(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
JS
ARBO, KWALITEITSZORG EN MILIEU
COLOFON
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Auteur(s): S. Groeneveld Inhoudelijke redactie:
JS
Boom Beroepsonderwijs info@boomberoepsonderwijs.nl www.boomberoepsonderwijs.nl
Titel: ISBN: 978 90 372 druk/ oplage
Bronvermelding:
© Boom Beroepsonderwijs | Boom Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van een (of meerdere) gedeelte(n) uit deze uitgave in bijvoorbeeld een (digitale) leeromgeving of een reader in het onderwijs (op grond van artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting Uitgeversorganisatie voor Onderwijslicenties (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-uvo.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Boom Beroepsonderwijs, te vinden op www.boomberoepsonderwijs.nl.
INHOUD Voorwoord .............................................................................................................................. ?
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Thema 1 Arbo,-kwaliteitszorg-en-milieu ........................................................................................... ? Hoe werk je met dit thema? .................................................................................................... 4 1.1 Arbo,-kwaliteitszorg-en-milieu ............................................................................................... 4 1.2 Regels-op-het-werk ................................................................................................................. 7 1.3 De-Arbowet .............................................................................................................................. 8 1.4 Rechten-en-plichten-voor-werkgevers-en-werknemers ....................................................... 9 1.5 Risico-inventarisatie-en--evaluatie ...................................................................................... 10 1.6 Ergonomisch-werken ............................................................................................................ 11 1.7 Werkhouding .......................................................................................................................... 17 1.8 Regels-voor-de-veiligheid ..................................................................................................... 19 1.9 Wat-is-kwaliteitszorg? ........................................................................................................... 22 1.10 Kwaliteitssystemen ............................................................................................................... 23 1.11 De-PDCA-cyclus ..................................................................................................................... 24 1.12 Milieubewust-werken ............................................................................................................ 27 1.13 Afval-scheiden-voor-hergebruik-(recyclen) ......................................................................... 28 1.14 Afval-in-de-zorg ..................................................................................................................... 31 1.15 Milieulogo’s ............................................................................................................................ 31 1.16 Energieverbruik-verminderen .............................................................................................. 34 1.17 Duurzaam-werken ................................................................................................................. 36 1.18 Veiligheid-en-risico’s ............................................................................................................. 37 1.19 Omgaan-met-elektriciteit,-apparatuur-en-machines ......................................................... 38 1.20 Omgaan-met-gevaarlijke-stoffen ......................................................................................... 39 1.21 Persoonlijke-beschermingsmiddelen .................................................................................. 42 1.22 Persoonlijke-hygiëne ............................................................................................................. 43 1.23 Calamiteiten .......................................................................................................................... 45 1.24 Bedrijfshulpverlening-(bhv) .................................................................................................. 46 1.25 Wat-moet-je-doen-bij-brand ................................................................................................ 47 1.26 Rapporteren-en-evalueren ................................................................................................... 52 1.27 Sociale-veiligheid .................................................................................................................. 53 1.28 Wat-is-ongewenst-gedrag? ................................................................................................... 57 1.29 Vormen-van-ongewenst-gedrag ........................................................................................... 58 1.30 Agressie-en-geweld ............................................................................................................... 59 1.31 Pesten-en-treiteren ............................................................................................................... 60 1.32 Discriminatie .......................................................................................................................... 61 1.33 Omgaan-met-ongewenst-gedrag ......................................................................................... 62 1.34 Project .................................................................................................................................... 65 1.35 Praktijktoets .......................................................................................................................... 68 1.36 Terugkijken ............................................................................................................................ 70 1.37 Begrippen ............................................................................................................................... 70 1.38 Bronnen .................................................................................................................................. 72 Index ...................................................................................................................................... 73
3
Hoe werk je met dit thema?
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Dit thema bestaat uit: • Leerdoelen Die staan in een kader na de inleiding. Je ziet wat je moet kunnen en kennen. En je ziet waarop je beoordeeld wordt tijdens de theorie- en praktijktoets. Aan het einde van elk thema vind je een opdracht waarbij je terugkijkt op de leerdoelen. • Themaintroductie: praktijkvoorbeeld en een inleidende opdracht. Tijdens de introductie in dit thema maak je opdrachten bij de leerdoelen, het praktijkvoorbeeld en bij de inleidende opdracht aan de hand van een filmpje. Het praktijkvoorbeeld bestaat meestal uit een situatie waar je tegenaan kan lopen in de beroepspraktijk. Hetzelfde geldt voor de inleidende opdracht. • Vakkennis, opdrachten en het project Wanneer je de vakkennis leert en de opdrachten doet, leer je over de beroepspraktijk en oefent ermee. Ieder thema wordt afgesloten met een grote opdracht: het project. Een aantal opdrachten kan in een portfolio opgenomen worden, tenminste als er met een portfolio gewerkt wordt. Die opdrachten herken je aan:
Opdrachten waarmee je actief aan het werk moet herken je aan:
• Praktijktoets, oefentoets en eindtoets Aan het einde van elk thema vind je een praktijktoets, een oefentoets en een eindtoets. Wanneer en waar je deze toetsen aflegt, overleg je met de docent. • Digitale leeromgeving In de digitale leeromgeving vind je allerlei lesmateriaal, zoals filmpjes en toetsen. Voordat je de digitale leeromgeving kunt gebruiken, moet je je licentie activeren: – Overleg met je docent welk type account je gebruikt. – Ga naar www.boomberoepsonderwijs.nl/licentie. – Bekijk de instructiefilm of lees het stappenplan. – Volg de stappen. – Daarna kun je aan de slag! Daarna kun je aan de slag! Opdrachten waarbij je de digitale leeromgeving nodig hebt herken je aan:
1.1 Arbo, kwaliteitszorg en milieu
C
Dit thema gaat over wat je moet je doen als je een onveilige situatie tegenkomt. En hoe je moet omgaan met ongewenst gedrag. In je werk zijn er altijd regels waaraan je je moet houden. Elke organisatie maakt bijvoorbeeld regels op basis van de wetgeving over arbeidsomstandigheden en milieu. Elk werk kent risico’s, en daarom is veilig werken zo belangrijk.
Leerdoelen
• Je kunt de veiligheid van faciliteiten en/of materialen en middelen controleren. • Je kunt bijzonderheden en risico’s voor de veiligheid van cliënten en collega’s inschatten. • Je kunt hulp (laten) halen.
4
Je kunt tijdig, duidelijk en nauwkeurig aan de leidinggevende rapporteren. Je kunt alert en adequaat handelen in onveilige situaties. Je kunt zorg en aandacht voor de situatie van de cliënt tonen. Je weet welke factoren van invloed zijn op de sociale veiligheid.
Opdracht 1 Voorbereiden
JS
• • • •
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Bekijk de leerdoelen hiervoor. Je ziet wat je moet kunnen en kennen om veilig te kunnen werken. En je ziet waarop je beoordeeld wordt tijdens de theorie- en praktijktoets. a. Welk leerdoel lijkt jou uitdagend? Waarom?
b. Waar zie je tegenop? Leg uit waarom.
c. Welke ervaring heb je al met deze leerdoelen?
d. Waar denk je dat je deze leerdoelen tegenkomt in je werk?
Opdracht 2 Praktijkvoorbeeld Veilig werken
Marie werkt als helpende zorg en welzijn in de thuiszorg en bezoekt dagelijks verschillende cliënten. Vandaag gaat ze mevrouw de Vries helpen in de huishouding. Mevrouw zit in haar stoel een boek te lezen en heeft een klein lampje aan. Verder is het huis van mevrouw de Vries erg donker. Er zijn maar weinig lampen aan en veel gordijnen zijn gesloten. Marie vindt haar werk erg leuk maar ziet altijd een beetje op tegen het werken bij mevrouw de Vries, omdat het huis erg rommelig is. Er liggen overal stapels tijdschriften en boeken op de vloer en daarnaast bewaart mevrouw ook spullen op de trap. Dit zorgt ervoor dat het werken haar veel tijd kost. Tijdens het stofzuigen ziet Marie dat het snoer van de stofzuiger al aardig is versleten. De draden aan de binnenkant van het snoer zijn zichtbaar. Maar gelukkig werkt de stofzuiger nog prima en Marie werkt snel door. Marie heeft een hekel aan stofzuigen. Ze krijgt dan last van haar rug en door alle losliggende vloerkleden in het huis van mevrouw de Vries kost het klusje haar veel tijd. Tussen alle spullen ziet Marie ook veel tabletjes op de grond liggen. Dat is eigenlijk best raar want mevrouw heeft een pillendoos waar ze al haar medicijnen in bewaart.
5
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
a. Waarom past deze casus bij dit thema denk je?
JS
Als ze klaar is met stofzuigen gaat ze samen met mevrouw een kop thee drinken. Dat is voor hen allebei een gezellig moment. Marie is alweer vergeten dat ze tegen het werk opzag. De grootste klus, het stofzuigen, is al weer gedaan.
b. Waarom is het belangrijk om aandacht te besteden aan veiligheid op de werkvloer? Zowel voor jezelf als voor anderen?
c. Wat zou Marie kunnen doen om de veiligheid van mevrouw te kunnen verbeteren ?
d. Wat kan Marie doen om haar eigen veiligheid te verbeteren?
Opdracht 3 Samenwerkingsopdracht
a. Maak groepjes van vier studenten. Je gaat in je groepje onderzoek doen naar de veiligheid in het gebouw waar je nu les volgt. De docent geeft elk groepje een ruimte om te onderzoeken (bijvoorbeeld de aula, het leslokaal, het openleercentrum etc.). b. Beschrijf wat je in de ruimte aan maatregelen hebt gezien om de veiligheid te vergroten. Denk hierbij aan nooduitgangen, brandmelders of anti-slipvloeren.
c. Beschrijf welke veiligheidsrisico's je hebt gevonden. Denk hierbij aan bijvoorbeeld losliggende kabels, gladde vloeren, of een gebrek aan hygiëne. Geef aan wat het risico zou kunnen zijn.
C
d. Naast veiligheid voor ruimten, materialen en middelen heeft een school ook afspraken en regels om de sociale veiligheid te vergroten. Schrijf op welke regels en afspraken jullie kennen. Dat zijn afspraken over hoe je respectvol met cliënten en met elkaar omgaat.
e. Bekijk de schoolgids en de website van de school. Kijk of je nog andere regels en afspraken rondom veiligheid kunt vinden en vul je lijst aan.
6
1.2 Regels op het werk Regels op je werk zijn gebaseerd op de wetgeving over arbeidsomstandigheden en milieu, zoals de Arbowet. Arbeidsomstandigheden hebben te maken met de omgeving waarin je werkt. Werk je veilig, werk je gezond, werk je milieubewust en houd je je aan de regels? Iedere organisatie maakt haar eigen regels zodat de regels passen bij de organisatie, de werkzaamheden, de medewerkers en de cliënten.
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Regels kunnen bijvoorbeeld gaan over: • werk- en rusttijden In de Arbowet staan regels over werktijden. Afgesproken is hoe lang een werkdag of dienst mag duren. Ook is afgesproken hoeveel pauze een medewerker heeft en hoeveel tijd er tussen de ene en de andere dienst moet zitten. In het algemeen genomen mag je niet de ene dag tot 23.00 uur werken en de volgende dag al om 6.30 uur beginnen. Ook niet als je dit zelf graag wilt. • werken met persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) Hierbij gaat het om het dragen van beschermende kleding, zoals veiligheidsschoenen, een helm of handschoenen voor het werken met bijtende en chemische stoffen. • melden van arbeidsongevallen en beroepsziekten Werkgevers zijn verplicht om ongevallen en bepaalde beroepsziekten te melden. Een ongeval is bijvoorbeeld een ongeluk met injectienaalden. Een beroepsziekte is een ziekte die vooral ontstaat of voorkomt onder bepaalde arbeidsomstandigheden. Kappers kunnen bijvoorbeeld last krijgen van de verfstoffen waarmee zij werken. In de zorg werk je soms met chemische middelen en je moet regelmatig tillen. Hierdoor loop je risico’s.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/husband-housekeeping-cleaning-concept-happy-young-1146624197
Persoonlijke beschermingsmiddelen.
Opdracht 4 Regels op het werk
In de organisatie waar je later gaat werken of waar je hebt gewerkt, gelden arboregels. Ken je een aantal regels op het gebied van arbo? Geef hiervan drie voorbeelden. 1. 2. 3.
7
1.3 De Arbowet De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is een wet die regels bevat voor werkgevers en werknemers om de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van werknemers te verhogen. Het doel is om ongevallen en ziekten, veroorzaakt door het werk, te voorkomen. De regels gaan bijvoorbeeld over frisse lucht, aanwezigheid van daglicht en een veilige en schone werkomgeving.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Verder is het belangrijk dat je met plezier naar je werk gaat. Dit heeft te maken met welzijn. Welzijn wil zeggen dat het lichamelijk en geestelijk goed met je gaat. Niemand is hetzelfde, dus het welzijnsgevoel is voor iedereen anders. Voor de een mag het druk en rommelig zijn. De ander heeft het liever rustig en ordelijk. Als je het werk niet leuk vindt, kijk dan samen met je leidinggevende of het anders kan.
https://www.shutterstock.com/image-photo/portrait-happy-female-caregiver-senior-woman-423588148
Welzijn op je werk zorgt voor plezier in je werk.
Opdracht 5 Regels over gezondheid, welzijn en veiligheid
De Arbowet gaat over gezondheid, welzijn en veiligheid. Geef van elke situatie aan waar het om gaat.
C
Situatie
Je struikelt bijna over een emmer die nog in het gangpad staat. Je werkt in een ruimte zonder daglicht. Je hebt weinig plezier in je werk.
8
Gezondheid
Welzijn
Veiligheid
Situatie
Gezondheid
Welzijn
Veiligheid
Je hebt recht op pauze als je de hele dag werkt. Het wassen van de ramen mag je alleen doen als er een goede trap is. Staan op een stoel mag niet.
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Je hebt regelmatig overleg met je collega's over hoe jullie goed kunnen samenwerken.
1.4 Rechten en plichten voor werkgevers en werknemers
In de Arbowet staat dat werkgevers en werknemers samen moeten zorgen voor goede werkomstandigheden. Ieder heeft daarin zijn eigen taak. De werkgever moet zich houden aan de regels over gezondheid, welzijn en veiligheid. Jij als werknemer moet je werk doen zoals is afgesproken. Jij houdt je dus ook aan de regels. En je meldt gevaarlijke of ongezonde omstandigheden bij je leidinggevende.
Opdracht 6 Rechten en plichten werkgever en werknemer Geef in de tabel hierna aan welke taak bij wie hoort. Taak
Werkgever
Werknemer
Uitvoeren van instructie
Verzorgen van juiste materialen om taak uit te voeren Opbergen van materialen op de juiste plek Onderzoeken van ongevallen op werkplek
Melden van mogelijk gevaarlijke omstandigheden
Rekening houden met ergonomische regels tijdens het verplaatsen van een cliënt Bestrijden van mogelijk gevaar op de werkvloer
Opdracht 7 Veiligheid boven alles
Wanneer je werkt met kwetsbare doelgroepen is veiligheid extra belangrijk. Jij als professional bent verantwoordelijk voor de veiligheid van de cliënten, omdat ze daar zelf vaak niet voor kunnen zorgen.
Arman werkt als helpende in een zorginstelling voor kinderen met een lichte verstandelijke beperking. Een van zijn taken is het opruimen en schoonmaken van de recreatieruimte. De afsluitbare kast met schoonmaakspullen is in de gang ernaast. Zijn werkgever heeft ervoor gezorgd dat hij de schoonmaakspullen veilig kan wegzetten. Arman moet alles netjes opruimen als hij klaar is en de kast weer goed afsluiten.
9
Waarom moeten de schoonmaakmiddelen in een afgesloten kast bewaard worden?
1.5 Risico-inventarisatie en -evaluatie
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Om erachter te komen wat in het bedrijf de meest voorkomende risico’s zijn voor de gezondheid van het personeel moet een bedrijf een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uitvoeren. Met een RI&E brengt het bedrijf de risico’s in kaart op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu. Dit kan een organisatie zelf doen of laten doen. Een daarvoor opgeleide medewerker loopt met een checklist door het hele bedrijf en beoordeelt de arbeidsomstandigheden. Daarna beoordeelt het bedrijf of het omstandigheden moet aanpassen. In de RI&E moet staan welke gevaren er zijn op de werkvloer en welke maatregelen het bedrijf hiertegen neemt.
https://www.shutterstock.com/image-photo/business-investor-analyzing-valuation-data-forecast-2363995855
De resultaten van de RI&E worden besproken. Als dat nodig is kunnen werkomstandigheden worden aangepast.
Opdracht 8 Checklist
C
Izaak moet als verantwoordelijke voor de RI&E een check doen binnen de zorginstelling waar hij werkt. Hij loopt een rondje door het gebouw en onderzoekt of er situaties zijn die gevaarlijk kunnen zijn. Hij heeft zes punten gevonden die een gevaar opleveren.
Bedenk voor elk onderwerp een maatregel die Izaak zou kunnen nemen en geef voor elk onderwerp de factor die daarbij hoort: gezondheid, veiligheid of welzijn.
10
EHBO
De EHBO-middelen zijn altijd lastig te vinden.
Werkplek
De stoel is niet juist afgesteld.
Nooduitgangen
De nooduitgangen zijn niet vrij want er staan rolstoelen en rollators voor.
Maatregel
Factor
JS
Gevaar
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Onderwerp
Werktempo
Medewerkers geven aan te weinig tijd te hebben voor de taken.
Organisatie
Medewerkers weten niet altijd wie verantwoordelijk is voor een taak.
Geluid
In de activiteitenruimte is het altijd erg lawaaiig. Zeker als er veel mensen tegelijk bezig zijn met een activiteit. Een oorzaak is dat de ruimte erg kaal is ingericht.
1.6 Ergonomisch werken
Ergonomisch werken wil zeggen: je werkt op zo’n manier dat het je lichaam zo min mogelijk belast. Anders kun je klachten krijgen. Zo zijn er regels over hoe je goed kunt tillen, of over verplichte pauzes. Als je jong bent vind je deze regels misschien wat overdreven. Maar bedenk dat je je beroep misschien wel dertig of veertig jaar uitoefent. Je moet dus zuinig zijn op je lichaam.
C
Je kunt ergonomisch werken door gebruik te maken van hulpmiddelen, zoals een steekkarretje. Je gebruikt je lichaam dan minder, omdat je de spullen niet hoeft te tillen. Ook moet je gebruikmaken van gebruiksvoorwerpen en machines die veilig zijn, zodat jij gemakkelijk en gezond kunt werken. Denk aan werktafels die in hoogte verstelbaar zijn, voldoende licht en ventilatie in ruimtes waar gewerkt wordt of een slimme indeling van een ruimte, waardoor je elkaar niet in de weg kunt lopen.
11
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/young-woman-working-therapist-helping-baby-681367879
Door kinderen zelf te laten lopen werk je ergonomisch, want je hoeft ze niet te tillen.
Staan Veel mensen staan tijdens hun werk. Vaak staan mensen niet goed rechtop. Na een tijdje gaan ze ‘hangen.’ Daardoor kun je rugpijn krijgen.
C
Tips voor het staan zijn: • Kijk recht vooruit. • Trek je kin in. • Ontspan je schouders. • Span je buikspieren aan. • Zet je voeten plat op de grond en iets uit elkaar.
12
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/asian-barista-female-making-hot-coffee-2393418951
Zitten Als je zittend werk hebt, is een goede stoel belangrijk. Een goede stoel kun je instellen. Ook de hoogte van het werkvlak is belangrijk. Het werkvlak moet iets boven de elleboog zijn. Je kunt dan je onderarmen horizontaal houden.
C
Tips voor het zitten zijn: • Zit altijd rechtop en zak niet onderuit. • Ga zo ver mogelijk naar achteren op de zitting zitten. Zo krijgt je rug goed steun. • Zet je voeten stevig en plat op de grond. • Schuif je stoel aan onder je werkblad. • Laat je rug tijdens het werken regelmatig tegen de leuning rusten. • Zet je beeldscherm op ooghoogte.
13
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I Graag namaken in de stijl van de flexibele pipeline HZW. https://www.shutterstock.com/nl/image-vector/correct-good-position-vs-bad-incorrect-2196916895
Tillen Als je verkeerd tilt, krijg je problemen met je rug.
C
Tips voor het tillen zijn: • Kijk recht vooruit. • Ga recht voor het voorwerp staan. • Zet je voeten iets uit elkaar. • Houd je rug zo recht mogelijk. • Pak het voorwerp stevig vast met twee handen. • Houd je armen zo recht mogelijk en zo dicht mogelijk bij je lichaam. • Til het voorwerp zo dicht mogelijk bij je lichaam. • Draai bij het tillen nooit je rug.
14
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Graag namaken in de stijl van de flexibele pipeline HZW. https://www.shutterstock.com/nl/image-vector/vector-man-lifting-heavy-box-safe-1978941482
Opdracht 9 Staan
Maak vier foto’s van mensen die staan. Beoordeel de foto’s. Staan deze mensen op de juiste manier? Leg je antwoord uit.
Opdracht 10 Zitten
C
Maak vier foto’s van mensen die zitten. Beoordeel de foto’s. Zitten deze mensen op de juiste manier? Leg je antwoord uit.
Opdracht 11 Tillen
Maak vier foto’s van mensen die iets tillen. Beoordeel de foto’s. Tillen deze mensen op de juiste manier? Leg je antwoord uit.
15
Opdracht 12 Hulpmiddelen voor ergonomisch werken
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Lever bewijsstukken aan. Bespreek met je docent welke bewijsstukken mogelijk zijn.
JS
Welke hulpmiddelen voor ergonomisch werken worden er op jouw school, stage of werkplek gebruikt? Beschrijf drie voorbeelden: • Welk hulpmiddel is het? • Waarvoor wordt het gebruikt? • Waarom wordt dit hulpmiddel gebruikt? Welke problemen voorkom je ermee? • Waar moet je op letten als je het hulpmiddel gebruikt?
Opdracht 13 Ergonomisch werken 1
Vanuit de thuiszorgorganisatie waarvoor ik werk krijgen wij richtlijnen voor ergonomisch werken. Het is belangrijk dat wij ons daaraan houden, want de richtlijnen zorgen ervoor dat je het werk op de juiste manier uitvoert. Er zijn ook hulpmiddelen die ons helpen om ergonomisch te werken. Zo zijn er tilliften waarmee je cliënten in en uit bed kunt tillen. Vroeger waren die tilliften er nog niet, en er zijn heel wat mensen die hun rug verknoeid hebben met het tillen van cliënten. Gelukkig maar dat deze hulpmiddelen er nu wel zijn, zo kan ik hopelijk dit werk nog heel lang doen. Die tilliften zijn er trouwens ook voor de veiligheid van cliënten. Ze verminderen het gevaar op vallen.
Fiona werkt in de thuiszorg. Ze let al heel goed op haar houding bij staan, zitten en tillen. Geef haar nog twee tips om ergonomisch te werken. 1. 2.
Opdracht 14 Ergonomisch werken 2
Pauline loopt een rondje door de instelling waar ze werkt. Ze ziet aardig wat verkeerde dingen als het gaat om de arbeidsomstandigheden. a. Bekijk het filmpje. b. Noem twee punten die verkeerd zijn bij de meneer die achter de computer werkt. 1.
2.
C
c. Wat gaat er verkeerd bij de mevrouw die achter de computer werkt? Leg uit waarom dit verkeerd is.
d. Welke twee punten zijn goed bij de mevrouw die achter de computer werkt? 1. 2.
16
e. Wat gaat er verkeerd bij de mevrouw die een doos tilt?
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
f. Wat doet Pauline goed bij het tillen van de doos?
1.7 Werkhouding
Alleen een wet die jou beschermt is niet voldoende: je moet zelf ook goed opletten. Met een juiste werkhouding kun je klachten voorkomen. Tips voor een juiste werkhouding: • Wissel je houding af. • Voorkom een gedraaide houding bij tillen of bukken. • Maak niet te vaak dezelfde beweging achter elkaar. • Voorkom dat je moet reiken. Til niet hoger dan je schouders. • Til niet te zwaar. • Loop niet te lang door met klachten. Laat een arts ernaar kijken.
Voorkom ook risico’s tijdens het werk: • Maak natte vloeren zo snel mogelijk droog. Kan dit niet, zet er dan een bordje bij. • Voorkom tocht. • Zorg dat de ruimte waarin je werkt goed is verlicht. • Volg altijd de veiligheidsvoorschriften. • Probeer onveilige situaties te herkennen.
Opdracht 15 Fysieke belasting a. Bekijk de website.
Treesia werkt als helpende in een kinderdagverblijf. Als helpende is ze groepshulp en ondersteunt ze de pedagogisch medewerkers in het dagelijks verzorgen en begeleiden van de kinderen. Vandaag is het een drukke dag en veel kinderen moeten een schone luier. Treesia tilt de kinderen een voor een op de verzorghoek om ze een schone luier te geven. Na het verschonen dekt ze de tafel voor het middageten. Het brood, de bordjes en het beleg moet ze halen uit de keuken. Die is aan de andere kant van het gebouw. Treesia loopt een paar keer heen en weer met een dienblad om alles op tafel te zetten. Tijdens het eten met de kinderen zit Treesia op een lage kruk. Na afloop van het eten loopt ze weer een paar keer heen en weer om alles terug te brengen naar de keuken. Na het afruimen van de tafel gaat ze gauw de stapelbedjes verschonen. Treesia is niet erg groot en moet op haar tenen staan als ze het bovenste bedje wil verschonen. Ze moet ver naar voren reiken als ze het hoesje goed om het matras wil krijgen. Aan het einde van de dag gaan de kinderen nog even buiten spelen. Terwijl de kinderen gehaald worden door hun ouders, ruimt Treesia het speelgoed op. Ze tilt twee fietsjes per keer naar de schuur. De laatste tijd merkt Treesia dat het fysiek niet goed met haar gaat. Ze heeft wat vaker last van haar rug, nek en schouders.
17
b. Op welke manier denk jij dat Treesia haar fysieke belasting kan verminderen? Maak een lijst met tips die je haar kunt geven. Nummer
Tip
2
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
3
JS
1
4 5
Opdracht 16 Poster maken
Doe deze opdracht in een groep van vier. a. Gebruik Stappenplan Poster maken.
C
b. Gebruik de website bij deze opdracht of zoek op internet naar informatie over ‘tips om fysieke overbelasting te voorkomen als je werkt met kinderen.’ Kies samen met je groep drie tips. Maak van deze drie tips een ‘do’s en don’ts’-poster voor medewerkers in de kinderopvang. Met de poster laat je de tips zien en leg je uit wat iemand wel en niet moet doen.
18
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
Voorbeeld van do’s en don’ts.
1.8 Regels voor de veiligheid
Behalve de Arbowet zijn er nog andere wetten die gaan over veiligheid. Daarnaast hebben bedrijven vaak ook nog hun eigen veiligheidsregels.
19
HACCP HACCP staat voor veilig werken en staat in een wet van de overheid. De letters HACCP staan voor Hazard Analysis and Critical Control Points. De Nederlandse vertaling is: Gevarenanalyse en kritische controlepunten.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Bedrijven moeten goed kijken aan welke regels van de HACCP ze zich moeten houden. Dat staat beschreven in een hygiënecode. De code bestaat uit een aantal voorschriften en maatregelen die ervoor zorgen dat levensmiddelen hygiënisch worden bewerkt en bewaard en veilig zijn voor consumptie. De controlepunten beginnen bij de ontvangst van grondstoffen en eindigen als het voedsel is afgeleverd en het afval is verwijderd. Ieder bedrijf dat werkt met voedsel is verplicht de hygiënecode te volgen. Als het bedrijf volgens die code werkt, voldoet het aan de eisen die HACCP stelt. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit controleert de naleving van de hygiënecode.
Ook binnen zorg en welzijn wordt gewerkt volgens de HACCP-richtlijnen.
C
Wet milieubeheer De regels voor het werken met gevaarlijke stoffen staan in de Wet milieubeheer (Wm). Deze wet is opgesteld door de overheid om het milieu te beschermen. Bedrijven en instelllingen moeten zich aan deze wet houden. Bijvoorbeeld als een bedrijf gaat verbouwen en daarvoor een boom wil kappen. En een kinderdagverblijf moet bijvoorbeeld op de juiste manier omgaan met de luiers, zodat ze op een milieuvriendelijke manier verwerkt worden.
Door recycling kun je een bijdrage leveren aan milieubewust werken.
20
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Opdracht 17 Voedselveiligheid
JS
Warenwet In de Warenwet staat waaraan producten en apparatuur moeten voldoen om goedgekeurd te worden. Voldoen ze aan deze regels, dan kan de gebruiker gezond en veilig gebruikmaken van de producten. Deze wet bestaat om de consumenten te beschermen, maar ook de medewerkers en cliënten van organisaties en instellingen. De NVWA (Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit) controleert of bedrijven zich aan deze wet houden. Zo niet, dan krijgen ze een waarschuwing of een boete.
In veel zorginstellingen en woonvormen wordt tegenwoordig samen met cliënten gekookt. Ook in deze situaties moet veilig gewerkt worden. Aan welke regels moeten de medewerkers zich houden om de voedselveiligheid te garanderen? Bedenk samen vijf regels. 1.
2. 3. 4. 5.
Opdracht 18 Hygiënecode voor woonvormen
Het Voedingscentrum heeft voor het hygiënisch werken in woonvormen een hygiënecode voor voedingsverzorging geschreven. Download deze en beantwoord de vragen. a. Bekijk de website. b. Bij het doen van boodschappen moet je letten op de THT en TGT. Wat is de betekenis van deze afkortingen?
c. Het bewaren van levensmiddelen moet je fifo doen. Wat betekent de afkorting fifo? Leg uit wat je moet doen als je producten fifo opslaat.
d. Welke tip wordt gegeven voor als je gekoeld voedsel laat bezorgen door een leverancier?
e. Waarom moet je pinda- en maïsproducten, boekweit, noten, specerijen en granen donker en droog bewaren?
f. Waarom mag je bij het bereiden van voedsel geen handsieraden dragen?
21
Opdracht 19 HACCP
JS
Doe deze opdracht met een medestudent. Beschrijf: • Wat is hier aan de hand? • Wat gaat er niet goed als het gaat om HACCP? • Hoe moet het wel?
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Vertel de groep wat jullie in de filmpjes hebben gezien. Bespreek samen waar je op moet letten als je je houdt aan HACCP.
Opdracht 20 Meneer Janssen
Meneer Janssen is al ver in de tachtig, maar woont nog steeds in zijn eigen huis. Ik kom als helpende twee keer per week bij meneer Janssen om hem te ondersteunen. Meestal maken we dan samen een boodschappenlijstje. Ik kijk dan altijd eerst zijn voorraad na zodat ik weet wat er op het lijstje moet komen. Vorige week zag ik dat er in de koelkast allemaal producten stonden die over de datum waren. Meneer Janssen had veel visite gehad en had veel producten aangebroken. Na overleg met meneer Janssen heb ik deze weggegooid, omdat je hier erg ziek van kunt worden.
Welke oplossing kun jij bedenken om te voorkomen dat meneer Janssen te veel producten heeft staan die over datum zijn?
1.9 Wat is kwaliteitszorg?
Kwaliteitszorg is alles wat een organisatie of instelling doet om ervoor te zorgen dat ze goede producten of diensten leveren. Het begint ermee dat organisaties van alle activiteiten vastleggen hoe ze uitgevoerd moeten worden. Hierbij moeten organisaties zich houden aan de regels van de Arbowet en milieuwetten. De regels worden ook gecontroleerd. Als het toch vaak anders gaat dan afgesproken, moet er onderzocht worden hoe dat komt. De regels kunnen onduidelijk zijn of moeilijk uitvoerbaar. Dan moet de organisatie de uitleg verbeteren of op een andere manier gaan werken.
C
Het belang van kwaliteitszorg Het doel van kwaliteitszorg is dat je alles volgens de regels uitvoert. Dit zorgt voor een veilige manier van werken met een constante kwaliteit. Door allemaal op dezelfde manier te werken, weet iedereen wat hij kan verwachten. Dat zorgt voor tevreden werkgevers, werknemers en cliënten. Om te laten zien dat jouw bedrijf op de afgesproken manier werkt, zijn er keurmerken. Een keurmerk is een onderscheidingsteken of certificaat. Dit wordt verleend door een erkende instantie.
22
Opdracht 21 Kwaliteitszorg
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Leg uit waarom het blangrijk is dat je op je werkplek aandacht hebt voor kwaliteitszorg. Gebruik je eigen werkplek als voorbeeld, of kies uit bijvoorbeeld de thuiszorg, een verpleeghuis, een bso of een instelling voor beschermd wonen.
1.10 Kwaliteitssystemen
Een kwaliteitssysteem is het geheel van procedures, processen en middelen die nodig zijn om de kwaliteit in een organisatie te controleren en eventueel te verbeteren. ISO ISO staat voor International Organization for Standardization. De ISO-9001-norm is een kwaliteitsnorm. Als je voldoet aan deze eisen kun je een ISO-9001-certificaat krijgen. Hiermee bewijs je dat de organisatie aan kwaliteitszorg doet. Als organisatie geef je daarmee aan dat je: • zegt wat je doet • doet wat je zegt • het bewijst.
Organisaties die een HKZ-certificering hebben, mogen dit logo gebruiken.
HKZ In zorg en welzijn wordt veel gewerkt met het HKZ-model. HKZ staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector. Het is een kwaliteitssysteem dat werkt met de PDCA-cyclus. Een organisatie die voldoet aan de normen uit het HKZ-model kan een HKZ-certificaat krijgen. Met dit certificaat laat de organisatie aan cliënten zien dat de dienstverlening die ze bieden goed is. PREZO PREZO is het kwaliteitssysteem voor de sector Verpleging, Verzorging en Zorg Thuis (ouderenzorg). PREZO staat voor prestaties in de zorg. Met het PREZO-keurmerk laten organisaties zien: • dat bewoners en cliënten tevreden zijn • dat de prestaties voor cliënten structureel verbeteren • dat de organisatie verantwoorde zorg biedt en voldoet aan de eisen die de branche stelt • dat de organisatie een verantwoord ondernemer is die voldoet aan de relevante wet- en regelgeving. In het PREZO-systeem staat beschreven welke activiteiten de medewerker en de organisatie kunnen doen om ervoor te zorgen dat de cliënt verantwoorde zorg krijgt.
23
Het toetsen, controleren van de kwaliteit Bij het toetsen van kwaliteit ga je beoordelen of de organisatie voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen. Dit beoordelen kan op twee verschillende manieren: je kunt een interne of een externe kwaliteitstoetsing doen. Een externe kwaliteitstoetsing is verplicht.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Interne kwaliteitstoetsing Bij een interne kwaliteitstoetsing kijkt de organisatie zelf hoe het gaat met de kwaliteit van de dienstverlening. Deze toetsing wordt bijvoorbeeld gedaan door een werkgroep waarin diverse medewerkers van de organisatie zitten. Deze werkgroep kan interviews en vragenlijsten afnemen bij medewerkers, cliënten en hun familie om te kijken hoe het staat met de kwaliteit van de geboden dienstverlening.
Externe kwaliteitstoetsing en certificering Bij een externe toetsing of audit controleert een onafhankelijk bureau hoe het is met de kwaliteit van de organisatie. Voldoet de organisatie aan alle eisen, dan zal zij gecertificeerd worden. Met deze certificering kan de organisatie laten zien dat ze een goede dienstverlening levert.
Opdracht 22 Keurmerk
a. Waarom laat de instelling de controle doen door een externe organisatie?
b. Wat is een andere benaming voor deze kwaliteitscontrole?
c. Waarom is het belangrijk voor een bedrijf om te laten zien dat het aan bepaalde normen voldoet?
Opdracht 23 Kwaliteitssystemen
C
a. Ga op zoek naar drie instellingen bij jou in de buurt. Kies uit de verschillende werkvelden. Binnen zorg en welzijn is veel aandacht voor kwaliteit. Op welke manier laten organisaties zien dat ze kwalitatief goede zorg bieden? b. Onderzoek of je kunt achterhalen of de instellingen een kwaliteitscertificering hebben. Maak een lijst van de gekozen instellingen en vermeld: • naam organisatie • soort dienstverlening • adres website • gecertificeerd, noem de naam van de certificering.
1.11 De PDCA-cyclus
De PDCA-cyclus is bedacht door William Edwards Deming. De cirkel beschrijft vier activiteiten die je steeds herhaalt. De vier activiteiten in de PDCA- of kwaliteitscirkel zijn:
24
C
JS
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
• Plan (bedenken): In dit onderdeel kijk je naar de bestaande situatie. Je bedenkt een plan voor verbetering met doelen die je wilt behalen. • Do (uitvoeren): Je voert het plan uit. • Check (controleren): Je controleert of het plan heeft gewerkt. Heb je de doelen behaald? • Act (aanpassen): Je stelt het plan bij. Dit kun je doen om niet behaalde doelen alsnog te behalen of om nieuwe verbeteringen door te voeren.
Door deze manier van werken kun je zelf nagaan of je het werk PDCA-cyclus. goed hebt gedaan en hoe het beter kan.
Opdracht 24 PDCA-cyclus
a. Geef bij elke situatie aan in welke fase van de PDCA-cyclus je je bevindt.
Situatie 1
Je hebt in je werk gemerkt dat de volgorde van bepaalde taken niet erg handig is. Samen met je leidinggevende heb je bedacht hoe het anders kan. Je gaat deze verbetering nu uitvoeren.
b. In welke fase van de PDCA-cyclus zit je nu? Plan Do Check Act c. Motiveer je antwoord.
Situatie 2
Jij en je collega’s komen elke keer tijd tekort voor een bepaalde taak. Je leidinggevende heeft daarom de roosters aangepast. Je hebt nu een uur langer de tijd voor het uitvoeren van de taak. Aan het eind van de week komt de leidinggevende bekijken of het gelukt is om de taak uit te voeren.
d. In welke fase van de PDCA-cyclus zit je nu? Plan Do Check Act
25
Situatie 3
JS
e. Motiveer je antwoord.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Je merkt dat de afvinklijst van het schoonmaakrooster niet of niet goed wordt ingevuld. Dit is niet handig, want je weet nu niet wat er is gedaan. Je bespreekt dit onderwerp tijdens een werkoverleg en bedenkt oplossingen.
f. In welke fase van de PDCA-cyclus zit je nu? Plan Do Check Act g. Motiveer je antwoord.
Situatie 4
Een aantal weken geleden werden niet alle afspraken in de agenda gezet. Dat zorgde voor veel problemen. Er werd een nieuw programma ingevoerd, zodat medewerkers vanaf hun eigen computer afspraken konden inplannen. Nu merkt de leidinggevende dat dit nog steeds niet goed gedaan wordt. Hij onderzoekt waar dit aan ligt en wat er beter kan.
h. In welke fase van de PDCA-cyclus zit je nu? Plan Do Check Act
C
i. Motiveer je antwoord.
Opdracht 25 Werken met PDCA
Noem een voorbeeld waarin jij volgens de PDCA-cyclus hebt gewerkt, of waarin je volgens de PDCA-cyclus zou kunnen werken.
26
1.12 Milieubewust werken Het milieu is de omgeving waarin wij, de dieren en de planten leven. Milieubewust werken betekent op zo’n manier werken dat de omgeving zo min mogelijk schade ondervindt.
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Door bijvoorbeeld het verbranden van olie, gas en kolen voor energie en transport komt er veel CO² in de lucht. Dit zorgt ervoor dat de temperatuur op aarde stijgt. Dit heeft weer een stijging van de zeespiegel tot gevolg, beschadiging van natuur door hitte en droogte, en voedselonzekerheid voor mens en dier. In Nederland zie je dat het klimaat extremer wordt. Er komen steeds meer hittegolven met droogte voor, regenbuien worden heviger en stormen komen vaker voor.
Maatregelen om milieuvervuiling tegen te gaan zijn onder meer: • afval verminderen • afval scheiden voor hergebruik (recyclen) • energieverbruik verminderen • duurzaam werken.
Afval verminderen Veel artikelen zijn verpakt. Al deze verpakkingen leveren een berg afval op. Dat is een groot probleem.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/spilled-garbage-on-beach-big-city-1054684892
Plasticsoep in oceanen.
Tips om de hoeveelheid afval te verminderen: • nadenken voor je iets koopt: heb je het echt nodig? • iets lenen in plaats van kopen • iets repareren in plaats van weggooien en nieuw kopen • weggeven of verkopen wat je niet meer nodig hebt • artikelen kopen zonder verpakking • de verpakkingen hergebruiken • geen producten kopen die per stuk zijn verpakt • zelf een tas meenemen.
Opdracht 26 Hoeveel afval produceer jij op een dag?
Doe deze opdracht in een groep van drie. a. Denk eens na over wat je gisteren allemaal hebt gedaan. Hoeveel afval heb je daarbij gemaakt? Bijvoorbeeld: iets gekocht in verpakking, tasjes gebruikt van de winkel, een blikje frisdrank gedronken, een boterhamzakje weggegooid.
27
b. Maak voor jezelf een lijst van het afval dat je hebt geproduceerd.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
1.13 Afval scheiden voor hergebruik (recyclen)
JS
c. Vergelijk jouw lijst met die van de andere studenten in je groepje. Wat valt je op?
Graag toestemming vragen dit te plaatsen. Screenshot van van de afvalscheidingswijzer online van Milieu Centraal. www.milieucentraal.nl
Duurzaam werken houdt ook in dat je afval scheidt. Afval dat gescheiden is, kan gerecycled worden. Zo kan bijvoorbeeld van oud papier weer nieuw papier gemaakt worden en van oud glas weer nieuw glas. Dat zorgt ervoor dat er veel minder afval overblijft en dat je minder grondstoffen nodig hebt voor nieuwe producten. Het hele proces van gescheiden inzameling en het terugwinnen van materialen uit afval noem je recycling.
C
Welk afval kun je scheiden (recyclen)? • glas • papier en karton • groente-, fruit- en tuinafval (gft-afval) • klein chemisch afval • plastic • metaal • textiel • batterijen • plastic verpakkingen • kleine huishoudelijke apparaten met een stekker • halogeenlampen
28
• spaarlampen, ledlampen en tl-lampen.
Afval in de thuiszorg
JS
Verder breng je grof vuil naar de milieustraat. Daar wordt het gescheiden en worden bruikbare materialen gerecycled.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Als helpende ben ik wel bewust bezig met het milieu. Niet alle cliënten waar ik kom scheiden hun afval. Als ik dat zie, zeg ik er meestal wel wat van. Bijna overal staat tegenwoordig een bak voor het inzamelen van plastic of wordt plastic opgehaald. Mevrouw Appelboom zei laatst ook tegen mij dat ze wel haar afval wil scheiden, maar dat haar keukentje te klein is voor al die verschillende bakken. We hebben toen samen gekeken naar een gecombineerde afvalbak. Die is niet groter dan een gewone prullenbak, maar er zitten veel meer bakjes in waardoor zij nu toch haar afval kan scheiden.
Opdracht 27 Waar moet het heen?
a. Waar en hoe moet je de volgende soorten afval weggooien? Je kunt het opzoeken op de website van de Milieu Centraal b. Glas
c. Papier en karton
d. Gft-afval
e. Klein chemisch afval
f. Plastic verpakkingen
g. Schroeven
C
h. Frituurvet
i. Textiel
29
j. Batterijen
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
l. Kleine huishoudelijke apparaten met een stekker
JS
k. Melkpak
m. Halogeenlampen
n. Spaarlampen, ledlampen en tl-lampen.
Opdracht 28 Welke afvalbak? Trek lijnen naar de juiste afvalbak.
Opdracht 29 Afvalwijzer
C
Doe deze opdracht in een groep van drie. a. Zoek de afvalwijzer van je gemeente op op internet. Welke informatie vind je in de afvalwijzer?
30
b. Zoek van verschillende materialen op hoe deze weggegooid mogen worden. Maak hier per groepje vier vragen over en zet deze op een kaartje. Zet het goede antwoord op de achterkant van het kaartje. Lever de kaartjes in bij je docent. Speel met de groep met de kaartjes een quiz over de afvalwijzer.
JS
1.14 Afval in de zorg
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Een zorginstelling heeft te maken met veel afval. Elke zorginstelling heeft richtlijnen over het omgaan met afval. In het algemeen zijn dat: • Huishoudelijk afval bied je aan aan de vuilnisophaaldienst. • Afval met lichaamsvocht, zoals vuil verband en incontinentiemateriaal, doe je in een stevige plastic zak voordat je het in de vuilcontainer stopt. • Overgebleven medicijnen stuur je terug naar de apotheek. • Gebruikte naalden en (gebroken) ampullen moeten in een naaldencontainer. Dit is chemisch afval.
Naaldencontainer.
Ampullen.
Let op
Werk heel precies. Zorg dat schoon materiaal en afval altijd gescheiden zijn. Zet een afvalbak dus niet in een ruimte waar schone materialen liggen.
Opdracht 30 Afval in de zorg
Waarom moet je gebruikte naalden en ampullen in een naaldencontainer doen?
Opdracht 31 Onderzoek
a. Onderzoek op jouw stage- of werkplek hoe het afval gescheiden wordt. Maak een verslag met foto’s. In het verslag: • laat je zien welke soorten afval er zijn en hoe die afgevoerd worden • vertel je waarom het zo afgevoerd wordt • vertel je of er speciale richtlijnen zijn. b. Gebruik Stappenplan Fotoverslag maken.
1.15 Milieulogo’s Er zijn verschillende milieulogo’s op producten. Milieulogo’s geven informatie over: • de manier waarop het product is gemaakt
31
• de afbreekbaarheid ervan • hoe energiezuinig het is. Voorbeelden van milieulogo’s:
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Kringlooplogo Het kringlooplogo staat op artikelen waarvan de verpakking bestaat uit hergebruikt materiaal.
Logo klein chemisch afval Dit logo betekent dat je het artikel na gebruik niet in de afvalcontainer mag gooien, maar apart moet inleveren.
Glaslogo Dit logo vind je op glazen flessen en potten waarop geen statiegeld zit. Die moeten dan in de glasbak. Er zijn aparte bakken voor wit, groen en voor gekleurd glas.
EU Ecolabel Dit is het officiële Europese milieukeurmerk. Het wordt gebruikt voor producten die het milieu minder schade toebrengen. Het wordt in alle landen van de Europese Unie gebruikt.
C
On the way to PlanetProof Dit keurmerk geeft aan dat een product duurzamer is geproduceerd dan eenzelfde product zonder keurmerk.
32
Europees biologisch keurmerk Dit keurmerk geeft aan dat een product biologisch is geteeld. Er zijn geen kunstmest en bestrijdingsmiddelen gebruikt. En dieren die hebben een beter leven.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Energielabel Voor verschillende producten is het verplicht om aan te geven hoe energiezuinig het product is. De klassen lopen van A (zeer zuinig) tot en met G (niet zuinig)
Opdracht 32 Milieulogo’s
a. Welk logo geeft aan dat de verpakking is gerecycled? EU Ecolabel Europees biologisch keurmerk Groene Punt Kringlooplogo Milieukeur
b. Welk logo geeft aan dat de producent van de verpakking bijdraagt aan de kosten van het afvalscheiding- en recyclingsysteem? EU Ecolabel Europees biologisch keurmerk Groene Punt Kringlooplogo Milieukeur c. Geef bij elk logo een product waar dit logo op zou kunnen staan.
C
Product
33
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Product
1.16 Energieverbruik verminderen
De hoeveelheid energie die wordt gebruikt, neemt nog steeds toe. De meeste energie wordt gehaald uit fossiele brandstoffen. Fossiele brandstoffen zijn ontstaan uit resten van plantaardig en dierlijk leven, zoals aardolie, aardgas en steenkolen. Dit zijn de grondstoffen van bijvoorbeeld benzine, asfalt en kerosine. Maar ook voor bijvoorbeeld het maken van plastic en veel cosmetica wordt aardolie gebruikt. Ook elektriciteit wordt vooral gemaakt met fossiele brandstoffen. Minder energieverbruik is goedkoper, geeft minder luchtvervuiling en vermindert de opwarming van de aarde. Zuinig omgaan met verlichting, verwarming/koeling en elektrische apparatuur helpt daarbij.
C
Dit kun je bijvoorbeeld doen om minder energie te verbruiken: • onnodige verlichting uitdoen • gebruikmaken van sensoren, waardoor lampen alleen aangaan als de sensor beweging registreert • zuinige lampen gebruiken • de verwarming lager zetten in ruimtes die je niet gebruikt • gebruikmaken van een thermostaat • de airco uitzetten bij het verlaten van de ruimte • een goede zonwering gebruiken • apparaten die je niet gebruikt, uitzetten.
34
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Je kunt ook energie besparen door andere energiebronnen te gebruiken. Duurzame energie is energie waarbij je het milieu niet vervuilt. Duurzame energie wordt gehaald uit bronnen zoals zon en wind. Deze bronnen raken nooit op.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/solar-panel-on-red-roof-reflecting-72500704
Met zonnepanelen wek je duurzame energie op.
Opdracht 33 Energieverbruik verminderen
a. Bekijk of er op jouw school gedacht wordt aan het verminderen van het energieverbruik en of je dit zelf ook doet. b. Vul de tabel in over jouw school. Vul eventueel meer dingen in als die op jouw school gebeuren: Tips
Ja
Nee
Verwarming vrijhouden (niet achter kasten bijvoorbeeld) Verwarming lager in ruimtes die niet gebruikt worden Lichten uit in ruimtes waar niemand is Gebruik van sensoren voor licht Spaarlampen
Computers uit als ze niet gebruikt worden
Zonwering zodat airco minder vaak aan hoeft
35
c. Vul de tabel in over jouw huis: Tips
Ja
Nee
Verwarming vrijhouden (niet achter kasten bijvoorbeeld)
Lichten uit in ruimtes waar niemand is
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Wassen op 40 graden
JS
Verwarming lager in ruimtes die niet gebruikt worden
Spaarlampen
Apparaten uitzetten in plaats van op stand-by Was buiten hangen in plaats van in de droger
1.17 Duurzaam werken
Duurzaam betekent dat je verstandig omgaat met mens en milieu. Dat is ook goed voor de organisatie waar je werkt. Duurzaam werken draagt bij aan vermindering van kosten. Bijvoorbeeld: • Gebruik niet meer van producten dan nodig is. Kijk bij het boodschappen doen dus goed naar de houdbaarheidsdatum, zodat je niet over een paar dagen voedsel weg moet gooien. • Gebruik niet onnodig elektriciteit door apparaten die je niet gebruikt uit te zetten. • Schaf ook duurzame producten aan, zoals spaarlampen. Dit zijn producten die langer meegaan en energie-efficiënter zijn.
Opdracht 34 Hoe duurzaam ben jij?
a. Doe de voetafdruktest en schrijf jouw uitslag op.
b. Ben je tevreden? Leg uit waarom wel of niet.
Opdracht 35 Milieubewust werken
C
Situatie Woonvorm
In de woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking proberen we milieubewust te werken. Overdag zetten we de thermostaat een graadje lager en hebben we de lichtschakelaars vervangen door sensoren die het licht automatisch aan- en uitschakelen. Helaas vinden onze cliënten het milieubewust werken soms nog wel wat moeilijk. Vooral het scheiden van het afval in de verschillende bakken gaat nogal eens mis. Regelmatig zit er plastic in de glasbak en een bananenschil in de papier- en kartonbak. We hebben aparte bakken voor papier en karton, plastic, gft en glas. Om ervoor te zorgen dat de cliënten hun afval goed scheiden heb ik bedacht …
36
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Lees de situatie Woonvorm en schrijf zelf een creatief einde waarin je ervoor zorgt dat er milieubewust wordt gewerkt.
1.18 Veiligheid en risico’s
Een organisatie wil zo veel mogelijk risico’s voorkomen. Daarom is het belangrijk om onveilige situaties te herkennen. Brandpreventie Om een brand te laten ontstaan zijn er drie dingen nodig: • brandstof (iets wat kan branden) • zuurstof • warmte (ontbrandingstemperatuur).
Samen noem je ze ook wel de branddriehoek. Wanneer deze drie onderdelen in voldoende mate aanwezig zijn, krijg je brand.
Branddriehoek.
Als je een van deze factoren weghaalt, is er geen verbranding meer. Je kunt dus een brand doven door: • de brandstof weg te nemen, bijvoorbeeld bij een gasbrand de gaskraan dichtdraaien • de zuurstof weg te nemen, bijvoorbeeld met een blusdeken • de warmte weg te nemen, bijvoorbeeld door koelen met water. Brand wil je natuurlijk altijd voorkomen. Een paar voorbeelden van wat je zelf kunt doen: • Zorg voor een opgeruimde werkplek. • Wees voorzichtig met brandbare materialen. • Ga veilig om met elektrische apparaten. • Houd nooduitgangen vrij. • Lees eens de gebruiksaanwijzing op een blustoestel. Als er echt brand is, heb je daar geen tijd voor. Op je werk zijn altijd blusmiddelen te vinden. Dit is verplicht. Soms zijn er ook rook- en/of warmtedetectoren om een brand te melden. Er kunnen ook installaties zijn om brand te blussen of te voorkomen dat de brand groter wordt. Bijvoorbeeld sprinklerinstallaties en brandwerende deuren.
37
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Vlam-in-de-pan Bij het koken kun je vlam-in-de-pan krijgen. Hierbij vliegt hete olie in een pan in brand. Dit gebeurt als de olie overkookt en zo in aanraking komt met de warmtebron. Wat doe je als dit gebeurt? Het beste is om de zuurstof uit de branddriehoek weg te nemen. Dit doe je door een deksel op de pan te leggen. Heb je die niet, dan kun je een blusdeken over de pan heen leggen. Daarna moet je het vuur uitdraaien. Haal dan niet gelijk het deksel of de deken eraf, maar laat de pan goed afkoelen. Doe je dit niet, dan kan er toch weer brand ontstaan.
Vlam-in-de-pan.
Opdracht 36 Waar is hier de nooduitgang?
a. Weet jij van jouw school waar de vluchtwegen zijn en waar de blusmiddelen hangen? Onderzoek waar de nooduitgang is en waar de blusmiddelen hangen. b. Teken een plattegrond en geef daarop de vluchtroute en het dichtstbijzijnde blusmiddel aan.
1.19 Omgaan met elektriciteit, apparatuur en machines
C
Elektriciteit, apparaten en machines kunnen bij verkeerd gebruik gevaarlijk zijn. Denk maar aan gereedschap, elektrische apparaten en stopcontacten die niet beveiligd zijn. Alle apparatuur moet volgens de wet voorzien zijn van een ingebouwde beveiliging: een beveiliging van het elektrische circuit ter voorkoming van elektrische schokken en een beveiliging voor het voorkomen van verwondingen. Bij een juist gebruik kan er niet veel gebeuren. Werk daarom altijd volgens de instructies. Beschadigde elektrische apparaten, stekkers, snoeren, contactdozen enzovoort zijn gevaarlijk. Als je ziet dat elektrische apparaten beschadigd zijn, meld dit dan aan je leidinggevende. Gebruik de apparaten niet meer. Als je blootliggende draden ziet liggen, raak deze dan niet aan. Zorg ervoor dat kabels en stekkerdozen geen struikelgevaar opleveren.
38
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/plugged-electric-devices-extension-cord-221665450
Zorg ervoor dat kabels en stekkerdozen geen struikelgevaar opleveren.
Opdracht 37 Elektrische apparaten
Elektrische apparaten kunnen apparaten zijn die je dagelijks gebruikt, zoals een föhn of een koffiezetapparaat. Bij het gebruik ervan denk je niet altijd na over de risico’s. a. Welke elektrische apparaten heb jij deze dag al gebruikt?
b. Zoek op internet per apparaat op wat de gevaren zijn.
c. Wat doe je als je ziet dat een apparaat op je werk kapotte bedrading heeft?
1.20 Omgaan met gevaarlijke stoffen
Een gevaarlijke stof is een stof met risico’s voor de veiligheid en/of gezondheid van mensen, dieren of het milieu. Je kunt in je werk stoffen tegenkomen die brand- of explosiegevaarlijk zijn. Andere stoffen zijn giftig of op de lange duur zeer slecht voor de gezondheid. Gevarensymbolen Gevaarlijke stoffen moeten goed herkenbaar zijn. Daarom staat op het etiket een gevarensymbool dat de aard van het gevaar aangeeft. Lees voor gebruik altijd het etiket met de gevarensymbolen. Op de etiketten staat ook wat de gevolgen kunnen zijn van verkeerd gebruik.
39
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I Ontplofbaar.
Ontvlambaar.
Acute gezondheids-effecten.
Milieugevaarlijk.
Bijtend.
Giftig.
Oxiderend.
Gassen onder druk.
Lange termijn gezondheidsgevaarlijk.
C
Sterk explosieve stoffen Je kunt in je werk stoffen tegenkomen die brand- of explosiegevaarlijk zijn. Aardgas, propaangas en butaangas zijn voorbeelden van sterk explosieve stoffen. Aardgas gebruik je om te koken of om warm te douchen. Het aardgas wordt verbrand en warmt het water op. Propaangas zit bijvoorbeeld in de airconditioning en in koelkasten. Het wordt gebruikt als koudemiddel. Butaangas wordt niet veel meer gebruikt. Je ziet het nog wel in aanstekers. Aan deze stoffen is een reukmiddel toegevoegd, zodat je het kunt ruiken als het ontsnapt. Als gas ontsnapt en in contact komt met vuur kan er een explosie volgen. Bewaar gasflessen daarom in een goed geventileerde ruimte, uit de buurt van volle zon en open vuur.
40
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Giftige schoonmaakmiddelen Schoonmaakmiddelen kunnen giftig zijn. Meng nooit een schoonmaakmiddel met een ander schoonmaakmiddel. Er kan dan een giftige chemische reactie ontstaan. Ruim schoonmaakmiddelen altijd goed op zodat er geen kinderen bij kunnen.
JS
Licht ontvlambare vloeistof Een voorbeeld van een licht ontvlambare vloeistof is benzine. Deze vloeistof verdampt bij normale kamertemperatuur. Als dat gebeurt, ontstaat een sterk brandbaar mengsel. De damp van deze stoffen is vaak zwaarder dan lucht. Dit betekent dat het zich langs de grond op ruime afstand kan verspreiden. Gebruik deze licht ontvlambare vloeistoffen nooit in de buurt van vuur.
Opdracht 38 Gevaarlijke stoffen 1
a. Bekijk de filmpjes. Beschrijf telkens wat er misgaat. b. Filmpje 1:
c. Filmpje 2:
d. Filmpje 3:
Opdracht 39 Gevaarlijke stoffen 2
Zoek op je werkplek, je stageplek, op school of thuis naar schoonmaakmiddelen met gevaarsymbolen. Maak een foto van het etiket. Zorg dat je goed kunt zien welk schoonmaakmiddel het is en dat je het etiket goed kunt lezen. Zorg er ook voor dat je alle gevaarsymbolen op de foto hebt. Sommige schoonmaakmiddelen hebben meer dan één gevaarsymbool. Schrijf bij iedere foto: • welk schoonmaakmiddel het is • twee voorbeelden van schoonmaakklussen waarvoor je het kunt gebruiken • welke gevaarsymbolen je ziet en wat ze betekenen • of het schoonmaakmiddel op een veilige plek staat (beschrijf ook hoe en waar het middel bewaard wordt) • drie tips hoe je veilig met dit middel kunt omgaan.
41
Opdracht 40 Symbool Mengsel schoonmaakmiddelen maakt vrouw onwel
JS
In Amsterdam-Noord is een vrouw onwel geworden nadat ze verschillende schoonmaakmiddelen door elkaar mengde. Dat meldt AT5.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Rond half drie maandagmiddag ademde de vrouw schadelijke lucht in nadat ze chloorbleek en WC-eend met elkaar had gemengd. De twee substanties veroorzaakten een chemische reactie tijdens haar schoonmaak van het toilet. Dat zegt de brandweer maandagmiddag. De vrouw is vanuit haar woning in de Lichterstraat naar het ziekenhuis gebracht.
Welk waarschuwingssymbool op de etiketten van de chloorbleek en WC-eend heeft deze mevrouw genegeerd? Zoek de afbeelding op internet en teken die hier na.
Opdracht 41 Daan
De vriendin van Annet komt een boek terugbrengen. Annet en zij kletsen een tijdje bij de voordeur. Annets zoontje Daan is rustig aan het spelen. Hij vermaakt zich vandaag prima. Dan hoort Annet Daan opeens hard huilen. Ze neemt afscheid van haar vriendin en loopt naar Daan toe. Hij zit huilend op de grond in de keuken en naast hem ligt een fles met schoonmaakmiddel.
a. Wat moet Annet doen?
b. Wat moet Annet de volgende keer doen met schoonmaakmiddel?
1.21 Persoonlijke beschermingsmiddelen
C
Om veilig te werken heb je soms persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) nodig. Deze middelen verminderen de kans op letsel. In de zorg draag je bijvoorbeeld handschoentjes bij het verschonen van een cliënt. Je leidinggevende geeft aan wanneer en hoe je deze middelen moet gebruiken.
42
C
JS
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
https:/www.shutterstock.com/nl/image-photo/close-female-doctors-hands-putting-on-389192083
In de zorg draag je handschoenen ter voorkoming van besmetting.
De PBM’s moeten natuurlijk wel goed passen, anders is het werk alsnog gevaarlijk. De meeste hulpmiddelen zijn er dan ook in verschillende maten. Let dus op dat ze goed passen. Zit jouw maat er niet bij, overleg dan met je leidinggevende.
Opdracht 42 Persoonlijke beschermingsmiddelen thuis Ook thuis worden PBM gebruikt. Noem twee PBM die je thuis gebruikt. 1.
2.
1.22 Persoonlijke hygiëne
Een veilige omgeving begint bij je persoonlijke verzorging. Onverzorgd of ziek rondlopen is niet prettig voor je collega’s en cliënten. Als in een organisatie de medewerkers er goed gekleed en verzorgd uitzien, geeft dat vertrouwen. Voorschriften die te maken hebben met persoonlijke hygiëne zijn: • kleding Zorg dat je er schoon en verzorgd uitziet. • haren en nagels Loshangende haren en/of lange nagels kunnen onhygiënisch zijn en onveilig. Je haren kunnen bijvoorbeeld vast blijven zitten in elektrische apparaten. • sieraden Deze kunnen een bron van infecties zijn. Uitsteeksels kunnen ergens achter blijven haken of anderen verwonden. • wondjes Bedek wondjes met een pleister of handschoen, afhankelijk van het soort werk dat je doet. • verkoudheid en griep Probeer de kans om besmet te worden of om anderen te besmetten te verminderen. Was regelmatig je handen met zeep en droog ze goed met een papieren handdoek. Gebruik een zakdoekje om in te hoesten of te niezen en gooi het meteen in de vuilnisbak. Maak regelmatig schoon. Blijf thuis als je ziek bent.
43
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/washing-hands-soap-under-running-water-100776622
Handen wassen.
Opdracht 43 Persoonlijke hygiëne Waarom is handen wassen belangrijk? Dan worden je kleren minder vies. Dat ziet er netter uit. Het geeft een fris gevoel. Het voorkomt verspreiding van bacteriën.
Opdracht 44 Veilig werken
C
Doe deze opdracht met een medestudent. a. Maak een collage van hulpmiddelen die het voor jouw werk als helpende, of voor jouw doelgroep, veiliger kunnen maken. b. Kies samen een doelgroep uit binnen het werkveld van zorg en welzijn. Schrijf in het midden van een groot vel papier welke doelgroep jullie hebben gekozen. Zoek in tijdschriften en op internet producten die de dagelijkse veiligheid van jou en je gekozen doelgroep vergroten. Plak de producten op het vel papier en schrijf er kort bij hoe het product bijdraagt aan de veiligheid. Hang de collage op in het lokaal als deze af is.
44
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/asian-mother-helping-her-son-wears-768194704
Het dragen van een helm vergroot de veiligheid van de doelgroep kinderen.
1.23 Calamiteiten
Of het nu op school is of tijdens het werk, er kunnen zich plotseling situaties voordoen die een direct gevaar zijn voor iedereen. Je spreekt dan van een calamiteit. Denk aan brand, stroomstoring, overstroming of een milieuramp. Bedrijfsontruiming In het geval van een calamiteit zal iedereen het gebouw moeten verlaten. De brandweer en de organisatie waar je werkt hebben hiervoor samen een ontruimingsplan opgesteld. Hierin staat in hoofdlijnen: • de vluchtroute en verzamelplaats • het signaal dat aangeeft dat je moet ontruimen • wie wat doet tijdens de ontruiming • hoe je moet bijhouden of iedereen er is. Bij een ontruiming heeft een bhv’er de leiding (bhv'er = bedrijfshulpverlener). Als de brandweer of politie er is, moet je hun instructie altijd opvolgen.
C
Om te zorgen dat iedereen weet wat hij of zij moet doen, zijn er af en toe ontruimingsoefeningen.
45
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I Bij een ontruiming heeft de bhv’er de leiding.
Handelen bij onveilige situaties Als je een onveilige situatie herkent, wat moet je dan doen? Kun je het gemakkelijk zelf oplossen? Dan moet je dat doen. Als je bijvoorbeeld ziet dat iemand onveilig werkt, spreek diegene er dan op aan. Weet je niet wat je moet doen bij een onveilige situatie? Vraag dan hulp van een collega of leidinggevende. In ernstige gevallen sla je alarm. Dit doe je bijvoorbeeld als een collega niet meer reageert na een val. In dat geval moet er een EHBO’er komen.
Opdracht 45 Calamiteit
a. Heb je wel eens een calamiteit meegemaakt? Welke?
b. Wat heb je toen gedaan?
1.24 Bedrijfshulpverlening (bhv)
De bhv’er weet wat er moet gebeuren als er iets ernstigs gebeurt. Het kan namelijk even duren voordat de professionele hulpdiensten aanwezig zijn. In iedere organisatie moet dan ook een bedrijfshulpverlener aanwezig zijn.
C
De taken van de bhv’er zijn: • het verlenen van eerste hulp bij ongevallen • het beperken en bestrijden van brand of ongeval • de leiding nemen bij het ontruimen van het gebouw.
De meeste organisaties vragen vrijwilligers om bhv’er te worden. Je krijgt dan een speciale opleiding en gaat regelmatig oefenen.
46
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/call-emergency-464177876
De bhv’er weet wat er moet gebeuren als er iets ernstigs gebeurt.
Opdracht 46 Bedrijfshulpverlening
De bhv’er verleent bij ongelukken eerste hulp. Weet jij wie dat is op je werk of op school? Als je het niet weet, moet je het navragen.
Opdracht 47 Hulp inschakelen
Doe deze opdracht met een medestudent. a. Als je een gebouw gaat ontruimen, is het soms nodig om ook externe hulp in te schakelen. Maak een overzicht van mogelijke calamiteiten en geef aan welke externe hulp je daarbij gaat inschakelen. b. Gebruik Stappenplan Interview voorbereiden en houden. c. Je gaat onderzoeken hoe bij jullie op school de bhv is. Zoek allereerst uit wie bij jullie op school bhv’er is. Vraag of het mogelijk is een interview af te nemen. Probeer met jullie interview een beeld te krijgen van de werkzaamheden van de bhv’er bij jullie op school. Verwerk het interview in een verslag. Bespreek vooraf met de docent de vragen die jullie willen stellen. d. Zou jij op je werk bhv'er willen zijn? Leg uit waarom wel of niet.
1.25 Wat moet je doen bij brand
Wat moet je doen als er brand ontstaat? • Blijf kalm. • Kijk of je zelf iets kunt doen om de brand te bestrijden. Een beginnende brand kun je soms zelf stoppen. • Sla alarm, bijvoorbeeld door een brandmelder in te drukken. • Breng jezelf en anderen in veiligheid, verlaat zo snel mogelijk het gebouw. • Als je niet meer door de rook heen kunt kijken, blijf dan laag bij de grond, want rook stijgt op. • Sluit de deuren en ramen. Hiermee blokkeer je de zuurstoftoevoer en de rookverspreiding. • Verzamel op de afgesproken plek buiten.
47
• Bel zo snel mogelijk 112. • Waarschuw de omgeving.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Als er mensen zijn met brandwonden, probeer die dan zo snel mogelijk te helpen. Wat kun je doen? • Koel ten minste vijf minuten met lauw, zacht stromend water. • Verwijder kleding die niet aan de wond kleeft. • Smeer niets op de brandwond. • Bedek de wond losjes met een steriel verband of een schone doek. • Zorg ervoor dat het hoofd altijd hoger is dan de rest van het lichaam om vochtophoping te voorkomen. Als het ernstig is, waarschuw dan altijd een arts.
https://www.shutterstock.com/image-photo/woman-putting-burned-hand-under-running- 1920985745
Koel een brandwond ten minste vijf minuten met lauw, zacht stromend water.
C
Wijzen op onveilig gedrag Niet iedereen houdt zich aan de veiligheidsregels. Het is vaak niet gemakkelijk om daar iets van te zeggen. Toch moet dit wel. Het kan gevaarlijk zijn voor degene zelf of voor anderen.
Probeer op een prettige manier iemand aan te spreken. Zeg niet: ‘Wat doe jij nu?’ Beter is: ‘Waarom doe je dit zo?’ Probeer iemand zelf te laten bedenken waarom het anders moet. Leg uit wat er fout kan gaan en probeer er altijd eerst samen uit te komen. Lukt dat niet, overleg dan met je leidinggevende.
48
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Inschakelen deskundige hulp Als er iets gebeurt, moet je vaak snel beslissen of je iets kunt doen. Soms kun je een beginnende brand zelf blussen door snel te handelen. Snel een smeulend vuurtje in een prullenbak doven met water of een brandblusser kan nog. Houd wel altijd in de gaten of je zonder moeite en gevaar de ruimte nog kunt verlaten. Pas vooral op bij rook. Bij brand is rook doodsoorzaak nummer één. Neem geen risico! Lukt het niet, dan moet je direct weg. Is er iemand gewond? Kijk dan of je zelf kunt helpen. Bedenk dat de bhv’er eerste hulp kan bieden. Veel bedrijven hebben een protocol waarin staat wat je moet doen bij een calamiteit. In ernstige situaties bel je 112, het alarmnummer.
Een protocol geeft aan hoe je moet handelen bij een calamiteit.
https://www.shutterstock.com/image-photo/woman-holding-smartphone-dialing-emergency-number- 344550662
In ernstige situaties bel je 112, het alarmnummer.
Opdracht 48 Wat moet je doen? Doe deze opdracht in een groep van drie. Bespreek de casussen en beantwoord de vragen.
49
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
a. Wat had medewerker 2 kunnen doen om dit te voorkomen?
JS
Medewerker 1 moet een lampje vervangen. Medewerker 2 komt binnen en groet hem. Hij ziet wel dat er iets niet klopt, maar gaat zelf ook aan het werk. Medewerker 1 vraagt of medewerker 2 even wil helpen. Hij klimt de ladder op en medewerker 2 houdt de ladder vast. Medewerker 1 is bezig met de lamp, maar hierdoor valt er een plafondplaat uit het plafond. Medewerker 1 op de ladder krijgt deze op zijn hoofd.
Medewerker 1 heeft ruzie met een collega. Medewerker 2 ziet dit gebeuren en luistert eerst waar het over gaat. Hij vraagt medewerker 1 en de andere collega om dit later rustig op te lossen. Medewerker 1 en de collega kijken geïrriteerd. Medewerker 1 wordt bozer en begint te schreeuwen tegen de collega. Het lijkt erop dat ze elkaar willen aanvallen.
b. Wat moet medewerker 2 doen?
Medewerker 1 en medewerker 2 staan samen in de keuken een maaltijd voor te bereiden. Dan snijdt opeens medewerker 1 zich in zijn hand. Het is een flinke snee. Medewerker 2 kan niet goed tegen bloed en kan hem niet goed helpen.
c. Wat moet medewerker 2 doen?
Opdracht 49 Een ontruiming
C
Doe deze opdracht met de hele groep. a. Je gaat met de groep een ontruiming oefenen van de ruimte waarin jullie je nu bevinden. De docent wijst een bhv-ploeg van vier personen aan en benoemt één persoon van deze groep tot ploegleider. De ploegleider stuurt de andere bhv-leden aan. Van je docent krijg je rolbeschrijvingen. Twee medestudenten observeren en maken notities tijdens de oefening. b. Voor jullie de ontruimingsoefening gaan doen, ga je eerst de ruimte goed verkennen. Waar bevinden zich de vluchtwegen? Maak met de groep een schets van deze ruimte. Geef met groen in de tekening aan waar zich de vluchtwegen bevinden. Willen jullie de tekening digitaal maken, dan kun je bijvoorbeeld gebruikmaken van de gratis website Floorplanner (http://floorplanner.com). Daar vind je ook symbolen voor vluchtwegen en nooduitgangen. c. Voer nu de oefening uit. Speel jouw rol en houd je aan afspraken die je vooraf hebt gemaakt. d. Bespreek na afloop de oefening na met de groep. Vul voor jezelf de tabel in. Wat ging er goed tijdens de oefening? Wat ging er niet goed tijdens de oefening?
50
Wat had je zelf beter kunnen doen? Wat hadden anderen beter kunnen doen? Waar ga jij extra op letten als er een ontruiming plaatsvindt?
JS
Opdracht 50 Het ontruimingsprotocol
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Doe deze opdracht met een medestudent.
a. Welke stappen neem je bij het ontruimen van een gebouw? Verwerk deze gegevens in een protocol. Geef bij iedere stap ook aan welke aandachtspunten er zijn. b. Schrijf voor de ruimte waarin jullie je nu bevinden een ‘protocol ontruiming’. Gebruik bij het schrijven het stappenplan dat je gemaakt hebt. Het protocol geeft aan wat mensen moeten doen als het alarm afgaat. Het protocol is maximaal één A4-pagina. In het protocol verwerk je de onderwerpen: • Wat te doen als het alarm afgaat? • Waar moeten de mensen zich verzamelen? • Welke vluchtwegen moet je nemen? c. Verwerk de gegevens van het protocol in een poster op A3-formaat die je kunt ophangen in de ruimte. De poster laat in beelden en korte zinnen zien wat je moet doen als het alarm afgaat.
Opdracht 51 Veiligheid in school Doe deze opdracht met een medestudent.
a. Maak een rondje door de school. Kijk eens welke maatregelen er zijn genomen op het gebied van veiligheid, ontruiming en brandpreventie. Is er in jullie gebouw een ontruimingsplan aanwezig? Zoek dit uit. b. Schrijf in de tabel hierna op welke maatregelen je hebt gevonden. Geef aan wat hun functie is en hoe ze werken. Maak ook foto’s van zaken die met de maatregelen te maken hebben. Omschrijving
Functie en werking
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
10.
c. Vergelijk jullie lijst met die van een ander groepje. Hebben jullie dezelfde maatregelen gevonden? Maak een lijstje van maatregelen die jullie hebben gemist.
51
1.26 Rapporteren en evalueren Het is belangrijk om onveilige situaties te melden aan je leidinggevende. Dit kun je doen door te rapporteren. Rapporteren is een ander woord voor melden. Dit kan schriftelijk of mondeling. Als je bijvoorbeeld ziet dat de schoonmaakdienst iets is vergeten, schrijf je dit op in een logboek. Als je het afval niet meer kwijt kunt omdat de afvalcontainer vol is, vertel je dit direct aan je leidinggevende.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Als je iets meldt kan er wat aan worden gedaan. Maar het is ook belangrijk om te weten waarom het niet goed ging. Wat kan er beter? Dit noem je evalueren. Je kijkt naar wat er goed is gegaan en wat niet, en hoe het beter kan. Evalueren doe je zelf ook veel zonder dat je je daar misschien van bewust bent. Stel, je komt te laat op je werk of op school. Die dag zat alles tegen in het verkeer. De volgende keer ga je eerder van huis.
Als je gaat rapporteren is het de bedoeling dat je dit zo feitelijk mogelijk doet. Bij het feitelijk rapporteren geef je geen mening. Feiten en meningen Feiten zijn concreet, geen mening, er is geen discussie over mogelijk.
Voorbeeld
Mevrouw Van Dijk had om 11.36 uur 38,4 °C koorts.
Een mening is persoonlijk, je kunt erover discussiëren.
Voorbeeld
De jurk van mevrouw Van Dijk is lelijk.
Opdracht 52 Leren van je fouten
a. Evalueren is terugkijken op iets wat niet goed ging. De volgende keer doe je het anders. Geef een voorbeeld waarbij je dit hebt toegepast. In welke situatie ging iets niet goed?
C
b. Wat heb je daarna anders gedaan?
c. Ging het toen beter?
52
Opdracht 53 Feiten en meningen Doe deze opdracht in een groep van vier. a. In deze opdracht oefen je in een groep het schrijven van een feitelijke rapportage. Twee personen spelen de situatie, de andere twee observeren en schrijven allebei een eigen rapportage.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Na het maken van de rapportages vergelijken jullie deze met elkaar. Uit de twee rapportages maken jullie als groep één gezamenlijke rapportage. Deze rapportage is een feitelijke weergave van wat er is gebeurd. Meningen staan er niet in. Twee spelers spelen vijf minuten de situatie. Houd je aan deze tijd. Het gaat om de rapportage die wordt geschreven en niet om het spel.
Ruben werkt als helpende op een afdeling voor licht dementerende ouderen. Hij komt op de kamer bij mevrouw Van Vliet. Mevrouw zit op haar stoel voor het raam stilletjes te huilen. Ruben gaat naast haar zitten en probeert uit te vinden wat er aan de hand is.
b. Bespreek met elkaar: • Wat was moeilijk bij het schrijven van de rapportage? • Lukte het om feiten en meningen uit elkaar te halen? • Welke tips voor het maken van een rapportage kun je hieruit halen? Schrijf voor jezelf drie tips op.
1.27 Sociale veiligheid
C
Sociale veiligheid is de mate waarin mensen zich vrij en beschermd voelen, zodat ze zichzelf kunnen zijn en zich kunnen uiten. Dit wil zeggen dat je je goed en beschermd voelt als je met andere mensen samen bent. Wanneer je je sociaal veilig voelt gebeuren er geen vervelende dingen zoals pesten, buitensluiten, schelden, bedreigen of misbruiken. Sociale veiligheid wil zeggen dat je met respect behandeld wordt, het veilig is, niemand misbruik van je maakt, je fouten mag maken en dat je jezelf mag zijn. Sociale veiligheid zorgt ervoor dat mensen op een vriendelijke en positieve manier met elkaar om kunnen gaan.
53
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I https://www.shutterstock.com/image-photo/abused-upset-offended-by-friends-young-1443732983
Als je buiten gesloten wordt geeft dat een onveilig gevoel.
Een veilig gevoel
Het is vandaag de eerste schooldag van Ilse. Ze kent nog niemand en ze vindt het best spannend, zo’n nieuwe school. Ze zit op de eerste schooldag alleen aan een tafeltje in de kantine. Een andere student komt naar haar toe en stelt zich vriendelijk voor. Ze vraagt of Ilse bij haar aan de tafel komt zitten. Ilse durft een praatje te maken en voelt zich direct welkom.
C
Sociale veiligheid in de werkomgeving Sociale veiligheid in de werkomgeving is net zo belangrijk als ergens anders, zoals op school of thuis. Het gaat erom dat je je veilig en comfortabel voelt als je naar je werk gaat of stage loopt. Als je je op je gemak voelt op je werkplek, zul je met meer plezier naar je werk gaan en beter kunnen presteren. Wanneer sociale veiligheid ontbreekt, kan dit negatieve gevolgen hebben. Je zou minder goede resultaten kunnen behalen omdat je misschien stress ervaart of je ongelukkig voelt. Wanneer je onveiligheid ervaart, stel je minder snel vragen. Je zult ook minder snel iets nieuws uitproberen. Want stel je voor dat het niet lukt, dan word je misschien wel uitgelachen. Dit heeft als gevolg dat je minder leert in een sociaal onveilige situatie. Onderzoek heeft zelfs aangetoond dat werknemers die zich sociaal niet veilig voelen op hun werk zich vaker ziek melden. Om een sociaal veilige werkomgeving te krijgen is het belangrijk dat de werkgever en werknemer samenwerken. Een sociaal veilige werkomgeving is een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
54
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
https://www.shutterstock.com/image-photo/students-playing-games-room-go-crazy-1064245442
Een prettige werksfeer zorgt voor betere resultaten.
Factoren Er zijn verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op de sociale veiligheid in de werkomgeving. • Regels en beleid beleid wil zeggen afspraken om dingen op een bepaalde manier te doen. De werkgever kan via het beleid een belangrijke invloed uitoefenen op de sociale veiligheid. Duidelijke regels rondom pesten (antipestbeleid) helpen bijvoorbeeld om een veilige sfeer te maken. Ook als er wordt gezorgd voor regels over hoe mensen met verschillende achtergronden behandeld moeten worden (diversiteitsbeleid) of voor duidelijke afspraken rondom conflictoplossing, kan dat helpen. • Communicatie Wanneer je op je werk of tijdens de stage de mogelijkheid hebt om problemen te bespreken met je werkgever of collega’s draagt dat bij aan de sociale veiligheid. • Sociale samenstelling De groep mensen met wie je werkt kan ook van invloed zijn op de sociale veiligheid. Als iedereen wordt behandeld met respect, ongeacht hun achtergrond, draagt dit bij aan een gevoel van veiligheid. • Bewustwording Het is belangrijk dat mensen leren en begrijpen wat wel en niet acceptabel is. Het is belangrijk om thema’s als pesten, ongewenst gedrag, discriminatie en diversiteit met elkaar te bespreken. • Sfeer en omgeving Ook je werkplek kan van invloed zijn op sociale veiligheid. Een schone, goed onderhouden omgeving en een positieve sfeer dragen bij aan een veilig gevoel. Sociale veiligheid verbeteren Bij sociale onveiligheid zijn er verschillende stappen die je kunt nemen om hulp te zoeken en de situatie te verbeteren.
55
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
• Praat met je leidinggevende. Leg de situatie uit en bespreek hoe er een oplossing gevonden kan worden. • Ga naar de vertrouwenspersoon. Veel bedrijven hebben een vertrouwenspersoon. Bij deze vertrouwenspersoon kun je terecht om je zorgen te delen. Zij kunnen je adviseren en begeleiden bij het vinden van een oplossing. Alles wat je bespreekt met een vertrouwenspersoon valt onder het beroepsgeheim. • Maak een afspraak met de bedrijfsarts. Wanneer je stress ervaart, lichamelijke klachten krijgt of hulp nodig hebt bij het omgaan met problemen rondom sociale veiligheid kun je een afspraak maken met de bedrijfsarts. Deze kan je advies geven en wanneer nodig doorsturen naar de juiste instanties. • Als de situatie ernstig is en je kunt binnen de organisatie geen oplossing vinden dan kun je ervoor kiezen om contact op te nemen met externe hulpinstanties zoals bijvoorbeeld de vakbond of een juridisch adviseur.
https://www.shutterstock.com/image-photo/women-sitting-cafe-talking-1057844351
Praat met je leidinggevende.
C
Opdracht 54 Onveilig
a. Wat betekend 'onveiligheid' voor jou?
56
b. Waardoor kan sociale onveiligheid ontstaan denk je?
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
c. Heb je zelf wel eens een situatie meegemaakt waarin je je niet veilig voelde? Teken deze situatie. Probeer je tekening duidelijk en kleurrijk te maken. Bespreek de tekening met een door jouw gekozen medestudent en deel je gedachten over onveiligheid.
Opdracht 55 Sociale veiligheid in de werkomgeving
a. Robert werkt in een team waar hij zich niet sociaal veilig voelt. Een collega begint steeds te zuchten als hij een vraag stelt en een andere collega begin steeds heel hard te lachen als Robert een foutje maakt. Wat kan het gevolg zijn van deze situatie? Er kunnen meer antwoorden goed zijn. Robert zal terughoudender worden in het stellen van vragen. Robert zal minder snel om hulp vragen. Robert zal zijn zelfvertrouwen verliezen. Robert zal minder gemotiveerd zijn. Robert zal zich vaker ziek melden.
b. Bekijk de website van jouw school. Welke maatregelen neemt de school om de sociale veiligheid van studenten te bevorderen?
1.28 Wat is ongewenst gedrag?
Als je met mensen werkt, kun je te maken krijgen met ongewenst gedrag. Gedrag is alles wat mensen doen of juist niet doen. Ongewenst gedrag is een vorm van gedrag waardoor iemand anders zich niet prettig of zelfs onveilig voelt.
Opdracht 56 Ongewenst gedrag
Doe deze opdracht met een medestudent. a. Bekijk het filmpje. b. In het filmpje wordt gesproken over professioneel reageren op ongewenst gedrag. Bespreek met elkaar de reactie van de helpende op het ongewenste gedrag van de cliënt. 1. Wat vinden jullie van haar reactie? Is die professioneel, en waarom wel of waarom niet? 2. Hoe zou je zelf reageren in zo’n situatie?
57
1.29 Vormen van ongewenst gedrag
JS
Werkgevers zijn verplicht om ongewenst gedrag te voorkomen en te bestrijden. De Arbowet kent vier vormen van ongewenst gedrag: 1. seksuele intimidatie 2. agressie en geweld 3. pesten en treiteren 4. discriminatie.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Seksuele intimidatie Op je werk kun je te maken krijgen met seksuele intimidatie door collega’s, cliënten of leidinggevenden. Het gaat om seksueel getinte aandacht die jij als onprettig ervaart. Jij bepaalt zelf wat je wel en niet prettig vindt. Dit kan in de vorm zijn van: • een grapje, maar jij voelt je er onprettig bij • suggestieve opmerkingen • persoonlijke vragen over je privéleven • ongewenst aanraken.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/beautiful-young-woman-being-victim-sexual-2146761589
Ongewenst aanraken.
Het gaat hierbij niet om de bedoeling van de dader, maar om hoe de ontvanger het ervaart. Hoe onschuldig een opmerking soms ook kan lijken, voor een ander kan het heel vervelend zijn.
Opdracht 57 Seksuele intimidatie
C
Het is voor het eerst weer eens mooi weer. Hanna besluit om haar nieuwe zomerjurk aan te doen. Als ze op haar werk komt, maakt haar leidinggevende een opmerking. Welke opmerking is een vorm van seksuele intimidatie? Wat een leuk jurkje. Wat zie je er leuk uit. Wat zie je er lekker uit. Wat zie je er zomers uit.
58
1.30 Agressie en geweld
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Ook in je werk kun je te maken krijgen met agressie en geweld. Bijvoorbeeld door ruzie met een collega, cliënt of diens vertegenwoordiger. Er zijn verschillende vormen van geweld, zoals: • verbaal geweld, bijvoorbeeld schelden en beledigen • fysiek geweld, bijvoorbeeld schoppen, slaan, bijten, vastgrijpen of gewapend geweld • psychisch geweld, bijvoorbeeld bedreigen, onder druk zetten, irriteren, thuissituatie bedreigen of beschadigen van eigendommen.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/bullying-out-control-boss-shouting-stressed-396735082
Agressie.
In je werk als helpende kun je te maken krijgen met agressief gedrag van een cliënt als gevolg van een ziektebeeld. Bijvoorbeeld het agressief reageren door een dementerende cliënt. Agressief gedrag komt voor in elk stadium van dementie. Dit gedrag is niet persoonlijk bedoeld, maar een symptoom van de ziekte. De cliënt kan op onverwachte momenten beginnen te schelden of te dreigen. Ook lichamelijk geweld, zoals knijpen, slaan, schoppen en bijten, kan voorkomen. Vaak doet agressie zich voor tijdens het lichamelijk verzorgen. De cliënt kan zich dan schamen omdat hij niet meer zelf naar het toilet kan of zichzelf niet meer kan afdrogen na het douchen. Ook door angsten paniekgevoelens kan een cliënt letterlijk van zich af gaan slaan om zichzelf te beschermen. Andere oorzaken van agressief gedrag van de cliënt kunnen zijn: • frustratie omdat eenvoudige taken niet (meer) lukken • mensen die dichtbij komen zonder dat de cliënt begrijpt waarom • wanen en hallucinaties • woede door verminderde impulscontrole.
59
Opdracht 58 Omgaan met verbale agressie
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
Doe deze opdracht met een medestudent. a. Bekijk het filmpje. b. Bespreek de reactie van de helpende op het ongewenste gedrag. Wat valt jullie op aan haar manier van reageren?
c. Wat vinden jullie van haar reactie? Is die professioneel en waarom wel of waarom niet?
d. Hoe zou je zelf reageren in zo’n situatie?
1.31 Pesten en treiteren
Bij pesten op het werk gaat het niet om een eenmalige vervelende grap of opmerking door een collega. Pesten gebeurt vaker en over een langere tijd. Het doel van pesten is iemand kwetsen en vernederen.
C
Vormen van pesten en treiteren kunnen zijn: • vervelende opmerkingen maken • grapjes maken ten koste van een ander • iemand negeren of niet laten meedoen • beledigen en schelden • gebaren maken • afpakken van spullen • digitaal pesten.
60
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
https://www.shutterstock.com/image-photo/colleagues-gossiping-sad-young-businesswoman-foreground-548350981
Roddelen op je werk kan erg kwetsend zijn.
Opdracht 59 Pesten en treiteren
Je kunt deze opdracht alleen of met een medestudent doen. a. Bekijk de website. b. Pesten en treiteren wordt niet alleen gedaan door jongeren. Ook volwassenen kunnen op hun werk te maken krijgen met pestgedrag door collega’s of cliënten. Dit wordt ook wel mobbing genoemd. Zoek op internet informatie over het onderwerp mobbing. Maak een informatiefolder over het onderwerp ‘pesten op het werk’. Maak vooraf de keus of de folder is bedoeld voor werkgevers of voor werknemers.
1.32 Discriminatie
Het is verboden om te discrimineren. Discriminatie is het anders behandelen van mensen of groepen op basis van een bepaald kenmerk, bijvoorbeeld op basis van ras, geslacht, seksuele voorkeur, godsdienst of leeftijd. Discriminatie op het werk kan op verschillende manieren gebeuren. Bijvoorbeeld: • overgeslagen worden voor promotie • minder betaald krijgen dan collega’s die hetzelfde werk doen • beledigd worden door collega’s • altijd de rotklussen moeten doen van de baas.
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/multiracial-men-applicants-sit-on-chairs-1770072818
Discriminatie op basis van geslacht.
61
Voorbeeld
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Opdracht 60 Discriminatie
JS
In een organisatie moet een nieuwe teamleider worden aangesteld. De leidinggevende nodigt alleen de mannelijke collega’s uit om te solliciteren. Hij denkt dat de vrouwelijke collega’s daar toch geen zin in hebben.
a. Bekijk het filmpje. b. Bespreek met een medestudent de voorbeelden van discriminatie die worden genoemd.
c. Beantwoord per voorbeeld: 1. Wat vinden jullie van het voorbeeld? Is dit volgens jullie wel of geen discriminatie en waarom wel of waarom niet? 2. Hoe zou je zelf reageren in zo’n situatie?
1.33 Omgaan met ongewenst gedrag
Ongewenst gedrag kan heel vervelende gevolgen hebben voor slachtoffers. Ze gaan niet meer met plezier naar hun werk, ze krijgen lichamelijke en/of geestelijke klachten, ze worden ziek of zoeken ander werk. Het is dan ook belangrijk om het niet zover te laten komen.
C
Wat kun je zelf doen? Als je zelf te maken krijgt met ongewenst gedrag is het belangrijk dat je erover praat. Sommige mensen beseffen niet dat hun gedrag ongewenst is. Ze stoppen er meestal mee zodra hun dat rechtstreeks wordt gezegd. Helpt dat niet, praat er dan met iemand anders over, bijvoorbeeld met: • je leidinggevende • een collega • een vertrouwenspersoon • een bedrijfsarts.
62
JS (Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
C
https://www.shutterstock.com/nl/image-photo/focused-african-american-woman-talking-man-1236719497
Praat erover.
Wat kun je voor een ander doen Als je merkt dat je collega te maken heeft met pesten, seksuele intimidatie of discriminatie, spreek dan de dader aan op zijn gedrag. Hiermee steun je het slachtoffer. Vaak stopt het ongewenste gedrag als veel mensen aan de dader duidelijk maken dat zijn gedrag niet op prijs wordt gesteld.
Omgaan met agressie Als je te maken krijgt met agressie is er een aantal basisregels die ervoor zorgen dat het niet uit de hand loopt. Dit noem je de-escalerend gedrag. Tips bij dreigend of agressief gedrag: • Blijf rustig. • Blijf beleefd. • Houd oogcontact. • Behandel de ander met respect. • Ga niet in discussie, maar zeg dat je ziet dat de ander boos is. • Stel een grens aan het gedrag, maar wijs niet de persoon af. • Roep hulp van een collega of leidinggevende in als je denkt dat de situatie niet beter wordt.
Opdracht 61 Omgaan met intimidatie, discriminatie en agressie Doe deze opdracht met een medestudent. a. Beantwoord eerst voor jezelf de vragen. Bespreek ze daarna met elkaar.
Situatie 1
Marijke loopt stage als helpende in een verpleeghuis. Ze wordt door Leo ingewerkt. Hij laat haar alle ruimtes zien en waar je alle materialen en middelen kunt vinden. Tijdens de rondleiding merkt Marijke dat Leo veel naar haar borsten kijkt. Ze vindt dit erg vervelend.
b. Wat zou jij doen als je Marijke was?
63
Situatie 2
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
c. Wat zou jij doen als je Mohammed was?
JS
Joris en Mohammed werken al een hele tijd met elkaar. Ze kunnen niet zo goed met elkaar opschieten, maar het samenwerken gaat prima. Op een dag is Joris de telefoon van zijn werk kwijt. Hij beschuldigt Mohammed van het stelen van de telefoon. Mohammed weet nergens van en voelt zich gediscrimineerd.
Situatie 3
Lisa werkt bij de thuiszorg. Vandaag moet ze naar meneer Van Dam. Helaas heeft ze onderweg een lekke band gehad en is ze nu een half uur later dan normaal bij meneer Van Dam. Als ze binnenstapt bij meneer Van Dam, reageert hij erg boos op Lisa omdat ze te laat is.
d. Wat zou jij doen als je Lisa was?
e. Vergelijk wat jullie zouden doen bij situatie 1. Wat is hetzelfde en wat is anders? Leg uit waarom.
f. Vergelijk wat jullie zouden doen bij situatie 2. Wat is hetzelfde en wat is anders? Leg uit waarom.
g. Vergelijk wat jullie zouden doen bij situatie 3. Wat is hetzelfde en wat is anders? Leg uit waarom.
Opdracht 62 Hoe reageer je?
C
Doe deze opdracht in een groep van drie.
In mijn werk in het verzorgingstehuis moet ik ook cliënten wassen en aan- en uitkleden. Hier heb ik geen problemen mee, want het hoort gewoon bij mijn werk. Tot ik een aantal weken geleden een cliënt aan het wassen was en die ineens zei dat hij mij een lekker ding vond. Ik vond het op dat moment helemaal niet leuk om verder te gaan, maar ben gewoon doorgegaan met mijn werk. Later heb ik het wel tegen mijn leidinggevende gezegd en zijn we samen met deze meneer gaan praten.
64
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
1.34 Project
JS
De helpende reageert niet op de opmerking van de cliënt en bespreekt pas na afloop de situatie met haar leidinggevende. Bedenk samen hoe de helpende in deze situatie wel naar de cliënt had kunnen reageren. Speel daarna de situatie en film deze. Wissel jullie film uit met die van een andere groep. Bekijk elkaars film en bespreek: 1. Op welke manier lost de helpende de situatie op? 2. Wat vinden jullie van de gekozen oplossing?
Doe dit project in een groep van vier. In dit project maken jullie een spel voor de medewerkers van een stage-instelling. Dit spel heeft als doel het vergroten van de kennis van de medewerkers op het gebied van arbo, bhv en milieuaspecten. Jullie worden beoordeeld op het product dat je oplevert en op de samenwerking tijdens het project. Bij de oplevering speel je het spel samen met je docent. De opdrachtgever De directeur wil een spel maken voor de medewerkers van zijn organisatie. Met dit spel wil hij de kennis vergroten die de medewerkers hebben op het gebied van arbo, BHV en milieuaspecten. Jullie docent is door de directeur van een stagebedrijf gevraagd of zijn studenten een spel kunnen maken voor de medewerkers van zijn organisatie. Zijn organisatie heeft namelijk een kwaliteitskeurmerk voor goed ondernemerschap. Dit keurmerk krijgt je alleen als arbo, BHV en milieuaspecten op orde zijn. Als dit keurmerk wordt afgegeven, vindt er daarna jaarlijks een controle plaats. Als blijkt dat de kennis van de medewerkers niet voldoende is, raakt de organisatie het keurmerk weer kwijt. Het verliezen van het keurmerk is uiteraard het laatste wat de directeur wil. De opdracht Jullie ontwikkelen een spel met daarin de volgende onderwerpen: • Arbobeleid: Welke belangrijke arboregels moeten de medewerkers kennen? • BHV: Kennis van blusmiddelen, signaleren van gevaren en ontruimingsprocedures. • Milieuaspecten: Hoe houd je tijdens het werken rekening met het milieu? Wat is duurzaam werken? Het spel moet voldoen aan de volgende eisen: • Jullie zijn vrij in het kiezen van een spelvorm. Je kunt denken aan: – kaartspel – bordspel – speurtocht. • In het spel komen vragen en antwoorden aan bod over arbo, BHV en milieuaspecten. • Het spel is duurzaam en kan dus vaker gebruikt worden. • Per onderdeel zijn er minimaal vijf vragen of opdrachten.
Opdracht 63 Voorbereiden a. Wat is precies de opdracht?
65
b. Waarom heeft de opdrachtgever jullie deze opdracht gegeven?
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
JS
c. Wat wil de opdrachtgever precies?
d. Voor een project moet er veel gebeuren. Zorg dat je de taken goed verdeelt. Maak samen met je medestudenten een actielijst en verwerk die in je verslag. Voorbereidende actie
Wie?
Wat heb je nodig? Wanneer klaar?
Check
e. Doe eerst een onderzoek: • Zoek op internet een aantal keurmerken en kwaliteitscertificaten op. • Welke spelvorm kiezen jullie als groepje? • Welke materialen en middelen heb je nodig voor het maken van het spel? • Hoe speel je het spel en wat zijn de spelregels? • Welke onderwerpen/vragen komen in het spel aan bod? f. Voordat jullie beginnen met de uitvoering gaan jullie eerst werken aan het ontwerp. Werk het ontwerp van het spel uit. Houd rekening met stijl, lettertypes en lay-out. g. Werk de spelregels ook uit. Doe dit in de vorm van een boekje op A5-formaat (de helft van A4). Of doe dit digitaal. Overleg met je docent wat je doet. h. Laat het onderzoek en ontwerp door jullie docent goedkeuren.
Opdracht 64 Uitvoeren
Zet het spel in elkaar. Lever jullie werk op aan de docent.
Bereid jullie goed voor op de oplevering. Bedenk wat je aan je docent wilt laten zien en wat je wilt vertellen.
C
Opdracht 65 Evalueren
a. Evalueer het project aan de hand van de volgende vragen. Zet een kruisje in de tabel. 1 is onvoldoende en 5 is goed. Geef per score een korte toelichting. Vraag
Hoe verliep de samenwerking?
66
1
2
3
4
5
Toelichting
Vraag
1
2
3
4
5
Toelichting
Wat vind je van het eindresultaat?
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Hoe goed hebben jullie je kunnen houden aan de planning?
JS
Wat vind je van je eigen bijdrage?
b. Geef voor de vragen waarbij je een 1 of een 2 hebt ingevuld aan waardoor dit komt en hoe je dit een volgende keer anders zou aanpakken.
Opdracht 66 Beoordeling project Beoordelingscriteria
a. 1.
Per onderdeel zijn er minimaal vijf vragen of opdrachten incl. antwoorden. De vragen in het spel gaan over Arbo, BHV en milieu-aspecten.
2.
Het spel is duurzaam en kan dus vaker gebruikt worden.
3.
Het spel verzorgd en netjes.
4.
De oplevering: een presentatie van het spel is goed voorbereid en verzorgd.
5.
De presentatie: elk groepslid heeft een taak en doet actief mee.
6.
Samenwerken: Ik vraag om hulp als ik dat nodig heb
7.
Samenwerken: Ik vraag anderen om hun mening over mijn werk
8.
Samenwerken: Ik doe mee aan werkbesprekingen
9.
Samenwerken: We luisteren naar elkaar
10. Samenwerken: Ik luister naar de mening van een ander
11. Samenwerken: Ik deel mijn kennis en ideeën met anderen
12. Samenwerken: Ik draag bij aan een goede sfeer in de groep 13. Samenwerken: We verdelen samen de taken
14. Samenwerken: Ik houd me aan mijn afspraken
15. Plannen/organiseren: Ik heb alle spullen die ik nodig heb bij me 16. Plannen/organiseren: Ik kan mijn werk plannen en organiseren 17. Plannen/organiseren: Ik kan prioriteiten stellen 18. Plannen/organiseren: Ik zorg ervoor dat ik op tijd aanwezig ben
19. Plannen/organiseren: Ik doe de dingen op de afgesproken tijden
67
b. Bespreek de beoordeling van dit project met je docent en/of praktijkbegeleider. Als jullie het samen eens zijn, tekenen jullie beiden voor akkoord. Naam docent en/of praktijkopleider:
Akkoord of gezien?
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Datum:
JS
Handtekening:
Naam student: Handtekening:
Akkoord of gezien? Datum:
1.35 Praktijktoets
In deze praktijktoets laat je zien dat je de veiligheid van faciliteiten en/of materialen en middelen kunt controleren. Deze praktijktoets kun je uitvoeren op school, op je stage of op je werkplek. Overleg met je docent waar je de toets doet. Je doet deze praktijktoets individueel of in een groepje.
Opdracht 67 Praktijktoets
Werksituatie Maak een lijst voor een controleronde. Een controleronde is een route door het gebouw waarbij je kijkt naar dingen die belangrijk zijn voor de veiligheid: de gewone verlichting, de noodverlichting en de veiligheid van vluchtwegen. Tijdens deze ronde wordt een lijst gebruikt om aan te vinken of iets in orde is. Reparaties die gedaan moeten worden kun je ook op de lijst zetten. Maak zelf een lijst voor een controleronde.
Voorbereiden Bekijk de leerdoelen van dit thema. Overleg met je docent of je praktijkopleider voor welk (deel van een) gebouw je zo’n lijst maakt. De lijst heeft drie kolommen: • een kolom met punten waarop gecontroleerd moet worden • een kolom waar de datum ingevuld moet worden • een kolom waar ingevuld kan worden welke reparatie gedaan moet worden.
C
Het is belangrijk dat alle vluchtroutes en noodverlichting op de lijst staan. Verzamel wat je nodig hebt. Bekijk het beoordelingsformulier in je werkboek. Laat jij alles zien en doe je alles wat er van je verwacht wordt? Uitvoeren 1. Loop door het gebouw. Schrijf alle controlepunten op. 2. Werk de lijst netjes uit op de computer. 3. Sla het bestand op onder de naam Controlelijst.
68
Terugkijken Je docent of praktijkbegeleider beoordeelt je. Met je docent en/of je praktijkbegeleider heb je een evaluatiegesprek. Gebruik daarbij het beoordelingsformulier in je werkboek.
Opdracht 68 Beoordeling praktijktoets
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Beoordelen
JS
a. Vul de beoordeling in.
1.
Je kunt de veiligheid van faciliteiten en/of materialen en middelen controleren.
2.
Je kunt bijzonderheden en risico’s voor de veiligheid van cliënten en collega’s inschatten.
3.
Je kunt hulp (laten) halen.
4.
Je kunt tijdig, duidelijk en nauwkeurig aan de leidinggevende rapporteren.
5.
Je kunt alert en adequaat handelen in onveilige situaties.
6.
Je kunt zorg en aandacht voor de situatie van de cliënt tonen.
7.
Je weet welke factoren van invloed zijn op de sociale veiligheid.
Beoordeel jezelf
b. Noem twee dingen waarover je tevreden bent. 1. 2.
c. Noem twee dingen die je de volgende keer anders zou willen doen. 1.
2.
Opmerkingen van de docent of praktijkbegeleider die beoordeelt
C
d. TIP
e. TOP
69
Naam docent en/of praktijkopleider:
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Handtekening:
JS
f. Bespreek de beoordeling van deze praktijktoets met je docent en/of praktijkbegeleider. Als jullie het samen eens zijn, tekenen jullie beiden voor akkoord.
Akkoord of gezien? Datum:
Naam student: Handtekening:
Akkoord of gezien? Datum:
1.36 Terugkijken
Opdracht 69 Leerdoelen
a. Kijk naar de leerdoelen van dit thema. Beschrijf kort of je de leerdoelen bereikt hebt. Als je niet alle leerdoelen volledig bereikt hebt, geef dan aan op welke manier je dit alsnog kunt doen.
b. Vul de beoordeling in.
C
Leerdoelen
1.
Je kunt de veiligheid van faciliteiten en/of materialen en middelen controleren.
2.
Je kunt bijzonderheden en risico’s voor de veiligheid van cliënten en collega’s inschatten.
3.
Je kunt hulp (laten) halen.
4.
Je kunt tijdig, duidelijk en nauwkeurig aan de leidinggevende rapporteren.
5.
Je kunt alert en adequaat handelen in onveilige situaties.
6.
Je kunt zorg en aandacht voor de situatie van de cliënt tonen.
7.
Je weet welke factoren van invloed zijn op de sociale veiligheid.
1.37 Begrippen Arbowet Wet met regels over gezondheid, welzijn en veiligheid. De regels zijn voor werkgevers en werknemers.
70
Beleid Afspraken om dingen op een bepaalde manier te doen.
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Discriminatie Het anders behandelen van mensen of groepen op basis van een bepaald kenmerk.
JS
De-escalerend gedrag Gedrag dat ervoor zorgt dat de agressie van een ander minder wordt.
Duurzaam Het milieu wordt niet aangetast en blijft dus bewaard voor de toekomst. Ergonomisch werken Manier van werken waarbij je je lichaam zo weinig mogelijk belast.
Evalueren Na afloop terugkijken op de voorbereiding en uitvoering van een taak zodat je aanpassingen kunt maken als dat nodig is. Fysiek geweld Lichamelijk geweld zoals slaan, schoppen en bijten.
HACCP Hazard Analysis and Critical Control Points. Hierin staan regels voor het klaarmaken, serveren en aanbieden van voedselproducten. Hygiënecode Vertaling van de HACCP-regels voor een organisatie of bedrijf.
Keurmerk Onderscheidingsteken of certificaat verleend door een erkende instantie.
Kwaliteitszorg Alles wat een organisatie of bedrijf doet om ervoor te zorgen dat ze goede producten of diensten leveren. Milieubewust Rekening houden met de leefomgeving.
Ongewenst gedrag Vorm van gedrag waardoor iemand anders zich onveilig of niet prettig voelt.
PDCA-cyclus Cyclus die vier activiteiten beschrijft die je steeds herhaalt: Plan, Do, Check en Act. Procedure Een document met een verzameling van stappen.
Protocol Een document waarin staat hoe je je moet gedragen of hoe je moet werken.
71
Psychisch geweld Geestelijk geweld zoals bedreigen, onder druk zetten en irriteren.
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
Recyclen Stoffen uit afval halen en die opnieuw gebruiken.
JS
Rapporteren Melden van gebeurtenissen.
RI&E Risico-inventarisatie en -evaluatie. Hierbij brengt een bedrijf of organisatie de risico’s in kaart op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu. Seksuele intimidatie Ongewenst gedrag van seksuele aard of ander gedrag op grond van geslacht waarbij de ander zich onveilig of niet prettig voelt. Verbaal geweld Geweld door middel van woorden, zoals schelden en beledigen.
Warenwet Wet met regels waaraan producten en apparatuur moeten voldoen. Welzijn Het welbevinden van mensen in lichamelijk en geestelijk opzicht. Wet milieubeheer Een wet met regels voor het werken met gevaarlijke stoffen.
1.38 Bronnen
C
van Dijk, M., & Slevenson, S. (z.d.). sociale veiligheid bevorderen op de werkvloer. sociale veiligheid en de rol van gedrag. Geraadpleegd op 13 november 2023, van https://www.caop.nl/app/uploads/2022/12/Deel-1-Sociale-veiligheid-en-de-rol-van-gedrag.pdf
72
INDEX
C
(Z OP O YR N D IG ER H T BE B EL OO D M -& B E TA R AL OE R PS ED O AC ND TI ER E) W I
B Beleid ................................................................. 55
W Warenwet .......................................................... 21 Welzijn ................................................................. 8 Wet milieubeheer .............................................. 20 Wm ..................................................................... 20
JS
A Arbowet ............................................................... 7
D De-escalerend gedrag ....................................... 63 Discriminatie ..................................................... 61 Duurzaam .......................................................... 27
E Ergonomisch werken ........................................ 11 Evalueren ........................................................... 52
F Fysiek geweld .................................................... 59 H HACCP ................................................................ 20 Hygiënecode ...................................................... 20
K Keurmerken ....................................................... 22 Kwaliteitszorg ................................................... 22 M Milieubewust ..................................................... 27
O Ongewenst gedrag ............................................ 55 P PDCA-cyclus ....................................................... 24 Procedures ........................................................ 23 Psychisch geweld .............................................. 59 R Rapporteren ...................................................... 52 Recyclen ............................................................ 27 RI&E .................................................................... 10
S Seksuele intimidatie ......................................... 58 sociale veiligheid ............................................... 53 V Verbaal geweld .................................................. 59
73