HULPBOEK
GYMNASIUM ONDERBOUW
1 Flumen
Doel v Je leert de mythe kennen over de stichting van de stad Rome en je leert een Latijnse tekst vertalen met behulp van de basiswoorden en grammatica van les 1.
Cultuur
Opdracht 4
Geef de betekenis of een omschrijving van de volgende woorden of uitdrukkingen. T 1
eerzuchtig (alinea 2) / sluwe (alinea 2) / voor zijn karretje kan spannen (alinea 3) / wreken (alinea 3)
Opdracht 5
Leg uit wat een mythe is en laat zien dat het beschreven verhaal over de stichting van Rome een mythe genoemd kan worden. T 2
Opdracht 6
a De titel van deze les is Flumen, in het Nederlands: de rivier. Welke rivier wordt hiermee bedoeld? R
b Hoe heet de landstreek waar het verhaal zich afspeelt? R
c Plaats het verhaal in de tijd. Gebruik de tijdbalk op pagina 14–15 van het tekstboek. R
Opdracht 7
Maak de zinnen af. R
a De rechtmatige koning van Alba Longa heet … … .
b Degene die de macht overneemt, is zijn broer
c De dochter die kinderloos moet blijven, heet … … .
d De god die ingrijpt, heet
e Hij is de god van de
Opdracht 8
Bekijk de onderstaande afbeelding.
Aan welk detail kun je zien dat de riviergod Tiberinus is afgebeeld? T 1
Dit beeld van Tiberinus, de riviergod van de rivier de Tiber, staat op het Capitool in Rome.
Latijnse tekst
Opdracht 9
a Bekijk de woordenlijst naast de tekst en lees nogmaals de laatste vraag in de Nederlandse tekst in het tekstboek. Waarover denk je dat de tekst gaat? T 1
b Luister en lees mee terwijl de tekst in het Latijn wordt voorgelezen. T 1
c Lees twee aan twee elkaar de tekst in het Latijn voor: om de beurt een zin. Let op elkaars uitspraak en verbeter deze zo nodig. T 2
d Bespreek twee aan twee wat er volgens jullie ongeveer in de tekst gebeurt: dat helpt als je de tekst gaat vertalen bij opdracht 15. T 2
Opdracht 10
Bekijk de woordenlijst naast de tekst.
a Welke Nederlandse woorden herken je in de Latijnse werkwoorden audire en videre? T 1
b Noteer een Nederlands woord waarin het Latijnse woord aqua is verwerkt. T 1
c Sommige steden hebben een arboretum
Ga met behulp van de woordenlijst na wat daar te zien is. T 1
Opdracht 11
a Bekijk de eerste regel Rex servum vocat. Welke woordsoorten komen voor in deze zin?
Kies uit: zelfstandig naamwoord / werkwoord / lidwoord T 1
b Wie is de rex in dit verhaal? T 1
c Kies de beste vertaling voor Rex … vocat en leg je antwoord uit. T 2
1 De koning roept.
2 Een koning roept.
3 Koning roept.
d Weet je al wie de servum is in dit verhaal? T 1
e Wat is nu de beste vertaling voor servum : ‘een slaaf’ of ‘de slaaf ’? Licht je keuze toe. T 2
Opdracht 12
De tweede regel luidt: Servus venit. Wat is de beste vertaling: ‘De slaaf komt’ of ‘Een slaaf komt’? Licht je keuze toe. T 2
Opdracht 13
De derde regel luidt: Infantes audit. Kies de juiste vertaling: ‘De baby’s horen’ of ‘Hij hoort de baby’s’. Licht je keuze toe. T 1
Opdracht 14
In deze tekst wordt een opdracht gegeven.
a In welke tekstregel wordt de opdracht genoemd en met welk tekstelement (bijvoorbeeld een woord, woordgroep of een zin) wordt de opdracht aangegeven? T 2
b Wat houdt de opdracht in? Noteer de Latijnse woorden. T 2
Opdracht 15
Vertaal de gehele tekst in begrijpelijk Nederlands. I
Opdracht 16
Kies het juiste antwoord en maak de zin af. T 2
A De slaaf doet precies wat de koning beveelt, want
B De slaaf doet niet precies wat de koning beveelt, want
.
Leer de vetgedrukte woorden van de woordenlijst uit je hoofd. Digitaal oefenen? Maak de bijbehorende drill.
11 Pugna
Cultuur
Opdracht 38
Geef de betekenis of een omschrijving van de volgende woorden of uitdrukkingen. T 1
doordrenkt (alinea 2) / variant (alinea 2) / executies (alinea 1) / beul (alinea 2) / aan elkaar gewaagd waren (alinea 3)
Opdracht 39
Zet de onderdelen van het dagprogramma in het Colosseum in de juiste tijdsvolgorde. R
I executies
II optocht van gladiatoren
III dierenshows
IV schijngevechten
V gladiatorengevechten
Opdracht 40
a Noteer drie onderdelen die de spelen een buitengewoon gewelddadig karakter gaven. R
b Licht voor elk aspect toe hoe wij hier tegenwoordig naar kijken. Beargumenteer je antwoord. I
Doel v Je leert over een gewelddadig onderdeel van de Ludi: de gladiatorengevechten en je leert een Latijnse tekst vertalen met behulp van de basiswoorden en grammatica van les 11. nog eerder eerder nu vertaling
Latijnse tekst
Opdracht 41
Bekijk de woordenlijst naast de tekst.
a Welk vet gedrukt basiswoord kennen wij tegenwoordig als jongensnaam? En welke meisjesnaam is ervan afgeleid? T 1
b Tijdens wetenschappelijke promoties aan de Nederlandse universiteiten is vaak de Latijnse spreuk ‘Hora est!’ te horen. Wat zou deze spreuk betekenen, denk jij? I
c Noteer de bijwoorden die antwoord geven op de vraag ‘wanneer?’. T 1
Opdracht 42
r. 2 purgabant
Welke vertaling is onjuist? Leg je antwoord uit. T 2
1 (ze) waren aan het reinigen
2 (ze) waren bezig te reinigen
3 (ze) hebben gereinigd
Opdracht 43
Bekijk de eerste alinea. Er wordt verteld wat nu (op het moment van het verhaal) gebeurt, wat eerder gebeurde en wat nog eerder gebeurde. Neem het schema hieronder over en noteer de persoonsvormen en de gevraagde gegevens in de juiste kolom. T 2
vb r. 1 erat (ipf) (hij) was etc.
Opdracht 44
Vertaal alinea 2 in begrijpelijk Nederlands. I
Opdracht 45
r. 20–21 fugit … recusat
a In welke tijd van het werkwoord staan deze persoonsvormen? T 1
b Leg aan de hand van de situatie uit waarom deze tijd van het werkwoord wordt gebruikt. T 2
Opdracht 46
r. 26–31 Sic … premebat Hieronder zie je hoe een leerling deze tekstpassage heeft vertaald. Let op de vertaling van de persoonsvormen.
Zo overtrof de soldaat de gladiator in slimheid. Hij had het gevecht nog niet beëindigd: hij wacht immers op een teken van de keizer. De toeschouwers hebben gezwegen. De keizer keek. De keizer was ondertussen aan het denken: ‘Crispinus was tot nog toe altijd winnaar. Hij overwon al honderd tegenstanders.’ Daarom heeft hij zijn duim met de andere vingers omsloten.
a Welke persoonsvormen heeft de leerling niet correct vertaald? Noteer de Latijnse tekstelementen en leg uit wat er fout is gegaan. T 2
b Geef nu de correcte vertaling van de persoonsvormen die je bij a hebt genoteerd. T 2
c In r. 28–29 heeft de leerling een andere fout gemaakt. Leg uit wat er fout gegaan is en verbeter de vertaling. T 2
d Lees de door jou gemaakte vertaling van alinea 2 nogmaals door en controleer vooral je vertaling van de persoonsvormen. Verbeter eventuele fouten. T 2
Opdracht 47
Bekijk de afbeelding hieronder en lees het bijschrift. Over de herkomst van het gebaar ‘duim omhoog’ en ‘duim omlaag’ bestaan allerlei theorieën. Het idee dat een ‘duim omhoog’ betekende dat een gladiator mocht blijven leven is een wijd verspreid misverstand. In dat geval hield de keizer zijn duim omsloten met de andere vingers (pollicem premere). Een uitgestoken duim (pollicem vertere) betekende een doodvonnis, maar het is onzeker of de duim daarbij naar boven of naar beneden wees.
a Citeer het Latijnse tekstelement waarin het vonnis van de keizer gegeven wordt. T 1
b Waarom kiest de keizer voor dit vonnis? Verklaar je antwoord door in te gaan op de context. T 2
c Waarvoor staan ‘duim omhoog’ en ‘duim omlaag’ tegenwoordig? T 1
Leer de vetgedrukte woorden van de woordenlijst uit je hoofd. Digitaal oefenen?
Maak de bijbehorende drill.
Publiek in het Colosseum houdt massaal de duim omlaag. Het schilderij waarvan de afbeelding een detail is heet dan ook Pollice verso. Het werd in 1872 gemaakt door JeanLéon Gérôme.
Werkwoord
Plusquamperfectum 11.1
Doel v Je leert hoe je het plusquamperfectum herkent en vertaalt.
Wie spreekt over iets dat op een nog eerder moment dan het verleden (imperfectum / perfectum) gebeurde, gebruikt de voorverleden tijd van het werkwoord. In het Latijn heet deze tijd het plusquamperfectum (pqp).
voorverleden verleden heden toekomst
plusquamperfectum vocaverat hij had geroepen imperfectum vocabat hij riep, was aan het roepen
perfectum vocavit hij riep, hij heeft geroepen
praesens vocat hij roept
Hoe nauwkeurig in het Latijn de verschillende tijden worden gebruikt, zie je in het onderstaande voorbeeld.
tegenwoordige tijd praesens nu Pueri narrant:
verleden tijd imperfectum + perfectum
eerder ‘Dum turba plaudebat, gladiator exsultavit,
voorverleden tijd plusquamperfectum nog eerder nam adversarium necaverat.’
De jongens vertellen:
‘Terwijl de menigte applaudisseerde, juichte de gladiator,
want hij had zijn tegenstander gedood.’
De jongens vertellen nu, in de tegenwoordige tijd, over wat eerder gebeurde en gebruiken daarvoor dus de verleden tijd: ‘Terwijl de menigte applaudisseerde, juichte de gladiator’. Wanneer ze vertellen waarom de gladiator dat deed, vertellen ze wat nog eerder is gebeurd, en gebruiken ze de voorverleden tijd: ‘want hij had zijn tegenstander gedood’.
praesens imperfectum perfectum plusquamperfectum enkelvoud eerste persoon tweede persoon derde persoon
meervoud eerste persoon tweede persoon derde persoon
voc o vocas vocat
vocamus vocatis vocant
vocabam vocabas vocabat
vocabamus vocabatis vocabant
vocavi
vocavisti vocavit
vocavimus
vocavistis
vocaverunt
vocaveram
vocaveras vocavera-t
vocavera-mus
vocavera-tis
vocav era nt
vertaling eerste persoon ev ik roep ik riep ik riep, ik heb geroepen ik had geroepen
Let op! Het plusquamperfectum herken je aan de kenletters - era-.
19 Neem het schema over.
a Vul de ontbrekende persoonsvormen aan. T 2
b Vertaal alle persoonsvormen. T 2
praesens imperfectum perfectum plusquamperfectum
1 Latijn vitat vertaling
2 Latijn sedebant vertaling
3 Latijn curaverunt vertaling
4 Latijn negaverant vertaling
20 Vertaal de zinnen. I
1 Filius prope matrem manebat, sicut ea rogaverat.
2 Quando in arena sanguis hominum et bestiarum terram coloraverat, Marcus semper oculos clausos tenebat.
3 In mensa stabant pocula. Servus pocula vino compleverat.
4 Quamquam hostis eum vulneraverat, miles tamen pugnam finire recusavit.
21 Kies een van de Latijnse zinnen van 20 en leg de keuze voor de verschillende tijden uit. Gebruik in je antwoord de informatie bij de tijdlijn op p. 94. T 2
2 bestia (wild) dier colorare kleuren clausos gesloten
3 mensa tafel
4 quamquam hoewel
Zinsdelen
v Persoonsvorm
De soldaat brengt de gezagvoerder een bericht.
In deze zin is brengt de persoonsvorm. Kenmerken van de persoonsvorm:
v De persoonsvorm is een zinsdeel.
v De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
v De persoonsvorm zegt wat er gebeurt in de zin.
v De persoonsvorm heeft een duidelijke band met het onderwerp. Als het onderwerp van enkelvoud meervoud wordt, verandert de persoonsvorm mee:
De soldaat brengt de gezagvoerder een bericht. De soldaten brengen de gezagvoerder een bericht.
v Onderwerp
Vogels vliegen over de heuvels.
In deze zin is Vogels het onderwerp. Kenmerken van het onderwerp:
v Het onderwerp is een zinsdeel.
v Het onderwerp kan uit één woord bestaan of uit meer woorden : De enthousiaste menigte op het plein applaudisseerde voor de overwinnaar.
v Het onderwerp is degene die iets doet of iets is in de zin : Julius roept zijn broer.
v Het onderwerp kan ook een dier, ding of abstract begrip zijn : De wolf redt de kinderen.
v Lijdend voorwerp
Het paard drinkt water
In deze zin is water het lijdend voorwerp. Kenmerken van het lijdend voorwerp:
v Het lijdend voorwerp is een zinsdeel.
v Een zin heeft altijd een onderwerp en een persoonsvorm, maar niet altijd een lijdend voorwerp. Of een zin een lijdend voorwerp heeft, hangt af van het werkwoord.
Bij het werkwoord slapen volstaat de persoonsvorm. Je kunt niet iets slapen : De jongen slaapt.
Je kunt wel iets achtervolgen, in dit geval de wolf : De jager achtervolgt de wolf.
v Het lijdend voorwerp kan uit één woord bestaan of uit meer woorden : De leerling leest een heel dik boek.
v Het lijdend voorwerp ondergaat dat wat gedaan wordt : Ik kam mijn haar
v Meewerkend voorwerp
De priester offert een stier aan de goden.
In deze zin is aan de goden het meewerkend voorwerp. Kenmerken van het meewerkend voorwerp :
v Het meewerkend voorwerp is een zinsdeel.
v Een zin heeft altijd een onderwerp en een persoonsvorm, maar niet altijd een meewerkend voorwerp. Of een zin een meewerkend voorwerp heeft, hangt af van het werkwoord.
Bij het werkwoord horen kun je alleen toevoegen wát er gehoord wordt (de luidruchtige ganzen); dat is het lijdend voorwerp :
De meisjes horen de luidruchtige ganzen.
Bij het werkwoord overhandigen kun je toevoegen wát er overhandigd wordt (een zwaard); dat is het lijdend voorwerp. Daarnaast is er iemand aan wíe het zwaard overhandigd wordt (Pollux); dat is het meewerkend voorwerp: Castor overhandigt Pollux een zwaard.
v Het meewerkend voorwerp kan uit één woord bestaan of uit meer woorden.
v Het meewerkend voorwerp is het zinsdeel dat iets ontvangt:
Hij schreef een liefdesbrief aan haar
v Bijwoordelijke bepaling
De gladiatoren vechten in de arena.
In deze zin is in de arena een bijwoordelijke bepaling.
Kenmerken van de bijwoordelijke bepaling:
v De bijwoordelijke bepaling is een zinsdeel.
v Een zin hoeft niet per se een bijwoordelijke bepaling te bevatten.
v Een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten: Gisteren wandelden we met onze vrienden door de heuvels.
v Een bijwoordelijke bepaling geeft extra informatie en geeft vaak antwoord op de vragen waar?, wanneer?, waarmee?, hoe? en waardoor?.
v Bijvoeglijke bepaling
De soldaten van de koning liepen door de straten.
In deze zin is van de koning een bijvoeglijke bepaling.
Kenmerken van de bijvoeglijke bepaling:
v De bijvoeglijke bepaling is onderdeel van een zinsdeel. Het is dus geen zelfstandig zinsdeel. In de volgende zin is de bijvoeglijke bepaling van de schilder onderdeel van het lijdend voorwerp het vakmanschap van de schilder: Hij prijst het vakmanschap van de schilder.
v De bijvoeglijke bepaling geeft extra informatie bij een zelfstandig naamwoord.
S∙P∙Q∙R onderbouw vormt samen met S∙P∙Q∙R bovenbouw een doorlopende leerlijn
Latijnse Taal en Cultuur die aansluit op het examenprogramma LTC waarin de samenhang tussen taal en cultuur — tekst in context — centraal staat.
Het complete aanbod van S∙P∙Q∙R onderbouw :
v Tekstboek
v Hulpboeken (drie delen)
v Licentie met uitlegvideo’s en adaptieve idioom- en grammaticatrainer
v Docentenmateriaal
boom.nl/voortgezetonderwijs.nl
September 2024