![](https://static.isu.pub/fe/default-story-images/news.jpg?width=720&quality=85%2C50)
3 minute read
Feitenreconstructie 2012-2017
voor gedaan, zo ook bij de TU Delft en in Italië bij een onderzoeksinstituut. Er is zelfs een compleet Gronings huis nagebouwd op een triltafel om te kijken hoeveel trilling dat huis kon hebben als je gewoon een Nederlands bakstenenhuis zou opbouwen daar. Al die kennis is steeds meer meegenomen in de risicoanalyse.”
Muntendam-Bos vervolgt: “Vanaf eind 2015 hadden we ook de eerste berekening van hoeveel het risico nu echt is. Die zijn steeds verder verfijnd. De NAM heeft daarbij de aanname genomen: we beginnen zo conservatief mogelijk. Dat betekent dat er in eerste instantie waarschijnlijk een heel hoog risico uit komt, maar we gaan die modellen steeds verder ontwikkelen en steeds beter maken, waardoor we uiteindelijk steeds beter inzicht krijgen in de risico’s. Dat heeft voordelen, omdat je in eerste instantie meteen eerlijk bent.”
“Het nadeel is dat je wel verwarring creëert bij de inwoners van Groningen over dat het risico iedere keer naar beneden wordt bijgesteld. Voor iemand die niet goed in dat onderzoekswereldje zit en weet hoe dat gaat en hoe die modellen zich ontwikkelen, is dat toch heel moeilijk uit te leggen. Het ene jaar zeg je dat het risico van iemands huis om in te storten 1 op de 100.000 is en het volgende jaar zeg je opeens dat het 1 op de miljoen is. Dat is heel moeilijk uit te leggen. Dan ga je ook van “je moet wel versterkt worden” naar “je moet niet versterkt worden”. Dat heeft heel veel verwarring, heel veel problemen, denk ik, en onzekerheid ook gecreëerd.”
Volgens Muntendam-Bos was er in deze periode geen alternatief. “Nee, ik denk dat dit vanuit de eerlijkheid de eerlijkste en de beste aanpak was. Alleen, vanuit de communicatie is dat gewoon een stuk lastiger. Daar zijn misschien wel steken gevallen. Het is heel moeilijk te communiceren en het is heel moeilijk uit te leggen, maar juist in het geheel van omgaan met onzekerheden is het ook lastig, ook voor betrokken partijen. Ze willen heel graag een hard getal, maar in deze wereld bestaan er geen harde getallen. Je gaat na met hoeveel zekerheid je wilt denken dat het veilig is en niet: bij dit niveau is het absoluut veilig.”115
6.2.9 Aardbevingen lijken beheersbaar met een protocol en onderzoek
‘Hand aan de kraan’ voor Groningen
Na de kritiek van SodM op het eerste meet-en-regelprotocol moet de NAM van het ministerie van Economische Zaken voor 1 juni 2017 een nieuwe versie indienen bij SodM. SodM spreekt van een ‘duidelijke verbetering’ en keurt op 30 juni 2017 het meet-en-regelprotocol van de NAM goed.
Het meet-en-regelprotocol is geen nieuw fenomeen. Zo heeft de gasopslag in Bergermeer al sinds 2011 een vergelijkbaar plan om aardbevingen te voorkomen en beperken (zie paragraaf
3.2 van hoofdstuk 3). De basis van het protocol is de Mijnbouwwet uit 2003, die stelt dat bedrijven zoals de NAM maatregelen moeten nemen om aardbevingen te voorkomen en te beperken. De cijfers over de seismiciteit – die na 2014 afneemt – versterken het idee dat het mogelijk is om de gevolgen van de gaswinning in Groningen te sturen.
Voor SodM betekent het meet-en-regelprotocol een koerswijziging in de discussie over het beheersen van de risico’s van de gaswinning in Groningen. SodM voelt zich namelijk steeds minder comfortabel over de adviezen met daarin concrete gasvolumes. “In ’15 vraagt Staatstoezicht in toenemende mate aan de NAM om met behulp van een meet-en-regelprotocol, een stoplichtensysteem, hand-aan-de-kraanprincipe, het veld te opereren in detail”, verklaart inspecteur-generaal Van der Meijden in zijn openbaar verhoor.
Van der Meijden vervolgt: “Ga eens kijken als er bevingen zijn wat je dan in de buurt gedaan hebt. Kun je dat operationeel relateren? […] Wij kregen de indruk in ’15 en dat werd begin ’16 versterkt dat dat veld misschien wel luisterde naar die ingrepen. […] Wij hadden zoiets van: als je nou wilt zorgen dat je aan die Meijdamnormen voldoet, dan moet je naar een precisering van risico’s in de bovengrond over dat hele veld in de provincie Groningen, van waar eigenlijk een beving kan optreden en hoe sterk die dan kan zijn en wat de relatie is met de productie. Dus een set van productieparameters en geografische parameters: waar ben je? Dat noemden wij “risicogestuurde productie”. […] Als je merkt dat er bevingen optreden, moet je onmiddellijk met een respons komen.”116
In het meetprotocol dat SodM in 2017 goedkeurt, geeft de NAM aan op welke manier de risico’s beperkt kunnen worden ‘als de aardbevingen daar aanleiding toe geven’. Doel is ‘het zo veel als redelijkerwijs voorkomen van schade’, aldus de NAM.117 In het protocol staat ook hoe de NAM de aantallen en zwaarte van aardbevingen meet en analyseert.
Het protocol treedt in werking als de NAM bepaalde indicatoren overschrijdt. Denk hierbij aan de grondversnellingen (‘PGA’ in jargon), het aantal aardbevingen in het Groningenveld in de laatste twaalf maanden, het aantal bevingen per vierkante kilometer in een jaar en de grondsnelheid (PGV). “Een verhoging van de activiteit in het veld, of een concentratie van bevingen op een bepaalde locatie, verhoogt (lokaal) de kans op een zwaardere beving”, legt toezichthouder SodM in een evaluatie uit. “Beide parameters zijn daarmee een indicator voor een verhoogd (lokaal) risico. Afhankelijk van deze parameters worden eventueel ingrepen in het productiesysteem van het Groningen-gasveld genomen.”118
Ook de schade aan gebouwen is opgenomen als indicator. Tot november 2018 is het echter niet mogelijk om de verwachte schade te berekenen. In 2019 adviseren experts om de indicator uit het protocol te halen, omdat er veel onzekerheden zijn ‘rond het betrouwbaar identificeren van aardbevingsschade’. De grondversnellingen geven ook inzicht in de mogelijke schade.119