1 minute read

Feitenreconstructie 2012-2017

Figuur 6.1 Kaart met grondversnellingen van het KNMI

Bron: KNMI, 2015. De grondversnellingen op de kaart hebben een overschrijdingskans van 10% in 50 jaar.97

De berekeningen zijn gebaseerd op de verdeling van het aantal aardbevingen, de verdeling van de bevingen naar sterkte en de relatie tussen grondversnelling en de sterkte van de beving. Dit leidt tot een kansberekening. De waardes van de grondversnellingen die hieruit rollen, gaan uit van een overschrijdingskans van 10% in 50 jaar, oftewel 0,2% per jaar of eens in de 475 jaar. Dit is volgens TNO en het KNMI internationaal een gangbare maat voor bouwnormen.

TNO en het KNMI benadrukken dat de seismische-hazardanalyse ‘internationaal de meest gebruikte methode is’ om de risico’s in te schatten van natuurlijke aardbevingen. “Bij natuurlijke seismiciteit is het aantal bevingen en de verdeling over magnitudes constant [over een langere periode, oftewel stationair, red.]. Door gaswinning geïnduceerde bevingen hebben echter een ander karakter: bij voortgaande productie nemen de bevingen toe in frequentie [niet-stationair, red.]. Het KNMI heeft dit aspect in haar model benaderd door aan te nemen, dat de frequentie van de bevingen over een beperkt aantal jaren (5) constant mag worden beschouwd.”98 Dit betekent in de praktijk dat het KNMI het gemiddelde aantal aardbevingen per jaar neemt in de afgelopen vijf jaar.

97 Dost & Spetzler (oktober 2015).

98 KNMI & TNO (23 november 2015).

Het KNMI is niet de enige partij die de verwachte grondversnellingen bij aardbevingen door gaswinning in kaart brengt. In november 2015 publiceert de NAM ook eigen kaarten. De aanpak van de NAM is net weer anders. Zo legt het rekenmodel van de NAM in het zogenoemde ‘Hazard and Risk Assessment’ (HRA) een relatie tussen de compactie in het Groningenveld, de breuken in het gasveld en de seismiciteit die is opgetreden. Het aantal aardbevingen per jaar is in het rekenmodel van de NAM niet constant, maar variabel. De NAM houdt ook rekening met de lokale bodemgesteldheid, terwijl het KNMI juist uitgaat van een gemiddelde ondergrond in Groningen.

Een ander verschil is dat het KNMI uitgaat van een maximale magnitude van 5,0, terwijl de NAM rekent met een maximale magnitude van 5,0 tot 6,5. Dit doet de NAM ‘met het oog op de onzekerheid in de maximale magnitude voor de bevingen in het Groningenveld’, zo leggen het KNMI en TNO aan SodM uit.99

99 KNMI & TNO (23 november 2015).

100 NAM (7 november 2015).

This article is from: