3 minute read

Feitenreconstructie 2012-2017

Lager dan geplande vraag naar laagcalorisch gas op de GTS-exitpunten (binnen- en buitenland)

Lagere afname van gas uit kleine velden met G-gas (en dus méér afname uit het Groningenveld)

Lagere verrijking van G-gas (in 2012 werd nog 13% verrijking toegepast, in 2013 is dat teruggebracht naar 10%)

Verarming van H-gas met G-gas (50% meer toegepast dan in 2012)

Netto productie Grijpskerk (H-gas berging)

Hogere bijdrage correctieposten

Totaal wijzing afname Groningengas in vergelijking met de begrote afname in het businessplan

Bron: GasTerra, 21 januari 201481

-0,3 miljard

+0,7 miljard kubieke meter (schatting)

+2,7 miljard kubieke meter (schatting)

+1,6 miljard kubieke meter

+0,5 miljard kubieke meter

-0,2 miljard kubieke meter

+5,0 miljard kubieke meter

Iedereen is bezig om het productiedoel te halen, niet om gaswinning te beperken Er is enerzijds sprake van een toegenomen vraag naar laagcalorisch gas als gevolg van een koude winter (circa 2,2 miljard). Anderzijds zijn er aan de aanbodzijde enkele ontwikkelingen geweest die ook geleid hebben tot een hogere verkoop van Groningengas. De meest significante daarvan zijn het verminderde aanbod van laagcalorisch gas uit kleine velden, het minder toepassen van verrijken en juist het meer toepassen van verarming. Deze laatste twee verklaringen (‘optimalisatiestrategie’), minder verrijken en meer verarmen, hebben op geen enkele manier te maken met de leveringszekerheid of de vraag van afnemers naar gas, maar betreffen actieve handelingen die gedaan worden om de Wobbewaarde (zie tekstkader 1.14 in hoofdstuk 1) van het gas iets te verhogen (verrijken) dan wel te verlagen (verarmen). Door extra laagcalorisch gas ‘weg te mengen’ in de hoogcalorische gasstroom, kan de verbrandingswaarde van dat gas iets worden verlaagd, zonder dat dit problemen geeft voor de afnemer van het gas. Het minder toepassen van verrijking en juist meer toepassen van verarming zijn daarmee relatief eenvoudige manieren om, zonder enig effect op de vraag naar gas, extra laagcalorisch gas te kunnen verkopen.

Kortom: er zijn verschillende factoren die samen de hogere verkopen van GasTerra en hiermee de winning van Groningengas in 2013 verklaren. Hoewel de discussie zich veelal richt op de vraag waarom de winning hoger was dan initieel begroot, is minstens zo relevant dat ook de begrote winning al van een zeer hoog niveau was. Hoewel nog steeds binnen de geldende afspraken (het Groningenplafond), was de expliciete strategie van GasTerra vanaf eind 2011 al om zo veel mogelijk Groningengas als toegestaan onder de plafondafspraak te verkopen.

En om dat te kunnen realiseren, was het vergroten van de vraag naar laagcalorisch gas (door in te grijpen in zowel de aanbod- als de vraagkant) een expliciete doelstelling. Het doel – het Groningenplafond zo dicht mogelijk naderen – is het hele jaar overeind gebleven, ondanks de bevingen die voortduren en de onrust die in Groningen toeneemt (zie paragraaf 5.5).

Minister Kamp geeft uitleg over recordhoeveelheid gaswinning Het bericht dat in 2013 een recordhoeveelheid aan gas uit Groningen is gewonnen, leidt begin 2014 tot verontwaardigde reacties in Groningen (zie paragraaf 5.5.5). De burgemeester van Loppersum, Albert Rodenboog, noemt het een ‘drama’ en betitelt het jaar 2013 voor Groningen als een waar ‘rampjaar’.82 Susan Top, secretaris van het Groninger Gasberaad, noemt het nog altijd ‘een open wond’.83

Ook Tweede Kamerleden reageren ontzet. De verontwaardiging richt zich vooral op de hoogte van de gaswinning in algemene zin. Het businessplan van GasTerra is immers niet openbaar en het is dan ook niet breed bekend dat bij aanvang van 2013 de begrote productie uit Groningen al bijna 49 miljard kubieke meter bedraagt. Daarnaast is de Tweede Kamer niet geïnformeerd over de verkoopstrategie van GasTerra, die gericht is op het maximaal beleveren van de potentiële vraag naar Groningengas. Het Kamerlid Dik-Faber (ChristenUnie) vraagt de minister van Economische Zaken in januari 2014 om tekst en uitleg. Minister Kamp beantwoordt de Kamervragen op 21 januari 2014 met een uitgebreide toelichting over het Groningenplafond en constateert dat sinds de instelling van het plafond, met inbegrip van de productie uit 2013, 334 miljard kubieke meter uit het Groningenveld is onttrokken (gemiddeld 41,8 miljard per jaar). Daarmee blijft men dus binnen het geldende plafond van 425 miljard tot en met 2015.84

In het debat met de Tweede Kamer op 5 februari 2014 geeft de minister twee nadere verklaringen voor het feit dat er in 2013 meer is geproduceerd dan aanvankelijk was geraamd: “De eerste is dat de winning van de kleine velden in dat jaar een half miljard lager was dan verwacht. De tweede reden is dat de winning 3 miljard hoger lag als gevolg van de zeer koude winter en het koude voorjaar. Dat samen heeft ongeveer geleid tot de uitkomst”.85 Deze informatie is volledig in lijn met de informatie die minister Kamp een paar weken eerder schriftelijk van zijn ambtenaren ontvangt.86

Een jaar later, op 15 januari 2015, beantwoordt minister Kamp nieuwe Kamervragen over de hoge productie in 2013, waarbij hij zijn eerdere antwoord herhaalt. Hij stelt voortdurend op de hoogte te zijn geweest van de omvang van de productie uit het Groningenveld. Dat de productie hoger is uitgepakt dan voorgenomen in het Businessplan 2013 van GasTerra, komt volgens de minister door de zeer koude winter en het koude voorjaar en door een lagere productie uit de kleine velden (door een combinatie van onderhoud/technische problemen).87

82 Verslag openbaar verhoor van de heer Rodenboog, 29 augustus 2022.

83 Verslag openbaar verhoor van mevrouw Top, 27 juni 2022.

84 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 990.

85 Handelingen 2013/14, nr. 50, item 7.

86 Ministerie van EZ. Notitie aan minister Kamp inzake redeneerlijn winning Groningengas in 2013, 8 januari 2014.

87 Kamerstuk II 2014/15, 33529, nr. 92.

This article is from: