FORUM Geschiedenis inkijkexemplaar havo bovenbouw leerboek

Page 1


FO R U M

GE SC HIE D E N I S

BOVENBOUW HAVO

arie wilschut &

dick van straaten marcel van riessen

digitaal: frans van baal

boom voortgezet onderwijs | staal & roeland

© 2019 Boom voortgezet onderwijs, Groningen, The Netherlands

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijke verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.

Verantwoording illustraties en tekstfragmenten

De uitgever heeft getracht alle rechthebbenden van de illustraties en bronteksten in deze publicatie te bereiken. Mocht u desondanks menen dat uw rechten niet zijn gehonoreerd, dan kunt u contact opnemen met de uitgever.

Met dank aan Aspha Bijnaar voor haar kritisch commentaar, suggesties en een ander perspectief op het hoofdstuk ‘Het Slavernijverleden’.

Bureauredactie Pieter de Blok, Zwolle

Beeldredactie Roel Kooister, Amsterdam Opmaak Marjan Landman, Amsterdam Omslagontwerp en basisontwerp binnenwerk René van der Vooren, Amsterdam

Beeldinkoop Imago Mediabuilders, Amersfoort

Druk & afwerking Wilco, Amersfoort

Projectleiding Tessa Schinkel & Nynke Kloppenburg

isbn 978 94 9286 230 3 www.boomvoortgezetonderwijs.nl

Inhoud

A Hoe wordt geschiedenis gebruikt?

1 Is geschiedenis belangrijk? 10

2 Geschiedenis & politiek 12

3 Geschiedenis als richtlijn voor goed & kwaad 14

4 Geschiedenis als praktische les 16

5 Geschiedenis als entertainment 18

B Hoe werkt geschiedenis?

1 Chronologie 22

2 Continuïteit & verandering 26

3 Verklaringen, toeval & onvoorspelbaarheid 30

4 Waarden & oordelen 36

5 Bron & vraagstelling 40

6 Interpretaties 44

7 Taal 48

C Oriëntatiekennis

1 Jagers & boeren 54

2 Grieken & Romeinen 56

3 Monniken & ridders 59

4 Steden & staten 62

5 Ontdekkers & hervormers 65

6 Regenten & vorsten 68

7 Pruiken & revoluties 71

8 Burgers & stoommachines 74

9 Wereldoorlogen & crisis 78

10 Televisie & computer 84

D Thema's

1 Het slavernijverleden 90

2 Energietransities 106

3 De Eerste & de Derde Wereldoorlog 122

4 Monumenten & herdenken 136

5 Rechtsstaat & democratie 152

E Historische contexten

1 Industrie & kolonialisme in het Britse Rijk 170

2 Democratie & dictatuur in Duitsland 186

3 Nederland van emigratieland tot immigratieland 200

F Naslag

Historisch denken & redeneren 218

Tijdbalk perioden, tijdvakken & kenmerkende aspecten 220

Overzicht van de kenmerkende aspecten 226

Register van belangrijke begrippen en personen 227

Beeldverantwoording 231

Een Forum voor geschiedenis

het forum was in de oudheid het centrale plein van de stad Rome. De belangrijkste tempels lagen er en ook de vergaderzaal van de Romeinse Senaat was er te vinden. Het Forum was de plaats waar alles gebeurde wat voor de stad van belang was. Als een Romeinse keizer bijvoorbeeld een belangrijke overwinning had behaald, hield hij een triomftocht door de stad. Zo’n tocht trok onder de triomfbogen door die rond het Forum waren opgericht.

het forum was ook de plaats waar toespraken werden gehouden over politiek. Daarvoor waren speciale plaatsen ingericht voor sprekers onder een drietal zuilen aan de kop van het plein. De Romeinen verzamelden zich dan op het Forum om de toespraak te horen en erover in discussie te gaan. Daarom is het woord ‘forum’ in onze taal langzamerhand iets anders gaan betekenen dan ‘plein’, namelijk: een plaats om in discussie te gaan. Vanwege die betekenis is dit geschiedenisboek ‘Forum’ genoemd.

nu zul je misschien denken: geschiedenis is toch niet iets om over te discussiëren? Geschiedenis is wat er vroeger gebeurd is en daar kun je toch niets meer aan veranderen. Je kunt het op zijn hoogst uit je hoofd leren. Hoewel veel mensen zo over geschiedenis den-

ken, klopt zo’n idee helemaal niet. Geschiedenis is niet wat er vroeger gebeurd is. Wat vroeger gebeurd is, bestaat namelijk niet meer. Het enige wat we hebben, zijn onze beelden van het verleden: verhalen, boeken, films, afbeeldingen. Allemaal beelden die door mensen gemaakt zijn. Daar valt wel degelijk over te discussiëren.

beelden van het verleden zijn voor alle mensen erg belangrijk. Iedereen baseert zijn meningen en overtuigingen op dingen die hij of zij gehoord heeft over de wereld tot nu toe. Anders zou je helemaal geen meningen kunnen hebben. Geschiedenis is daardoor de achtergrond van veel debatten in de samenleving. De schrijvers van dit boek willen die kant van geschiedenis benadrukken: geschiedenis als forum voor discussie. Daarom staan in dit boek niet alleen beschrijvingen van dingen die vroeger gebeurd zijn, maar ook teksten over hoe geschiedenis gebruikt wordt en hoe je kunt leren historisch te denken en redeneren. Bij elk hoofdstuk wordt uitgelegd wat de inhoud ervan te maken heeft met de wereld van nu en de toekomst. Door verbanden te leggen tussen verleden, heden en toekomst wordt geschiedenis een spannend vak, waar je veel aan hebt. Het kan je helpen bij het bepalen van je standpunt op allerlei fora waarop discussies gevoerd worden.

twee reconstructies van het forum in rome . De bovenste afbeelding toont het plein zoals het er dagelijks bij lag. Vooraan zie je de zuilen waarbij sprekers hun toespraken konden houden, zodat het publiek op het Forum erover kon discussiëren. Op de onderste afbeelding staat het Forum tijdens een triomftocht. De overwinnaar trekt met een lange stoet in der richting van de triomfboog.

hoe

wordt geschiedenis gebruikt?

GESCHIEDENIS IN DE SAMENLEVING

Is geschiedenis belangrijk?

Geschiedenis gaat over dingen die voorbij zijn.

Je kunt er niets meer aan veranderen. Je zou kunnen denken: totaal niet boeiend. Of toch wel?

veel mensen vinden geschiedenis het minst belangrijke vak op school. Geschiedenis gaat over wat er vroeger gebeurd is, en daar kun je toch niets meer aan veranderen. De mensen die in geschiedenisboeken voorkomen, zijn bijna allemaal al lang dood. Je kunt je beter bezighouden met de toekomst – zo wordt vaak gedacht.

Het is niet zo gek dat iedereen de toekomst belangrijk vindt. Het heeft duidelijk nut om je op de toekomst voor te bereiden. Maar juist daarom heb je geschiedenis nodig. Als je bijvoorbeeld een vakantie wilt uitzoeken voor de volgende zomer, gebruik je je herinnering aan vorige vakanties: sommige dingen wil je misschien liever niet meer; andere wil je juist heel graag nog een keer. Als je een cadeau voor iemand wilt kopen, bedenk je wat diegene in het verleden altijd leuk vond. Je gebruikt het verleden dus heel vaak. Het is heel moeilijk om te leven zonder enige kennis van het verleden.

v Verleden, heden en toekomst

Laten we eens kijken naar een belangrijk probleem van nu en de toekomst: de klimaatverandering. Wetenschappers proberen te berekenen wat de gevolgen zullen zijn van een algemene stijging van de temperatuur op aarde. Ze schatten in hoeveel en hoe snel de zeespiegel zal stijgen. Politici sluiten akkoorden over maatregelen om de ergste gevolgen van de klimaatverandering tegen te gaan. Iedereen is druk bezig met de toekomst.

Maar hoe weten we eigenlijk dat er een probleem is? Dat kan alleen door te kijken naar de veranderingen in de afgelopen eeuwen. Door de ontwikkeling van de industrie zijn de mensen veel meer energie gaan gebruiken. Stoommachines en motoren werden in gebruik genomen in plaats van windkracht en spier-

kracht. We weten dat die machines en motoren brandstoffen gebruiken, waardoor de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer veel groter is geworden. We weten ook dat dat in de periode daarvóór anders was. Het is heel handig om die kennis van het verleden te gebruiken. Als je niets van geschiedenis wist, zou je kunnen denken dat machines en motoren er altijd al geweest zijn. Alleen door geschiedenis weten we dat mensen hun energiegebruik hebben veranderd. Daardoor weten we ook dat zo’n verandering in de toekomst wéér kan plaatsvinden.

Je bent je er misschien niet zo van bewust, maar als je met de toekomst bezig bent, denk je altijd automatisch aan het verleden. Je zou je kunnen afvragen waarom je dan nog een schoolvak geschiedenis nodig hebt. Iedereen gebruikt het verleden toch vanzelf al? Dat klopt, maar je moet ook de goede kennis over het verleden gebruiken. Niet iedereen heeft altijd de juiste kennis over vroeger. Er wordt veel onzin over geschiedenis verteld. Dat is op zichzelf misschien niet zo erg, maar het wordt wél een probleem als je met de verkeerde informatie belangrijke beslissingen neemt voor de toekomst. Bedenk bijvoorbeeld maar wat er gebeurt als je een cadeau koopt met de verkeerde ideeën over wat iemand vroeger altijd leuk vond. Dan wordt je cadeau geen succes.

v De juiste kennis over vroeger

Soms wordt met een bepaald doel met opzet onjuiste of verdraaide informatie over vroeger gebruikt. Politici doen dat bijvoorbeeld graag. Ze willen mensen ervan overtuigen dat ze gelijk hebben en zeggen dan dat het verleden bewijst dat ze gelijk hebben. Zo wordt bijvoorbeeld vaak gezegd dat westerse landen de wereld hebben uitgebuit door hun koloniale politiek. Daardoor zouden ze nu hun schuld moeten terugbetalen

is geschiedenis belangrijk?

dat er een klimaatprobleem is , wordt vooral duidelijk uit geschiedenis. Door de Industriële Revolutie is de mensheid begonnen heel veel energie te gebruiken en daarbij grote hoeveelheden CO2 uit te stoten. Geschiedenis laat je niet alleen nadenken over het verleden, maar opent ook je blik op de toekomst. Als er in het verleden energietransities zijn geweest waardoor een klimaatprobleem is ontstaan, kan er in de toekomst ook weer een komen waardoor dat probleem wordt opgelost.

aan landen die vroeger koloniën geweest zijn. Maar klopt het wel dat westerse landen de wereld hebben uitgebuit?

Het is dus belangrijk om iets van geschiedenis te weten. Je komt geschiedenis overal tegen: in de politiek, in de religie, in de economie. Geschiedenis leer je kennen door boeken, films, museumtentoonstellingen, themaparken, enz. Dat zijn allemaal verhalen en voorstellingen die mensen hebben ge-

maakt om iets duidelijk te maken. Je moet leren om dat allemaal niet zomaar als waarheid aan te nemen. Je moet leren er kritisch naar te kijken. Daarbij helpt het als je zelf betrouwbare kennis hebt over het verleden.

Daarom is geschiedenis een vak waar je niet buiten kunt als je bezig bent met het heden en de toekomst. Op de hierna volgende bladzijden lees je meer over de manieren waarop mensen het verleden gebruiken.

Geschiedenis & politiek

Politici kunnen geschiedenis gebruiken om te laten zien dat zij gelijk hebben. Ze vergelijken dan bijvoorbeeld het heden met het verleden. Hoe werkt dat?

de nederlandse minister-president Mark Rutte zei eens dat het Romeinse Rijk ten onder was gegaan omdat het zijn grenzen niet kon beschermen tegen binnendringende barbaarse stammen. Hij paste dat toe op de Europese Unie nu: als Europa zijn grenzen niet goed beschermde, zou Europa ook ten onder gaan. Een andere Nederlandse minister-president, Jan Peter Balkenende, verkondigde ooit trots dat hij weer voor economische vooruitgang had gezorgd. Om dat te onderstrepen, zei hij: ‘Laten we toch zeggen: Nederland kán het weer! Die voc -mentaliteit!’ Hij hoopte dat Nederlanders weer een trots gevoel zouden krijgen door te kijken naar de voc , die in de 17e eeuw over heel de wereld handel dreef. Maar zijn tegenstanders vonden dat de voc zich meer bezighield met koloniale uitbuiting. Ze zeiden dat hij dat voorbeeld maar beter niet kon gebruiken.

In democratische landen is er vaak kritiek op uitspraken van politici. Geschiedenis kan immers op veel verschillende manieren worden uitgelegd. De vergelijkingen die door politici gemaakt worden, zijn vaak veel te simpel. Zo is het maar de vraag of het precies klopt wat Mark Rutte zei over de ondergang van het Romeinse Rijk. In minder democratische landen kun je meestal geen kritiek hebben op de regering. Als de regering dan onwaarheden verkondigt over het verleden, kan zij de bevolking daarmee hersenspoelen.

v China en Groot-Brittannië

Een voorbeeld is het gebruik van geschiedenis in China. Dat land is een dictatuur, geleid door één politieke partij: de Communistische Partij van China. Mao Zedong was de grote Chinese leider die deze partij aan de macht heeft gebracht. Mao heeft in China verschrikke-

lijk huisgehouden en tientallen miljoenen slachtoffers gemaakt. Maar de huidige leiders van China houden deze misdaden zorgvuldig verborgen. Het zou immers niet mooi zijn als de oprichter van de enige politieke partij van China bekend zou staan als een misdadiger. Misschien zouden de Chinezen dan ook nu niet meer zo tevreden zijn met de dictatuur van diezelfde partij. De Chinese regering zegt daarom: ‘Mao heeft wel fouten gemaakt, maar heeft veel meer dingen gedaan die goed waren voor het land.’ Over Mao’s misdaden vind je niets in Chinese geschiedenisboeken.

Een ander voorbeeld is een campagne rond het referendum in Groot-Brittannië over de vraag of het land lid moest blijven van de Europese Unie. De voorstanders van het beëindigen van het eu -lidmaatschap gebruikten een filmpje waarin een serie Britse ‘helden’ werd opgevoerd: Isaac Newton legde de basis voor de moderne wetenschap, Wellington redde Europa van de dictatuur van Napoleon, Florence Nightingale was de eerste moderne verpleegster, Darwin bedacht de evolutietheorie en Churchill redde Europa van de overheersing door de nazi’s. Denk niet dat wij Britten te zwak zijn om onszelf te redden: stem tegen het lidmaatschap van de Europese Unie. Dat was de boodschap van dat filmpje.

v Halve waarheden

Als politici geschiedenis gebruiken, vertellen ze vaak halve waarheden, eenzijdige interpretaties of soms zelfs complete verdraaiingen en verzinsels. Op de één of andere manier lijkt het of de gebeurtenissen in het verleden iets kunnen ‘bewijzen’. Mensen laten zich gemakkelijk overtuigen door iets dat schijnbaar ‘altijd

het verleden kan voor politieke propaganda een handig hulpmiddel zijn. De Duitse bezetters van Nederland wezen naar de zeventiende eeuw om te benadrukken dat de Engelsen altijd al de aartsvijand van de Nederlanders waren geweest, en nu dus ook weer (links). In Israël wordt het Bijbelse verleden gebruikt om aan te tonen dat Palestina voorbestemd is als ‘het beloofde land’ voor het Joodse volk (rechtsboven). In China wordt de huidige leider Xi Jinping in één adem genoemd met de grote stichter van de Volksrepubliek Mao Zedong (rechtsonder).

al zo is geweest’. Ze geloven het als iemand zegt dat ‘uit de geschiedenis iets geleerd kan worden’. Maar uit geschiedenis zijn meestal geen gemakkelijke en pasklare lessen te halen. Geschiedenis kan altijd vanuit verschillende invalshoeken worden bekeken. Wat de

één erover denkt kan iets heel anders zijn dan wat een ander ervan vindt. Daarvan word je je bewust als je meer van geschiedenis weet. Iemand die het vak geschiedenis goed beheerst, zal zich niet zo snel door politiek gebruik van het verleden laten misleiden.

Geschiedenis als richtlijn voor goed & kwaad

Geschiedenis kan gebruikt worden om onderscheid te maken tussen ‘goed’ en ‘fout’ in het heden. Wat vroeger fout is gegaan, mag nooit opnieuw gebeuren.

soms is in het verleden iets heel erg misgegaan waarvan mensen later spijt krijgen. Het verhaal over zo’n foute geschiedenis gaat dan dienen als een waarschuwing: laat zoiets nooit meer gebeuren. In Nederland is vooral de geschiedenis van de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog een voorbeeld van zo’n verhaal. De Joodse bevolking van Nederland is toen massaal door de bezetters afgevoerd en in kampen vermoord. De overige Nederlanders deden daar meestal niet veel tegen.

Wat er in de oorlog met de Joodse Nederlanders gebeurd is, werd na de oorlog een waarschuwing tegen racisme en discriminatie. Het werd ook een symbool voor ’goed’ of ‘fout’ gedrag in het heden. Wie meewerkt aan discriminerende activiteiten, doet iets wat net zo erg is als wat de Jodenvervolgers in de oorlog deden – dat is de les die hieraan verbonden wordt. Daarmee wordt geschiedenis meer dan een uitleg over het gedrag van mensen in het verleden. Het verhaal dwingt je niet alleen om iets te begrijpen, maar ook om partij te kiezen.

v Waarheid en verzoening

Dat het verhaal van de Joden in de oorlog zo aanspreekt, komt ook doordat er geprobeerd is om doelbewust een heel volk uit te roeien: volkenmoord of genocide. Er zijn ook andere geschiedenissen waarin het lot van een heel volk op het spel staat. Een voorbeeld is het verhaal over het Indian Residential School System in Canada. Dat waren kostscholen voor kinderen van de oorspronkelijke bewoners van het land. In de kostscholen werden ze opgevoed in westerse cultuur. Ze moesten hun eigen taal en gewoonten vergeten om

‘beschaafde inwoners van Canada’ te worden. Daarom moesten ze gescheiden worden van hun ouders. Maar de scholing werd geen succes. De inheemse kinderen werden nooit echt hetzelfde als de andere Canadezen. Ondertussen raakten ze wel het contact met hun eigen cultuur kwijt. Soms spraken ze zelfs niet eens meer hun eigen taal. Ze konden dan niet eens meer met hun eigen ouders praten. Zo hoorden die kinderen dan dus nergens meer bij. De Canadese historicus Milloy noemde dit in 1999 een ‘culturele genocide’ die het doel had ‘de indiaan in het kind te doden’. In Canada is sinds 2008 een Waarheids- en Verzoeningscommissie aan het werk geweest om de verhalen van de slachtoffers van dit systeem te verzamelen. Daarmee werd het voorbeeld gevolgd van Zuid-Afrika, waar voor het eerst een Waarheids- en Verzoeningscommissie werd ingesteld na afloop van de ‘apartheid’. Dat was een systeem waarmee tientallen jaren lang een officiële discriminatie tussen de witte en gekleurde bevolking van het land was doorgevoerd. De verhalen over zo’n ‘verkeerd verleden’ kunnen mensen in het heden herinneren aan het kwaad dat heeft plaatsgevonden. Door de verhalen zo vaak mogelijk te vertellen, wordt duidelijk erkend en toegegeven dat er veel is misgegaan. Slachtoffers worden voor zover mogelijk schadeloos gesteld. Zo kan er misschien verzoening komen tussen de partijen die vroeger tegenover elkaar stonden.

v Kan het weer gebeuren?

Geschiedenis die dient als waarschuwing voor het verkeerde vormt een soort richtlijn voor mensen over wat goed en kwaad is. Dat kan heel nuttig zijn. Maar er zit

het voorbeeld bij uitstek van een verhaal met een morele boodschap is de geschiedenis van de Jodenvervolging in Nederland gedurende de Duitse bezetting. Symboolfiguur is Anne Frank die bekend geworden is door haar dagboek dat ze in haar onderduikperiode heeft geschreven (boven).

In Canada is het verhaal van het Residential School System, waarin inheemse kinderen bij hun ouders werden weggehaald om ‘beschaafde Canadezen’ te worden, een voorbeeld van een ‘verkeerd verleden’ waaruit lessen worden getrokken (onder).

ook wel iets riskants aan: de kans bestaat dat wat er in het verleden is misgegaan niet wordt uitgelegd en begrepen, maar alleen maar als iets monsterlijks wordt afgeschilderd. Dan wordt het moeilijker om je voor te stellen dat het weer zou kunnen gebeuren. Je denkt dat het echt bij vroeger hoort, omdat het achterlijk, of wreed, of onmenselijk was. Zo iets doen we nu niet meer, zou je kunnen denken. Het uitmoorden van een heel volk, zoals de nazi’s dat probeerden te doen met de Joden, kan dat ooit nog terugkomen? Misschien wel. In het Afrikaanse land Rwanda zijn in 1994 een miljoen Tutsi’s vermoord door de Hutu’s, alleen omdat ze Tutsi’s waren.

Als je uit de geschiedenis concludeert dat misstanden van vroeger tegenwoordig niet meer zouden kunnen voorkomen, is dat een verkeerd gebruik van het verleden. Mensen kunnen nu eenmaal met misdadige, maar ook met de beste bedoelingen vreselijke dingen doen. Dat kan tegenwoordig nog net zo goed als het ooit mogelijk geweest is.

OVER HISTORISCH DENKEN EN REDENEREN hoe werkt geschiedenis?

Chronologie

Geschiedenis geeft een beeld van het

verloop van de tijd. Daarom is chronologie of tijdrekenkunde voor geschiedenis belangrijk.

v Jaartellingen

Bij geschiedenis worden gebeurtenissen precies in de tijd geplaatst. Daarom worden ze meestal gekoppeld aan het jaar waarin ze zijn opgetreden. Om jaren van elkaar te onderscheiden, worden ze genummerd. Zo krijg je jaartellingen. Elke cultuur heeft ergens een punt in de tijd gekozen om te beginnen de jaren te tellen. Zo gebruikten de Romeinen het moment van de stichting van de stad Rome als hun ‘eerste jaar’. Ze telden de jaren daarna als ‘zoveel jaar na de stichting van de stad’. Moslims beschouwen het jaar van de tocht van Mohammed van Mekka naar Medina (de zogenaamde hidjra) als het eerste jaar. Zo zijn er nog veel andere mogelijke jaartellingen.

De westerse cultuur gebruikt de christelijke jaartelling. Het jaar waarin men denkt dat Christus geboren is wordt het ‘eerste jaar van Onze Heer’ genoemd (in het Latijn aangeduid als Anno Domini, afgekort ad ). Alle daaropvolgende jaren worden geteld als ‘zoveel jaar na Christus’ geboorte’, afgekort ‘na Christus’ (n.C.), en de jaren ervóór als ‘voor Christus’ (v.C.).

Deze westerse jaartelling wordt tegenwoordig in bijna de hele wereld gebruikt. Maar het is niet onpartijdig en objectief om bij het tellen van jaren een christelijk uitgangspunt te kiezen. In een samenleving waarin het christendom niet bestaat, of onbelangrijk is, zouden mensen misschien liever een ander beginpunt willen kiezen. In sommige Engelstalige boeken worden daarom de afkortingen ad (Anno Domini) en bc (Before Christ) vervangen door ce (Common Era) en bce (Before the Common Era). Met ‘common era’ wordt bedoeld: de gemeenschappelijke jaartelling, de jaartelling die iedereen gebruikt. Dat lijkt wel neutraler, maar het blijft een jaartelling die door christenen zo is ingesteld.

Daarvan word je je beter bewust als je voorbeelden van andere jaartellingen kent. De islamitische jaartel-

ling bijvoorbeeld, begint in het jaar 622 volgens de christelijke jaartelling. Maar je kunt een islamitisch jaartal niet eenvoudig uitrekenen door 622 van het christelijke jaartal af te trekken, want islamitische jaren zijn korter (354/355 dagen). Daardoor verschuiven de maanden ook door de seizoenen en valt de zomer bijvoorbeeld niet altijd in dezelfde maand. Het christelijke jaar 2020 valt ongeveer samen met het islamitische jaar 1441.

Volgens het eindexamenprogramma moet je kunnen uitleggen, met gebruik van de westers-christelijke jaartelling en een ander voorbeeld van een jaartelling, dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn.

v Perioden en tijdvakken

De oudste indeling van perioden is een verdeling van de geschiedenis in drieën: de Oudheid, de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. De Oudheid was de tijd van de Romeinen en de Grieken, en de Nieuwe tijd was de tijd vanaf de Renaissance, waarin de mensen opnieuw een voorbeeld gingen nemen aan de Romeinen en Grieken. De tijd daartussenin, waarin de beschaving van de Romeinen en Grieken minder centraal stond, werd gezien als een onbelangrijke ‘tussentijd’ en daarom Middeleeuwen genoemd.

Later zijn hieraan nog twee perioden toegevoegd. Door opgravingen werd duidelijk dat in de tijd vóór de geschreven geschiedenis ook al veel menselijke culturen hadden bestaan. Die periode werd ‘voorgeschiedenis’ of Prehistorie genoemd. In de Nieuwe Tijd is een onderverdeling gemaakt omdat rond 1800 in Europa belangrijke veranderingen optraden: de democratische en de industriële revolutie.

chronologie

De periode vanaf ongeveer 1800 werd daarom de Moderne Tijd genoemd, en die tot ongeveer 1800 de Vroegmoderne Tijd. Daardoor ontstonden de vijf perioden die je volgens het eindexamenprogramma behoort te kennen:

v Prehistorie de tijd vóór de geschreven bronnen.

v Oudheid vanaf de uitvinding van het schrift (ca. 3000 v.C.) tot het einde van het West-Romeinse Rijk (ca. 500 n.C.).

v Middeleeuwen vanaf het eind van het West-Romeinse Rijk (ca. 500) tot ongeveer 1500.

v Vroegmoderne Tijd vanaf ongeveer 1500 tot ongeveer 1800.

v Moderne Tijd vanaf ongeveer 1800 tot nu.

Voor het Nederlandse geschiedenisonderwijs zijn tien tijdvakken met herkenbare namen bedacht. De bedenkers van de tien tijdvakken hopen dat je deze gemakkelijker kunt onthouden dan de vijf perioden. Hoe de tien tijdvakken en de vijf perioden met elkaar samenhangen, toont het schema op de volgende pagina.

Volgens het eindexamenprogramma moet je het volgende kunnen:

de tien tijdvakken gebruiken als referentiekader om gebeurtenissen chronologisch te ordenen; de tien tijdvakken plaatsen in de periodes Prehistorie, Oudheid, Middeleeuwen, Vroegmoderne Tijd en Moderne Tijd en deze periodes gebruiken als referentiekader om gebeurtenissen chronologisch te ordenen.

middeleeuwen
prehistorie

Overzicht van de samenhang tussen perioden en tijdvakken

v 5 perioden v 10 tijdvakken

v prehistorie

1 Jagers en boeren tot ca. 800 v.C. Oude beschavingen v oudheid

Klassieke beschavingen 2 Grieken en Romeinen ca. 800 v.C. – ca. 500 n.C.

Hoge Middeleeuwen 3 Monniken en ridders ca. 500 – ca. 1000

v middeleeuwen

Late Middeleeuwen

4 Steden en staten ca. 1000 – ca. 1400

5 Ontdekkers en hervormers ca. 1400 – ca. 1600 Renaissancetijd

v vroegmoderne tijd 17e eeuw, Gouden Eeuw 6 Regenten en vorsten ca. 1600 – ca. 1700

18e eeuw, Verlichtingseeuw 7 Pruiken en revoluties ca. 1700 – ca. 1800

19e eeuw, industrialisatietijd 8 Burgers en stoommachines ca. 1800 – ca. 1900

v moderne tijd eerste helft 20e eeuw 9 Wereldoorlogen en crisis ca. 1900 – ca. 1950

tweede helft 20e eeuw, 21e eeuw 10 Televisie en computer ca. 1950 – nu

Overzicht van de symbolen die gebruikt worden bij de 10 tijdvakken

examenvragen over chronologie

Als er een vraag zou worden gesteld over verschillende jaartellingen, kun je bijvoorbeeld wijzen op de islamitische kalender. Je kunt aangeven dat ons tegenwoordige jaar een heel ander nummer heeft volgens die jaartelling omdat er een ander beginpunt is (622 volgens de christelijke jaartelling) en omdat de islamitische jaren korter zijn. De kans op zo’n vraag is klein, want dit is op het examen nog nooit voorgekomen.

Chronologie wordt op het examen vrijwel altijd getoetst met een ‘volgordevraag’ die ‘door de tijd heen’ wordt genoemd. Meestal is dat de eerste vraag die je tegen-

komt. Je krijgt een lijst gebeurtenissen te zien die met één onderwerp of thema te maken heeft. In dit voorbeeld gaat dat om het kiezen van namen van kinderen door ouders. Ouders kiezen vaak een naam die iets te maken heeft met de tijd waarin ze leven.

De volgende ontwikkelingen in het geven van een naam staan in willekeurige volgorde:

1 Mede door de komst van gastarbeiders en de groei van de multiculturele samenleving, werd Mohammed in Nederland een meer voorkomende jongensnaam.

2 Na de democratische revolutie in Frankrijk gaven veel mensen niet-christelijke namen als Fleur en Hector aan hun kinderen.

3 Tijdens de Duitse bezetting van Nederland werd verboden dat ouders hun kind meerdere ‘ongewenste’ namen achter elkaar gaven, zoals Wilhelmina Juliana Beatrix Irene.

4 Een verhaal van Multatuli, dat hij schreef om het moderne imperialisme van die tijd aan te klagen, introduceerde de meisjesnaam Adinda in Nederland.

5 Na de communistische revolutie in Rusland kozen sommige ouders ervoor deze gebeurtenis te herdenken met een speciale naam voor hun kind, zoals Ninel (Lenin achterstevoren) en Barrikada (barricade).

6 In de economische bloeitijd van de Republiek vestigden veel Scandinaviërs zich in Amsterdam. Zij brachten hun tradities in naamgeving mee, waardoor een voornaam als Mats werd geïntroduceerd.

Je moet deze gebeurtenissen dan in de juiste chronologische volgorde plaatsen. Dat doe je zo:

z stap 1 Negeer het onderwerp waarover de gebeurtenissen gaan (in dit geval: het namen geven door de ouders, of welke namen ze kozen). Daaraan heb je niks om de vraag te beantwoorden en het leidt je alleen maar af.

z stap 2 Kijk bij elke gebeurtenis wat voor algemeens erin te vinden is. In dit geval zou dat zijn: 1 gastarbeiders, multiculturele samenleving; 2 Franse Revolutie; 3 de Duitse bezetting; 4 het moderne imperialisme; 5 de Russische Revolutie; 6 de Gouden Eeuw.

z stap 3 Bedenk bij elk van deze algemene dingen bij welk tijdvak (of welk kenmerkend aspect van een tijdvak) ze horen. Dat wordt dan: 1 de ‘jaren zestig’ (tijdvak 10); 2 de democratische revoluties (tijdvak 7); 3 de Duitse bezetting van Nederland (tijdvak 9); 4 het moderne imperialisme (tijdvak 8); 5 totalitaire systemen (tijdvak 9); 6 de Gouden Eeuw (tijdvak 6).

z stap 4 Nu is het niet zo moeilijk de juiste volgorde te bepalen door de tijdvakken in de juiste volgorde te zetten. In elk geval is het dan eerst nummer 6, dan nummer 2, dan 4, vervolgens de twee uit tijdvak 9 (3 en 5) en ten slotte nummer 1. Bij die twee uit tijdvak 9 moet je nog bepalen wat het eerst kwam: de Russische Revolutie of de Duitse bezetting. Waarschijnlijk weet je dat totalitaire systemen er waren vóór de Tweede Wereldoorlog (omdat ze daar mede de oorzaak van waren) en je plaatst dus de Russische Revolutie eerder dan de Duitse bezetting. De juiste volgorde wordt dan 6 – 2 – 4 – 5 – 3 – 1.

Dit soort vragen wordt óók weleens gesteld over gebeurtenissen waarover je jaartallen hebt moeten le-

ren. In dat geval moet je proberen je bij elke gebeurtenis het juiste jaartal te herinneren, en ze dan in de juiste volgorde zetten. Lukt het met de jaartallen niet, dan zijn er vaak nog andere manieren. Bijvoorbeeld:

De volgende ontwikkelingen uit de geschiedenis van Berlijn staan in willekeurige volgorde:

1 de blokkade van West-Berlijn

2 de val van de Berlijnse Muur

3 de Rijksdagbrand

4 het bezoek van president Kennedy

5 het einde van de Eerste Wereldoorlog

6 de ondergang van nazi-Duitsland.

Zet de gebeurtenissen in de juiste chronologische volgorde.

z stap 1 Opnieuw is de context (Berlijn) het minst belangrijk. Het gaat om de algemene dingen die je moet herkennen, maar in dit geval ook om jaartallen. Negeer de context dus.

z stap 2 Probeer je jaartallen te herinneren. In dit geval: 1948, 1989, 1933, 1963, 1918 en 1945. Waarschijnlijk ken je ze niet allemaal. Het bezoek van Kennedy aan Berlijn bijvoorbeeld is meestal niet als jaartal bekend. Misschien weet je ook de Rijksdagbrand niet. Dan helpen de volgende stappen.

z stap 3 Ga na wat je voor algemeens kunt herkennen. Die blokkade van West-Berlijn moet met de Koude Oorlog te maken hebben, want toen had je Oost- en West-Berlijn. De val van de Berlijnse Muur was het eind van de Koude Oorlog, dus dat is in elk geval later. De Rijksdagbrand was iets met Hitler die de macht overnam, dus dat moet eerder zijn dan die eerste twee, want de Koude Oorlog kwam ná de Tweede Wereldoorlog. Het bezoek van Kennedy moet tijdens zijn presidentschap geweest zijn, en misschien herinner je je dat hij in 1963 vermoord is, of in elk geval begin jaren zestig. Dus dat is dan ergens tijdens de Koude Oorlog. Het eind van de Eerste Wereldoorlog is natuurlijk vóór de Tweede Wereldoorlog en dus eerder dan al die andere. Dus die moet aan het begin. En de ondergang van nazi-Duitsland is het eind van de Tweede Wereldoorlog en dus vóór de Koude Oorlog, maar ná de machtsovername van Hitler.

z stap 4 Zo kom je door schuiven en puzzelen ook zonder jaartallen een heel eind. Met hulp van enkele jaartallen die je misschien nog kent, moet het te doen zijn: eerst 5 en dan 3. Dan het eind van de Tweede Wereldoorlog, dus 6. Dan die drie Koude Oorlogsdingen, met 2 in elk geval aan het eind, en 4 waarschijnlijk in het midden, en 1 daar weer voor. Dus 1, 4, 2. De volgorde is dus 5 – 3 – 6 – 1 – 4 – 2 Klopt het met de jaartallen?

Continuïteit & verandering

Geschiedenisboeken staan vol met veranderingen, zoals revoluties, uitvindingen en oorlogen. Maar vergis je niet: het meeste in het verleden bleef lange tijd hetzelfde.

v Continuïteit

Bij het beschrijven van het verleden trekken veranderingen vaak de meeste aandacht. Dingen die hetzelfde bleven, worden meestal niet in boeken vermeld. Toch is het onmogelijk dat alles ineens zomaar totaal verandert. Kijk maar om je heen. De meeste dingen die je ziet en meemaakt, waren er tien jaar geleden ook al en zullen er over tien jaar nog steeds zijn. Dat geldt zelfs voor zoiets als een smartphone.

De meeste dingen in de geschiedenis blijven hetzelfde, ook als er aan de oppervlakte veel lijkt te veranderen. In de twintigste eeuw zijn bij de Russische Revolutie in 1917 de tsaren vervangen door communistische leiders. Bij de val van het communisme in Rusland in 1991 werden de communistische leiders vervangen door een gekozen president. Maar als je al die leiders met elkaar vergelijkt, lijken ze heel erg op elkaar. De president van Rusland heeft heel veel macht, bijna zoals een dictator. Dat gold ook voor de communistische leiders en de tsaren. Russische leiders hebben zich steeds wantrouwend afgezet tegen het Westen. Dat doet de Russische president tegenwoordig ook weer. Er is dus veel hetzelfde in de Russische geschiedenis, ook al zijn er in de twintigste eeuw twee revoluties geweest. Er is veel continuïteit in wat er in Rusland gebeurt.

In het examenprogramma staat dat je

in historische processen continuïteit en verandering (moet kunnen) onderscheiden.

v Verandering

Iets veranderen gaat niet zo gemakkelijk. Mensen blijven meestal graag doen wat ze altijd al deden. Kinderen kiezen regelmatig een beroep dat lijkt op het beroep van één

van hun ouders. Een andere reden dat er veel hetzelfde blijft, is dat bepaalde omstandigheden nu eenmaal zijn zoals ze zijn. Dat Nederland aan zee ligt, zal altijd invloed blijven houden op hoe het hier gaat. Ook al verandert er veel, havens en schepen spelen altijd een rol.

Toch kunnen er redenen zijn waarom dingen ineens veranderen. Bijvoorbeeld:

v Oorlogen en revoluties — Door de Tweede Wereldoorlog is in Nederland veel verwoest dat opnieuw moest worden opgebouwd. Daardoor zag het land er na 1945 anders uit dan voor 1940.

v Uitvindingen — De ligging aan zee maakte de scheepvaart voor Nederland altijd belangrijk. Maar door de uitvinding van andere transportmiddelen, zoals het vliegtuig, de trein en de auto, is er toch verandering gekomen in het transport.

v Generaties — Het komt voor dat een nieuwe generatie zich gaat afzetten tegen wat ouders en grootouders normaal en waardevol vonden. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de jaren zestig van de twintigste eeuw.

v Sporen van het verleden

In alle tijden zijn altijd veel sporen aanwezig uit een eerder verleden. Zo is bijvoorbeeld de adel weliswaar typisch iets uit de Middeleeuwen, maar in alle Europese landen bleef in de Vroegmoderne Tijd de adel ook nog bestaan. Die adel was vaak al lang niet meer zo belangrijk, maar hij was er nog wel. Zichtbare, materiële sporen uit het verleden zijn bijvoorbeeld oude gebouwen en andere overblijfselen. Immateriële sporen kunnen bestaan uit gewoonten en overtuigingen die eeuwenlang van generatie op generatie worden doorgegeven. Dat doorgeven noem je traditie. Godsdiensten

nu continuïteit & verandering

een van de bekendste plekken van Nederland is het Binnenhof in Den Haag. De oudste gedeelten ervan dateren uit de dertiende eeuw. Toen lieten de graven van Holland een kasteel bouwen, waarvan de tegenwoordige Ridderzaal en Rolzaal deel uitmaakten. Sinds die tijd is in het Binnenhof altijd een regering gevestigd geweest: eerst van het graafschap Holland, toen van de Republiek der Verenigde Nederlanden en ten slotte van het Koninkrijk der Nederlanden. Het Binnenhof is daarmee een van de alleroudste regeringscentra ter wereld die nog steeds in gebruik zijn. Ondanks die lange continuïteit is er in de loop der eeuwen in en rond het Binnenhof natuurlijk ook steeds verandering geweest. Als je een gebouw blijft gebruiken en niet alleen maar als toeristisch monument ‘vastlegt’, moet dat wel. Continuïteit in gebruik brengt dus paradoxaal genoeg verandering met zich mee.

1649

zijn een duidelijk voorbeeld van traditie. Volgens het eindexamenprogramma moet je

herkennen dat elke tijd materiële en immateriële sporen van het verleden in zich draagt.

v Taal

Eén van de belangrijkste dingen die worden doorgegeven is de taal. Wij drukken ons uit met woorden die vaak honderden jaren geleden voor het eerst werden gebruikt. Soms veranderen die woorden met verloop van tijd langzaam van vorm of betekenis. Zo bestond in het middeleeuwse Nederlands het werkwoord ‘verdroeven’. Hoewel het woord er niet meer is, kunnen we ons nog wel voorstellen wat het betekende: droevig gestemd raken. Maar het betekende ook: in verwarring brengen, troebel maken. Dat laatste kunnen we ons minder goed voorstellen.

Woorden gaan vaak langzamerhand iets anders betekenen dan eerst. Het woord ‘feodaal’ stond in de Middeleeuwen voor een soort bestuur van het land, met een leenheer en leenmannen. In de negentiende

eeuw zou je het een ‘feodale toestand’ noemen als een voornaam persoon zijn personeel neerbuigend en vernederend behandelde. Daarom staat in het eindexamenprogramma dat je moet kunnen

omgaan met het verschil tussen unieke en generieke betekenissen van historische concepten, bijvoorbeeld begrippen als feodaal, imperialisme, centralisatie, democratie, burgerschap, of oorlog, die in de ene tijd en plaats een (deels) andere betekenis hebben dan in een andere.

Met ‘uniek’ wordt bedoeld: ‘één keer voorkomend’. Met ‘generiek’ wordt bedoeld: vaker voorkomend en met dezelfde algemene betekenis. Iets unieks is bijvoorbeeld het begrip gladiator, omdat dat alleen bij de Romeinen voorkwam. Iets generieks is bijvoorbeeld democratie (regering door het volk), omdat dat op veel verschillende momenten in de tijd en veel verschillende plaatsen is voorgekomen. Maar democratie in het oude Griekenland was iets heel anders dan democratie tegenwoordig. Dat wordt bedoeld als er staat dat zulke woorden in de ene tijd en plaats een andere betekenis hebben dan in de andere.

middeleeuwen nu

een universiteit stichten is een middeleeuws idee. Het Latijnse woord ‘universitas’ betekent zowel ‘gemeenschap’ als ‘omvattend geheel’. De bedoeling was een gemeenschap te stichten van studenten die in de leer konden gaan bij geleerden die het geheel van kennis goed beheersten. Het idee was zó succesvol, dat het tot nu toe is blijven bestaan. Sommige universiteiten, zoals die van Oxford, Bologna en Parijs, gaan dan ook terug op de Middeleeuwen. Ook de oudste Nederlandse universiteit, die van Leiden (gesticht in 1575), bestaat al eeuwen. Ondanks die lange continuïteit is er natuurlijk ook heel veel veranderd. Want waar anders dan op de universiteit vind je de meest actuele kennis, de allernieuwste kennis?

v Interpretatie

Of je iets ziet als continuïteit of verandering is vaak een kwestie van interpretatie. Zo wordt soms beweerd dat na de Tweede Wereldoorlog in Nederland een nieuw tijdperk begon (verandering), terwijl anderen benadrukken dat er vooral veel terugkeerde van het vooroorlogse Nederland (continuïteit). Voor beide visies is wel wat te zeggen. Omdat continuïteit en ver-

andering altijd samengaan, is het een kwestie van waar je de nadruk op legt. Je kunt meestal moeilijk beweren dat iets een heel andere tijd is dan een voorgaande tijd, maar eerder dat zo’n tijd als heel anders wordt voorgesteld door iemand die daarover schrijft. In het examenprogramma staat daarom dat je moet kunnen

uitleggen dat elke ordening van continuïteit en verandering een interpretatie is.

examenvragen over continuïteit & verandering

In examenopgaven wordt het begrip continuïteit meestal gebruikt om te controleren of je weet dat iets nog hetzelfde was als in een andere tijd

Een voorbeeld daarvan is een vraag die gebruikmaakt van een tekst uit de Herinneringen van Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts in Nederland in de negentiende eeuw:

‘Zoals dat in die jaren toen gebruikelijk was, diende ik bij de aanvang van het nieuwe jaar mijn rekening in. Enkele dagen later kreeg ik de echtgenoot van mijn ex-patiënte op bezoek. Nog zie ik hem de kamer binnenkomen, mijn nota tussen duim en wijsvinger van de linkerhand geklemd. Nog hoor ik de geïrriteerde toon waarop hij mij verweet, dat ik, een vrouw, hem een rekening had durven sturen even hoog als die van welke mannelijke arts dan ook. “Hoe komt u op het denkbeeld!”, riep hij, een en al verontwaardiging. “U moest toch stellig weten dat niemand eraan denkt om vrouwenarbeid even hoog te betalen als werk dat door mannen wordt verricht.”’

de vraag bij deze tekst luidde als volgt: Bij deze bron passen twee verschillende kenmerkende aspecten van de negentiende eeuw. Noem de twee kenmerkende aspecten die bij deze bron passen en geef bij elk kenmerkend aspect met een voorbeeld uit de bron aan, of er sprake is van continuïteit of van verandering.

je beantwoordt zo’n vraag op de volgende manier: z stap 1 Je gaat met behulp van je oriëntatiekennis na wat ook alweer de kenmerken waren van de 19e

eeuw (dus tijdvak 8): ka 31 de Industriële Revolutie, ka 32 de ‘sociale kwestie’, ka 33 modern imperialisme, ka 34 emancipatiebewegingen, ka 35 democratisering en ka 36 politieke stromingen.

z stap 2 Je bedenkt welke kenmerkende aspecten iets met het gegeven in de bron te maken kunnen hebben. Je merkt al gauw dat ka 31 en ka 33 er niets mee te maken kunnen hebben. Je zou kunnen aarzelen over de ‘sociale kwestie’ (ka 32 ), maar dat ging toch meer over arbeidsomstandigheden in fabrieken en slechte woningen en zo. Dus die ook niet. Emancipatiebewegingen (ka 34 ) duidelijk wel. Houd je nog over: democratisering (veel meer mensen mochten stemmen, er kwamen politieke partijen). Dat lijkt toch minder geschikt. Politieke stromingen dan? Feminisme was ook een politieke stroming, ook al werd het geen politieke partij. Je besluit dus dat het over ka 34 en ka 36 moet gaan.

z stap 3 Nu is de vraag: was er wat betreft ‘emancipatie’ continuïteit of verandering in deze bron? Het kan allebei: er is verandering omdat er nu ook een vrouwelijke arts was die hetzelfde werk deed voor hetzelfde loon als mannen. Dat was toen iets nieuws: verandering dus. Maar er was ook continuïteit, want de man die boos met de rekening aankwam, had nog steeds de oude, ongeëmancipeerde opvattingen, namelijk dat vrouwenwerk minder waard was dan mannenwerk. Beide antwoorden zijn goed, als je het maar goed uitlegt. Voor ‘feminisme’ geldt eigenlijk hetzelfde. Veranderd was dat er nu een vrouwelijke arts was (feministen kwamen ervoor op dat vrouwen zelfstandig werk konden doen). Je kunt dus bij het ene kenmerkende aspect (bijv. ka 34 ) uitleggen dat er continuïteit was, en bij het andere (ka 36 ) dat er verandering was.

oriëntatiekennis

KENMERKENDE ASPECTEN VAN

DE TIEN TIJDVAKKEN

Jagers & boeren

tot ca. 800 v.C.

Het eerste tijdvak is enorm lang (zo’n 200 000 jaar). Het gaat over het oudste bestaan van de mensheid. De hele Prehistorie en het deel van de Oudheid waarin de eerste stedelijke beschavingen zijn ontstaan horen bij dit tijdvak. We onderscheiden drie bestaanswijzen: die van jager-verzamelaars, die van de eerste landbouwers, en die van de eerste stedelijke beschavingen.

1 Jager-verzamelaars

2 De eerste landbouwers

3 De eerste stedelijke beschavingen

1 Jager-verzamelaars

De oudste groepen mensen leefden van en in de natuur zonder iets aan de natuur te veranderen. Ze verzamelden plantaardig voedsel en jaagden op dieren. Deze kleine groepen mensen kenden meestal geen vaste woonplaatsen of ze hadden woonplaatsen die wisselden met de seizoenen. Dat wordt een nomadisch bestaan genoemd. Bekende overblijfselen van deze culturen zijn grotschilderingen, zoals die van Lascaux in Frankrijk. De tijd van de jager-verzamelaars noemen we ook wel de Oude Steentijd.

grotschildering uit lascaux (frankrijk), gemaakt door een prehistorische jagerscultuur.

3 De eerste stedelijke beschavingen

Ongeveer 5000 jaar geleden ontstonden stedelijke beschavingen (in het Engels aangeduid met ‘civilization’). Ze bloeiden op langs enkele rivierdalen in de wereld. De vruchtbaarheid van de rivierdalen maakte relatief hoge landbouwopbrengsten mogelijk. Daardoor konden hoger ontwikkelde samenlevingen ontstaan waarin niet iedereen meer bezig hoefde te zijn met het werk op het land. Voor Europeanen zijn de beschavingen van het oude Egypte (langs de Nijl) en van Mesopotamië (langs de Eufraat en de Tigris) het bekendst, maar er waren meer oude beschavingen, bijvoorbeeld in India en China. Kenmerkend voor een ‘civilization’ zijn het wonen in ommuurde steden, het schrift (schrijfkunst), een ontwikkelde politieke organisatie onder leiding van priesters en godkoningen en ontwikkelde vormen van kunst en architectuur. Bekende godkoningen waren de farao’s in het oude Egypte. Met een godkoning wordt bedoeld: een koning die wordt beschouwd als een vertegenwoordiger van de goden en die zélf ook wordt gezien als een god of halfgod.

2 De eerste landbouwers

Zo’n 10 000 jaar geleden ontdekten mensen dat ze zelf voedsel konden produceren. Ze legden akkers aan waarop bepaalde plantensoorten werden ingezaaid en gingen dieren houden als vee. Dat was een grote ommekeer in het bestaan van de mensheid: een revolutie. Deze wordt landbouwrevolutie of neolithische revolutie genoemd. Het woord neolithisch is afgeleid van Nieuwe Steentijd (van het Griekse neos = nieuw en lithos = steen). De Nieuwe Steentijd begon met de uitvinding van de landbouw.

Door landbouw en veeteelt konden mensen zich vestigen op vaste woonplaatsen. Ze konden samenleven in grotere groepen dan jager-verzamelaars. Maar het belangrijkst was dat de mensen waren begonnen de aarde te bewerken, ofwel: in cultuur te brengen. Ze veranderden de natuur. Daardoor is in de loop van de laatste 10 000 jaar de aanblik van de aarde onherkenbaar veranderd.

tot de stedelijke culturen in mesopotamië behoorde de babylonische cultuur met de hoofdstad babylon.

