Voorbeeldkatern leerboek vmbo-kgt4

Page 1

FO R U M

GESCHIEDENIS

4
VMB O – KGT VOORBEELDKATERN

Nieuw!

FORUM Geschiedenis voor vmbo bovenbouw

v Thema’s

De lesmethode voor vmbo bovenbouw bestaat uit vier boeken: een leerboek en opdrachtenboek voor leerjaar 3 en een leerboek en opdrachtenboek voor leerjaar 4. De hoofdstukken van de boeken corresponderen met de voorgeschreven thema’s uit het school- en eindexamen.

v Tekst en afbeeldingen geïntegreerd

De leerteksten bestaan uit korte genummerde stukken die elk bij een afbeelding horen met hetzelfde nummer. Samenhang tussen tekst en beeld vergroot de toegankelijkheid en leerbaarheid van een tekst, zo blijkt uit onderzoek. Elk stukje tekst en afbeelding is gekoppeld aan een leerdoel.

v Taal

Het taalgebruik maakt de teksten maximaal toegankelijk door het vermijden van lange zinnen en onnodig ingewikkelde formuleringen. Leerlingen worden in hun eigen taal aangesproken, waardoor zij zich de historische werkelijkheid goed kunnen voorstellen.

v Doorgaande leerlijn

Leerlingen die overstappen van vmbo-t / havo naar bovenbouw vmbo herkennen de structuur en de wijze waarop ze zelfstandig kunnen werken. Daar waar het functioneel is worden er relaties gelegd met de leerstof uit de tijdvakken in de onderbouwboeken.

v Digitaal

Naast de boeken kunnen leerlingen per hoofdstuk digitale opdrachten maken. Deze opdrachten sluiten aan bij de kern van het hoofdstuk en zijn handig ter voorbereiding op een proefwerk. Ook zijn er uitlegvideo’s die leerlingen kunnen gebruiken om de leerstof beter te begrijpen. Per thema zijn toetsen gemaakt en deze zijn gratis beschikbaar.

v Leerdoelen en RTTI

De leerdoelen staan aan het eind van elk thema op een rij zodat leerlingen kunnen checken of ze de leerstof kennen. Alle opdrachten en toetsen zijn RTTI-gelabeld.

v FORUM Geschiedenis leerboek vmbo-kgt 3

isbn 978 94 6442 147 7 — leverbaar

v FORUM Geschiedenis opdrachtenboek vmbo-kgt 3

isbn 978 94 6442 148 4 — beschikbaar 15.05.2024

v FORUM Geschiedenis leerboek vmbo-kgt 4

isbn 978 94 6442 149 1 — beschikbaar 01.09.2024

v FORUM Geschiedenis opdrachtenboek vmbo-kgt 4

isbn 978 94 6442 150 7 — beschikbaar 01.11.2024

v FORUM Geschiedenis onderbouw + bovenbouw licentie aanvullend

isbn 978 94 6442 038 8 — leverbaar

v FORUM Geschiedenis onderbouw + bovenbouw volledig digitaal

isbn 978 94 6442 039 5 — leverbaar

B Democratie in Duitsland

C Economische crisis

D Fascisme en nationaalsocialisme

E Duitsland onder Hitler

F Hitler en het buitenland

G Nederland in crisistijd De

1 Regeren in Nederland 2 De Eerste Wereldoorlog 3 Totalitaire dictaturen
democratie
tegenover
A Communisme in Rusland
kwestie
Soorten bronnen Leerdoelen Samenvatting 4 De Tweede Wereldoorlog 5 Europa en de wereld 6 De nieuwe wereldorde Gegevens over afbeeldingen Begrippen Inhoud Leerboek vmbo-kgt 4 in dit katern
Historisch denken

Totalitaire dictaturen tegenover democratie 3

In de tijd tussen de wereldoorlogen kwamen in veel Europese landen dictators aan de macht. De belangrijkste waren de communistische dictator Stalin in Rusland en de nationaalsocialistische dictator Hitler in Duitsland. Hun landen werden totalitaire staten. De leiders maakten een eind aan democratie in hun eigen land en bedreigden democratieën in andere landen.

Op de poster hiernaast zie je de Russische leider Jozef Stalin (r. 1924–1953). Een grote menigte aanhangers loopt voor hem langs in een optocht. Ze kijken bewonderend naar hun leider. Ze zwaaien met rode vlaggen en rode bloemen. Ze dragen portetten mee van Stalin en zijn voorganger Lenin (r. 1917 – 1924). Volgens het onderschrift op de poster is Stalin een ‘geliefde leider’ en het ‘geluk van het volk’.

Deze poster maakt propaganda voor Stalin en het communisme. Op de afbeelding is veel rood te zien. Rood is de kleur van het communisme. Propaganda stelt dingen vaak overdreven voor. Wat je op deze poster ziet, is dus waarschijnlijk helemaal niet waar. Misschien waren de Russen wel helemaal niet zo blij met hun dictator Stalin?

Misschien maakte deze poster alles veel te mooi?

Op de tweede afbeelding hiernaast staat ook een totalitaire dictator: de Duitse leider Adolf Hitler (r. 1933–1945). Ook op deze afbeelding zie je dat veel aanhangers hem toejuichen. Ze proberen zijn handen te schudden. Staand in zijn grote Mercedes straalt Hitler over zo veel aandacht en blijdschap.

Hij is duidelijk populair.

De eerste afbeelding is een poster, de tweede een foto. Dat is een belangrijk verschil. Wat op een foto staat, moet op zijn minst echt gebeurd zijn. Hitler werd inderdaad massaal toegejuicht door zijn Duitse aanhangers. Ze dachten echt dat hij de redder van het land was.

Het is moeilijk om je voor te stellen dat mensen blij kunnen zijn met een dictator. Toch is dat wél zo. Ook al doen dictators meestal weinig goeds voor hun volk, ze zijn tóch vaak behoorlijk populair. Dat geldt tegenwoordig bijvoorbeeld voor de dictators van Rusland en China — al kunnen we dat niet precies te weten, want in die landen mogen de mensen hun mening niet zomaar uiten.

Het is belangrijk om je af te vragen hoe dictators aan de macht komen, wat zij met die macht doen en hoe zij aan de macht blijven. Komt dat door de steun van het volk? Of zijn er ook andere oorzaken?

Vragen

In dit hoofdstuk beantwoorden we deze vragen :

A Hoe werkte de communistische dictatuur van Stalin in Rusland?

B Waarom waren veel Duitsers niet blij met democratie?

C Wat had het ontstaan van dictaturen te maken met de economische crisis?

D Wat waren de kenmerken van fascisme en nationaalsocialisme?

E Hoe was het leven in Duitsland in de tijd van Hitler?

F Hoe ging Hitler om met het buitenland?

G Wat merkte je in Nederland van de economische crisis en de dictaturen?

Ook stellen we de volgende kwestie aan de orde (zie p. 82):

v Komen dictators aan de macht door steun van het volk of doordat zij het volk onderdrukken?

66
67
Propagandaposter voor Stalin uit oktober 1949 met als tekst: ‘Geliefde Stalin — het geluk van het volk!’ Adolf Hitler enthousiast verwelkomd door zijn aanhangers op de partijdag in Neurenberg in september 1933.

Communisme in Rusland A

Hoe werkte de communistische dictatuur van Stalin in Rusland?

In de Eerste Wereldoorlog ging het niet goed met Rusland. Veel boeren die tot soldaat waren gemaakt, sneuvelden aan het front. In het land was honger en gebrek. In de steden demonstreerden de mensen tegen de tsaar — de keizer die toen in Rusland de macht had. De communisten maakten gebruik van de ontevredenheid. In oktober 1917 greep de communistische leider Vladimir Lenin de macht. Rusland heette voortaan ‘Sovjet-Unie’. Het woord sovjet betekent ‘raad van arbeiders en boeren’. Arbeiders en boeren moesten volgens de communisten de baas zijn. Maar zij konden niet zomaar zelf regeren. Dat was veel te moeilijk. Daarom moest de communistische partij de macht krijgen. Die zou dan namens de arbeiders en boeren regeren. De partij zou ervoor zorgen dat ze een goed leven kregen.

Waarom moest één partij alle macht hebben?

Omdat anders de vijanden van arbeiders en boeren alles zouden verpesten met tegenpartijen. Dat zeiden de communisten. De vijanden waren de rijke kapitalisten: mensen die fabrieken en akkers in bezit hadden. De communistische partij zou ervoor zorgen dat die van hen werden afgepakt. Alles moest staatsbezit zijn. Zo konden de opbrengsten eerlijk worden verdeeld.

Afbeelding 1 is propaganda voor de communistische revolutie. Links zie je de arbeiders en de fabrieken. De grote arbeider is symbool van de arbeidersmacht. Rechts vluchten de kapitalisten in paniek weg. Hun rijke villa’s en paleisachtige bankgebouwen storten in.

Als één partij alle macht heeft, wordt de leider van die partij meestal een oppermachtige dictator. Stalin liet zich vereren alsof hij een god was. Niemand sprak hem tegen — alles wat de leider deed, was goed. De persoonsverheerlijking van Stalin werd ondersteund met propaganda. De ideeën van het communisme beheersten de samenleving totaal; de dictatuur van Stalin was dus totalitair Met censuur werd verhinderd dat andere ideeën bekend werden. Via het onderwijs, de kunst en de pers werd de bevolking geïndoctrineerd met communistische denkbeelden.

68 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
1 2 1 2

Tegenstanders van Stalin werden opgespoord door een geheime politie die terreur toepaste om mensen bang te maken en zo veel mogelijk te weten te komen. Als ‘vijanden van het volk’ werden verdachten opgesloten in strafkampen in Siberië, met keiharde dwangarbeid. Miljoenen overleefden die kampen niet.

Stalin was enorm bang voor vijanden tussen de partijleden. Daarom werd de partij van tijd tot tijd ‘gezuiverd ’. Iedereen van wie Stalin alleen maar dácht dat hij een andere mening had dan hij, werd ter dood veroordeeld. Dat gebeurde in showprocessen waarbij het oordeel van tevoren vaststond: de beschuldigde was een ‘vijand van het volk’.

In een communistische samenleving zijn alle bedrijven en boerderijen staatsbezit.

Elke vijf jaar werd in Rusland een plan gemaakt waarin stond wat de landbouw en industrie moesten

opleveren: een vijfjarenplan. Een communistische economie was niet vrij, het was een planeconomie — ook al werden de doelen van de plannen vaak niet gehaald.

Boerderijen werden samengevoegd tot grote ‘collectieve’ bedrijven. Dat noem je collectivisatie Tegen boeren met een eigen bedrijf werden demonstraties gehouden. Vooraan liep de vertegenwoordiger van de partij. Boeren met een eigen bedrijf moesten hun bezit afstaan. Ze kwamen daarna vaak terecht in een strafkamp als ‘vijand van het volk’.

De collectieve landbouw werkte niet goed. Boeren hebben meestal geen zin om zich in te spannen voor een boerderij die niet hun eigendom is. Er waren vaak voedseltekorten. Door de hongersnoden vielen ook weer talloze doden. Al met al heeft Stalin miljoenen slachtoffers gemaakt. Schattingen lopen uiteen van 7 tot 10 miljoen.

69
3 3

BDemocratie in Duitsland

Waarom waren veel Duitsers niet blij met democratie?

Toen Duitsland in 1918 de Eerste Wereldoorlog verloor, begon er een revolutie — net als in Rusland een jaar eerder. De Duitse keizer werd afgezet en er kwam een republiek. Maar het werd geen communistische republiek. De Duitsers stichtten een democratie met verkiezingen voor een volksvertegenwoordiging. Daar deden verschillende partijen aan mee. Partijen die samen een meerderheid van de stemmen in het parlement hadden, vormden een regering. Allemaal net zoals het tegenwoordig in Nederland gaat. Dat noem je een parlementaire democratie

Omdat de nieuwe Duitse grondwet in de stad Weimar was geschreven, heette Duitsland in deze tijd ook wel ‘Republiek van Weimar’. Maar de hoofdstad was gewoon Berlijn.

Er was vrijheid en democratie in Duitsland. Toch waren veel Duitsers ontevreden. Hoe kwam dat? De overwinnaars van de Eerste Wereldoorlog waren Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Zij hadden de Duitsers de schuld van de oorlog gegeven. Daarom werd Duitsland met de Vrede van Versailles zwaar vernederd.

Het moest de overwinnaars betalen om de oorlogsschade te vergoeden: herstelbetalingen van vele tientallen miljarden.

Toen de Duitsers in 1923 het geld niet konden opbrengen, besloten de Fransen om het zelf te gaan halen. Ze stuurden hun soldaten naar het Roergebied waar veel kolenmijnen en staalfabrieken waren. De kolen en het staal voerden ze af naar Frankrijk. Als er in een land geen spullen meer zijn, maar alleen nog papiergeld, is dat geld uiteindelijk niks meer waard. Dat noem je inflatie. Binnen een paar maanden moest je in plaats van duizend mark een miljard mark betalen voor hetzelfde product. Dat betekent dat het geld binnen één dag tienduizend keer minder waard werd.

Er waren nogal wat Duitse politieke leiders die de hele republiek met haar democratie maar niks vonden. Ze vonden het oude keizerrijk veel beter. Ze wilden in elk geval één sterke leider. Ze gaven de schuld van alle ellende aan de democratische partijen die in 1918 de revolutie waren begonnen. Volgens hen was die revolutie niet het gevolg van de Duitse nederlaag, maar de oorzaak. Als er geen revolutie was geweest, had Duitsland de oorlog waarschijnlijk gewonnen. De revolutionairen hadden de Duitse soldaten zogenaamd een ‘dolkstoot in de rug’ gegeven: door de revolutie had Duitsland de oorlog verloren. En nu zaten de Duitsers met de ellende.

70 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
4 5 6 4 5

In werkelijkheid was het andersom. Duitsland verloor de oorlog en daardoor begon de revolutie. Dat verhaal over die dolkstoot was dus onzin, een legende: de ‘Dolkstootlegende’. Maar veel Duitsers geloofden erin. Ook Adolf Hitler verkondigde de legende. Hij probeerde van de crisis in 1923 gebruik te maken door een staatsgreep te plegen. Met geweld wilde hij dictator worden. Maar dat mislukte. Hitler werd een paar maanden gevangengezet en de democratie bleef bestaan.

De Amerikaanse regering begreep dat het zó niet langer ging met de Duitse herstelbetalingen. Onder leiding van de bankier en politicus Charles Dawes ( 1865–1951 ) werd een plan opgesteld om Amerikaans geld aan Duitsland te lenen: het ‘Dawesplan’ (1924). Zo kon het Duitse bedrijfsleven weer op gang komen en geld verdienen. Daarmee konden de herstelbetalingen worden voldaan. Vanaf 1924 stond Duitsland er weer beter voor.

Berlijn werd een aantrekkelijke, moderne stad met een bloeiend uitgaansleven, net als Londen en Parijs. Weinig mensen stemden op zulke politici als Adolf Hitler, die tegen democratie waren.

71
7 7 6

CEconomische crisis

Wat had het ontstaan van dictaturen te maken met de economische crisis?

Het bleef niet lang goed gaan met Duitsland. De oorzaak daarvoor moet je zoeken in het buitenland.

In de westerse industrielanden dachten ondernemers in de jaren 1920 dat ze steeds maar meer producten konden maken in hun moderne fabrieken. Vooral Amerikaanse ondernemers dachten dat. Door hun optimisme werden aandelen in hun bedrijven steeds

meer waard. Maar er is een grens aan wat je kunt verkopen. Bedrijven kunnen niet steeds maar blijven groeien als klanten niet genoeg verdienen.

In oktober 1929 werd op de aandelenbeurs van New York in de Verenigde Staten duidelijk dat de aandelen veel te duur waren. Daardoor raakten beurshandelaren in paniek. Iedereen wilde zo snel mogelijk van zijn aandelen af. Daardoor gingen de prijzen van

72 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
8 8

aandelen heel snel omlaag. Dit werd ook wel de ‘Beurskrach’ genoemd.

Bedrijven en banken gingen failliet. Omdat veel bedrijven werkten met geleend geld, verspreidde de crisis zich steeds verder. Ook naar landen buiten de Verenigde Staten. Miljoenen mensen werden werkloos en hadden niets meer. In Amerikaanse steden werden voedseluitdelingen georganiseerd.

In alle westerse industrielanden steeg de werkloosheid na 1929 snel. In de Sovjet-Unie niet. Daar waren geen bedrijven met aandelen, maar bedrijven in staatsbezit. In de vijfjarenplannen stond hoeveel producten ze moesten maken. Ze konden niet failliet gaan. Er was geen vrije markt. Dat was nu een voordeel.

In Duitsland was wél een vrije markt. Veel Duitse bedrijven werkten met geleend geld uit de Verenigde Staten. Dat kwam door het Dawesplan. Nu het in de Verenigde Staten zelf zo slecht ging, wilden de Amerikanen hun geld terug. Zo werd de crisis in Duitsland erger dan in andere landen. Bijna de helft van de Duitsers was in 1932 werkloos.

Als het slecht gaat met een land, geven de mensen vaak de schuld aan de grote politieke partijen die het land regeren. Ze gaan dan stemmen op extreme partijen die zeggen dat ze alles radicaal anders willen. In Duitsland waren dat de partijen die tegen democratie waren. Bovendien bestond in Duitsland ook nog de Dolkstootlegende. Door de crisis gingen meer Duitsers geloven dat die misschien tóch wel klopte.

Vooral de partij van Hitler, de ‘Nationaal-Socialistische Duitse Arbeiderspartij’ (NSDAP), profiteerde hiervan. Op verkiezingsposters stonden massa’s werklozen afgebeeld met de tekst: ‘Onze laatste hoop: Hitler’. De aanhang van Hitler schoot omhoog. Van een klein partijtje met 2½ procent van de stemmen in 1928 werd het plotseling een partij waarop een derde van de kiezers stemde — de grootste partij van Duitsland.

73
9 10 10 5 10 15 20 25 30 35 40 45 1925 1923 1930 1935 Duitsland Verenigde Staten Nederland Groot-Brittannië 9 Werklozen ( % )

Fascisme en nationaalsocialisme D

Wat waren de kenmerken van fascisme en nationaalsocialisme?

Niet alleen in Rusland en Duitsland ontstonden totalitaire dictaturen. In wel zestien Europese landen werd tussen de wereldoorlogen een bestuur gevormd met een sterke leider. Een belangrijk voorbeeld is Italië. Om dat te begrijpen gaan we weer even terug in de tijd. Net als de Russen en de Duitsers waren de Italianen teleurgesteld over de afloop van de Eerste Wereldoorlog. Met de Italiaanse economie ging het slecht, maar de democratische regering kon daar weinig aan doen. Er was veel ruzie tussen de politieke partijen. Daarom vond Benito Mussolini (r. 1922–1943) dat er beter een sterke leider kon komen. Hij richtte de fascistische partij op. Het woord fascisme komt van het Italiaanse ‘fascio’, wat ‘bundel’ betekent. Alleen een sterke staat kon volgens Mussolini voor eenheid onder het volk zorgen. De staat moest alle macht hebben en het volk samensmeden tot één sterke bundel. Daarbij paste geen ruzie in een parlement.

In 1922 pleegde Mussolini een staatsgreep. Zo werd Italië een dictatuur. Net als in de Sovjet-Unie was er nog maar één partij. Met propaganda en indoctrinatie werden de ideeën van het fascisme verspreid. Met censuur en een geheime politie werden andere denkbeelden uitgeroeid. ‘Mussolini heeft altijd gelijk’ — dat was de leus die je overal zag. Net als in Rusland was er in Italië persoonsverheerlijking van de leider.

Mussolini nam een voorbeeld aan het Romeinse Rijk. Hij wilde dat Italianen trots waren op hun land: dat was nationalistisch. Mussolini moedigde ook militarisme en geweld aan. Italianen moesten geen slappelingen zijn, maar sterke strijders.

In dezelfde tijd stichtte Hitler in Duitsland de NSDAP. Het woord nationaalsocialist wordt vaak afgekort tot ‘nazi’. De leer van de partij wordt daarom ook wel nazisme genoemd. Dat leek erg op het fascisme: propaganda, indoctrinatie,

censuur, geheime politie, persoonsverheerlijking van de leider, nationalisme, militarisme en geweld: het hoorde allemaal ook bij het nazisme. Een jaar na Mussolini pleegde ook Hitler een staatsgreep. Maar zoals je hiervóór al las, mislukte die. Er waren meer verschillen tussen Italië en Duitsland. Hitler beschouwde een volk als een groep mensen die door hun afstamming en ras bij elkaar hoorde. Hij bekeek mensen als een soort fokdieren. Je had ‘betere’ en ‘mindere’ mensen, afhankelijk van hun ras. De ‘beste mensen’ waren volgens hem de witte mensen met blond haar die in Noordwest-Europa woonden, zoals de Duitsers. Daarom wilde hij ‘gezonde gezinnen’ kweken met zoveel mogelijk blonde kinderen. De Duitse adelaar waakt op deze naziposter over de sterke gezinnen. Het fascisme in Italië had niet zulke racistische denkbeelden.

De nazi’s beschouwden de Joden als hun grootste vijand. Haat tegen Joden wordt antisemitisme genoemd. Dat bestond al eeuwenlang in Europa, ook in Duitsland. Afbeelding 13 is een sticker van omstreeks 1900. Er staat op: ‘Weg met Joden! De Joden zijn Duitslands ongeluk!’ Dit antisemitisme was een vreselijke vorm van discriminatie: Joden waren geen christenen, zoals de rest van de Europeanen. Daarom werden ze apart gezet en als vijanden gezien.

Hitler ging verder: volgens hem waren Joden een slecht ‘ras’. Het waren ‘ondermensen’, biologisch minderwaardig ten opzichte van blonde Duitsers, die ‘bovenmensen’ waren. Daarom werden huwelijken tussen Joden en niet-Joden verboden. Uiteindelijk wilde Hitler niet alleen alle Joden weg hebben uit Duitsland — hij wilde ze helemaal uitroeien. Dit bestond in Italië allemaal niet, totdat de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog daar steeds meer invloed kregen. Toen werden de Joden daar ook opgejaagd en weggevoerd.

74 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
11 13 12
75 11 12 13

Duitsland onder Hitler E

Hoe was het leven in Duitsland in de tijd van Hitler?

Na de mislukte staatsgreep van 1923 probeerde Hitler macht te krijgen door aan verkiezingen mee te doen. Jarenlang stemde bijna niemand op hem. Dat veranderde na de crisis van 1929. De nazipartij groeide toen pijlsnel, maar haalde nooit een meerderheid. Omdat het wel de grootste partij was, werd Hitler in januari 1933 minister­president. Maar hij moest nog steeds samenwerken met andere partijen in een coalitie In februari 1933 werd brand gesticht in het gebouw van de volksvertegenwoordiging, de ‘Rijksdag’. In Nederland zou dat vergelijkbaar zijn met brandstichting op het Binnenhof. Het was dus een terreuraanslag op de staat. Deze aanslag kwam Hitler eigenlijk wel goed uit. Hij kondigde meteen de noodtoestand af, waardoor zijn regering veel meer macht kreeg. Tegenstanders van de nationaalsocialisten werden massaal gearresteerd en in kampen gestopt, ook parlementsleden. Daarna liet Hitler nieuwe verkiezingen houden. Hij kreeg 44

procent van de stemmen: wel erg veel, maar nog steeds geen meerderheid. Hitler stelde toen een wet voor die alleen hem de macht zou geven. Ook al waren veel tegenstanders van Hitler al gearresteerd, er zaten nog steeds tegenstanders in het parlement. Maar de meesten van hen durfden niet tegen de wet te stemmen. Ze waren bang dat ze dan door de nationaalsocialisten op straat zouden worden afgetuigd of misschien wel vermoord. Dus stemden ze voor. Zo schaften ze zichzelf als parlement af. Duitsland werd een dictatuur.

Hitler verbood hierna alle andere politieke partijen. Het land werd voortaan bestuurd volgens het leidersbeginsel (in het Duits: ‘Führerprinzip’). Dat betekent: de wil van de leider is wet, iedereen moet hem gehoorzamen. Tegenstanders van de nazi’s werden door de geheime politie (in het Duits: ‘Gestapo’) vervolgd en gearresteerd. Ze verdwenen in concentratiekampen.

76 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
14 15 14 15

Het hele land moest nationaalsocialistisch worden. Dat noem je gelijkschakeling: alles werd in dezelfde stand gezet. Daarvoor gebruikte Hitler niet alleen propaganda en censuur, maar ook organisaties

binnen zijn partij. Zo was er de SA die bestond uit knokploegen in uniform die tegenstanders terroriseerden. Ze vernielden bijvoorbeeld Joodse winkels. De SS was de lijfwacht van Hitler. Maar SS’ers werden al gauw een speciale afdeling in het Duitse leger. Ze waren ook kampbewakers die gevangenen wreed mishandelden en Joden vermoordden.

Jongeren werden aangemoedigd zich aan te sluiten bij de ‘Hitlerjeugd’ (in het Duits: ‘Hitlerjugend’) waarin jongens van jongs af aan leerden te marcheren en vechten. Voor meisjes was er de ‘bond van Duitse meisjes’ (Bund Deutscher Mädel). Die bereidde hen voor op hun taak als moeder.

De nazi’s namen meteen discriminerende maatregelen tegen Joden. Joden mochten niet meer in het openbaar vervoer, niet meer naar parken, bioscopen, zwembaden, theaters, enzovoort. De wetten gingen steeds een stapje verder. In 1935 werden rassenwetten ingevoerd waarin stond dat Joden geen Duitsers waren. Huwelijken tussen Joden en niet-Joden werden verboden. De antisemitische stemming in het land leidde in 1938 tot een grote uitbarsting van geweld tegen Joden. De nazi’s zaten daar achter. De gebeurtenis heet ‘Kristallnacht’, naar het gebroken glas van talloze vernielde winkels die in bezit waren van Joden. Er werd ook brand gesticht in synagogen en andere Joodse gebouwen. Honderden Joden werden vermoord en 30 000 Joden werden opgesloten in concentratiekampen.

77
16 16

Hitler en het buitenland F

Hoe ging Hitler om met het buitenland?

Doordat Hitler aan de macht kwam, veranderden de relaties tussen Duitsland en andere landen ook totaal. Dat zie je als je de tijd vóór Hitler vergelijkt met de periode vanaf 1933.

Toen het na 1924 door het Dawesplan met Duitsland weer beter ging, verbeterden ook de relaties met het buitenland. De democratische Duitse regering deed zijn best om goede vrienden te worden met de vroegere vijanden uit de Eerste Wereldoorlog. Dat lukte goed. Op de tekening zie je hoe Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland weer een vriendschapsverdrag sloten.

Duitsland werd in 1926 ook lid van de Volkenbond. Dat was een organisatie die na de Eerste Wereldoorlog was opgericht om oorlog te voorkomen. Conflicten moesten voortaan door overleg worden opgelost, niet met geweld. Duitsland gedroeg zich dus als een vredelievend land dat goede betrekkingen wilde met zijn buren.

Toen Hitler aan de macht kwam, veranderde dat totaal. Om te beginnen besloot Hitler om weer een sterk Duits leger op te bouwen: de Duitse herbewapening. Volgens het Verdrag van Versailles mocht dat niet, maar daar trok Hitler zich niks van aan.

Hitler wilde Duitsland groter maken. Alle gebieden waar Duits gesproken werd, moesten bij Duitsland komen: dus ook Oostenrijk en stukken van Tsjechië en Polen die Duitsland na de Eerste Wereldoorlog had verloren. Alle Duitsers moesten ‘thuiskomen in het Rijk’ (in het Duits: ‘Heim ins Reich’ ). Voor zo’n machtig Duits volk moest er meer ‘ruimte om te leven’ komen (in het Duits: ‘Lebensraum’ ). Dat betekende bijvoorbeeld dat Hitler gebied wilde veroveren in Oost-Europa waar hij grondstoffen voor de Duitsers vandaan kon halen.

Al met al was Hitler dus nogal agressief — heel anders dan de democratische regering van vóór 1933. Hitler zegde het lidmaatschap van de Volkenbond in 1933 ook meteen weer op.

Toen Hitler dacht dat hij sterk genoeg was, begon hij zijn programma uit te voeren.

In maart 1938 werd Oostenrijk bezet en bij Duitsland gevoegd (in het Duits: ‘Anschluss’ — aansluiting).

Daarna wilde Hitler de Tsjechische gebieden bezetten. Maar dat zou oorlog betekenen, want Frankrijk en Groot-Brittannië hadden na de Eerste Wereldoorlog beloofd het nieuw-gestichte land Tsjechië te beschermen.

Frankrijk en Groot-Brittannië hadden al eerder kunnen ingrijpen. De Duitse herbewapening mocht immers niet volgens het Verdrag van Versailles.

Maar zij waren bang dat zo’n verschrikkelijke oorlog als die van 1914–1918 dan opnieuw zou beginnen. Dat wilden ze beslist niet. Ze hoopten Hitler tevreden te stellen door een beetje toe te geven.

Die politiek heet appeasement, dat is Engels voor ‘sussen, kalmeren’.

78 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
17 18 19 17

Zo werd in september 1938 de Conferentie van München gehouden. Frankrijk en Groot-Brittannië lieten Hitler de Duits sprekende gebieden in Tsjechië bezetten. Zo hadden ze de vrede gered, dachten ze.

Op afbeelding 19 zie je de Britse minister­president trots zwaaien met een stuk papier. ‘Kijk, het zal vrede blijven, want hier heb ik het papier waarop mijn handtekening staat samen met die van Hitler!’ Maar het was niet zo. Hitler ging gewoon dóór. Blijkbaar deden de Britten en de Fransen tóch niks!

In 1939 sloot hij een verdrag met Stalin om samen Polen te verdelen: Rusland de oostelijke helft, en Duitsland de westelijke. Toen hij dit plan ging uitvoeren, werd dat het begin van de Tweede Wereldoorlog. Frankrijk en Groot-Brittannië konden niet nóg een keer toegeven.

79
18 19

Nederland in crisistijd G

Wat merkte je in Nederland van de economische crisis en de dictaturen?

Hoe ging het ondertussen met Nederland?

Net als in alle westerse industrielanden werd het na 1929 in Nederland crisis. Het aantal werklozen

steeg snel. De regering steunde de werklozen met een heel kleine uitkering. Om aan dat beetje geld te komen, moesten werklozen elke dag een stempel halen op een kantoor. Dat was steeds op een verschillende tijd. Door het stempelen wilde de regering voorkomen dat mensen tóch stiekem zouden werken en geld verdienen, naast hun uitkering. De uitkeringen waren laag omdat de regering bang was dat werklozen anders hun best niet meer zouden doen om werk te vinden.

Om mensen aan werk te helpen, organiseerde de regering grote werkverschaffingsprojecten. Een voorbeeld is de bouw van de Afsluitdijk die in 1932 voltooid werd. Om zo veel mogelijk mensen aan werk te helpen, werd veel met de hand gedaan in

plaats van met machines. Het was hard werken voor een laag loon. Er was nog een reden waarom de regering weinig geld uitgaf voor uitkeringen en werkverschaffing. Als er crisis is, wordt er weinig verdiend en kan de regering dus ook weinig belasting heffen. De Nederlandse minister­president Hendrik Colijn (r. 1925–1926, 1933–1939) vond in de jaren 1930 dat een overheid geen geld tekort mocht komen: een staat hoorde geen schulden te maken. Daarom moesten de uitgaven worden aangepast aan de verminderde inkomsten. Deze politiek van aanpassing betekende dus: bezuinigen.

Al met al was het leven in de jaren 1930 geen pretje. Voor werklozen was het het slechtst. Wie nog wel werk had, verdiende vaak ook maar een laag loon. Net als in Duitsland begonnen de mensen bij verkiezingen op radicale partijen te stemmen.

80 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
20 20 21 22

In Nederland werd door Anton Mussert (1894–1946) de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) opgericht — een partij die erg leek op die van Hitler. Op de poster van afbeelding 22 zie je een somber kijkende werkloze die zegt: ‘Ik stem Mussert’. Door de crisis steeg de aanhang van de NSB. Maar de partij kreeg nooit meer dan 8 procent van de stemmen — veel minder dan de NSDAP in Duitsland. Zo kwam in Nederland de democratie niet echt in gevaar; totdat Hitler er in 1940 met geweld een eind aan maakte door Nederland te bezetten.

Natuurlijk zag de Nederlandse regering in de jaren 1930 dat Duitsland zich weer bewapende en agressief werd. Maar zij dacht dat Nederland daar verder weinig van zou merken. Nederland was altijd neutraal geweest. Ook in de Eerste Wereldoorlog had Nederland geen partij gekozen en niet meegevochten. Als de neutraliteit streng werd gehandhaafd, zou niemand Nederland aanvallen, zei Colijn. Daarin vergiste de regering zich. Net als de Franse en Britse regeringen zich vergisten met hun appeasement.

81
21 22

v De kwestie

Wie maakte de dictatuur mogelijk: het volk of de leider?

Aan het begin van dit hoofdstuk heb je gelezen dat dictators vaak populair zijn, ook al doen zij weinig goeds voor hun land. Konden zij de macht krijgen door hun populariteit, of deden ze het door het volk te onderdrukken?

Je kunt deze vraag beantwoorden door te kiezen voor ‘populariteit’ of ‘onderdrukking’. Maar voor zo’n antwoord moet je goede argumenten hebben: redenen waarom je iets vindt. In de vakjes op deze bladzijde staan dingen die je als argument kunt gebruiken.

a Antisemitisme was er in Duitsland altijd al geweest; veel Duitsers keken niet zo erg op van de anti-Joodse politiek van Hitler.

b Stalin, Mussolini en Hitler gebruikten een geheime politie om hun burgers in de gaten te houden en te bespioneren; daarom was iedereen bang om wat anders te zeggen dan de leider.

c Door de persoonsverheerlijking dachten veel Russen dat Stalin een heel bijzonder mens was die wist wat goed was voor Rusland. Veel Duitsers dachten ook zoiets over Hitler.

d In Duitsland werd de NSDAP verreweg de grootste partij met meer dan een derde van de stemmen; Duitse kiezers waren het dus met Hitler eens.

e In Rusland, Italië en Duitsland werden tegenstanders met geweld vervolgd en bang gemaakt; velen verdwenen in strafkampen; met showprocessen werden tegenstanders ter dood veroordeeld.

f In Italië was er veel ruzie in de politiek en ging het slecht met de economie; daarom waren veel Italianen blij met hun sterke leider die orde op zaken stelde.

g In Rusland, Italië en Duitsland werden alle andere partijen dan de partij van de dictator verboden; er was dus niets meer te kiezen voor de burgers.

h Met censuur werden alle andere meningen dan die van de leider onhoorbaar en onzichtbaar gemaakt; de mensen hoorden dus nog maar één boodschap.

82 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3

v Historisch denken

Verandering en continuïteit: snelle en langzame veranderingen

Toen communisten, fascisten en nationaalsocialisten aan de macht kwamen, veranderde het leven van de mensen snel. Dat kwam door de staatsgrepen en revoluties. Na de Rijksdagbrand veranderde Duitsland binnen een maand in een land waar één leider alle macht had. Andere veranderingen duurden langer. Hitler wilde bijvoorbeeld een goedkope auto voor iedereen, maar het duurde lang voordat een geschikte ‘Volkswagen’ ontworpen was. Toen het ontwerp klaar was, begon de Tweede Wereldoorlog en werd de fabriek voor andere doelen gebruikt. Pas ná de oorlog zijn er miljoenen Volkswagens gemaakt. Toen pas begon de tijd waarin grote groepen mensen auto’s konden kopen. Dat was twintig jaar later dan het eerste plan.

Zoals altijd bleef er natuurlijk ook veel hetzelfde. Kijk bijvoorbeeld naar de politiek in Rusland.

Vóór 1917 heerste daar een tsaar als alleenheerser. Daarna was het een communistische dictator. Tegenwoordig bestaat in Rusland geen communisme meer, maar de president is nog steeds een dictator. Dat er in Rusland een alleenheerser is, is steeds hetzelfde: het is continuïteit.

Bij veranderingen vraag je je dus altijd twee dingen af :

v Was het een snelle verandering of een geleidelijke ontwikkeling?

v Wat bleef ondanks de verandering tóch hetzelfde?

Oorzaken

Om te weten te komen waarom dingen vroeger gebeurden, zoek je naar oorzaken. De Eerste Wereldoorlog was een oorzaak van revoluties in Rusland en Duitsland, en later ook in Italië. De crisis en de werkloosheid waren een oorzaak van de opkomst van het nationaalsocialisme.

Er zijn verschillende soorten oorzaken. Zo zijn er omstandigheden die iets verklaren, maar ook gebeurtenissen die dingen aan de gang brengen. Die laatste soort oorzaak noem je aanleiding. Zo was de Rijksdagbrand in Berlijn de aanleiding voor de machtsovername door Hitler.

Een ander onderscheid in oorzaken is het verschil tussen directe en indirecte oorzaken. Een directe oorzaak leidt meteen tot een gevolg. Zo was de Conferentie van München een directe oorzaak van de bezetting van delen van Tsjechië door Hitler. Het kan ook zijn dat het wat langer duurt. Door het Verdrag van Versailles moest Duitsland herstelbetalingen doen. Toen dat niet meer lukte, bezette Frankrijk in 1923 het Roergebied. Daardoor kreeg je enorme inflatie. Hitler gebruikte de crisis om een staatsgreep te plegen. Zo kun je zeggen dat de Vrede van Versailles een indirecte oorzaak was van de staatsgreep van Hitler. Er zitten namelijk veel dingen tussen die twee in.

Er is altijd meer dan één oorzaak waardoor iets gebeurt. Sommige oorzaken zijn belangrijker dan andere. Om erachter te komen of een oorzaak belangrijk is, kun je je afvragen: zou het ook gebeurd zijn zonder deze oorzaak?

Bij oorzaken let je dus op de volgende dingen:

v Was het een aanleiding of een omstandigheid die al langer speelde?

v Was het een directe of een indirecte oorzaak?

v Was het een belangrijke oorzaak?

83

v Soorten bronnen

Spotprenten en politieke prenten

Vanaf de tijd van de democratische revoluties (omstreeks 1800) kregen meer mensen meningen over politiek. Dat waren natuurlijk niet altijd dezelfde meningen. Er kwamen verschillende politieke partijen. Die wilden allemaal zo veel mogelijk aanhangers krijgen.

Je kunt je mening met een tekst uiten. Bijvoorbeeld: Minder verschillen tussen arm en rijk!

Vaak is een tekening ook een goede manier om je mening te geven. Soms maken zulke tekeningen of prenten een tegenstander belachelijk. Dan noem je zo’n tekening een spotprent. Als er alleen een mening wordt gegeven, noem je het een politieke prent.

Op deze bladzijde staan twee voorbeelden van spotprenten. Op afbeelding a staan Hitler en Stalin samen met één muts op. Die muts heeft slingers met belletjes. Dat was een muts die door narren (grappenmakers) werd gedragen: een ‘zotskap’. Op de muts zie je de tekens van het communisme en het nationaalsocialisme: hamer & sikkel, en het hakenkruis. Onder de prent staat een Franse tekst die betekent: ‘Twee hoofden onder dezelfde muts.’

Om zo’n prent goed te begrijpen moet je de volgende vragen stellen:

1 Wie staat/staan erop? Is dat een herkenbare persoon die echt bestaat, of een figuur die iets voorstelt?

2 Staan er symbolen op (zoals hier het hakenkruis en het communistische teken)?

3 Wat is er nog meer getekend en wat betekent dat (zoals hier de zotskap die ze samen dragen)?

4 Wat betekent het onderschrift?

Als je deze vragen beantwoordt, kun je de prent uitleggen. In dit geval is de mening van de tekenaar: de leiders van het communisme en het nationaalsocialisme lijken op elkaar en zijn allebei even gek.

Op afbeelding b staat een arbeider. Arbeiders zijn altijd de ‘helden’ van het communisme. Hij heeft ook een vlag in de hand met het teken van het communisme. Is dit dus een prent vóór het communisme? De vlag druipt en ook het mes in de hand van de arbeider druipt van het bloed. Het onderschrift betekent: ‘Zo houd je de vlag rood !’ Een rode vlag is het teken van het communisme. Welke mening heeft deze tekenaar over het communisme?

84 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
a b

v Leerdoelen

Ik kan …

1 uitleggen waarom in Rusland in 1917 één partij aan de macht kwam: de communisten.

2 uitleggen hoe een totalitaire dictatuur werkt met de begrippen persoonsverheerlijking, censuur, indoctrinatie, geheime politie, terreur, strafkamp, zuivering en showproces.

3 een planeconomie en collectivisatie van de landbouw beschrijven.

4 het verschil uitleggen tussen de Russische Revolutie van 1917 en de Duitse Revolutie van 1918.

5 uitleggen hoe in Duitsland in 1923 een grote crisis kon ontstaan.

6 uitleggen wat de Dolkstootlegende inhield en wat de gevolgen ervan waren.

7 het Dawesplan uitleggen en gevolgen ervan beschrijven.

8 uitleggen hoe in westerse industrielanden na 1929 een grote crisis ontstond.

9 uitleggen waarom de crisis geen gevolgen had voor de Sovjet-Unie, maar extra slechte gevolgen voor Duitsland.

10 de gevolgen van de crisis voor de aanhang van extreme, antidemocratische partijen beschrijven.

11 beschrijven hoe in Italië fascisten aan de macht kwamen.

12 overeenkomsten en verschillen noemen tussen fascisme en nationaalsocialisme.

13 uitleggen dat bij het antisemitisme continuïteit en verandering een rol speelden.

