen.
----- o -----
Bij het heropbouwen komt je nieuwe huis onvermijdelijk bovenop de ruïnes van je oude huis.
Alsof helemaal verhuizen nooit écht helemáál lukt.
Je kan niet zomaar weggooien wat je gedurende je hele leven hebt verzameld.
Elke ervaring... Elke belevenis... Je kan nooit opnieuw van nul beginnen. Altijd nog is er bagage die je meesleept.
----- o -----
209
Wanneer je jouw bagage van onder het stof haalt, dringt pas door hoe versuft je de hele tijd door het leven holde. Dan pas wordt duidelijk dat je slechts halfbewust was van wat er zich écht rondom je afspeelde.
Je holt heen en weer. Hebt tijd voor niets. Maar mist daardoor van alles.
Alsof alles rondom je in een sluiermist is gehuld.
Je ziet de contouren van mensen en dingen nog wel maar echt scherp is het allemaal niet.
Al die tijd die je had om stil te staan, om terug ten volle te zien en te voelen, is ondertussen vervlogen.
----- o -----
Wát beleven we nog écht? Wannéér nemen we nog écht de tijd om iets helemaal in ons op te nemen?
210
----- o -----
Wanneer werd ik voor het laatst overspoeld, helemaal omsloten door een gevoel van geluk? Van menselijke warmte? Van verbondenheid?
Waarom zijn er zo weinig dergelijke intense momenten?
Momenten waarop het voelt alsof je één bent met de wereld.
Een ondeelbaar onderdeel van alles wat bestaat...
----- o -----
Momenten zonder afleiding zijn schaars geworden. Momenten in het nu, waarin heden en verleden samenvloeien, waarin de toekomst zo hoopvol nabij lijkt, lijken stilaan onbestaand.
----- o -----
211
Waarom vergeten we zo vaak het leven te beleven?
Het helemaal in ons op te nemen.
Het te omarmen.
Er een vreugdedansje mee te maken.
Het tegen ons aan te schurken.
Het te voelen en te ruiken... het bijna te proeven.
Waarom zoeken we niet vaker zulke momenten op?
Waarom aanvaarden we zoveel middelmatigheid?
Het kan toch niet dat dit is wat er is...
----- o -----
Klinkt dit logisch of gewoon... krankzinnig? 212
Op dit moment, hier en nu, voelt het aan dat ik niet anders kan dan dat wat ik nu probeer te doen.
Nu of nooit, lijkt het wel.
Zou dit mijn... onze... laatste kans zijn om iets te veranderen?
Om te proberen de richting die we uitgaan bij te sturen.
Verder doen zoals nu kan niet meer
We hebben nieuwe ideeën nodig.
De huidige volstaan niet meer.
----- o -----
Onze hele manier van leven...
Alles is afgestemd op... MÉÉR. 213
MÉÉR consumeren... MÉÉR reizen... MÉÉR plezier... MÉÉR... MÉÉR... MÉÉR...
Minder komt niet langer in ons op.
Vreemd dat het zo moeilijk is uit deze mallemolen te stappen. We weten dat het anders zou moeten en toch slagen we er niet in de zaken anders aan te pakken.
----- o -----
Ik denk niet dat we allemaal zero-impact mensen moeten worden.
Stap voor stap de zaken anders aanpakken zal al heel wat zijn.
Als we met heel veel mensen heel veel kleine zaken anders beginnen te doen, kunnen we geleidelijk aan heel wat reële impact creëren.
214
----- o -----
Maar dan moeten we wel af van de huidige ideeën. Af van meer van hetzelfde.
----- o -----
We hebben nood aan nieuwe ideeën.
Nieuwe ideeën die tot actie aanzetten.
Die realiseerbaar zijn.
Die voor zoveel mogelijk gewone mensen toegankelijk en realiseerbaar zijn.
Want luchtkastelen bouwen, brengt ons geen stap verder.
We hebben nieuwe ideeën nodig die we samen, direct democratisch, kunnen realiseren.
215
Ideeën die impact creëren en een stempel drukken op ons en op hoe we ons organiseren.
Nieuwe ideeën die duurzaam zijn.
Zodat we kunnen herontdekken wat het betekent mens te zijn.
----- o -----
216
13. Comeback
----- o -----
Ik:
“Je had me moeten roepen. Ik had kunnen helpen.”
Julie:
“Geen erg. Guillaume heeft geholpen.”
Ik:
“Echt? Wauw. Goed gedaan, maatje.”
Guillaume:
“Yep.”
Julie:
“Zet jij de tafel nog?”
Ik:
“OK.”
----- o -----
Ik:
“Ik denk dat ik er bijna ben.”
Julie:
“Echt? Wil dat dan zeggen dat we eindelijk iets gaan kunnen lezen?”
217
Ik:
“Ja. Toch wel.”
Julie:
“Ik ben benieuwd.”
Julie:
“Je begrijpt dat de verwachtingen ondertussen zodanig hooggespannen zijn, dat de kans op ontgoocheling wel erg groot is geworden.”
Ik:
“Op dit moment kan niets me nog deren.”
Julie:
“OK.”
Julie:
“Wil dat ook zeggen dat je vanaf nu weer wat meer boven water gaat komen?”
Ik:
“Ik denk het wel.”
Julie:
“Dat zou goed zijn.”
Ik:
“Ja.”
Ik:
“Was het zo zwaar?”
Julie:
“Het was niet altijd even fijn. Maar we zitten hier nog allemaal dus zal het al bij al nog wel meegevallen zijn, zeker?”
Ik:
“Sorry... als ik nogal vaak afwezig was.”
Julie:
“Hm.”
218
----- o -----
Ik:
“Misschien moeten we een uitstap met ons vieren plannen.”
Julie:
“Goed idee. Waar denk je aan?”
Ik:
“Weet ik nog niet. Zolang het maar even weg is. We vinden wel iets.”
Aurélie: “We kunnen naar een pretpark gaan.” Julie:
“Waar kom jij nu plots weer vandaan?”
Aurélie: “Gewoon.” Ik:
“Wil je graag naar een pretpark?”
Aurélie: “Jááá.” Ik:
“Een goed idee, kleine schat. Misschien moeten we dat inderdaad doen.”
Julie:
“Het is fijn dat je... terug... bent.”
Ik:
“Het is fijn terug te zijn.”
----- o -----
219
220
221
Referenties P. 46 Over ‘M&M’s’: Jason Fried: Waarom werken niet lukt op het werk. TED Talk, https://www.ted.com/talks/jason_fried_why_work_doesn_t_happen_at_wor k/transcript?language=nl P. 177 Mouffe, Chantal (2013). Agonistics. Thinking the World Politically. Verso, London - New York. P xi.
222
Dirk Stael woont met zijn gezin in het landelijke Sint-Lievens-Houtem en is naast schrijver ook actief als veranderingsconsultant en content marketeer. www.dirkstael.com
223
Op dit moment, hier en nu, voelt het aan dat ik niet anders kan dan dat wat ik nu probeer te doen. Nu of lijkt het hier wel. en nu, voelt het aan dat ik niet Opnooit, dit moment, anders kan dan dat wat ik nu probeer te doen. Zou dit mijn... onze... laatste kans zijn om iets te veranderen? Nu of nooit, lijkt het wel. Om teZou proberen de richting die we kans uitgaan teiets sturen. dit mijn... onze... laatste zijnbij om te veranderen? Verder doen zoals nu kan niet meer. Om te proberen de richting die we uitgaan bij te sturen. We hebben nieuwe ideeën nodig. Verder doen zoals nu kan niet meer. De huidige volstaan niet meer. We hebben nieuwe ideeën nodig. ----- o ----De huidige volstaan niet meer. Na een dramatische gebeurtenis gaat het ik-personage in 'Tijd' op zoek naar datgene wat er echt toe doet. ----- o ----Tijd is een existentialistische roman en een mentale roadtrip. Na een dramatische gebeurtenis gaat het ik-personage op zoek naar datgene wat er echt toe doet. Tijd is een existentialistische roman en een mentale roadtrip.
224