2

Grieken & Romeinen

ca. 800 v.C. tot ca. 500 n.C.

Het tweede tijdvak is de klassieke Oudheid. In deze tijd ontstond de beschaving die voor Europa klassiek werd. Met het woord klassiek wordt bedoeld dat een cultuur in de eeuwen daarna steeds als voorbeeld is gekozen. Zo’n cultuur werd dan de regel waaraan iedereen zich hield, zelfs als het erom ging wat mooi of lelijk was, of wat waar of onwaar was. Klassiek betekent ‘voorbeeldig’. In Europa ontwikkelden de Grieken als eersten de klassieke beschaving. Deze werd door de Romeinen als voorbeeld overgenomen en verder ontwikkeld. Doordat de Romeinen een wereldrijk veroverden, kon de klassieke beschaving zich in Europa verspreiden. Zo werd de cultuur van Grieken en Romeinen het uitgangspunt voor wat Europa later zou worden.

4 De Griekse stadstaat

5 De klassieke stijl

6 Het Romeinse wereldrijk

7 Romeinen en Germanen

8 Jodendom en christendom

De Grieken woonden in het gebied rond de Egeïsche Zee in kleine zelfbesturende eenheden die stadstaten worden genoemd. Alle Griekse staten hadden dezelfde taal en cultuur, maar stonden toch los van elkaar. Daardoor gingen ze zich met elkaar vergelijken en probeerden dingen beter te doen dan een andere staat. Dat vergrootte de kans op nieuwe ontwikkelingen. Belangrijk waren de ontwikkelingen in politiek en wetenschap.

In de politiek ontwikkelden de Grieken het idee dat een staat er was voor het algemene nut van de burgers. Samen moesten ze beslissen over het bestuur. Dat was een heel andere gedachte dan het idee van de oude beschavingen dat gezag door priesters en godkoningen werd uitgeoefend namens de goden. Van onderdanen die alleen maar moesten gehoorzamen, werden de Grieken burgers die zelf moesten nadenken over het bestuur. De stadstaten hadden verschillende soorten bestuur en waren het er niet over eens wat nu het beste was. In Athene vonden de burgers dat een democratie de beste bestuursvorm was. Alle burgers stemden in Athene in een grote volksvergadering over besluiten voor hun stad.

In de wetenschap waren er ook nieuwe ontwikkelingen. Net als in de politiek kwamen de Grieken ook hier los van de gehoorzaamheid aan goden. Griekse filosofen (wijsgeren) dachten op nieuwe manieren kritisch en zelfstandig na. Ze meenden dat ware kennis niet in oude verhalen en tradities te vinden was, maar voortkwam uit eigen onderzoek. Dit wetenschappelijke denken (zelf kritisch nadenken en onderzoeken) zou typerend worden voor de Europese cultuur. De belangrijkste Griekse filosofen waren Sokrates, Plato en Aristoteles.

4 De Griekse stadstaat

5 De klassieke stijl

Niet alleen de politiek en de wetenschap werden door de Grieken vernieuwd. Ook in de kunsten bedachten ze veel nieuws. In de bouwkunst is de Griekse tempel met zijn typerende zuilen een goed voorbeeld van nieuwe kunst; in de beeldhouwkunst werden naar het ideaalbeeld van een ‘mooi’ mens beelden gemaakt van helden en goden. Deze vormen werden in de latere Europese geschiedenis op grote schaal nagevolgd. Er werden regels van gemaakt voor wat goed en mooi is. Ook wat betreft toneelstukken en andere literatuur waren Griekse werken eeuwenlang hét voorbeeld. De eersten die met die navolging begonnen, waren de Romeinen.

de vorm van de griekse tempel met zijn zuilen en timpaan (de lage driehoek boven de zuilen) is ontelbare keren nagevolgd in de europese geschiedenis.

6 Het Romeinse wereldrijk

De Romeinen vestigden zich net als de Grieken eerst in een stadstaat. Ook in de stadstaat Rome bestond het idee dat de staat er was voor het algemeen belang van de burgers. Daarom noemden de Romeinen hun staat republiek, dat is Latijn voor ‘algemeen belang’. Een groot verschil met de Grieken is dat de Romeinen erin slaagden een enorm wereldrijk te veroveren. Het Romeinse Rijk strekte zich uit van Engeland tot het Midden-Oosten en van Nederland tot NoordAfrika. In zo’n enorm rijk was het moeilijk om een bestuursvorm te laten bestaan waarbij alle burgers samen beslisten. Dat kon al helemaal niet als je bedenkt hoe lang je onderweg was van het ene deel van het rijk naar het andere. Het was ook geen oplossing om alleen de burgers van de stad Rome over het hele rijk te laten beslissen.

Daarom ontwikkelde zich in het Romeinse Rijk omstreeks het begin van de jaartelling de alleenheerschappij van keizers. Een belangrijke basis voor hun macht was de kracht van het Romeinse leger. Caesar en Augustus waren de stichters van het Romeinse keizerrijk. Hoewel het rijk een alleenheerschappij was, waren Romeinse burgers geen volledig rechteloze onderdanen. Het Romeinse recht was hoog ontwikkeld. De overheid kon met een Romeins burger niet zomaar alles doen. Het Romeinse recht heeft later in de Europese geschiedenis eeuwenlang als voorbeeld gediend.

Tot de gebieden die door de Romeinen werden veroverd, behoorde het gebied van de Grieken. De cultuur die de Romeinen daar vonden, werd door de Romeinen overgenomen en verder ontwikkeld. Daarom kunnen we in de eerste eeuwen van onze jaartelling spreken van een klassieke, Grieks-Romeinse cultuur.

7 Romeinen en Germanen

Aan de grens van het Romeinse Rijk in NoordwestEuropa woonden Germaanse stammen. Zij waren minder hoog ontwikkeld dan de Romeinen. Ze hadden bijvoorbeeld geen schriftcultuur, geen wetenschap en geen ideeën over burgerschap. Ze volgden in stamverbanden hun koningen of heersers. Ze dachten dat deze beschikten over goddelijke macht. Bij de Romeinen stonden de Germanen bekend als enorme vechtersbazen. Daarom maakten de Romeinen vaak gebruik van Germaanse strijders, bijvoorbeeld als paleiswacht of als grenstroepen.

Bijna altijd als een hoogontwikkelde en een laagontwikkelde cultuur elkaar tegenkomen, is de hoogontwikkelde heel aantrekkelijk voor de lager ontwikkelden. Zo was het ook bij de Romeinen en de Germanen. De Germanen bewonderden de Romeinen en wilden ook graag in het rijk wonen. Met sommige Germaanse stammen sloten de Romeinen overeenkomsten. De Germanen kregen dan toestemming zich binnen het rijk te vestigen op voorwaarde dat ze hielpen met het verdedigen van de grenzen. Op den duur werd de Germaanse rol in de grensverdediging zo groot, dat het Romeinse Rijk eigenlijk niet meer veilig was. Op eigen troepen konden ze altijd nog beter rekenen dan op bondgenoten.

Ook om andere redenen slaagden de Romeinen er steeds minder in hun rijk overeind te houden. Tussen 400 en 500 trokken Germaanse strijdgroepen het rijk steeds verder binnen en namen het politieke gezag van de Romeinen over. Dat staat bekend als het eind van het West-Romeinse Rijk – en daarmee als het eind van de tijd van Grieken en Romeinen. Maar natuurlijk bleef in het vroegere Romeinse gebied veel klassieke cultuur bestaan.

8 Jodendom en christendom

Eén van de gebieden die de Romeinen veroverden, was Palestina in het Midden-Oosten. Daar woonde het Joodse volk dat een monotheïstische godsdienst had, terwijl alle andere volken meerdere goden vereerden. Ook de Romeinen hadden zo’n polytheïstische godsdienst. Monotheïsme kun je definiëren als de gedachte dat er één god is voor alles wat in de wereld belangrijk is. Polytheïsme gaat ervan uit dat er voor alles wel een god is. Dat is de reden waarom polytheïsten meerdere goden vereren.

Bij monotheïsten is de god veel ‘algemener’ dan bij polytheïsten. In een monotheïstische godsdienst zijn algemene regels voor goed en kwaad daardoor belangrijk. In een polytheïstische godsdienst proberen de gelovigen door offers een bepaalde god die ergens over gaat gunstig te stemmen. Een monotheïstische godsdienst is minder verdraagzaam dan een polytheïstische. Als je ervan uitgaat dat er maar één god is, kun je niet goed leven met de gedachte dat anderen andere goden vereren. Polytheïsten hebben daar geen last van.

Bij het Joodse volk kwam omstreeks het begin van de jaartelling een religieuze leider naar voren, wiens boodschap later enorm veel aanhangers wist te verwerven. Die leider was Jezus Christus. Hij werd door de Romeinen als oproerkraaier gekruisigd. Zijn volgelingen legden die kruisdood uit als een ‘offer’ dat Jezus gebracht had om de mensheid te verlossen van het kwaad. Ze beschouwden Jezus als zoon van God. Door geloof in hem zouden mensen in het hiernamaals een eeuwig leven krijgen.

De volgelingen van Jezus verspreidden zijn leer niet alleen onder Joden, maar ook onder andere inwoners van het Romeinse Rijk. Omstreeks 300 was het christendom zo belangrijk geworden, dat de keizer besloot het officieel te gaan steunen. In de hoofdstad Rome werd een kerk gebouwd die al gauw werd beschouwd als de hoofdkerk van het christendom. De bisschop van Rome begon zich op te werpen als algemeen leider van de christenen. Toen de Germanen een eind maakten aan het bestaan van het West-Romeinse Rijk, was dat al lang een christelijk rijk geworden.

Hoewel het Romeinse Rijk als politieke eenheid verdween, bleef het christendom in de voormalige Romeinse gebieden gewoon overeind. Daarmee bleef ook een belangrijk deel bestaan van de Romeinse cultuur, of beter: van de Grieks-Romeinse cultuur. Christelijke bisschoppen gingen een sleutelrol spelen in het bestuur van de voormalige Romeinse steden.

3 Monniken & ridders

ca. 500 – 1000

Het derde tijdvak, de eerste helft van de Middeleeuwen, laat zien hoe het verder ging met de klassieke cultuur uit de Oudheid. De monniken uit de naam van het tijdvak zijn geestelijken die afgesloten leefden in kloosters, waar zij de christelijk-klassieke cultuur van de Romeinen bleven bestuderen. De ridders zijn de Germaanse strijders die het politieke gezag in het Romeinse gebied overnamen.

Van de vier kenmerken van dit tijdvak gaan de eerste twee over de verdere ontwikkeling van de monotheïstische godsdienst. Het derde kenmerk gaat over de economischsociale ontwikkelingen in deze periode. Het laatste gaat over de ontwikkeling van het politieke gezag.

9 De kerstening van Europa

10 De islam

11 Hofstelsel & horigheid

12 Feodaliteit

9 De kerstening van Europa

Toen de Germanen in West-Europa de leiding overnamen, waren zij nog geen christenen. Niet-christelijke heersers kregen dus de macht over een christelijke bevolking die hoger ontwikkeld was. Het is daarom geen wonder dat de christenen probeerden de Germanen tot hun geloof te bekeren. De Germanen hadden daar ook wel oren naar, want ze zagen in dat hun nieuwe onderdanen verder ontwikkeld waren dan zij zelf.

Degenen die zich bezighielden met de verspreiding van de christelijk-Romeinse traditie waren de monniken. Zij wijdden hun leven geheel aan de godsdienst en leefden daarom zonder vrouw of kind in kloosters, gescheiden van de samenleving. Sommige monniken trokken rond om als missionaris het christendom te prediken onder de Germanen. Dat lukte goed. In de loop van dit tijdvak werden alle Germaanse volken tot het christendom bekeerd.

De Germaanse Franken bekeerden zich als eersten tot het christendom. Daardoor werden de Franken de belangrijkste bondgenoot van de missionarissen. Uit de Franken kwam ook Karel de Grote voort, die omstreeks 800 als christelijke keizer over een groot deel van Europa heeft geheerst.

De monniken, de christelijke priesters en de bisschoppen waren de ontwikkelde leiders van de samenleving met groot aanzien en grote invloed. Als enigen beheersten zij de schrijfkunst en hadden daardoor de controle over alle aanwezige kennis. Daarom werden ze als stand verheven boven het gewone volk. Deze stand heette de geestelijkheid

10 De islam

Op het Arabische schiereiland ontwikkelde zich in de zevende eeuw een nieuwe versie van de monotheïstische godsdienst van joden en christenen: de islam. Deze godsdienst werd gesticht door Mohammed. Hij wordt door moslims beschouwd als de laatste in de reeks profeten die namens God boodschappen hebben doorgegeven aan de mensheid. Eerdere belangrijke profeten waren volgens de islam de Joodse leiders Abraham en Mozes en de grondlegger van het christendom Jezus Christus.

