4 minute read

Feitenreconstructie 2012-2017

een discussie plaats moeten hebben. Er zouden echter geen maatregelen ten aanzien van de productiesnelheid moeten worden genomen als daarvoor geen onderbouwing is.”94

Na het verschijnen van het definitieve advies van SodM uiten de leden van het CBM in de vergadering van 24 januari 2013 verbazing over de eindconclusies van SodM. De leden dachten dat er in redelijke mate overeenstemming was bereikt met SodM. Volgens hen reflecteert de inhoud en toon van de brief van SodM echter niet het ‘gevoerde overleg’ en brengt het advies van SodM de minister in een lastig parket. De regeringsvertegenwoordiger reageert dat ook hij liever een advies van SodM had gehad dat de minister meer ruimte bood, ‘temeer omdat op het ministerie ook de vraag is opgeworpen of naleving van het advies van Staatstoezicht eventueel door de rechter zou kunnen worden afgedwongen’.95

Met deze laatste opmerking doelt hij erop dat hij in januari 2013 heeft laten uitzoeken of naleving van het SodM-advies, of zelfs productiebeperking, via de rechter kan worden afgedwongen. Uit het juridische advies blijkt dat de kans klein wordt geacht dat dit via de rechter kan worden afgedwongen, al valt het niet helemaal uit te sluiten. Wel zal de minister zijn besluit goed moet motiveren.96

Uitstel van actualisatie winningsplan

De ontwikkelingen na ‘Huizinge’ zijn ook van invloed op het winningsplan dat de NAM moet indienen en het daaropvolgende instemmingsbesluit van de minister voor het Groningenveld. Op grond van de wet moet een winningsplan iedere vijf jaar geactualiseerd worden. Het vorige instemmingsbesluit dateert van eind 2007 (zie paragraaf 3.3.1 in hoofdstuk 3). Dat betekent dat de NAM voor 1 januari 2013 het winningsplan moet actualiseren. Na de aardbeving bij Huizinge stelt regeringsvertegenwoordiger Dierikx in het College van Beheer Maatschap voor dat de NAM een verzoek indient tot uitstel van actualisatie van het winningsplan. Het ministerie wil namelijk graag, net als SodM, een volledige actualisatie van het winningsplan ontvangen, inclusief een beschrijving van de maatregelen ter voorkoming en beperking van schade door bodembeweging. Het ministerie acht de uitkomsten van de inmiddels door de NAM geïnitieerde onderzoeken daarvoor van belang.97

De NAM is aanvankelijk geen voorstander van uitstel en wil graag vast een gewijzigd winningsplan indienen op basis van de huidige inzichten, met vermelding van de onderzoeken die nog lopen of nog worden ingezet. Maar een daadwerkelijke, volledige actualisatie van het winningsplan komt er uiteindelijk toch niet. Op 21 december 2012 stuurt de NAM wel een brief naar de minister waarin op enkele onderwerpen actuele inzichten worden benoemd. Deze inzichten leiden echter nog niet tot een substantiële wijziging van de ontwikkelingsstrategie en vormen nog geen aanleiding om het winningsplan te wijzigen. De NAM zegt toe dat zij een geactualiseerd winningsplan zal indienen zodra in het komende jaar (2013) de onderzoeksresultaten bekend worden.98

94 College van Beheer Maatschap. Notulen van de 506e (extra telefonische) vergadering van het College van Beheer Maatschap, 3 januari 2013.

95 College van Beheer Maatschap. Notulen van de 509e (extra telefonische) vergadering van het College van Beheer Maatschap, 24 januari 2013.

96 Ministerie van EZ. Notitie inzake juridisch advies over opvolgen SodM-advies, 24 januari 2013.

97 Ministerie van EZ. Nota aan minister Kamp inzake update m.b.t. aardbevingen en Groningengasveld en input voor gesprek met dhr. Voser, 18 december 2012.

98 NAM. Brief minister Kamp inzake Actualisatie Winningsplan Groningen, 21 december 2012.

4.3.2 Ministerie volgt de ontwikkelingen en wacht af Zoals in paragraaf 4.2.4. is beschreven, wacht het ministerie van Economische Zaken in de maanden na ‘Huizinge’ aanvankelijk vooral de bevindingen van de onderzoekers van de NAM, Shell en het KNMI af. De ambtenaren zijn zich echter wel zeer bewust van de vergaande consequenties die de bevindingen van SodM zullen hebben als deze juist blijken te zijn.

Intern memo EZ: hoe lager de gaswinning, hoe beter

In een eerste ambtelijk memo na ‘Huizinge’ aan de directeur-generaal Energie, Telecom en Mededinging, Mark Dierikx, van 26 september 2012 wordt opgemerkt dat bij een vergelijkbare situatie bij een klein gasveld, het veld per direct zou worden gesloten tot meer bekend zou zijn over de risico’s. Bij het Groningenveld is dat echter niet mogelijk vanwege de rol van het Groningenveld voor de voorzieningszekerheid. In het memo wordt geschreven dat het ministerie (net als de NAM) ‘met spoed’ gaat kijken naar de mogelijkheden om de productie en productiesnelheid van het Groningenveld te temperen en in beeld te brengen wat de consequenties daarvan zouden zijn voor de leveringszekerheid en gasbaten.99 Zoals in paragraaf 4.2.4 is beschreven, krijgt (demissionair) minister Verhagen op dat moment geen informatie van zijn ambtenaren over de signalen van de toezichthouder.

Aanvankelijk steun op ministerie voor toepassen voorzorgsbeginsel

Na het eerste memo duurt het meer dan een maand voordat een volgend memo naar aanleiding van de beving bij Huizinge wordt geschreven op het ministerie van Economische Zaken. Dit memo, van 31 oktober 2012 aan directeur-generaal Dierikx, dient ter voorbereiding van diens gesprek met NAM-directeur Van de Leemput. In het memo staat: “Samengevat kan voor het Groningenveld gesteld worden: 1). Op basis van de gegevens tot nu toe is het waarschijnlijk dat de maximale magnitude die in Groningen kan optreden boven de 4.6 ligt. Een hogere waarde kan niet worden uitgesloten. 2). In alle scenario’s is er een aanzienlijke kans dat bevingen boven 3,9 zullen optreden. 3). Er is een kans van 5% tot 10% dat een beving met een magnitude van 3,9 al binnen een jaar vanaf nu optreedt.”100

Volgens dit memo lijkt het erop dat de experts van de NAM en het KNMI over deze punten overeenstemming bereiken. Er wordt echter op gewezen dat de NAM mogelijk zal pleiten voor nader onderzoek voordat er maatregelen genomen worden. Het memo wordt vervolgd met de opmerking: “Wat ons betreft is tijd kopen echter niet aan de orde. Het voorzorgsprincipe en zorgvuldigheidsprincipe zouden voorrang moeten hebben en maken het noodzakelijk dat er per direct maatregelen worden genomen en de productie wordt teruggebracht. Met andere woorden: we steunen de lijn van SodM en stellen dan ook voor dat de minister direct na uw gesprek met NAM langs deze lijn wordt geïnformeerd.”

In het memo van 31 oktober 2012 staat ook dat nog niet bekend is hoever de productie verlaagd zou moeten worden om de risico’s voldoende te beperken. De lijn zou daarom moeten zijn de productie zo veel als mogelijk is met het oog op voorzieningszekerheid te verlagen. Volgens het memo zijn er geen redenen om te wachten met ingrijpen, blijkt uit de conclusies. Zo staat als conclusie onder meer geformuleerd:

99

This article is from: