10 minute read

Feitenreconstructie 2012-2017

Bron: SodM, 2018120

Het doel van het meet-en-regelprotocol is om code oranje en code rood ‘zo veel mogelijk te voorkomen’, schrijft de NAM in de technische bijlage van dit protocol. Bij code oranje komt het ‘NAM Risk Coordination Team’ in actie. Dit team geeft binnen 48 uur een korte analyse van de situatie, inclusief maatregelen die binnen enkele weken in werking treden. De NAM bespreekt deze maatregelen met GTS en toezichthouder SodM. In sommige gevallen is ook de goedkeuring van de minister van Economische Zaken nodig.121 De grondversnellingen bij code rood zijn volgens de NAM gerelateerd aan een aardbeving met een magnitude 4,0 of hoger, ‘waarbij significante schade of interruptie verwacht wordt’. Code rood betekent ‘vrijwel altijd direct een ingreep’ zoals productiebeperking. In het meet-en-regelprotocol staan bijvoorbeeld maatregelen zoals het gaswinnen op bepaalde locaties (clusters) of op jaarbasis minder produceren (zie figuur 6.4).

120 SodM (1 februari 2018).

121 NAM (mei 2017).

Bron: SodM, 2018122

Inspecteur-generaal Van der Meijden noemt het meet-en-regelprotocol van de NAM ‘elegant’. “Wat ik u eerder heb geprobeerd uit te leggen, is dat ik erg gecharmeerd was van de koerswijziging die wij in 2017 hebben ingezet met het meet-en-regelprotocol – lees “hand aan de kraan” – omdat ik dat elegant vond”, verklaart Van der Meijden. “Dat was 24 uur per dag meten wat het veld doet, dus heel snel kunnen ingrijpen, in plaats van een halfjaarplafond of een langjariger plafond. Ik vond dat nog steeds, op dat moment, het beste model. Het kon niet vertellen wanneer je aan de veiligheidsnormen zou voldoen, maar was wel een model dat de kans op het verminderen en de kans op het niet krijgen van zware bevingen zou faciliteren.”123

Onderzoek naar gevolgen gaswinning neemt toe Na het OVV-rapport in 2015 komt er meer aandacht voor publiek onderzoek naar de gevolgen van de gaswinning in Groningen. De raad richt zich met deze aanbeveling zowel op het ministerie van Economische Zaken, mijnbouwbedrijven en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Volgens de OVV is de kennisontwikkeling over de risico’s van gaswinning tekortgeschoten en is onafhankelijk en multidisciplinair onderzoek nodig. Het ministerie van Economische Zaken neemt de aanbeveling van de OVV over en gaat aan de slag met een voorstel. Dit betekent dat zogenoemde kwartiermakers met allerlei betrokken partijen gaan praten om de mogelijkheden te inventariseren.

Op 6 maart 2015 biedt kennisinstituut TNO samen met KNMI, Deltares en meerdere universiteiten alvast een eigen voorstel aan bij het ministerie. Zij pleiten voor een nationaal onderzoeksprogramma aardbevingsrisico’s, met zowel aandacht voor de effecten van de gaswinning ondergronds als bovengronds. “Vanwege het gewenste onafhankelijke karakter ligt een financieringsvorm voor het programma met grotendeels publieke financiering meer voor de hand dan een vorm met een significant deel private financiering”, schrijven de partijen

122 SodM (1 februari 2018).

Feitenreconstructie 2012-2017

in het voorstel.124 In een e-mail aan het ministerie schrijft TNO dat de industrie het voorstel ondersteunt en ook bereid is om het onderzoeksprogramma te ‘sponsoren’. Het programma zou vrij snel kunnen starten.125 Het ministerie stuurt het voorstel door aan inspecteur-generaal Van der Meijden van SodM, die een aantal kanttekeningen heeft. “Hoe staat het met de onafhankelijkheid als de industrie meedoet”, vraagt hij zich af. En, schrijft Van der Meijden: “Kunnen de Nederlandse instellingen de wetenschappelijke expertise (breedte en diepgang) leveren die nodig is of zouden we ook een internationale inbreng niet moeten uitsluiten?” SodM denkt hierbij eerder aan Harvard en wetenschappers in Italië, die veel ervaring hebben met aardbevingen.126 Naast het initiatief van TNO zijn er ook andere ideeën in de maak, zoals een ‘National Induced Seismicity Program’ en een ‘Nationale Kennisontwikkeling en Innovatie Agenda voor Aardbevingen’. Na veel discussies besluit het ministerie van Economische Zaken in oktober 2015 dat er twee aparte kennisprogramma’s komen: een programma dat is gericht op kennis over de ondergrond bij mijnbouw in heel Nederland en een kennisplatform dat zich richt op de effecten van gaswinning op de bovengrond. Niet iedereen is daar blij mee, blijkt uit mailverkeer. Juist in Groningen zijn de boven- en ondergrond onlosmakelijk met elkaar verbonden.127

Op 24 juni 2016 deelt minister Kamp van Economische Zaken het uiteindelijke resultaat van alle gesprekken en ideeën met de Tweede Kamer. Het ministerie start met het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw (KEM). Dit onderzoeksprogramma moet de kennisontwikkeling over de gevolgen van mijnbouw versnellen, de samenwerking tussen kennisinstellingen bevorderen en leiden tot ‘onafhankelijke, toegankelijke en gezaghebbende’ kennis. Het gaat vooral om onderzoeken voor de korte termijn, van zes maanden tot een paar jaar. “Door deze focus draagt het KEM programma beperkt bij aan kennisvermeerdering binnen de Nederlandse universiteiten”, aldus de TU Delft in een terugblik voor de enquêtecommissie.128

In de brief aan de Tweede Kamer in juni 2016 benadrukt Kamp dat het concept van het onderzoeksprogramma is opgesteld in overleg met SodM en geconcentreerd is op de ‘zorgen en vragen’ over mijnbouwactiviteiten. Ook onderzoeksvragen van de Nationaal Coördinator Groningen komen aan bod. Met de onderzoeken wil het ministerie onder meer de onderzoeken van de NAM over de gaswinning in Groningen onafhankelijk toetsen. Daarnaast gaan betrokken wetenschappers de uitkomsten van hun onderzoek actief met betrokken partijen in Groningen delen. Een wetenschappelijke adviescommissie bewaakt de onafhankelijkheid en adviseert over de onderzoeksvragen. Zij doet jaarlijks verslag over de voortgang van de onderzoeken.129

In mei 2017 gaat de adviescommissie, inmiddels omgedoopt tot wetenschappelijk panel, van start. Rector magnificus Frank Baaijens van de Technische Universiteit Eindhoven is aangesteld als voorzitter. Naast vijf hoogleraren uit binnen- en buitenland schuiven drie vertegenwoordigers aan van het ministerie van Economische Zaken, SodM en de Nationaal Coördinator Groningen. Het onderzoeksbudget voor 2017 is in totaal 4,5 miljoen euro: 2,5 miljoen euro van het ministerie van Economische Zaken en 2 miljoen euro van SodM.130

124 Nationaal Onderzoeksprogramma Aardbevingsrisico’s (NOA), 6 maart 2015.

125 TNO. Mailbericht, 9 maart 2015, 14.27. Onderwerp: Groningen dossier.

126 SodM. Mailbericht, 9 maart 2015, 16.49. RE: Groningen dossier.

127 Ministerie van EZ. Mailbericht, 10 juni 2015, 8.47. Onderwerp: RE: kennisontwikkeling en innovatie agenda en onderzoekprogramma aardbevingen.

128 TU Delft. Schriftelijke inlichting met een overzicht van publicaties en onderzoeksprogramma’s van de TU Delft over het verband tussen gaswinning, bodemdaling en/of aardbevingen, inclusief cruciale momenten en mijlpalen in die kennisontwikkeling en de rol van de TU Delft daarin, 9 december 2021.

129 Kamerstuk II 2015/16, 32849, nr. 80.

Doordat de totstandkoming van het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw lang op zich laat wachten, is de financiering van het onderzoek naar de gevolgen van de gaswinning tot 2017 vooral afhankelijk van de NAM en Shell, aldus de terugblik van de TU Delft. “Na de beving bij Huizinge in 2012 wordt duidelijk dat meer onderzoek nodig is naar de aardbevingen in Groningen. In een gezamenlijk initiatief van TNO, KNMI, Deltares, de Universiteit Utrecht, de Technische Universiteit Delft en de Rijksuniversiteit Groningen worden verscheidene malen onderzoeksplannen geformuleerd en besproken met vertegenwoordigers van het ministerie van Economische Zaken onder de noemer Nationaal Induced Seismicity Platform (NISP) en later ook Nationaal Onderzoek Aardbevingen (NOA). Ook wordt door NWO [De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek] gepoogd om financiering voor wetenschappelijk onderzoek op dit gebied te organiseren, op initiatief van prof. Fokkema, die in de periode 2010-2016 voorzitter van gebiedsbestuur aard- en levenswetenschappen van NWO was. Dit alles leidt echter tot 2017 niet tot substantiële onderzoeksfinanciering door de Nederlandse overheid en veruit de meeste kennisontwikkeling vindt plaats op initiatief en gefinancierd door NAM/Shell.”131