Volgens Mohammed hadden de christenen een belangrijke fout gemaakt in het monotheïsme. Zij hadden de ene God opgesplitst in drie wezens: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest (de drieeenheid). Mohammed meende dat hij het monotheïsme beter begreep. Hij stelde dat er echt maar één god was. Naast hem mocht niets of niemand anders vereerd worden. Daarom verbood de islam ook het afbeelden van mensen en dieren. In het christendom was gebleken dat zulke afbeeldingen ook al gauw als ‘heilig’ vereerd konden worden.

Omdat Mohammed de islam zag als een voortzetting en verbetering van de joods-christelijke traditie, nam hij een groot deel van de inhoud van de Bijbel over in zijn Koran. Deze ging dienen als het heilige boek van de moslims.

De verspreiding van de islam vond plaats door het gebied waarover moslims heersten uit te breiden. Dat gebeurde door het voeren van een heilige oorlog (jihad). Omdat het politieke gezag bij de islam niet werd gescheiden van het geestelijke, traden religieuze leiders ook op als bestuurders en als militaire aanvoerders. Zo ontstond een groot islamitisch-Arabisch Rijk, dat zich op den duur uitstrekte van Perzië tot en met het Iberisch schiereiland.

In de veroverde gebieden werden christenen en joden met respect behandeld. Zij waren immers verwante gelovigen uit dezelfde traditie als de islam. Aanhangers van andere godsdiensten werden echter als ongelovigen gezien en daarom als minderwaardig ten opzichte van moslims.

11 Hofstelsel en horigheid

Door het wegvallen van de veiligheid en orde van het Romeinse Rijk raakte het land verdeeld over lokale heersers. Het werd steeds moeilijker lange afstanden te overbruggen omdat wegen niet goed meer werden onderhouden en omdat je overal kon worden aangevallen door struikrovers. Handel over grotere afstanden was er daarom steeds minder.

Belangrijk werden grote zelfvoorzienende landgoederen (hoven) die bestuurd werden door lokale heren. De boeren die op zulke hoven leefden, waren gebonden aan de grond. Ze behoorden toe aan het landgoed en waren onderhorig aan hun heer. Daarom worden zulke onvrije boeren horigen genoemd. Ze bewerkten de grond van het landgoed in dienst van hun heer. Deze leefde van de opbrengsten van het landgoed en maakte gebruik van door de horigen verrichte herendiensten. Er bestond nog maar heel weinig stedelijk leven. De geldeconomie was vrijwel verdwenen. Vandaar dat de horigen hun heren betaalden met opbrengsten van hun land in natura (de goederen zelf). West-Europa was weer grotendeels een landbouwsamenleving geworden.

een opzichter ziet toe op het werk dat door horigen gedaan wordt.

12 Feodaliteit

Germanen dachten heel anders over politiek dan Romeinen. Een staat was volgens de Germanen het persoonlijke eigendom van een vorst, geen voor de burgers bestemde republiek. Bij de dood van een heerser werd het rijk dan ook onder diens zonen verdeeld.

Heersers oefenden hun macht uit via volgelingen die hun persoonlijk trouw waren. Een relatie tussen een heerser en een volgeling wordt een feodale relatie genoemd. Het lukte de vorsten niet om hun rijken te besturen zonder de hulp van volgelingen, zoals graven en hertogen. In de praktijk heersten volgelingen over delen van het rijk alsof dat hun persoonlijke eigendom was. Weliswaar hadden ze trouw geeen volgeling zweert trouw aan zijn heer door zijn handen tussen de handen van de heer te leggen.

zworen aan hun leenheer, maar in hun eigen gebieden deden ze toch vaak waar ze zin in hadden.

Graven en hertogen hadden op hun beurt ook weer volgelingen. Daardoor raakte Europa verdeeld onder lokale heersers die vanuit hun burchten het hun omringende gebied onder de duim hielden. De heren vochten veel onderlinge oorlogen uit. Daarom wordt in deze periode ook wel gesproken van feodale versnippering. Van ideeën over burgerrechten kwam een tijd lang niets meer terecht.

Lokale heren in burchten hadden veel aanzien, macht en invloed. Ze konden niet lezen of schrijven en beschikten dus niet over de kennis van de geestelijkheid. Maar ze hadden de kracht van het zwaard. Daarom werden zij een tweede boven het gewone volk verheven stand: de adel (die uit ‘edelen’ bestond). De eerste stand was en bleef de geestelijkheid.

ONDERWERPEN V OOR HET SCHOOLEXAMEN thema's

Monumenten & herdenken

Mensen

richten monumenten en standbeelden op om stil te staan bij gebeurtenissen en personen uit het verleden.

Maar wat is belangrijk genoeg om er een monument voor op te richten? Wat wordt wel herdacht en wat niet?

in elke nederlandse stad vind je wel monumenten die aan het verleden herinneren. Soms komt zo’n monument ter discussie te staan, bijvoorbeeld omdat mensen later vinden dat iemand eigenlijk geen standbeeld verdiend heeft. Soms willen mensen juist een nieuw gedenkteken oprichten om ergens méér aandacht aan te besteden. Bij monumenten die herinneren aan de Tweede Wereldoorlog worden nog jaarlijks plechtige herdenkingen gehouden. Zulke monumenten lijken onomstreden: bijna iedereen vindt ze belangrijk.

In dit hoofdstuk bekijken we monumenten in één Nederlandse stad, het Noord-Hollandse Naarden in het Gooi. Niet omdat die monumenten belangrijker zijn dan die in andere steden, maar om je een idee te geven van hoe een plaatselijke situatie eruit kan zien. Zo kun je ook gaan nadenken over de monumenten in je eigen stad of dorp. Wat wordt herdacht en waarom? Zijn er ook dingen die vergeten worden, waarvoor je eigenlijk een monument zou willen oprichten?

1 Vier plaatsen in Naarden

In het centrum van Naarden wordt op vier plaatsen iets uit het verleden herdacht. De eerste is het zogenaamde ‘Spaanse Huis’ in het oude centrum. Het valt op door drie grote zeventiende-eeuwse gevelstenen. Op de middelste gevelsteen zie je soldaten met geweren en sabels die een massa mensen bedreigen die opgesloten zitten in het gebouw. Op de linker steen staat een gebed tot God om de stad en het huis van Nassau tegen onheil te beschermen. Onderaan staat het jaartal 1615, het jaar waarin de gevelstenen zijn aangebracht. De rechter steen licht een tipje van de

sluier op over wat hier gebeurd is. Er staat (vertaald in modern Nederlands):

‘Denk aan de dag waarop je hier zag dat Spanje in strijd met zijn erewoord het land heeft geplunderd, deze stad in brand heeft gestoken en de burgerij heeft vermoord – anno 1572, de eerste december.’

Het tweede monument is een metershoog standbeeld vlak bij de Grote Kerk. Op het voetstuk staat dat het Jan Amos Comenius (1592-1670) voorstelt. Aan de zijkant is te lezen dat het monument in 1957 door de Tsjechoslowaakse regering aan Naarden is geschonken. Zulke grote standbeelden op zo’n hoog voetstuk kom je in Nederland niet zo vaak tegen. Je krijgt de indruk dat Comenius voor Naarden erg belangrijk is geweest.

Die indruk wordt nog sterker als je een paar straten verderop ontdekt dat Comenius in Naarden zelfs een compleet mausoleum heeft: het derde Naardense monument. Een mausoleum is een soort tempel waarin iemand is begraven en waarin de herinnering aan

1 De rechter gevelsteen op het Spaanse Huis. Zie de vertaling hierboven.

2 monumenten in naarden: 1 Het Spaanse huis. 2 Het standbeeld van Comenius.

3 Het mausoleum van Comenius (eigenlijk een oude kloosterkapel). 4 Het verzetsmonument. Rechtsboven is te zien op welke plaatsen in de oude vesting deze monumenten te vinden zijn.

hem levend wordt gehouden. In Nederland heeft bijna niemand een mausoleum. Op begraafplaatsen zie je soms wel tempelachtige familiegraven, maar zo’n groot openbaar toegankelijk mausoleum midden in een stad komt verder nergens voor.

Het vierde monument staat in een groot plantsoen op een eilandje in de vesting van Naarden. Rondom de stad is een zeventiende-eeuws vestingstelsel bewaard gebleven. Bij de vestinggracht staat een ‘verzetsmonument’ dat herinnert aan de Tweede Wereldoorlog. Het monument wordt omgeven door een muur langs de buitenrand van het eilandje die zo’n 150 meter lang is. Tegen die muur zijn dertig grote vierkante bakstenen blokken gebouwd. Midden voor de muur staat een zes meter hoge pilaar met bloemvormig reliëf er bovenop. Een paar meter daarvóór ligt als een soort altaar een brede gedenksteen met een opschrift in gouden letters:

‘In de wrede strijd gevoerd in de jaren negentienhonderd veertig tot negentienhonderd vijf en veertig offerden wij ons leven voor ’s mensen vrijheid’.

Het plantsoen om het monument heen is zo aangelegd dat alle aandacht op het gedenkteken wordt gericht. De totale oppervlakte is zo’n 5000 m2, dat is ongeveer driekwart voetbalveld. Dit monument is in 1949 gebouwd, niet lang na de oorlog dus.

Om monumenten goed te begrijpen moet je twee dingen nagaan. Je moet niet alleen iets weten over de gebeurtenis of persoon waaraan het monument herinnert, maar ook over degenen die besloten hebben om het monument te bouwen. Welke redenen hebben zij gehad om dat te doen? Geschiedenis op twee manieren: wat wordt er herinnerd, en hoe en waarom wordt die herinnering levend gehouden? We gaan het na voor de vier monumenten in Naarden. Paragraaf 2 en 3 gaan over het Spaanse Huis, paragraaf 4 en 5 over Comenius, en paragraaf 6 en 7 over het verzetsmonument. Telkens gaat de eerste van de twee paragrafen over wat er vroeger gebeurd is en de tweede over de manier waarop het herdacht wordt.

2 Een beestachtige moordpartij

De gedenkstenen aan de gevel van het Spaanse Huis herinneren aan één van de gruwelijkste gebeurtenissen uit de Nederlandse Opstand tegen Filips ii . Misschien is het wel de gruwelijkste gebeurtenis ooit in de Nederlandse geschiedenis. In 1566 vond in de Nederlandse provincies de beeldenstorm plaats. In de kerken werden vernielingen aangericht. De heiligenbeelden werden aan diggelen geslagen. Volgens de protestantse religie die toen in opkomst was, hoorden in een kerk geen heiligenbeel-

den te staan. Maar de onrust had ook te maken met ontevredenheid over het bestuur van de Nederlanden dat in handen was van Filips ii . Hij was niet alleen heer der Nederlanden, maar ook koning van Spanje. Vanuit dat land bestuurde hij de Nederlanden op afstand.

Na de beeldenstorm stuurde de koning de hertog van Alva met een Spaans leger om de opstandelingen te straffen en de orde te herstellen. Door het harde optreden van Alva waren veel Nederlanders op de vlucht geslagen. Sommigen van hen zwierven als vrijbuiters rond op zee. Zij maakten de gezagsdragers in Nederland het leven zuur door aan land te gaan, te plunderen, en dan snel weer weg te varen. Zij noemden zich ‘watergeuzen’.

Op 1 april 1572 ondernam een groep watergeuzen iets groters dan een korte plundertocht. Zij namen het Hollandse havenstadje Den Briel in en hielden het bezet. Dat deden ze in naam van Willem van Oranje, de belangrijkste Nederlandse edelman. Met een aantal andere Nederlandse edelen was Oranje in verzet gekomen tegen Filips ii en diens landvoogd Alva. Omdat hij de belangrijkste edelman was, werd Oranje al gauw de leider van de opstand.

De inname van Den Briel was het teken voor veel steden in Nederland om in opstand te komen tegen de koning. Zij kozen de kant van Oranje en de geuzen. Dat was overigens geen gemakkelijke keuze. Vaak was er binnen een stad veel ruzie over. Het voorbeeld van Naarden maakt dat duidelijk. Het stadsbestuur, dat bestond uit rijke regenten uit een beperkt aantal families, was er beslist op tegen om de koning en zijn landvoogd Alva ontrouw te worden. Maar onder de bewoners van de stad was een groep die erop aandrong de kant van de geuzen te kiezen. De geuzen waren op de Zuiderzee, vlak bij Naarden, al heer en meester en maakten het land onveilig met hun plunderingen. Misschien was het maar verstandiger om hun kant te kiezen. Maar het stadsbestuur wilde daar niets van weten.

In augustus 1572 trokken de rebelse inwoners van de stad zich niets meer aan van de burgemeesters en zetten domweg de stadspoorten voor de geuzen open. Hoeveel burgers van Naarden deze actie steunden, is moeilijk te zeggen. Er zullen zeker velen geweest zijn die de geuzen nooit hadden willen binnenlaten. Maar toen de poorten eenmaal geopend waren, was er niets meer aan te doen. Stad en omstreken werden geplunderd. In de kerken van Naarden, die in 1566 nog gespaard waren gebleven, richtten de geuzen alsnog een beeldenstorm aan. Niemand in de stad kon de geuzen nog in toom houden.

De hertog van Alva stuurde een leger naar het noorden onder leiding van zijn zoon Don Frederico om de opstandige steden een lesje te leren. Eerst werd het oosten van de noordelijke Nederlanden aangedaan, waar Zutphen zich moest overgeven. Op 16 november 1572 werd onder de Zutphense burgers een bloedblad

3 de slachting in naarden in 1572. Boven de middelste gevelsteen op het Spaanse Huis, de plek waar het moorden begon. Onder een zeventiende-eeuwse prent van Jan Luyken waarop te zien is wat zich binnenin het gebouw afspeelde.

aangericht. Bij honderden werden ze naakt in de bevroren stadsgracht onder het ijs geduwd, waar ze een verschrikkelijke dood stierven door bevriezing en verdrinking. Uit angst om ook zo’n lot te ondergaan, gaven Zwolle, Kampen, Bolsward, Franeker en Sneek zich maar snel over aan Alva.

Nu kon Don Frederico zich op het westen richten. Zijn leger trok over de Veluwe in de richting van Amsterdam, dat overigens niet in opstand was gekomen. Zo kwamen de Spanjaarden ook langs Naarden, dat op een belangrijk knooppunt van wegen naar Amsterdam lag. Toen het Spaanse leger eind november dicht in de buurt gekomen was, ging een delegatie van burgemeesters en voorname burgers de overgave van de stad aanbieden. Ze smeekten om een milde behandeling. Eén van de onderhandelaren was de geleerde Hortensius, rector van de Latijnse school en rooms-katholiek priester. Hortensius heeft later een verslag geschreven dat een belangrijke bron is voor de gebeurtenissen waarover we het nu hebben.

De Spaanse aanvoerder wilde eerst geen duidelijke toezeggingen doen, maar de delegatie uit Naarden hield vol. Hortensius schrijft:

‘Toen de afgevaardigden bleven aandringen op de belofte dat de stedelingen aan lijf en goed niet zouden gedeerd worden, beloofde hij (Don Frederico) dat en gaf mij daarop driemaal de hand. We hadden onder zijn aandacht gebracht dat plundering gewoonlijk alleen plaatsvond in steden die stormenderhand werden ingenomen, niet in steden die zich vrijwillig overgaven.’

Toen de Spanjaarden de stad binnenstroomden, onthaalden de doodsbange burgers hen eerst nog vriendelijk op een rijke maaltijd, in de hoop dat deze hen gunstig zou stemmen. De volgende dag ging een trommelslager door de stad met het omroepbericht dat iedereen ongewapend naar het stadhuis moest komen om er de vredesvoorwaarden aan te horen en opnieuw trouw te zweren aan koning Filips ii . Zo verzamelden zich op 1 december 1572 zo’n vijfhonderd burgers in het stadhuis. Nog eens driehonderd stonden in de straat ervoor, omdat het stadhuis mudjevol was. Op dat moment verscheen er een priester in de deuropening die aankondigde dat men zich moest voorbereiden op zijn dood. Onmiddellijk daarna richtten Spaanse soldaten hun geweren op de ongewapende massa en vuurden. Ze trokken hun sabels, hieuwen op de menigte in en staken om zich heen. Honderden burgers hadden geen schijn van kans om te ontkomen. Ze werden zonder pardon afgeslacht.

Toen er in het stadhuis geen mens meer in leven was, trokken de soldaten de stad in en vermoordden wie ze maar tegenkwamen. Vrouwen werden verkracht en vermoord. Sommigen werden opgehangen aan hun

borsten. Van zwangere vrouwen werd de buik opengereten en het kind eruit gerukt. Ook bejaarden en zieken werden niet gespaard. De stad werd in brand gestoken om degenen die zich nog verscholen hielden uit te roken. Dat gebeurde ook met een groep burgers die hun toevlucht hadden gezocht in de toren van de Grote Kerk. Door een vuur onder in de toren werden ze uitgerookt, zodat ook van hen niemand het overleefde. Vrijwel de totale bevolking van de stad werd op gruwelijke wijze vermoord. De hertog van Alva schreef tevreden naar Spanje dat geen hombre nacido (geboren mens) het overleefd had, waarmee hij bedoelde dat ook de kinderen waren vermoord.

De geleerde Hortensius overleefde de ramp op het nippertje. Hij werd ontdekt door een Spaanse officier die de opdracht had meegekregen om deze voorname inwoner van Naarden te sparen. Daardoor kon Hortensius later uit eigen ervaring een verslag schrijven van de onbeschrijflijke wreedheden die zich voor zijn ogen hadden afgespeeld. Hij besloot dat verslag met de volgende woorden:

‘Dit was de rampzalige ondergang van Naarden, zo wereldberoemd door haar lakenweverijen. Zulk een loon ontving ze voor trouw en liefde, steeds in vrede en oorlog aan de vorst betoond, en dat wel om de schuld van weinige ellendelingen, waarvoor de ganse burgerij moest boeten. Zo verwoestte één dag het werk van bijna twee honderd zes en dertig jaren, en die zo oude stad was vernield.’

3 De herinnering aan 1572

Na 1572 werd Naarden verrassend snel weer opgebouwd. De stad raakte opnieuw bevolkt. Het oude stadhuis, dat net als veel andere gebouwen in een rokende puinhoop was veranderd, werd hersteld. Omdat ergens anders in de stad inmiddels een nieuw stadhuis was neergezet – groter, mooier en volgens de nieuwste mode van de Renaissance – werd het herstelde gebouw voortaan als waag gebruikt voor het wegen van handelsgoederen. In 1615 werden de drie gevelstenen aangebracht om te herinneren aan het verschrikkelijke bloedbad dat er was aangericht.

Toch kreeg de gruwelijke gebeurtenis geen belangrijke plaats in de Nederlandse geschiedenis. Er is nooit een monument opgericht voor de slachtoffers van Naarden. Op 1 december vinden er geen herdenkingen plaats. De moordpartij is tegenwoordig grotendeels vergeten, ook door de inwoners van Naarden zelf. Er zijn er maar weinig die kunnen uitleggen wat die gevelstenen betekenen.

Dat is eigenlijk wel opmerkelijk. Dramatische gebeurtenissen uit de ontstaansgeschiedenis van landen worden vaak goed herinnerd. De Nederlandse Op-

4 De martelaren van Gorkum. Schilderij uit 1867 door Cesare Fracassini, gemaakt toen de martelaren heilig verklaard werden. Het hangt in het Vaticaans Museum.

stand stond aan het begin van het tegenwoordige Nederland. Je zou de oorlog die erop volgde kunnen beschouwen als de ‘Nederlandse Vrijheidsoorlog’: de strijd om de Nederlandse onafhankelijkheid. In het buitenland wordt zo’n strijd meestal goed herinnerd. De Amerikaanse Vrijheidsoorlog bijvoorbeeld is in de Verenigde Staten bij veel burgers goed bekend. Helden en slachtoffers uit die strijd worden herdacht. In Nederland zijn bijna geen monumenten die aan de Opstand en de Tachtigjarige Oorlog herinneren. In Naarden is er, behalve die gevelstenen, helemaal niets. In het Spaanse Huis is geen gedenkplaats ingericht om te herinneren aan de moord. Het is tegenwoordig een weegschaalmuseum. Dat komt doordat er in de tijd ná wederopbouw een waag gevestigd is geweest. Je zou kunnen denken dat de slachting in Naarden niet wordt herdacht omdat het allemaal al zo lang geleden is. Maar dat kan de echte reden toch niet zijn. Er is namelijk een andere gebeurtenis uit precies hetzelfde jaar 1572 die wél wordt herinnerd en herdacht, tenminste: onder rooms-katholieken. Dat is het verhaal van ‘de martelaren van Gorkum’.

Nadat de geuzen Den Briel hadden veroverd, trokken zij verder het land in en veroverden zo ook de stad Gorkum. Hoewel met Willem van Oranje was afgesproken dat er vrijheid van godsdienst zou heersen, werden toch negentien katholieke monniken en priesters door de geuzen gevangengenomen. Ze schopten en sloegen hen en wierpen hen in een kerker. Na een paar dagen vervoerden ze hen, uitgekleed tot op hun ondergoed, op een schuit naar Den Briel. Daar moesten de geestelijken tot spot van de burgerij in een zogenaamde processie door de stad lopen. Op allerlei manieren werden ze mishandeld om ze zo ver te krijgen dat ze van hun katholieke geloof zouden afstappen. Maar dat deden ze niet. Ze bleven volhouden dat hun geloof het enige juiste was. Daarop voerden de geuzen hen naar een turfschuur van een boerderij even buiten de stad, waar alle negentien zonder pardon werden opgeknoopt.

De rooms-katholieke kerk heeft deze ‘martelaren van Gorkum’ heilig verklaard. Zo wordt de herinnering aan hen levend gehouden. Op de plaats waar de turfschuur stond bij Den Briel, is een klooster gebouwd waar pelgrims kunnen komen om hen te vereren. Zelfs tot in het Vaticaan kom je de martelaren van Gorkum tegen. In het Vaticaans Museum hangt een groot negentiende-eeuws schilderij van de Italiaanse schilder Cesare Fracassini waarop te zien is hoe de monniken in de schuur worden opgehangen.

Of een gebeurtenis wordt herinnerd, hangt niet af van het aantal slachtoffers of de mate van gruwelijkheid. Het hangt ook niet af van hoe lang het geleden is. Het hangt af van de vraag of mensen zich iets willen herinneren vanwege de betekenis die ze eraan hechten. Blijkbaar heeft de moordpartij in Naarden voor Nederlanders tegenwoordig weinig betekenis.

4 Jan Amos Comenius

Het grote beeld van Comenius in het centrum van Naarden, en zijn mausoleum een paar straten verderop, zijn de twee volgende monumenten die we bespreken. De geleerde Comenius werd in 1592 geboren in het huidige Tsjechië vlak bij de grens met Slowakije. Zijn grootvader had een Hongaarse achtergrond. Comenius werd protestants opgevoed en kreeg een goede opleiding. Hij werd een humanistisch geleerde die zich toelegde op filosofie, theologie en opvoedkunde. Vooral vanwege dat laatste vak zou hij beroemd worden: Comenius was een van de eersten in de geschiedenis die zich serieus met onderwijs bezighielden.

Het is niet zo vreemd dat een humanistisch geleerde onderwijs belangrijk vindt. Humanisten geloofden immers in mensen en hun mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Ze meenden dat je een beter mens kon worden door veel te studeren, vooral in geschriften uit

his t orische c ontexten

ONDERWERPEN CENTR A AL EXAMEN

Industrie & kolonialisme in het Britse Rijk

Omstreeks 1900 was Groot-Brittannië het modernste, meest geïndustrialiseerde en machtigste land van de wereld met een enorm koloniaal rijk. Hadden de industrie en het koloniale rijk iets met elkaar te maken?

aan het begin van de twintigste eeuw heerste Groot-Brittannië over een kwart van de wereldbevolking. In de hele geschiedenis is er nooit eerder zo’n groot wereldrijk geweest. Ook in de tijd na het Britse Rijk hebben zulke grote rijken niet meer bestaan. Groot-Brittannië was bovendien het modernste land van de wereld, omdat de Industriële Revolutie daar was begonnen. Met zijn goed ontwikkelde industriële economie had het land omstreeks 1900 een voorsprong op andere landen.

Hebben die industriële ontwikkelingen en het kolonialisme in het Britse Rijk iets met elkaar te maken? Zou Groot-Brittannië zonder zijn koloniale rijk ook zo’n grote industriële mogendheid zijn geworden? En zou het koloniale rijk ook zonder de industriële ontwikkelingen hebben kunnen bestaan? Die vragen worden in dit thema aan de orde gesteld door speciaal te kijken naar twee Britse koloniën: de koloniën in Noord-Amerika (later de Verenigde Staten) en Brits India. De vragen die we daarmee beantwoorden zijn:

Hoe ontwikkelde de industriële samenleving in Groot-Brittannië zich? Hoe ontwikkelde zich het kolonialisme in Noord-Amerika en in Brits India? Was er een verband tussen de koloniale ontwikkelingen en de industriële ontwikkelingen?