14 beschrijven hoe Hitler in Duitsland alleen de macht kreeg.

15 uitleggen hoe de totalitaire dictatuur in Duitsland werkte met de begrippen leidersbeginsel, geheime politie, concentratiekamp, gelijkschakeling, propaganda, censuur en Hitlerjugend.

16 gevolgen noemen van de antisemitische politiek van de nationaalsocialisten.

17 de buitenlandse politiek van de democratische regering van Duitsland beschrijven.

18 de buitenlandse politiek van Hitler beschrijven met de uitdrukkingen ‘herbewapening’, ‘Heim ins Reich’ en ‘Lebensraum’.

19 beschrijven welke stappen Hitler nam om zijn doelen te bereiken met de uitdrukkingen ‘Anschluss’, ‘appeasement’ en ‘verdrag Hitler-Stalin’.

20 beschrijven hoe de Nederlandse regering in crisistijd omging met werklozen.

21 de politiek van de Nederlandse regering in de jaren 1930 beschrijven met de begrippen werkverschaffing en aanpassing.

22 uitleggen dat de crisis in Nederland de democratie niet echt bedreigde en de neutraliteitspolitiek van de Nederlandse regering uitleggen.

Verder kan ik …

v met argumenten mijn mening uitleggen over de vraag of dictators aan de macht komen door hun populariteit, of door het volk te onderdrukken.

v snelle en langzame veranderingen en continuïteit onderscheiden.

v omstandigheden en aanleiding onderscheiden als oorzaken, directe en indirecte oorzaken, en belangrijke en onbelangrijke oorzaken onderscheiden.

v spotprenten en politieke prenten als bron gebruiken.

v met behulp van de lijsten begrippen & woorden de inhoud van paragrafen weergeven.

85

v Samenvatting

A

v demonstratie

v keizer

v communisme

v macht

v sovjet

v partij

v kapitalisme

v fabriek

v staatsbezit

v propaganda

v revolutie

v symbool

v paniek

v dictator

v god

v persoonsverheerlijking

v totalitarisme

v censuur

v onderwijs

v kunst

v pers

v indoctrinatie

v geheime politie

v terreur

v strafkamp

v dwangarbeid

v zuivering

v showproces

v landbouw

v industrie

v vijfjarenplan

v economie

v planeconomie

v collectivisatie

v vertegenwoordiger

v hongersnood

v slachtoffer

B

v revolutie

v keizer

v republiek

v communisme

v democratie

v verkiezingen

v volksvertegenwoordiging

v partij

v meerderheid

v parlement

v regering

v parlementaire democratie

v grondwet

v vrijheid

v vernederen

v herstelbetalingen

v geld

v inflatie

v politiek

v gevolg

v nederlaag

v oorzaak

v oorlog

v legende

v crisis

v staatsgreep

v geweld

v dictator

C

v oorzaak

v industrie

v ondernemer

v product

v fabriek

v optimisme

v aandeel

v aandelenbeurs

v paniek

v failliet

v crisis

v werkloosheid

v staatsbezit

v vijfjarenplan

v vrije markt

v politiek

v partij

v extreem

v radicaal

v profiteren

D

v totalitarisme

v dictator

v bestuur

v economie

v democratie

v regering

v politiek

v partij

v fascisme

v staat

v parlement

v staatsgreep

v propaganda

v indoctrinatie

v censuur

v geheime politie

v persoonsverheerlijking

v nationalisme

v militarisme

v geweld

v nationaalsocialisme

v nazisme

v ras

v racisme

v antisemitisme

v eeuw

v discriminatie

v christendom

86 Tota l ita ire dictaturen tegenover democratie 3
1905 1900 1910 1915 1920 1925 1930 1935 1917* Russische Revolutie 1918 Duitse Revolutie 1919 Verdrag van Versailles 1922 Staatsgreep Mussolini
Dawesplan 1923 Roerbezetting ; mislukte staatsgreep Hitler
Duitsland lid Volkenbond
Beurskrach New York
Hitler aan de macht
* Jaartallen in grijs hoef je niet te onthouden voor het examen.
1924
1926
1929
1933

E

v staatsgreep

v macht

v verkiezingen

v crisis

v meerderheid

v minister-president

v coalitie

v volksvertegenwoordiging

v terreur

v staat

v noodtoestand

v parlement

v wet

v dictator

v politiek

v partij

v leidersbeginsel

v nazisme

v geheime politie

v concentratiekamp

v gelijkschakeling

v propaganda

v censuur

v organiseren

v wreed

v discriminatie

v rassenwetten

v antisemitisme

v geweld

v synagoge

1938

Anschluss ; Conferentie van München ; Kristallnacht

1939

Verdrag Hitler-Stalin

F

v macht

v democratie

v regering

v vriendschapsverdrag

v organiseren

v oorlog

v conflict

v geweld

v vredelievend

v herbewapening

v veroveren

v grondstof

v agressief

v bezetten

v appeasement

v vrede

v minister-president

v verdrag

G

v industrie

v crisis

v werkloosheid

v regering

v uitkering

v geld

v stempelen

v werkverschaffing

v belasting

v minister-president

v overheid

v staat

v schuld

v aanpassing

v verkiezingen

v radicaal

v partij

v democratie

v geweld

v bezetten

v agressief

v neutraal

v handhaven

v appeasement

Personen

v Hendrik Colijn

v Charles Dawes

v Adolf Hitler

v Vladimir Lenin

v Anton Mussert

v Benito Mussolini

v Jozef Stalin

Om te onthouden voor het examen

v Anschluss

v Beurskrach

v Bund Deutscher Mädel

v Conferentie van München

v Dawesplan

v Führerprinzip

v Gestapo

v Heim ins Reich

v Hitlerjugend

v Kristallnacht

v Lebensraum

v NSB

v NSDAP

v Republiek van Weimar

v Rijksdag(brand)

v Roerbezetting

v SA

v Sovjet-Unie

v SS

v Volkenbond

v Vijand van het volk

v Vrede / Verdrag van Versailles

87
1945
1940
1950

AUTEURS

ARIE WILSCHUT

DICK VAN STRAATEN

MARCEL VAN RIESSEN

April 2024

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.