NAM financiert onderzoeksprogramma NWO

Naast het Kennisprogramma Effecten Mijnbouw komt er ook een ‘Nationaal programma Kennisontwikkeling Diepe Ondergrond’, oftewel DeepNL. Dit programma valt onder de paraplu van NWO en gaat in december 2017 van start voor een periode van ongeveer acht jaar. DeepNL wil ‘het fundamentele begrip verbeteren van de dynamiek van de diepe ondergrond onder invloed van menselijk ingrijpen’, aldus NWO. Een ander doel is ‘de onderlinge samenhang’ vergroten van de onderzoeken in Nederland naar dit thema. “De kennis die DeepNL gaat opleveren zal niet alleen van belang zijn om te begrijpen wat de gevolgen zijn van de langjarige gaswinning in Groningen en wat de inwoners van Groningen de komende 50 jaar kunnen verwachten. Ik denk ook aan ander menselijk ingrijpen in de ondergrond, zoals CO2-opslag, zoutwinning, geothermische energie en de oude mijngebieden in Zuid-Limburg”, aldus NWO-voorzitter Stan Gielen bij de aankondiging.

Cruciaal verschil met het KEM-onderzoek is de financiering: DeepNL is voor een groot deel gefinancierd door de NAM. Het totale budget is 23,75 miljoen euro, waarvan 15 miljoen euro van de NAM, 5 miljoen euro van NWO en een ‘PPS-toeslag’ van 3,75 miljoen euro (bijdrage van het ministerie van Economische Zaken). De 15 miljoen euro die de NAM betaalt, is voor rekening van de Maatschap Groningen. Dit betekent dat staatsdeelneming EBN 6 miljoen euro betaalt (40%) en Shell en ExxonMobil elk 4,5 miljoen euro. De belangrijkste thema’s van DeepNL zijn het analyseren van de oorzaken van seismiciteit en bodemdaling, het monitoren en voorspellen van seismiciteit en de gevolgen.

130 Kennisprogramma Effect Mijnbouw (KEM) (1 oktober 2008).

131 TU Delft. Schriftelijke inlichting met een overzicht van publicaties en onderzoeksprogramma’s van de TU Delft over het verband tussen gaswinning, bodemdaling en/of aardbevingen, inclusief cruciale momenten en mijlpalen in die kennisontwikkeling en de rol van de TU Delft daarin, 9 december 2021.

Boek 3

Feitenreconstructie 2012-2017

In de aankondiging van het onderzoeksprogramma benadrukt NWO dat het onderzoek van DeepNL onafhankelijk is en dat de NAM geen zeggenschap heeft over de inhoud of strategie van het programma. Ook worden alle resultaten gepubliceerd. NAM steunt deze werkwijze, benadrukt NWO. “NAM onderschrijft dat het programma aantoonbaar onafhankelijk moet zijn en dat het aan de kwaliteitseisen moet voldoen die NWO stelt.”132

SodM vindt financiering van olie- en gasindustrie ‘absolute no go’ Dat de onderzoeksprogramma’s KEM en DeepNL pas twee jaar na het OVV-rapport van start gaan, komt onder meer door discussies over de onafhankelijkheid van het onderzoek en de rol van SodM bij de programma’s, verklaart inspecteur-generaal Van der Meijden. Van der Meijden merkt in zijn eigen organisatie hoe moeilijk het is om onafhankelijke experts te vinden die geen banden hebben met de olie- en gasindustrie. “Maar het was een monnikenklus, omdat die wereld […] zo klein is”, verklaart Van der Meijden. “Daar liep ik tegen aan toen wij probeerden invulling te geven aan het strikte advies van de OVV: beleg het onderzoek extern en op korte, middellange en lange termijn. […] Nou, waar loop je dan tegen aan? Dat de meeste van dat handje vol experts linksom of rechtsom contacten hebben met de sector, wereldwijd.”

Het ministerie dringt aan op een samenwerking tussen NWO en SodM, maar Van der Meijden vindt het onacceptabel dat het NWO-programma financiering krijgt van Shell (is de NAM, red.). Dat kan hij niet uitleggen aan de buitenwereld. “Ik kwam er op een gegeven moment achter dat NWO gesponsord wordt door Shell met 15 miljoen euro. Dat geld is prachtig, maar ik vond het onverkoopbaar in mijn functie, gevraagd om het onafhankelijk te beleggen, dat ik me zou laten associëren in mijn voorstellen met een organisatie als NWO, die gesponsord werd door Shell. Ik vond dat een absolute no go.”

Van der Meijden deelt zijn kritiek met het ministerie van Economische Zaken. “Ik had het gevoel dat er weerstand was, om dat niet op die manier te doen. […] Klaarblijkelijk had het ministerie het idee “dat doen we maar met NWO” en dat vond de OVV ook. Ik wilde dat niet. […] Ik vrees dat dat voor vertraging heeft gezorgd. […] Dat betekende een vertraging van een jaar.”

Het publieke Kennisprogramma Effecten Mijnbouw, waar SodM wel nauw bij betrokken is, stelt uiteindelijk voor om de wetenschappers in de adviescommissie een protocol te laten ondertekenen over hun integriteit en banden met de olie- en gassector. “Je moest wat”, zegt Van der Meijden. “Is dat waterdicht? Nee, natuurlijk niet. Ze moesten van aanzien zijn, ze moesten beschikbaar zijn, ze moesten zowel per telefoon, per video als fysiek aanwezig kunnen zijn als dat nodig was en ze moesten in zijn totaliteit gezien worden als het beste wat er was. Uiteindelijk is dat gelukt. Dat is een heel fluïde organisatie geworden, die dus heel makkelijk kan inspelen. Maar goed, ik spreek nu van na mijn tijd. Het heeft voor mij veel te lang geduurd voor we het hadden.”133

Maximale magnitude blijft een lastig begrip

De NAM worstelt met de communicatie over de maximale magnitude, verklaart Jan van Elk. Het bedrijf maakt bij het winningsplan 2016 gebruik van een conservatieve schatting en vraagt internationale experts om naar de maximale magnitude in Groningen te kijken. Zij komen in maart 2016 tijdens een workshop bijeen. De experts komen tot een bandbreedte van magnitude 4,0 tot 7,2, met de inschatting dat een maximale magnitude 5,0 de meest waarschijnlijke waarde is.134

132 NWO (november 2017).

“Zij hebben daar een verdeling van de Mmax met ons gedeeld”, aldus Van Elk in zijn verhoor. “En in latere hazard- en risicoanalyses gebruiken we die verdeling. Maar het probleem daarmee is dat die verdeling heel vaak werd misbegrepen. Wat is die verdeling uiteindelijk? Dat zijn gewichten op een logic tree. Dus: er is een kans dat de Mmax iets is. Maar mensen interpreteren dat vaak als de kans dat zo’n aardbeving gaat optreden. Dat is iets heel anders en dat zijn heel verschillende dingen.”135

Inspecteur-generaal Theodor Kockelkoren – vanaf 1 januari 2018 in functie – blikt tijdens zijn openbaar verhoor terug op deze workshop van de NAM en benadrukt dat het bepalen van een bandbreedte van de maximale magnitude een belangrijke stap vooruit is. “Heel lang is van die maximaal mogelijke aardbeving gedacht: nou, dat zal wel niet meer dan 3 zijn. Toen werd het 3,3 en uiteindelijk werd het 3,9. Uiteindelijk werd duidelijk dat die 3,9 niet kon standhouden. De vraag was natuurlijk: maar wat is het dan wel?”

“In 2016 zijn de wereldwijd beste experts bij elkaar gebracht”, vervolgt Kockelkoren. “En zoals wel vaker gebeurt op het moment dat je topexperts bij elkaar brengt: die zijn het niet met elkaar eens. De een zegt “de Mmax”, zoals dat dan heet, “is 4,5” en de ander zegt “nee, dat is 5” en weer een ander zegt “nee, het zou best nog wel 6 of zelfs 6,5 kunnen worden”. De oplossing die daarvoor is gekozen … Dat gebeurt internationaal, zelfs op een geprotocolleerde manier, want u kunt zich voorstellen dat voor het ontwerpen en neerzetten van kerncentrales waar ook ter wereld dit soort vraagstellingen ook heel belangrijk zijn. Het is dus op een geprotocolleerde manier gebeurd en de uitkomst was een soort waarschijnlijkheidsverdeling van die theoretisch maximale aardbeving.”136

6.3 Gasgebouw en gaswinning: naar een verdere productiebeperking

Begin 2014 komen verschillende besluiten over de gaswinning in Groningen tot stand. In een brief aan de Kamer informeert minister Kamp over de genomen besluiten. Allereerst gaat het kabinet akkoord met het nieuwe winningsplan. Bijna 1,5 jaar na de beving bij Huizinge wordt de winning voor het eerst beperkt. Deze paragraaf beschrijft de verdere productiebeperking in de periode tussen januari 2014 en de mei 2017 en de discussies in het gasgebouw die hiermee gepaard gaan. Het gaat in bij de besluitvorming om zowel technische als financiële argumenten. Enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State spelen een doorslaggevende rol. Zij dwingen het kabinet tot een versnelde afbouw. Om verdere verlaging te voorkomen starten de oliemaatschappijen met een lobby, waarbij ze hun pijlen niet alleen richten op ‘Den Haag’, maar ook op de regio.

134 SodM (20 september 2022).

135 Verslag openbaar verhoor van de heer van Elk, 7 september 2022.

136 Verslag openbaar verhoor van de heer Kockelkoren, 14 oktober 2022.

This article is from: