Sport, bewegen en gezondheid
le P: a O git g T di in LE ief gev us m cl ro In lee
Angerenstein Sport en Bewegen
Profieldeel
Angerenstein Sport en Bewegen Angerenstein Sport en Bewegen is een complete serie leermiddelen voor het uit boeken met theorie en opdrachten, online verdiepingsstof, digitale toetsen en docentenondersteuning. Ieder boek bestaat uit leereenheden die samen alle relevante informatie bevatten voor studenten die een opleiding Sport en Bewegen volgen.
Sport, bewegen en gezondheid deel 2 Sport, bewegen en gezondheid deel 2 is een van de twee boeken voor de profielkerntaken voor de Coördinator sport, bewegen en gezondheid. Dit boek richt zich op de rol van de coördinator sport, bewegen en gezondheid. Daarbij is onder andere aandacht voor gedragsverandering, gezondheidsbeleid en de invloed van sport en bewegen op de gezondheid.
Maak samen werk van onderwijs
Sport, bewegen en gezondheid deel 2
kwalificatiedossier Sport en Bewegen. Angerenstein Sport en Bewegen bestaat
Boom beroepsonderwijs wil jongeren helpen zich te ontwikkelen tot echte vakmensen. Wij zijn er voor de doeners en de makers. Om samen werk te maken van onderwijs verbinden wij docenten, studenten en het bedrijfsleven met elkaar. Zo zorgen we ervoor dat jongeren het beste uit zichzelf halen. Met inspirerend lesmateriaal voor een wereld die continu verandert. Dat maakt ons trots! Let op: Dit boek is onderdeel van een combipakket en is niet afzonderlijk te bestellen. Het pakket bestaat uit dit boek en een licentie voor de digitale leeromgeving. Combipakket ISBN 9789037256284.
2 i.s.m.
9 789037 256352
SPORT, BEWEGEN EN GEZONDHEID DEEL 2
COLOFON Boom beroepsonderwijs info@boomberoepsonderwijs.nl www.boomberoepsonderwijs.nl Auteurs: Marco Barten, werkzaam bij Kenniscentrum Sport, Rachel van den Berg, Ton van der Eerden, Bert Geenen, Anneke Hiemstra, werkzaam bij Kenniscentrum Sport; Mirjam van Loo, Rob Oostveen, Michel Verkade Met medewerking van: CIOS Nederland Eindredactie: Bert Geenen Titel: Sport, bewegen en gezondheid deel 2 Beeld met dank aan: Verbaal Visuele Communicatie BV; Diabetes Desk (www.diabetesdesk.nl), Hodes Bouwsystemen B.V. (www.hodeswmo-unit.nl), Natuursprong (www.natuursprong.nl); Foto Gewoan Dwaan / Douwe Bijlsma; Wikipedia / Brankoc; Vereniging van Bechterewpatiënten Eindhoven e.o.; www.optimaalsporten.nl; www.able2.nl; OMRON Healthcare Europe B.V.; Twynstra Gudde; TNO rapport 'De bijdrage van leefstijlfactoren aan de incidentie van en de sterfte aan kanker in Nederland' (2014); Longfonds; nationaalkompas.nl; Reumafonds; CBS; Schönbeck Y, van Buuren S. Factsheet Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie. Leiden, TNO 2010. www.tno.nl/groei; Voedingscentrum; PON, 2014; Wikimedia / Desherinka ISBN: 978 90 3725 635 2 Tweede druk/tweede oplage © Boom beroepsonderwijs 2020 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bijvoorbeeld een (digitale) leeromgeving
of een reader in het onderwijs (op grond van artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-uvo.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Boom beroepsonderwijs, te vinden op www.boomberoepsonderwijs.nl.
INHOUDSOPGAVE Voorwoord ......................................................................................................................... 8 Leereenheid 1
Diabetes mellitus ............................................................................................................ 11 Casus .................................................................................................................................. 12 Theorie .............................................................................................................................. 14 1.1
Bloedsuikerregulatie ......................................................................................... 14
1.2
Diabetes mellitus ................................................................................................ 17
1.3
Diabetes mellitus type 2 in Nederland ....................................................... 20
1.4
Risicofactoren ..................................................................................................... 22
1.5
Gevolgen ............................................................................................................... 24
1.6
Interventies .......................................................................................................... 31
Verwerkingsopdrachten .............................................................................................. 41 Leereenheid 2
Kanker ............................................................................................................................... 47 Casus ................................................................................................................................. 48 Theorie ............................................................................................................................... 51 2.1
Wat is kanker? ..................................................................................................... 51
2.2
Behandeling van kanker .................................................................................. 51
2.3
Kanker in Nederland ......................................................................................... 55
2.4
Risicofactoren ...................................................................................................... 57
2.5
De gevolgen van kanker .................................................................................. 58
2.6
Preventie .............................................................................................................. 59
2.7
Interventies ......................................................................................................... 70
Verwerkingsopdrachten .............................................................................................. 77 Leereenheid 3
Longaandoeningen ...................................................................................................... 85 Casus ................................................................................................................................. 87
4
Theorie ............................................................................................................................. 90 3.1
Longaandoeningen in Nederland ............................................................... 90
3.2
Bouw en werking van de longen ................................................................. 92
3.3
Astma .................................................................................................................... 97
3.4
COPD ..................................................................................................................... 101
3.5
Taaislijmziekte ................................................................................................. 107
3.6
Gevolgen van longaandoeningen ............................................................. 109
3.7
In kaart brengen van de beginsituatie ...................................................... 112
3.8
Trainingsmethoden en interventies .......................................................... 116
Verwerkingsopdrachten ........................................................................................... 124 Leereenheid 4 Reumatische aandoeningen ..................................................................................... 131 Casus ................................................................................................................................ 132 Theorie ............................................................................................................................ 134 4.1
Reumatische aandoeningen ........................................................................ 134
4.2
Reumatische aandoeningen in Nederland .............................................. 147
4.3
Risicofactoren ................................................................................................... 150
4.4
Gevolgen van reuma ....................................................................................... 152
4.5
Interventies ........................................................................................................ 154
Verwerkingsopdrachten ........................................................................................... 160 Leereenheid 5
Ouderen .......................................................................................................................... 167 Casus ............................................................................................................................... 169 Theorie ............................................................................................................................. 171 5.1
Ouderen en vergrijzing ................................................................................... 171
5.2
Gezondheid van ouderen ............................................................................... 175
5.3
Beweeggedrag van ouderen ......................................................................... 183
5.4
Alcoholgebruik en rookgedrag van ouderen .......................................... 190
5.5
Het voedingsgedrag van ouderen .............................................................. 196
5.6
Ouderen, slaapgedrag en stress .................................................................. 202
5.7
Interventies gericht op ouderen ................................................................. 207
Verwerkingsopdrachten ............................................................................................ 213 Leereenheid 6 Overgewicht en afvallen ........................................................................................... 225 Casus ............................................................................................................................... 226
5
Theorie ............................................................................................................................ 228 6.1
Omschrijving en normen .............................................................................. 228
6.2
Overgewicht en obesitas in Nederland .................................................... 238
6.3
Oorzaken van overgewicht .......................................................................... 242
6.4
Gezondheidsrisico’s van overgewicht ..................................................... 246
6.5
Testen en meten .............................................................................................. 249
6.6 Interventies ....................................................................................................... 256 6.7
Afvallen ............................................................................................................... 261
Verwerkingsopdrachten ........................................................................................... 274 Leereenheid 7
Gezondheid en gezondheidsgedrag ..................................................................... 283 Casus ............................................................................................................................... 284 Theorie ........................................................................................................................... 286 7.1
Gezondheid en gezondheidsgedrag .......................................................... 286
7.2
Geslacht en gezondheid ................................................................................. 293
7.3
Sociaal-economische status en gezondheid ........................................... 298
Verwerkingsopdrachten ........................................................................................... 310 Leereenheid 8 Gedragsverandering ................................................................................................... 315 Casus ................................................................................................................................ 316 Theorie ............................................................................................................................ 318 8.1
Determinanten van gezondheidsgedrag ................................................. 318
8.2
Modellen gezondheidsgedrag ..................................................................... 326
8.3
Coping .................................................................................................................. 332
8.4
Motiverende gespreksvoering ..................................................................... 335
Verwerkingsopdrachten ............................................................................................ 341 Leereenheid 9 Gezondheidsbeleid ..................................................................................................... 347 Casus ............................................................................................................................... 348 Theorie ............................................................................................................................ 350 9.1
Missie, visie en beleid .................................................................................... 350
9.2
Beleidsplan ........................................................................................................ 354
9.3
Beleidsinstrumenten ..................................................................................... 359
9.4
Verandermanagement .................................................................................. 366
9.5
Ontwikkelingen in de gezondheidszorg in Nederland ....................... 368
9.6 Gezondheidsbeleid .......................................................................................... 377 Verwerkingsopdrachten ........................................................................................... 388
6
Leereenheid 10 Samenwerken in netwerken ................................................................................... 393 Casus ............................................................................................................................... 394 Theorie ........................................................................................................................... 396 10.1 Wat is samenwerken in een netwerk? .................................................... 396 10.2 Aspecten van samenwerking ..................................................................... 399 10.3 De innovatiespiraal ........................................................................................ 402 10.4 De Netwerkanalyse ........................................................................................ 407 10.5 De Veranderdriehoek ...................................................................................... 411 10.6 De Tijdlijnmethode ......................................................................................... 414 Verwerkingsopdrachten .......................................................................................... 420
7
VOORWOORD Angerenstein SB (Sport en Bewegen) is een complete serie leermiddelen voor het kwalificatiedossier Sport en Bewegen. Angerenstein SB bestaat uit boeken met theorie en opdrachten, online verdiepingsstof en digitale toetsen. Dit boek is een van de vijf boeken voor de basiskerntaken van het kwalificatiedossier Sport en Bewegen op mbo-niveau 3 en 4. In het volgende schema staan de boeken van Angerenstein SB.
Niveau 4
Niveau 3
Coördinator buurt, onderwijs en sport
Coördinator sport, bewegen en gezondheid
•
BOS-medewerker
•
Sport, bewegen en gezondheid, deel 1
•
SB-projecten coördineren
•
Sport, bewegen en gezondheid, deel 2
•
BPV-opdrachten
•
SB-projecten coördineren
•
BPV-opdrachten
Coördinator sport- en bewegingsagogie
Coördinator sportinstructie, training en coaching
•
Bewegingsagoog, deel 1
•
SB-projecten coördineren
•
Bewegingsagoog, deel 2
•
BPV-opdrachten
•
SB-projecten coördineren
•
BPV-opdrachten
Sport- en bewegingsleider •
De sportleider als lesgever (kerntaak 1, deel A)
•
De sportleider als begeleider, deel 1 (kerntaak 1, deel B)
•
De sportleider als begeleider, deel 2 (kerntaak 1, deel B)
•
De sportleider als trainer-coach (kerntaak 1, deel C)
•
De sportleider als organisator en SB-functionaris (kerntaken 2 en 3)
De opbouw van de leereenheden Ieder boek bevat leereenheden die de sport- en bewegingsleider in opleiding gedurende zijn of haar opleiding veelvuldig zal raadplegen. Deze leereenheden bestaan uit: • theorie (+ online verdiepingsstof) • casuïstiek • verwerkingsopdrachten • digitale toetsen.
8
Theorie De leereenheden bevatten de informatie die relevant is voor de sport- en bewegingsleider in opleiding. De theorie wordt verlevendigd met voorbeelden uit het SB-werkveld. Aanvullende informatie vind je in de verdiepingsstof die beschikbaar is op www.angerenstein.nl/sb.
Casus De casus bestaat meestal uit een situatie waar een sport- en bewegingsleider tegenaan kan lopen in beroepspraktijk. Aan de hand van een aantal kennis- en vaardigheidsopdrachten probeer je te bedenken wat je het best in deze situatie zou kunnen doen.
Verwerkingsopdrachten Bij iedere paragraaf van een leereenheid hoort een aantal verwerkingsopdrachten. Deze opdrachten helpen je de informatie uit de theorie te verwerken. Doordat je actief met de informatie aan de slag gaat, onthoud je de informatie beter. Bij iedere opdracht staat welk theoriedeel je kunt gebruiken om de opdracht op te lossen. Je kunt zelf kiezen of je de opdrachten alleen maakt of met een groepje. Ook is het mogelijk om de opdrachten eerst alleen te maken en daarna met een groepje medestudenten. Bij sommige opdrachten, zoals de woordspin, werk je in een groepje. Je kunt zelf kiezen welke opdrachten je maakt. Soms zit er voor een deel overlap in de opdrachten. De opdrachten worden langzaam maar zeker moeilijker. Bij de eerste opdrachten ligt het accent op kennis, bij de laatste opdrachten gaat het meer om het begrijpen en toepassen.
Digitale leeromgeving Voordat je de digitale leeromgeving kunt gebruiken moet je je licentie activeren. • Overleg met je docent welk type account je gebruikt. • Ga naar www.boomberoepsonderwijs.nl/licentie • Bekijk de instructiefilm of lees het stappenplan. • Volg de stappen. Daarna kun je aan de slag!
Verwijzingen Bij sommige verwerkingsopdrachten of theorie staat een verwijzing naar de website van Angerenstein SB. Daar vind je dan de bron (bijvoorbeeld een filmpje, afbeelding of website) die je nodig hebt bij het maken van de opdracht.
9
Digitale toetsen Bij iedere leereenheid kun je een nulmeting doen waarmee je kunt laten zien wat je al kent en kunt. Je weet dan bijvoorbeeld aan welke onderwerpen je nog extra aandacht moet besteden. Zodra je een leereenheid hebt afgerond, kun je een eindtoets maken. Daarmee laat je zien wat je hebt geleerd. Beide toetsen bevatten vragen over alle leerdoelen van de leereenheid. Veel plezier en succes met het werken met Angerenstein SB!
10
L E E R E E N H E I D
01 DIABETES MELLITUS Diabetes mellitus is de medische term voor suikerziekte. Er zijn meerdere types suikerziekte te onderscheiden. In deze leereenheid komt de specifieke doelgroep mensen met diabetes mellitus type 2 aan bod. De leefstijlcoach kan mensen met diabetes type 2 begeleiden. Daarnaast kan de leefstijlcoach de leefstijlfactoren bewegen en voeding inzetten als middel ter preventie van diabetes mellitus type 2. ▶ VERDIEPINGSSTOF - WEBSITES OVER DIABETES MELLITUS
De inhoud van deze leereenheid 1.1 Bloedsuikerregulatie 1.2 Diabetes mellitus 1.3 Diabetes mellitus type 2 in Nederland 1.4 Risicofactoren 1.5 Gevolgen 1.6 Interventies
11
CASUS DE SUIKER VAN MEVROUW BALINGE Mevrouw Balinge is een dame van Surinaamse afkomst. Ze is 60 jaar en heeft sinds een jaar diabetes type 2. De leefstijladviseur van de huisartsenpraktijk waar ze onder controle is, heeft met haar doorgenomen welke factoren meespelen bij het verloop van haar diabetes. Ze kreeg het advies om af te vallen en meer te bewegen. Ze is acht maanden geleden bij jouw sportschool begonnen met sporten. Aanvankelijk ging het erg goed, ze kwam ongeveer drie keer in de week en de kilo’s vlogen eraf. Ze kreeg complimenten van de diabetesverpleegkundige en mocht stoppen met een deel van haar medicatie. De afgelopen maand heeft mevrouw Balinge wat minder vaak gesport. Er waren steeds weer andere belangrijke dingen waardoor haar afspraak in de sportschool even verschoven moest worden. Vandaag komt ze binnen en zegt dat ze vandaag niet wil sporten, omdat ze vanmiddag met vriendinnen gaat koken voor een buurtfeest later deze week. Je vraagt of ze tijd heeft om een kopje koffie te drinken en jullie gaan even zitten voor een gesprekje.
Suggesties voor het gebruik van de casus Een casus kan op verschillende manieren vormgegeven worden en je kunt er op verschillende manieren gebruik van maken. In dit voorbeeld zijn de vormgeving en aanpak min of meer afgeleid van wat gangbaar is binnen het probleemgestuurd onderwijs. Je kunt gebruikmaken van een binnen dit concept passende aanpak, zoals de Achtbaan of de Zevensprong.
Globale aanpak van de casus 1 2 3 4 5
Bespreek en bepaal de kern (centrale probleemstelling) van de casus. Verhelder onduidelijke begrippen (door opzoeken, discussiëren). Wat wil jij leren van deze casus? Bepaal een aantal voor jou belangrijke leerdoelen. Werk de leerdoelen uit. Rapporteer de gevonden resultaten.
Voorbeelden van sturende vragen bij deze casus Als dit gewenst is, kun je kiezen voor een meer gestructureerde aanpak en kun je gericht kennisdoelen (reproductief, toepassen) of vaardigheidsdoelen aan de casus koppelen.
12
Kennis a Wat is diabetes type 2? Benoem de verschillen met diabetes type 1. b Wat is de relatie tussen het ontstaan van diabetes type 2 en leefstijl? c Bepaalde bevolkingsgroepen hebben meer kans op het ontwikkelen van diabetes type 2. Welke bevolkingsgroepen zijn dat? d In welke fase van gedragsverandering zit mevrouw Balinge? Waaraan kun je dat zien?
Vaardigheden Rollenspel. Verdeel de rollen (mevrouw Balinge, leefstijlcoach, observatoren).
e Bereid een intakegesprek met mevrouw Balinge voor waarbij haar motivatie besproken f
wordt. Voer het motivatiegesprek met mevrouw Balinge. Achterhaal of er factoren zijn die een terugval zouden kunnen veroorzaken. Ga samen op zoek naar manieren om dit te voorkomen.
13
THEORIE 1.1
Bloedsuikerregulatie
Diabetes Mellitus is de medische term voor suikerziekte. Om te kunnen begrijpen wat er gebeurt bij diabetes mellitus, is het belangrijk om te weten hoe het lichaam in een gezonde situatie de hoeveelheid suiker in het bloed onder controle houdt. Suiker is een belangrijke brandstof die nodig is om weefsels hun functie te kunnen laten uitoefenen. Suiker behoort tot de voedingsstofgroep koolhydraten. Koolhydraten kun je onderverdelen in enkelvoudige en meervoudige suikers. Een voorbeeld van enkelvoudige suiker is glucose. Een voorbeeld van meervoudige suiker is zetmeel. Alle koolhydraten worden tijdens de spijsvertering afgebroken tot glucose, zodat de koolhydraten opgenomen kunnen worden in het lichaam. ▶ VERDIEPINGSSTOF - KOOLHYDRATEN
Het bloed zorgt voor de verspreiding van glucose door het hele lichaam. De hoeveelheid suiker in het bloed wordt de bloedsuikerspiegel genoemd. De bloedsuikerspiegel schommelt bij gezonde mensen tussen de 4 en de 8 mmol/l (millimol per liter). Het lichaam zorgt er zelf voor dat deze grenzen niet overschreden worden. Op het moment dat glucose opgenomen wordt in het bloed, stijgt de bloedsuikerspiegel. Door deze stijging gaat er een signaal naar de alvleesklier (pancreas) dat er insuline nodig is.
De alvleesklier ligt in de buikholte onder de lever, achter de maag.
14
▶ VERDIEPINGSSTOF - ALVLEESKLIER
Insuline is een hormoon dat gemaakt wordt in bepaalde cellen van de alvleesklier. Deze cellen worden de bètacellen (β-cellen) van de eilandjes van Langerhans genoemd. Insuline kan op twee manieren zorgen voor een verlaging van de bloedsuikerspiegel. Allereerst zorgt insuline ervoor dat glucose vanuit het bloed opgenomen kan worden in de cellen. Insuline is de ‘sleutel’ die de cel opent voor glucose. In de cellen wordt glucose gebruikt als brandstof. Daarnaast zorgt insuline ervoor dat glucose die niet direct nodig is, in de cellen opgeslagen wordt als glycogeen. Glycogeen is een ingewikkeld koolhydraat dat bestaat uit lange strengen glucosemoleculen. De opslag van glycogeen vindt vooral plaats in de lever en het spierweefsel.
Regulatie bloedsuikerspiegel door insuline en glucagon.
15
Op het moment dat de bloedsuikerspiegel laag is, gaat er een signaal naar de alvleesklier dat er glucagon nodig is. Glucagon is een hormoon dat eveneens gemaakt wordt in de alvleesklier. De cellen die glucagon maken worden de alfacellen (α-cellen) van de eilandjes van Langerhans genoemd. Glucagon brengt de bloedsuikerspiegel omhoog door ervoor te zorgen dat het in de lever opgeslagen glycogeen omgezet wordt in glucose, waarna het afgegeven wordt aan het bloed. De opslagcapaciteit voor glycogeen is beperkt. Opgeslagen glycogeen blijft ongeveer acht uur beschikbaar. Wordt het binnen deze tijd niet gebruikt, dan wordt glycogeen omgezet in vet. Vet kan onbeperkt opgeslagen worden. Gedurende de dag vinden er schommelingen plaats in de bloedsuikerspiegel. De bloedsuikerspiegel stijgt door eten, de bloedsuikerspiegel daalt doordat het lichaam glucose verbruikt. Tijdens inspanning zal er meer glucose verbruikt worden dan in rust. Daardoor zal er tijdens inspanning een sterkere daling van de bloedsuikerspiegel plaatsvinden dan in rust. De hormonen insuline en glucagon zorgen er samen voor dat de bloedsuikerspiegel binnen de grenzen blijft.
Voorbeeld van een bloedsuikerspiegel gedurende de dag.
16
1.2
Diabetes mellitus
De medische term voor suikerziekte is diabetes mellitus. Letterlijk betekent dit ‘doorloop zoet als honing’. Deze naam is gegeven omdat zoete urine een van de verschijnselen van diabetes is. Bij gezonde mensen is er geen glucose aanwezig in de urine. Bij diabetes is het lichaam niet in staat om de bloedsuikerspiegel te regelen. Er zijn verschillende soorten diabetes te onderscheiden. De bekendste vormen van diabetes zijn diabetes type 1 en 2 en zwangerschapsdiabetes.
Diabetes type 1 Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte. Vaak ontstaat het al op jonge leeftijd. Het begint meestal heel acuut met heftig ziek zijn. Bij een auto-immuunziekte is er sprake van een ‘vergissing’ van het afweersysteem van het lichaam. Normaal gesproken zorgt het afweersysteem voor het opruimen van ziekmakers. Bij diabetes type 1 heeft het afweersysteem de β-cellen van de eilandjes van Langerhans kapotgemaakt. Het gevolg is dat het lichaam geen insuline meer kan maken. Zonder insuline kun je niet leven. Je hebt de insuline nodig om glucose in de lichaamscellen te krijgen. Mensen met diabetes type 1 zullen insuline moet spuiten. De oorzaak voor het ontstaan van diabetes type 1 is nog onduidelijk. Er kan sprake zijn van genetische aanleg voor het ontwikkelen van diabetes. In de meeste gevallen speelt erfelijkheid maar een kleine rol. Het is nog onvoldoende bekend waarom het afweersysteem de eilandjes van Langerhans gaat aanvallen. Met behulp van wetenschappelijk onderzoek wordt gezocht naar oorzaken.
Diabetes type 2 Diabetes type 2 wordt niet gerekend tot de auto-immuunziektes, maar tot de metabole aandoeningen (er gaan echter steeds meer geluiden op dat er wel auto-immuunprocessen bij het ontstaan van deze ziekte betrokken zijn). Vroeger werd diabetes type 2 ‘ouderdomssuiker’ genoemd, maar steeds vaker komt diabetes type 2 ook bij jonge mensen voor. Het is een sluipende ziekte. Het begint heel geleidelijk met kleine klachten. Daardoor duurt het vaak een tijd voordat de diagnose gesteld wordt. Bij diabetes type 2 maakt het lichaam wel insuline, maar is het lichaam niet voldoende gevoelig voor die insuline. Dit wordt insulineresistentie genoemd. Er is meer insuline nodig om de cellen te openen voor glucose. In de loop van de tijd neemt de insulineproductie van de alvleesklier steeds verder af. De ziekte heeft een progressief verloop. Bij het ontstaan van diabetes type 2 speelt erfelijkheid een grotere rol dan bij type 1. Daarnaast wordt het ontstaan van diabetes type 2 sterk bepaald door de leefstijlfactoren. Bij meer dan 80% van de mensen met diabetes type 2 komt overgewicht voor.
17
▶ VERDIEPINGSSTOF - GLUCOSETRANSPORT
Werking van insuline bij diabetes.
Symptomen diabetes mellitus type 2 Diabetes type 2 begint heel langzaam. De klachten die veroorzaakt worden door de diabetes zijn vaag en nauwelijks merkbaar. De meeste mensen gaan met deze klachten niet naar de huisarts. Op deze manier kan het voorkomen dat mensen jarenlang rondlopen met diabetes type 2 zonder dat ze het weten. Als iemand een of meer van de volgende klachten heeft, kan de huisarts voorstellen om met behulp van bloedonderzoek de aanwezigheid van diabetes te onderzoeken.
18
Symptomen van diabetes.
19
Zwangerschapsdiabetes Zwangerschapsdiabetes is een tijdelijke vorm van diabetes. Direct na de bevalling is deze vorm van diabetes weer verdwenen. Zwangerschapsdiabetes wordt ook wel diabetes gravidarum genoemd. Zwangerschapsdiabetes kan optreden vanaf de 24e week van de zwangerschap. Door zwangerschapshormonen reageert het lichaam minder goed op insuline. Normaal gesproken maakt een zwangere vrouw extra insuline aan. Bij zwangerschapsdiabetes gebeurt dat niet of gebeurt het te weinig. Als gevolg hiervan neemt het bloedsuikergehalte toe.
Symptomen van zwangerschapsdiabetes De symptomen van zwangerschapsdiabetes zijn grotendeels gelijk aan die van diabetes type 2. Daarnaast zijn er een aantal specifieke kenmerken die met de zwangerschap te maken hebben: • het ongeboren kindje is te groot voor het aantal weken zwangerschap • er is een teveel aan vruchtwater. Baby’s van moeders met zwangerschapsdiabetes zijn vaak erg groot bij de geboorte. Dit kan leiden tot gecompliceerde, moeilijke bevallingen die soms gevaarlijk kunnen zijn voor moeder en kind. Het risico op zwangerschapsdiabetes is vergroot wanneer: • er eerder sprake was van zwangerschapsdiabetes • iemand eerder een kind van meer dan 4500 gram kreeg. Daarnaast gelden dezelfde risicofactoren als bij diabetes type 2. Als er sprak is van verhoogd risico, wordt er bloedonderzoek gedaan in de 24e tot de 28e week van de zwangerschap. Als iemand al eerder zwangerschapsdiabetes heeft gehad, kan ervoor gekozen worden om in een eerder stadium onderzoek te doen. Na de bevalling verdwijnt de zwangerschapsdiabetes meestal binnen een dag.
1.3
Diabetes mellitus type 2 in Nederland
In 2018 waren er bijna 1.2 miljoen Nederlanders met diabetes. Dat waren ongeveer 625.000 mannen en 560.000 vrouwen. Ongeveer 90% heeft diabetes type 2. Dan is er nog een aanzienlijke groep die een voorstadium van diabetes heeft en hier nog niet van op de hoogte is. Bij deze groep is er sprake van een verstoorde bloedsuikerregulatie, maar de waardes
20
bevinden zich nog onder de norm waarmee de diagnose diabetes gesteld mag worden. Van deze groep krijgt een derde binnen zes jaar diabetes. Volgens het Diabetes Fonds horen wekelijks ruim 1000 mensen dat ze diabetes hebben. In bijna alle leeftijdsgroepen komt bij mannen vaker diabetes voor dan bij vrouwen. De kans op het krijgen van diabetes neemt toe met de leeftijd en is iets groter bij mannen dan bij vrouwen.
Diabetes komt vaker voor bij Nederlanders met een migratieachtergrond. Bij Nederlanders van Turkse, Marokkaanse of Surinaamse afkomst komt diabetes twee tot drie keer zo vaak voor als bij Nederlanders zonder migratieachtergrond. Het meest uitgesproken is de groep Nederlanders van Hindoestaans-Surinaamse afkomst. Uit die groep heeft 37% van de 60-plussers diabetes. Diabetes komt vaker voor bij mensen met een lager opleidingsniveau. Bevolkingsonderzoek toont aan dat ook onbekende diabetes vaker voorkomt bij mensen met een lager opleidingsniveau. Bij mannen van 65 jaar en ouder komt diabetes relatief meer voor bij
21
laagopgeleiden dan bij hoogopgeleiden. Zo heeft 17,3% van de laagopgeleiden en 10,8% van de hoogopgeleiden diabetes. Bij vrouwen van 45 tot 65 jaar komt diabetes meer dan twee keer zoveel voor bij laagopgeleiden (7,1%) dan bij hoogopgeleiden (3,1%).
Veel mensen sterven aan de complicaties van diabetes. Diabetes wordt lang niet altijd in de doodsoorzaak benoemd. Daardoor zijn de sterftecijfers voor diabetes nog geen betrouwbare maat.
1.4
Risicofactoren
De verklaring voor de toename van het aantal mensen met diabetes moet vooral gezocht worden in de vergrijzing en het verslechteren van de leefstijl. Leeftijd en leefstijlfactoren zijn daarmee de belangrijkste risicofactoren voor het ontstaan van diabetes type 2. Risicofactoren voor het ontstaan van diabetes type 2: • Leeftijd Hoe ouder je wordt, hoe groter de kans op diabetes. • Overgewicht Overgewicht en vetophoping rond de taille vergroot de kans op diabetes.
22
• •
• • • •
•
•
•
•
Bewegen Een inactieve leefstijl verhoogt de kans op diabetes. Stress Stress kan de bloedsuikerwaarde ontregelen, chronische verhoging van de stresshormonen verhoogt de kans op diabetes. Cholesterol Hoog cholesterol geeft extra risico op diabetes. Erfelijkheid Vader, moeder, broer of zus met diabetes type 2 verhoogt de kans op diabetes. Bloeddruk Een hoge bloeddruk verhoogt de kans op diabetes. Zwangerschapsdiabetes Als een vrouw diabetes heeft gehad tijdens de zwangerschap, heeft ze later meer kans op diabetes type 2. Als de moeder zwangerschapsdiabetes heeft gehad, heeft het kind een hoger risico op diabetes. Roken Roken maakt het lichaam minder gevoelig voor insuline, de kans op diabetes neemt met 30 tot 40% toe. Afkomst Nederlanders van Surinaams-Hindoestaanse, Turkse of Marokkaanse afkomst hebben een grotere kans op diabetes type 2. Medicijnen Het gebruik van bepaalde medicijnen verhoogt de kans op diabetes. Een voorbeeld hiervan is prednison. Aandoeningen Bij een aantal aandoeningen is de kans op diabetes hoger. Een voorbeeld hiervan is coeliakie.
Metaboolsyndroom Het metaboolsyndroom wordt in de medische literatuur ook wel ‘syndroom X’ of het ‘dodelijk kwartet’ genoemd. Bij het metaboolsyndroom gaat het om een groep van risicofactoren die vaak gezamenlijk voorkomen. Diabetes type 2 is sterk verbonden met het metaboolsyndroom. Bij meer dan 80% van de mensen met diabetes type 2 komt het metaboolsyndroom voor. Het is een combinatie van gezondheidsproblemen die kunnen leiden tot ernstige gezondheidsklachten. Het proces verloopt sluipend, het lichaamsgewicht neemt toe en de conditie neemt af. Bij het metaboolsyndroom is er sprake van meerdere van de volgende verschijnselen: • overgewicht, vooral als er sprake is van veel vetstapeling in de buikregio • te hoge bloedsuikerwaardes
23
•
verstoorde vethuishouding, slechte verhouding tussen goed en slecht cholesterol en een teveel aan vetachtige stoffen (triglyceriden) in het bloed • hoge bloeddruk. Door te gaan bewegen en een gewichtsverlies van 5-10% worden de risico’s al sterk verminderd.
1.5
Gevolgen
Zoals alle chronische aandoeningen, kan diabetes mellitus zowel psychische als fysieke gevolgen hebben.
Psychische gevolgen De psychische gevolgen zijn afhankelijk van de ernst en de aard van de aandoening. In nog grotere mate zullen de psychische gevolgen afhankelijk zijn van iemands copingstijl.
Sociale steun zoeken Mevrouw Kers heeft van de dokter te horen gekregen dat ze diabetes mellitus type 2 heeft. Ze heeft via een vriendin contact gezocht met een dame van haar leeftijd die ook diabetes mellitus type 2 heeft. Morgen gaat ze samen met haar vriendin op bezoek bij deze mevrouw. Ze heeft een hele lijst met vragen opgesteld. Fijn dat haar vriendin met haar mee wil! Dan kunnen ze er naderhand nog samen over praten.
Geruststellende gedachten Mevrouw Kers heeft van de dokter te horen gekregen dat ze diabetes mellitus type 2 heeft. Ze heeft gehoord dat bijna 1 miljoen Nederlanders deze aandoening hebben. Als zo veel mensen ermee rondlopen, zal het wel wat meevallen. Haar overbuurvrouw heeft ook diabetes. Je ziet helemaal niet dat die ziek is, sterker nog: ze ziet er gezond uit. Dan zal het allemaal wel meevallen, denk je niet?
Fysieke gevolgen Door diabetes is het lichaam niet meer in staat om de bloedsuikerspiegel binnen bepaalde grenzen te houden. Als de bloedsuikerspiegel te laag wordt, spreekt men van een hypoglykemie of een hypo. Als de bloedsuikerspiegel te hoog wordt, spreekt men van een hyperglykemie of een hyper.
24
Hypo’s en hypers Bij een hypoglykemie daalt de bloedsuikerspiegel tot onder de 4 mmol/l. Een hypoglykemie is een gevaarlijke toestand waarbij snel gehandeld moet worden. Inzicht in de werking van schommelingen in de bloedsuikerspiegel kan het risico op het ontstaan van een hypo verminderen.
Een hypo kan ontstaan door: • te veel bloedsuikerverlagende medicatie zoals insuline of tabletten • niet genoeg of te laat eten • zware inspanning zonder extra te eten.
Omdat de hersenen alleen glucose als brandstof kunnen gebruiken, hebben de hersenen als eerste last van een tekort aan glucose. Bij een hypo is er sprake van een acuut probleem. Als er bij de eerste tekenen van een hypo niet direct gehandeld wordt, kan dit leiden tot bewusteloosheid, diabetisch coma en uiteindelijk tot de dood.
Symptomen van een hypoglykemie • • • • • • • •
plotselinge, heftige honger hoofdpijn transpiratie bleekheid verwarring, wisselend humeur, vreemd gedrag trillerig duizeligheid moeheid.
Het doormaken van een hypo kan gevoelens van angst veroorzaken. Sommige mensen proberen als gevolg van deze angst het hypo te voorkomen door te zorgen voor hoge bloedsuikers. Aangezien hoge bloedsuikers erg schadelijk kunnen zijn, is dit niet verstandig. Als angst het leven gaat beheersen, is het verstandig om hulp te zoeken. Bij een hyperglykemie stijgt de bloedsuikerspiegel tot boven de 10 mmol/l.
Een hyper kan ontstaan door: • te weinig bloedsuikerverlagende medicatie zoals insuline of tabletten • te weinig bewegen • infectieziekten, zoals griep.
25
De ontwikkeling van een hyper gaat geleidelijker dan die van een hypo. Als de symptomen van een hyper optreden, heeft men nog een aantal uren de gelegenheid om maatregelen te nemen en de hyper terug te dringen. Wordt er geen actie ondernomen, dan kan een hyperglykemie leiden tot bewusteloosheid en coma.
Symptomen van een hyperglykemie • • • • • •
veel plassen continu dorstig zijn vermoeidheid misselijkheid, braken algeheel gevoel van malaise adem die ruikt naar aceton.
Door de hoge bloedsuikers ontstaat er een verschil in suikerconcentratie tussen de bloedbaan en de weefsels. Het lichaam wil het concentratieverschil zo klein mogelijk houden. Als er te weinig insuline is, kan de glucose zich niet verplaatsen door de celwanden. Water kan zich wel zonder problemen door de celwanden verplaatsen. Om het concentratieverschil toch zo klein mogelijk te houden, zal water uit de cellen zich naar de bloedbaan verplaatsen. Het vochttekort in de weefsels veroorzaakt dorst. Al het vocht in de bloedbaan veroorzaakt het vele plassen.
26
▶ VERDIEPINGSSTOF - DIFFUSIE VERDIEPINGSSTOF - OSMOSE
Complicaties van diabetes Lichamelijke gevolgen die veroorzaakt worden door een aandoening worden ook wel complicaties genoemd. Complicaties die kunnen ontstaan bij diabetes, ontstaan vooral doordat er lange tijd sprake is van een te hoge bloedsuikerspiegel. Organen, weefsels, bloedvaten en zenuwen kunnen niet goed tegen deze hoge suikerwaardes. Daarnaast raakt door de hoge bloedsuiker het afweersysteem van slag. Het lichaam wordt vatbaarder voor ontstekingen en schimmelinfecties. Veelvoorkomende complicaties van diabetes zijn onder andere: hart- en vaatziekten, oogproblemen, zenuwaandoeningen, voetproblemen, nierproblemen, gewrichtsklachten en depressie.
Hart- en vaatziekten Bijna 75% van de mensen met diabetes sterft aan hart- en vaatziekten, zoals een hart- of herseninfarct. Wat de precieze oorzaak is dat mensen met diabetes zo veel kans hebben op hart- en vaatziekten is nog niet volledig duidelijk. Er wordt op dit moment veel wetenschappelijk onderzoek gedaan om het precieze mechanisme achter het ontstaan van hart- en vaatziekten bij diabetes te verduidelijken. Men zoekt de oorzaak in het volgende. Door diabetes vindt er een verandering plaats in de wanden van de bloedvaten. De hoge bloedsuiker veroorzaakt een beschadiging van de vaatwanden. Door beschadigingen treedt er makkelijker een vernauwing van de bloedvaten op, doordat vettige stoffen blijven hangen aan de oneffenheden van de vaatwand. Dit proces wordt ook wel slagaderverkalking of arteriosclerose genoemd. Arteriosclerose vergroot de kans op hart- en vaatziekten. Bij mensen met diabetes type 2 komt erg vaak het metaboolsyndroom voor, hierdoor wordt de kans op hart- en vaatziekten ook aanzienlijk groter. Er is aangetoond dat hoge bloedsuikers de oorzaak kunnen zijn van hartritmestoornissen, doordat deze zich binden aan eiwitten die een rol spelen bij de regulering van het hartritme.
Diabetische retinopathie Retina is de medische term voor netvlies. Diabetische retinopathie is de term die gebruikt wordt voor de beschadigingen aan het netvlies als gevolg van diabetes. ▶ VERDIEPINGSSTOF - ANATOMIE EN FUNCTIE VAN HET OOG
27
Diabetische retinopathie ontstaat doordat er beschadigingen optreden in de bloedvaten van het netvlies door langdurig te hoge bloedsuikerwaardes. De afwijkingen aan de bloedvaten kunnen al aanwezig zijn voordat iemand merkt dat hij slechter ziet. Hoe langer de diabetes bestaat, hoe groter de kans op deze aandoening is. Slechte bloedsuikerregulatie en een hoge bloeddruk versnellen het proces van het ontstaan van retinopathie. Als diabetische retinopathie niet op tijd behandeld wordt, kan slechtziendheid of blindheid het gevolg zijn.
Bij diabetische retinopathie is het netvlies beschadigd.
Diabetische neuropathie Zenuwen krijgen hun voeding en zuurstof vanuit kleine bloedvaatjes. Als deze kleine bloedvaatjes door langdurig hoge bloedsuikers aangetast worden, kan er zenuwschade optreden. Deze schade wordt neuropathie genoemd. Bij diabetische neuropathie gaat het meestal om zenuwschade aan de motorische en sensibele zenuwen van de benen. Omdat het proces heel geleidelijk verloopt, wordt in het begin de schade niet opgemerkt. Als de schade toeneemt, zullen er klachten ontstaan en deze zullen geleidelijk verergeren. Bij schade aan de sensibele zenuwen verandert het gevoel, neemt het gevoel af of verdwijnt het gevoel op sommige plaatsen. Bij schade aan motorische zenuwen kan spierzwakte of vermoeidheid optreden bij activiteiten. Naast schade aan sensibele en motorische zenuwen, kunnen ook zenuwen van het autonome zenuwstelsel aangedaan zijn. Schade aan autonome zenuwen heeft invloed op de werking van het orgaan dat door deze zenuwen aangestuurd wordt. Het kan bijvoorbeeld problemen bij de maag, darmen of geslachtsorganen veroorzaken.
28
Diabetische voet Veel mensen met diabetes krijgen last van hun voeten. De klachten ontstaan als gevolg van diabetische neuropathie. Door de neuropathie werken de sensibele zenuwen niet goed in delen van de voet. Op deze plaatsen kunnen makkelijk wondjes ontstaan. Door de beschadigde bloedvaten zullen wondjes minder makkelijk genezen. Daarnaast hebben mensen met diabetes een grotere kans op infecties. Een ontstoken wond is extra lastig te behandelen. Als diabetische voeten niet veelvuldig en grondig gecontroleerd worden, kan een onschuldig wondje leiden tot een grote wond, zweren en in de ergste gevallen zal er een teen, een deel van de voet of de hele voet geamputeerd moeten worden. De volgende voorzorgsmaatregelen voorkomen veel problemen: • Houd de bloedsuiker zo goed mogelijk. • Zorg voor goede schoenen die niet knellen of drukplekken veroorzaken. • Loop niet op blote voeten. • Knip teennagels niet te kort af en knip ze recht af om ingroeien te voorkomen. • Controleer de voeten regelmatig, controleer de onderkant met een spiegel. • Ga met wondjes naar de huisarts.
Diabetische voet.
Diabetische nefropathie Nieren filteren afvalstoffen uit het bloed en verwijderen de afvalstoffen via de urine. Daarnaast regelen de nieren de hoeveelheid vocht en zouten in het lichaam. Diabetische nefropathie is schade aan de nieren die ontstaan is als gevolg van diabetes. Net als bij de diabetische retinopathie, de diabetische neuropathie en de diabetische voetklachten, wordt ook deze aandoening veroorzaakt doordat de kleine bloedvaten aangetast zijn. Dit heeft tot gevolg dat de nierfilters hun werk niet meer goed kunnen doen. Het eerste teken van diabetische nefropathie is de aanwezigheid van bepaalde eiwitten in de urine. Op dat moment
29
zijn er nog geen klachten, omdat de nieren veel reservecapaciteit hebben. Er ontstaan pas klachten als een groot deel van de nierfunctie uitgevallen is. Om dit te voorkomen wordt diabetespatiënten geadviseerd om een keer per jaar de urine te laten onderzoeken op de aanwezigheid van eiwitten. Diabetische nefropathie veroorzaakt vermindering van de nierfunctie. Afhankelijk van de omvang van de schade kan het nodig zijn om over te gaan tot een dialysebehandeling.
Bij diabetische nefropathie werken nierfilters niet meer goed.
Stijve gewrichten Stijve gewrichten als gevolg van diabetes wordt ook wel diabetische cheiroarthropathie of limited joint mobility genoemd. Bindweefsel rondom de gewrichten bestaat voor een groot deel uit collageen. Door hoge bloedsuikers wordt het collageen stug, dit wordt ook wel ‘versuikering’ van het bindweefsel genoemd. Hierdoor neemt de beweeglijkheid van de gewrichten af. Het kan in alle gewrichten van het lichaam plaatsvinden.
30
Door diabetische cheiroarthropathie kunnen de vingergewrichten stijver worden.
Depressie Depressie komt twee keer zo vaak voor bij mensen met diabetes. Het is lastig om een depressie bij iemand met diabetes te ontdekken, omdat de klachten die veroorzaakt worden door de depressie vaak aan de diabetes toegeschreven worden. Een ontregelde diabetes kan leiden tot een futloos gevoel, weinig eetlust, geen zin hebben in seks. Deze klachten passen echter ook bij een depressie. De oorzaak van dat mensen met diabetes meer kans hebben op een depressie wordt onder andere gezocht in de hormonale ontregeling als gevolg van diabetes. Daarnaast heeft iemand met diabetes een grote verantwoordelijkheid bij de regulering van de diabetes. Deze last wordt soms als erg zwaar gezien. Het is bekend dat het hebben van een chronische ziekte de kans op het ontstaan van een depressie vergroot. Het is van belang dat een depressie onderkend en behandeld wordt. Een depressie kan een negatief effect hebben op de regulatie van de bloedsuikerspiegel.
1.6
Interventies
Interventies kunnen gericht zijn op het voorkómen van diabetes type 2. Op het moment dat er al sprake is van diabetes type 2 zijn interventies vooral gericht op het voorkómen van complicaties van diabetes type 2.
31
Preventie door leefstijlinterventies De leefstijlcoach zal zijn kennis en kunde inzetten om de klant te helpen met het bereiken van een gezonde(re) leefstijl. Bij preventief trainen en werken aan een gezondere leefstijl, kunnen de algemene richtlijnen voor bewegen en de richtlijn gezonde voeding aangehouden worden.
Voorkómen van complicaties De interventies die toegepast worden als er sprake is van diabetes type 2 zijn er allemaal op gericht om de bloedsuikerspiegel onder controle te houden. Door een goede bloedsuikerspiegel kunnen complicaties worden voorkomen of uitgesteld. Daarnaast kan door training en gezonde voeding de medicatie om de bloedsuikerspiegel onder controle te houden soms omlaag. Interventies richten zich op de volgende aspecten: • gezonde leefstijl - actieve leefstijl - gezonde voeding • medicijnen • kennis over de aandoening. De interventies op het gebied van gezonde voeding worden bij deze doelgroep gedaan door een diëtist. Als het gaat om preventie van diabetes type 2, kunnen de richtlijnen voor gezonde voeding van het Voedingscentrum aangehouden worden.
Bewegen Verbetering van de conditie gaat samen met een verbetering van de gezondheid. De klant zal de effecten merken en de vooruitgang zal zichtbaar zijn in testresultaten. Het aerobe uithoudingsvermogen is een zeer goede voorspeller voor gezondheid en sterfte. Bij mensen met diabetes type 2 is er vaak sprake van een verminderd aeroob uithoudingsvermogen. Daarnaast is er door een langere periode van inactiviteit vaak sprake van een verminderde spierkracht.
32
Het trainingsprogramma voor mensen met overgewicht en diabetes type 2 moet gericht zijn op het verbeteren van het aerobe uithoudingsvermogen en een toename van spierkracht. De trainingsprikkel moet zo intensief mogelijk zijn zonder dat er sprake is van uitputting. Om een zo intensief mogelijke prikkel te kunnen geven, moet de trainer goed op de hoogte zijn van de belastbaarheid van de klant. De beginsituatie moet nauwkeurig in kaart gebracht zijn. Het schrijven van een trainingsplan is maatwerk. Bij onderbelasting zal er minder effect optreden, bij overbelasting neemt kans op blessures toe.
• •
Inspanning kan de bloedsuikerspiegel direct laten dalen. Regelmatige inspanning leidt tot structurele verbetering van de gevoeligheid van het lichaam voor insuline.
De groep mensen met diabetes mellitus type 2 heeft een grotere kans op diverse aandoeningen, waaronder hart- en vaatziekten. Begin daarom met het afnemen van een Physical Activity Readiness Questionnaire ofwel PAR-Q.Als het antwoord op een of meer vragen ‘ja’ is, moet eerst een arts geraadpleegd worden voordat je gaat beginnen met fysieke activiteiten. Als de deelnemer van de arts toestemming heeft gekregen voor het starten met fysieke activiteiten, vraag dan bij de deelnemer na of er beperkingen opgelegd zijn. Gemiddeld duurt het drie tot vier maanden voordat iemand die lang inactief is geweest in staat is om 150 tot 180 minuten per week te bewegen. Zorg daarom voor een geleidelijke opbouw van zowel trainingsomvang als trainingsintensiteit.
Globale opbouw van de trainingen • • •
start met een lage intensiteit vergroten van capaciteit (duur, omvang) vergroten van vermogen (intensiteit).
Duurtraining Als mensen met overgewicht, obesitas en/of diabetes type 2 starten met sporten, zijn ze vaak lange tijd inactief geweest. Bij het opstellen van het trainingsprogramma gaat veiligheid uiteraard boven alles. Daarom wordt vaak met een lage intensiteit gestart, bijvoorbeeld op 50% van de maximale hartfrequentie (HFmax) of 40% van de hartslagreserve volgens Karvonen. Steeds vaker wordt gebruikgemaakt van de Borg RPE-schaal (Ratings of Perceived Exertion). De Borg RPE-schaal is een subjectieve-belastingschaal. Hierbij geeft de klant aan hoe zwaar hij de inspanning ervaart. De schaal is bijvoorbeeld handig als de klant medicijnen neemt die van invloed zijn op de hartfrequentie.
33
Borg RPE-schaal (Ratings of Perceived Exertion). De kwaliteit van de instructie heeft invloed op de betrouwbaarheid van je meting. Een standaardinstructie zorgt voor een verbetering van de betrouwbaarheid.
Standaardinstructie bij gebruik van de Borg RPE-schaal Geef tijdens de lichaamsbeweging aan hoe zwaar je de belasting vindt. De ervaren zwaarte hangt voornamelijk af van de mate van inspanning, vermoeidheid in de spieren en het gevoel van ‘buiten adem zijn’. Bekijk de scores op de schaal. Geef een score van 6 tot 20. Hierbij betekent 6 geen enkele belasting en 20 een maximale inspanning. Probeer jouw gevoelens zo eerlijk mogelijk te beschrijven zonder te overwegen hoe zwaar de belasting werkelijk is. Geef noch een overschatting, noch een onderschatting. Alleen jouw eigen gevoel is hierbij belangrijk, niet wat andere mensen aangeven. Kijk naar de schaal en beschrijvingen, kies een getal (6-20). Bron: www.fysiovragenlijst.nl.
Duurtrainingsprogramma’s moeten minimaal bestaan uit drie sessies, waarbij er per training 400 kcal verbruikt worden. Optimale resultaten worden bereikt bij een trainingsfrequentie van vier tot vijf keer per week, waarbij per trainingssessie 500 kcal verbruikt worden. Om de intensiteit sneller te kunnen laten toenemen, kan er naast de duurtraining ook gebruikgemaakt worden van intervaltrainingen. Hierbij kunnen bijvoorbeeld blokken van 30 tot 45 seconden arbeid op 70 tot 90% van de maximale hartfrequentie, afgewisseld worden
34
met 1 tot 2 minuten van relatieve rust (rustig lopen, fietsen enzovoort). Afhankelijk van de conditie van de klant, kan bijvoorbeeld gestart worden met 4 tot 8 intervalblokken. Voor de verhouding tussen arbeid en relatieve rust wordt een verhouding van 1 op 2 aangehouden (bijvoorbeeld: 45 seconden arbeid wordt gevolgd door 1,5 minuut relatieve rust).
Krachttraining Krachttraining is een effectieve trainingsvorm voor mensen met diabetes type 2. Een toename van spiermassa heeft een gunstig effect op de bloedsuikerregulatie. Het effect wordt vooral veroorzaakt door de toename van insulinegevoeligheid. Daarnaast neemt bij toename van de spiermassa de ruststofwisseling toe, wat gunstig is als er ook sprake is van overgewicht. Een toename van spiermassa zorgt ook voor een grotere opslagcapaciteit van glycogeen. Een ander voordeel is dat klanten door een toename van de spierkracht beter zullen gaan functioneren in hun dagelijks leven. Door toename van kracht in de benen zullen ze nu bijvoorbeeld de trap kunnen nemen waar ze vroeger een lift nodig zouden hebben. Ze zullen een actiever leven gaan leiden doordat hun lichaam het beter aankan. Hierdoor wordt de vicieuze cirkel van inactiviteit doorbroken. Bij de krachttraining worden volume en intensiteit geleidelijk opgevoerd over een periode van 6 tot 12 weken. Er wordt gewerkt van 1 naar 3 series met 8 tot 10 herhalingen op 70 tot 80% van het maximale gewicht dat je kunt tillen in een oefening met één herhaling (Bron: KNGF-standaard Beweeginterventie diabetes mellitus type 2). Hierbij wordt volume en intensiteit afgestemd op de mogelijkheden van de klant. Het effect van training op de bloedsuikerspiegel is afhankelijk van de trainingsintensiteit en kan 24 tot 48 uur aanhouden. Geadviseerd wordt om met een frequentie van minimaal drie keer per week te trainen.
Preventie van hypoglykemie tijdens training • • • •
•
Trainen in groepsverband waarbij begeleiding op de hoogte is van de aandoening verhoogt de veiligheid. Laat de klant een medische identificatie dragen, zodat hulpverleners in het geval van een calamiteit weten dat de klant bekend is met diabetes type 2. Breng medesporters op de hoogte, hoe te handelen in geval van een hypoglykemie. Voor de training moet een inschatting gemaakt worden van de intensiteit en de duur van de training, hierdoor kunnen voeding en medicatie afgestemd worden op de inspanning. Als de klant een glucosemeter heeft, meet hij voor de training en een halfuur na de training zijn bloedsuikerwaarde (zelfcontrole). Dit is vooral de eerste trainingsmaand van belang. De bedoeling is dat hij zijn eigen lichaam goed leert aanvoelen.
35
• • • •
•
De training wordt alleen gestart als de bloedsuikerwaarden voorafgaand aan de training tussen de 6 en de 16 mmol/l liggen. Tijdens de training heeft de klant snelle koolhydraten bij zich, zoals druivensuiker. De klant moet stoppen met sporten als hij klachten ervaart die kunnen wijzen op een aankomende hypoglykemie. De klant die zelf insuline toedient, spuit bij voorkeur niet in lichaamsdelen die actief zijn tijdens het sporten. Toename van de doorbloeding kan leiden tot snellere opname van de insuline, waardoor de kans op een hypoglykemie toeneemt. De klant traint niet in geval van ziekte of infectie.
Meten van de bloedsuiker kan met een vingerprik. ▶ VERDIEPINGSSTOF - EERSTE HULP BIJ HYPOGLYKEMIE Richtlijnen ter preventie van een hypoglykemie tijdens beweegactiviteiten (bron: KNGF). Duur en type inspanning
Glucosewaarde voor aanvang
Extra koolhydraten
30 minuten lichte inspanning
< 5 mmol/l
10-15 gram
> 5 mmol/l
geen
< 5 mmol/l
30-45 gram
5-10 mmol/l
15 gram
10-16 mmol/l
geen
< 5 mmol/l
45 gram
5-10 mmol/l
30-45 gram
10-16 mmol/l
15 gram
30-60 minuten matige inspanning
1 uur matige inspanning
36
Welke voedingsmiddelen passen bij een hoeveelheid koolhydraten van 15, 30 en 45 gram? (bron: KNGF) Hoeveelheid koolhydraten
Producten
15 gram
Kleine banaan, appel, peer, minimars, glas frisdrank of vruchtensap, plak ontbijtkoek, evergreen, 1 snee brood
30 gram
Kleine banaan, appel, peer, minimars, glas frisdrank of vruchtensap, plak ontbijtkoek, evergreen, 1 snee brood 1 krentenbol 1 tosti 1 snee brood met honing 1 stukje taart
45 gram
1 flesje energiesportdrank 1 gewone mars 1 broodje kroket 3 sneden brood 2 sneden brood met jam
Andere veiligheidsmaatregelen • •
•
Vooraf voldoende vocht innemen, er mag geen dorstgevoel zijn. De klant controleert voor en na de training de voeten op wondjes. Als er voor de training een wondje gevonden wordt, mag de klant niet trainen. Er moet eerst behandeling plaatsvinden. De klant moet stopen als er klachten optreden die kunnen wijzen op overbelasting of zuurstofgebrek van de hartspier.
Medicatie Als voorlichting en leefstijladviezen onvoldoende effect hebben, wordt gestart met bloedglucoseverlagende medicijnen. Bij diabetes type 2 zullen dat in eerste instantie tabletten zijn. Verschillende soorten medicijnen verlagen de bloedsuikerwaarde op een verschillende manier. Enkele voorbeelden zijn: • Sommige medicijnen kunnen de glucoseproductie van de lever verminderen, zodat de lever minder glucose afgeeft aan het bloed. • Sommige medicijnen verminderen de opname van glucose vanuit het spijsverteringsstelsel, zodat er minder glucose opgenomen wordt in het bloed. • Sommige medicijnen verhogen de aanmaak van insuline door de alvleesklier, zodat er meer insuline is om de bloedsuikerspiegel naar beneden te brengen. • Sommige medicijnen maken de weefsels gevoeliger voor de opname van glucose vanuit het bloed.
37
Metformine Een voorbeeld van een medicijn dat voorgeschreven wordt bij diabetes type 2 is metformine. Metformine is meestal het eerste medicijn dat wordt voorgeschreven. Het maakt de weefsels gevoeliger voor insuline. De lever maakt hierdoor minder bloedsuiker aan en de spieren nemen makkelijker glucose op uit het bloed. Hierdoor zal de bloedsuikerspiegel dalen.
Insuline Een ander bekend medicijn is insuline. Er zijn verschillende soorten insuline. Alle insulinesoorten verlagen de bloedsuikerspiegel, maar dat doen ze in verschillende snelheden. Insuline wordt gespoten met een insulinepen. In sommige gevallen heeft de patiënt een pompje. Het pompje geeft bijna constant een kleine hoeveelheid insuline af, de patiënt kan makkelijk de dosering iets aanpassen als het nodig is.
Insulinepen en insulinepompje.
38
Gecombineerde leefstijlinterventies Diabetes type 2 komt vaak voor in combinatie met overgewicht. Sinds 2019 is er vanuit de basiszorgverzekering een vergoeding mogelijk voor hulp bij overgewicht. Een huisarts kan een patiënt met overgewicht verwijzen naar een team zorgverleners. De zorgverleners in het team gaan ieder op hun eigen beroepsgebied aan de slag, om samen met de patiënt te werken aan een gezonde leefstijl, de gecombineerde leefstijlinterventie of GLI. Het team van zorgverleners in een GLI kan bijvoorbeeld bestaan uit: • huisarts • diabetesverpleegkundige • praktijkondersteuner voor de huisartsenpraktijk • leefstijlcoach (hbo) • diëtist • fysiotherapeut of oefentherapeut • trainer (geen vergoeding vanuit de zorgverzekering). Een GLI is bedoeld voor mensen met een BMI hoger of gelijk aan 25, met daarnaast nog een andere aandoening (co-morbiditeit) of mensen met een BMI hoger of gelijk aan 30. Vier miljoen Nederlanders voldoen aan deze criteria. De zorgverzekeraar bepaalt welke GLI hij voor zijn klanten vergoedt. Voorwaarde voor vergoeding is dat het effect van de GLI bewezen positief is. Op dit moment zijn er drie GLI’s waarvan het positieve effect is bewezen. Alleen deze GLI-programma’s worden vergoed door de zorgverzekeraar. De programma’s die op dit moment erkend worden, zijn: CooL, BeweegKuur en Slimmer. Daarnaast bestaan er nog tal van andere leefstijlprogramma’s die zich meestal richten op diabetes type 2 in combinatie met overgewicht. Enkele voorbeelden zijn: Nationale Diabetes Challenge, PRISMA, focus op zelfzorg, Keer Diabetes2 Om. Een voorbeeld van een gecombineerde leefstijlinterventie is de BeweegKuur, zoals hierboven al is genoemd. Doelgroep in de BeweegKuur zijn mensen met obesitas of overgewicht in combinatie met een andere risicofactor, zoals diabetes type 2. De doelstelling van deze gecombineerde leefstijlinterventie is om het gedrag ten aanzien van voeding en bewegen te veranderen. De deelnemers krijgen gedurende een jaar begeleiding om de gedragsverandering definitief te maken (www.beweegkuur.nl). Het bijzondere van de BeweegKuur is, dat medewerkers uit het lokale sportaanbod betrokken worden in de zorg voor de doelgroep. Het voordeel hiervan is dat de deelnemer na afloop van het programma bekend is met het sportaanbod en zijn veranderde leefstijl laagdrempelig in praktijk kan blijven brengen.
39
▶ WEBSITE - BEWEEGKUUR WEBSITE - HUISVOORBEWEGING
Keer Diabetes2 Om Programma Keer Diabetes2 Om heeft vijf pijlers waarop de behandeling is gebouwd. Deze pijlers wisselen elkaar gedurende de behandeling af: • voeding • beweging • slaap • ontspanning • medicatieafbouw. Keer Diabetes2 Om is geschikt voor mensen: • met diabetes type 2 die hiervoor medicatie gebruiken • tot een leeftijd van 80 jaar (tussen de 70 en 80 jaar, in overleg) • met overgewicht (BMI>25) en/of een vergrote buikomvang • die bereid zijn tot een leefstijlverandering • die de Nederlandse taal beheersen. Bron: https://keerdiabetesom.nl/hoe-werkt-het/
40
VERWERKINGSOPDRACHTEN 1.1
Bloedsuikerregulatie
OPDRACHT 1
Glucoseregeling
▶ FILMPJE - GLUCOSEREGELING
Hoe verlaagt insuline de hoeveelheid glucose in het bloed? Daarnaast zorgt insuline ervoor dat de glucose die niet direct nodig is, in de cellen opgeslagen wordt als glycogeen. OPDRACHT 2
De bloedsuikerspiegel in balans
Bekijk de afbeelding.
Leg met behulp van de afbeelding uit hoe de bloedsuikerspiegel in balans gehouden wordt.
41
OPDRACHT 3
Boterham met jam
a Beschrijf hoe je energie krijgt van een boterham met jam. b Beschrijf waarom je dik wordt van veel suiker eten. OPDRACHT 4
Presentatie
a Maak een PowerPoint- of een Prezi-presentatie over de normale regulatie van de bloedsuikerspiegel. b Presenteer de opdracht voor de klas.
1.2
Diabetes Mellitus
OPDRACHT 5
Diabetes Mellitus
▶ FILMPJE - DIABETES
a Waardoor ontstaat diabetes mellitus? b Beschrijf de twee typen diabetes mellitus die onderscheiden kunnen worden. c Omschrijf van beide typen diabetes de belangrijkste kenmerken. OPDRACHT 6
Eerste hulp bij een hypo
Koppel de kennis die je hebt opgedaan bij het behalen van je EHBO-diploma aan de diabetes mellitus. Leg uit hoe de EHBO’er stapsgewijs moet handelen bij een hypoglykemie. OPDRACHT 7
Maak je eigen quiz
Ga naar www.create.kahoot.it. Maak in groepjes van drie een eigen Kahoot over diabetes mellitus. OPDRACHT 8
Interview met iemand met diabetes mellitus
a Bereid een interview voor met iemand met diabetes mellitus. b Neem het interview af en rapporteer terug aan de groep.
42
1.3
Diabetes Mellitus type 2 in Nederland
OPDRACHT 9
Het lezen van een prevalentiekaart
Bekijk de wereldkaart.
a Wat lees je op deze kaart? b Benoem de meest opvallende punten. c Probeer de genoemde punten te verklaren.
43
OPDRACHT 10
Diabetes en opleidingsniveau
Bekijk de grafiek.
Probeer in een groep van maximaal drie studenten de gegevens in de grafiek te verklaren.
1.4
Risicofactoren
OPDRACHT 11
Het Lagerhuis
Schrijf de volgende stelling op het bord: ‘Iemand die overgewicht heeft moet de kosten van sport kunnen declareren bij zijn zorgverzekering.’ a Verdeel de groep in tweeën. Bepaal vooraf welke helft vóór en welke helft tegen de stelling is. b Ga in debat over de stelling. OPDRACHT 12
Test uw risico
▶ WEBSITE - TEST UW RISICO
Doe de risicotest. Lees bij de vraag steeds de uitleg en achtergrond van de vraag.
44
OPDRACHT 13
Informatieposter
a Kies een plek waar je veel mensen tegenkomt die mogelijk risico lopen op diabetes type 2. b Maak een informatieposter of een flyer waarmee je mensen bewust wit maken van de risicofactoren die de kans op het ontstaan van diabetes type 2 vergroten. Stem de poster of de flyer uitdrukkelijk af op de doelgroep.
1.5
Gevolgen
OPDRACHT 14
Complicaties bij diabetes type 2
a Maak groepen en verdeel de volgende complicaties: • • • • • • •
hart- en vaatziekten diabetische retinopathie diabetische neuropathie diabetische voet diabetische nefropathie cheiroarthropathie (stijve gewrichten) depressie. b Maak een korte presentatie waarin jullie aangeven wat de complicatie inhoudt en waarom deze complicatie vaak optreed bij mensen met diabetes. c Alle groepen geven hun presentatie aan de klas. OPDRACHT 15
Angst voor hypoglykemie
Als je een of meer hypo’s hebt doorgemaakt kun je daarna last van angstgevoelens houden. Zoek op wat er gebeurt bij een hypo. Van welke symptomen zou iemand angstig kunnen worden? Hoe zou iemand kunnen reageren op deze angst? Denk hierbij ook aan de invloed van angst voor hypo’s op: • medicatiegebruik • beweging, activiteitenniveau • eten • sociaal welbevinden • psychisch welbevinden. OPDRACHT 16
Gastspreker diabetes type 2
Nodig iemand uit die in de klas wil vertellen over zijn leven met diabetes type 2.
45
1.6
Interventies
OPDRACHT 17
Preventie
Voorkomen is beter dan genezen. Maak een poster waarmee je laat zien hoe je diabetes type 2 kan voorkomen. OPDRACHT 18
Beweeginterventie
a Neem contact op met een fysiotherapiepraktijk, ziekenhuis of sportcentrum in de buurt waar beweegactiviteiten worden aangeboden voor mensen met diabetes. Vraag of je mag meekijken bij een beweegactiviteit/therapie die aangeboden wordt aan een diabetesgroep. b Verdiep je vooraf in de aandoening die de patiënt(en) heeft/hebben bij wie je mee mag kijken. c Maak een verslag van het bezoek. OPDRACHT 19
EHBO bij diabetes mellitus
a Welke informatie heeft deze leereenheid toegevoegd aan jouw kennis over diabetes mellitus type 2? b Neem een casus hypoglykemie bij bewustzijn en buiten bewustzijn door en laat zien dat je de EHBO-vaardigheden op dit gebied beheerst. c Welke complicaties komen veel voor bij mensen met diabetes mellitus?
d Beheers je de EHBO-vaardigheden die bij deze complicaties horen?
46