We kijken eerst naar de ontwikkelingen in Groot-Brittannië tussen 1750 en 1900 (par. 1, 2 en 3), dan naar de ontwikkelingen in Noord-Amerika tussen 1585 en 1833 (par. 4, 5 en 6) en ten slotte naar de ontwikkelingen in India tussen 1765 en 1885 (par. 7 en 8). In de laatste paragraaf (9) bekijken we of industrialisatie en kolonialisme iets met elkaar te maken hebben.

1 De Industriële Revolutie

In de tweede helft van de achttiende eeuw kwam in Groot-Brittannië de Industriële Revolutie tot stand. In plaats van een samenleving waarin de meeste mensen leven van landbouw, aangevuld met handel en ambacht (een agrarisch-urbane samenleving) kwam een samenleving waarin de meeste mensen werken in de industrie (een industriële samenleving). Die verandering begon met uitvindingen in de textielnijverheid, waardoor spinners en wevers sneller konden werken. Zo kon er gemakkelijker garen worden gesponnen en stof worden geweven, waardoor textiel goedkoper werd en in grotere hoeveelheden beschikbaar kwam. Een voorbeeld van zo’n uitvinding is de spinning jenny waarmee één spinner meerdere draden tegelijk kon maken.

stoommachines Nog belangrijker dan de uitvindingen in de textielindustrie was de uitvinding van de stoommachine, omdat die zorgde voor een aandrijfkracht waarop allerlei apparaten konden worden aangesloten. Door grote aantallen spin- en weeftoestellen te koppelen aan een stoommachine, kon een textielfabriek worden gesticht. Spinners en wevers moesten dan naar zo’n fabriek komen om machines te bedienen die niet hun eigendom waren, in plaats van thuis zelfstandig hun werk te doen met hun eigen apparaten. Ook in andere sectoren dan de textielnijverheid werden fabrieken met stoommachines ingericht. Daardoor werden de zelfstandige ambachtslieden langzamerhand verdrongen door een nieuwe groep mensen die helemaal afhankelijk was van loonarbeid: de arbeiders. Zij

1 transport speelde in de industriële revolutie een belangrijke rol. Voor het vervoer van grondstoffen en industrieproducten werd een stelsel van kanalen aangelegd (boven). De uitvinding van de stoomlocomotief leidde tot de aanleg van spoorwegen waardoor de industriesteden met elkaar en met de zeehavens verbonden werden (linksonder). De zeehavens waren van groot belang voor de import en export van grondstoffen en producten (rechtsonder).

vormden een nieuwe sociale laag in de samenleving: de arbeidersklasse.

bevolkingsgroei De uitvindingen waren niet de enige oorzaak van de Industriële Revolutie. De groei van de bevolking speelde ook een rol. Door betere landbouwmethoden kwam er meer voedsel, waardoor de

bevolking kon toenemen. Zo deelden grootgrondbezitters hun landgoederen anders in: in plaats van het middeleeuwse dorpensysteem met grote stukken gemeenschappelijke grond voor de boeren, maakten ze afgesloten, omheinde akkers en weidegronden (de zogenaamde ‘enclosure’ of omheiningsbeweging). Die gronden konden efficiënter worden bewerkt met

2 Tot de medische verbeteringen in de achttiende eeuw behoorde de uitvinding van vaccinatie tegen gevaarlijke besmettelijke ziekten zoals de pokken.

moderne landbouwmachines. Hierdoor groeiden de opbrengsten in de landbouw.

Ook de vooruitgang van de geneeskunst stimuleerde de bevolkingsgroei. In de achttiende eeuw werd bijvoorbeeld de vaccinatie tegen besmettelijke ziekten ontdekt. De groeiende bevolking bevorderde de industrialisatie, omdat voor al die mensen steeds meer producten nodig waren. Iedereen moest bijvoorbeeld kleren en huishoudtextiel hebben. Ook leverde de groeiende bevolking grotere aantallen mensen op die als arbeiders in de fabrieken konden gaan werken.

kapitalisme Om een groot bedrijf te kunnen beginnen, is veel geld (kapitaal) nodig, vaak meer geld dan één persoon zomaar tot zijn beschikking heeft. In de zeventiende eeuw was hier al ervaring mee opgedaan in grote handelsondernemingen, zoals de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc ) en de Britse East India Company (eic ), die beide omstreeks 1600 waren opgericht. Om het benodigde geld voor hun verre handelsreizen bijeen te brengen, waren zij begonnen met het verkopen van aandelen. Iedereen kon zo’n aandeel kopen en werd dan voor een stukje eigenaar van het bedrijf. Als het bedrijf winst maakte, kreeg de aandeelhouder daar een deel van dat in verhouding stond tot zijn aandeel in het bedrijf.

Het kapitaal waarover het bedrijf op deze manier beschikte, was niet van het bedrijf zelf, maar van de aandeelhouders. Het werk werd echter niet door de aandeelhouders gedaan, maar door ondernemers en arbeiders van het bedrijf. Daardoor waren ‘arbeid’ en ‘kapitaal’ van elkaar gescheiden. Kapitaal was iets zelfstandigs geworden: geld dat geïnvesteerd werd in de hoop op een deel van de winst, zonder daar verder iets voor te doen. Zo’n systeem noem je kapitalisme

Door de Industriële Revolutie kwamen er grote be-

drijven die zich niet bezighielden met handel, maar met de productie van goederen. Ook die bedrijven werden op kapitalistische wijze georganiseerd met aandeelhouders. Het handelskapitalisme van de zeventiende eeuw (zoals dat van de voc en de eic ) veranderde daardoor langzamerhand in een industrieel kapitalisme.

transport De industriële productie had ook gevolgen voor het transport. Voor de stoommachines moest brandstof (steenkool) in grote hoeveelheden worden aangevoerd en voor de te fabriceren goederen moesten er grondstoffen komen. De producten van de fabrieken moesten naar klanten worden afgevoerd. Om in deze grote vraag naar transport te voorzien, werden in Groot-Brittannië eerst kanalen aangelegd en vervolgens een netwerk van spoorwegen. De stoommachine kon hierbij opnieuw een nuttige rol spelen als aandrijfkracht van stoomtreinen en stoomschepen. De ondernemingen die kanalen en spoorwegen aanlegden en exploiteerden, werden meestal ook op kapitalistische wijze georganiseerd met het uitgeven van aandelen. Aandeelhouders in de kanaal- en spoorwegondernemingen deelden in de winsten die ermee werden gemaakt.

2 Een liberale samenleving

De Industriële Revolutie had belangrijke gevolgen voor de politiek in Groot-Brittannië. De machtige toplaag van conservatieve grootgrondbezitters werd verdrongen door een nieuwe groep rijken: de industriële ondernemers. Ook in sociaal opzicht waren er belangrijke gevolgen. De komst van de arbeidersklasse in grote industriesteden maakte de verdeling in groepen in de Britse samenleving heel anders dan ze altijd was geweest.

grootgrondbezitters en ondernemers In de oude landbouwsamenleving waren grootgrondbezitters altijd het machtigst geweest. Vaak behoorden zij tot de adel. In het parlement van Groot-Brittannië speelden zij de meest vooraanstaande rol. Grootgrondbezitters waren niet zo geïnteresseerd in nieuwe ontwikkelingen in handel en industrie. Ze wilden hun oude belangen verdedigen en waren daarom conservatief. Daarbij waren ze erop uit om te voorkomen dat de landbouwproducten van hun landgoederen te maken zouden krijgen met concurrentie door import van goedkoop voedsel. Daarom waren ze voor invoerrechten op producten uit het buitenland. De industriële ondernemers keken daar anders tegenaan. Zij wilden graag dat voedsel zo goedkoop mogelijk zou zijn, zodat ze hun arbeiders niet te hoge lonen hoefden te betalen. Ze wilden hun producten zo vrij mogelijk kunnen verko-

pen, ook in het buitenland. Voor concurrentie van industrie uit andere landen waren ze niet zo bang, want Groot-Brittannië liep toch voorop bij de industrialisatie. De ondernemers waren daarom tegen het heffen van in- en uitvoerrechten.

economisch liberalisme De industriële ondernemers wilden liefst een zo vrij mogelijke markt, waar de wet van vraag en aanbod de hoogte van prijzen en lonen bepaalt – niet de overheid met belastingen en tarieven. Dat was het standpunt van het economisch liberalisme: zo min mogelijk regels voor de economie, geen bemoeienis van de overheid. Het economisch liberalisme is voor een vrijemarkteconomie

Aan het begin van de negentiende eeuw waren de conservatieve grootgrondbezitters nog toonaangevend in het Britse parlement. Het was niet gemakkelijk daar iets aan te veranderen, omdat de kiesdistricten niet evenwichtig waren verdeeld over de inwoners van het land. Plattelandsgebieden met relatief weinig inwoners hadden verhoudingsgewijs veel afgevaardigden en stedelijke gebieden met veel inwoners hadden weinig afgevaardigden. Dat kwam doordat de steden door de industrialisatie enorm snel groeiden, terwijl de kiesdistricten nog een tijd lang hetzelfde bleven. In 1832 werd echter de Reform Bill aangenomen, waardoor de kiesdistricten opnieuw werden ingedeeld. Nu kregen de industriesteden meer afgevaardigden. Omdat alleen de rijken nog kiesrecht hadden, waren het vooral de industriële ondernemers die de stedelijke afgevaardigden kozen. Zij stuurden libera-

len naar het parlement, waardoor het economisch liberalisme het steeds meer ging winnen van het standpunt van de conservatieven. Zo werden bijvoorbeeld na een lange strijd de invoerrechten op buitenlands graan afgeschaft.

sociale omstandigheden Het economisch liberalisme betekende niet alleen een vrije markt voor producten, maar ook een vrije markt voor arbeid. Lonen kwamen door vraag en aanbod tot stand. Was er veel aanbod van arbeiders en verhoudingsgewijs weinig werk, dan gingen de lonen omlaag. In het omgekeerde geval gingen ze omhoog. De bevolkingsgroei leidde ertoe dat het aanbod van arbeid vaak groot was en de lonen dus laag. Hierdoor hadden de arbeiders weinig bestaanszekerheid.

Liberalen waren tegen regels van de overheid die ondernemers zouden dwingen hun bedrijven op een bepaalde manier in te richten. Er waren dan ook geen regels voor de lengte van werkdagen of veiligheidsvoorschriften voor fabrieken. Daardoor waren de omstandigheden waaronder gewerkt werd vaak slecht. Kinderarbeid kwam veel voor en werkdagen waren soms extreem lang.

Hierbij moet niet worden vergeten dat de sociale omstandigheden vóór de Industriële Revolutie nog veel slechter waren onder de meerderheid van de bevolking die toen leefde op het armoedige platteland. De meer welgestelden in de steden merkten daar toen weinig van. Dat werd door de industrialisatie anders: massa’s arbeiders kwamen nu naar de industrie-

3 dat er een sociaal probleem was , kwam vooral tot uiting in de snel groeiende industriesteden waar de bevolking massaal verbleef in mensonwaardige behuizingen.

4 in de textielindustrie werd veel gebruikgemaakt van kinderarbeid, omdat kinderen goedkoop waren en handig tussen en onder de machines konden kruipen. Door sociale wetgeving werd aan misstanden geleidelijk een einde gemaakt.

steden, waar ook de middenklasse en de ondernemers woonden. Zo zagen ze de armoede met eigen ogen, waardoor ze het idee hadden dat er een nieuw sociaal probleem was ontstaan.

verstedelijking De industriesteden groeiden zó snel, dat bouwers van woningen het niet konden bijhouden. Ook de aanleg van goede voorzieningen raakte ver achterop. De industriestad Manchester bijvoorbeeld was in 1773 nog een kleine plaats met zo’n 22 000 inwoners. Vijftig jaar later waren dat er al vijf keer zo veel, en in de daaropvolgende vijftig jaar vervijfvoudigde het aantal inwoners nog een keer. Manchester was binnen honderd jaar een stad geworden waar meer dan 500 000 mensen woonden. Behoorlijke huizen voor al die mensen waren er niet en ook de hygiëni-

sche omstandigheden waren heel slecht omdat er geen behoorlijke waterleiding was. Daardoor konden gemakkelijk besmettelijke ziekten uitbreken, zoals cholera.

toch wetgeving Door al deze problemen van de industriële samenleving groeide de twijfel over het standpunt van de liberalen dat de overheid zo weinig mogelijk moest doen. Moesten er tóch geen regels en voorschriften komen waardoor het leven van de arbeidersklasse zou verbeteren? Onderzoek in fabrieken wees uit dat vooral kinderen zwaar te lijden hadden onder de misstanden. Daarom werd in 1833 de Factory Act aangenomen die kinderarbeid aan banden legde. Kinderen mochten geen nachtwerk meer doen en de werkdag werd voor de jongsten beperkt tot 8 uur,

voor de wat oudere kinderen tot 10 uur. Ook moesten de fabriekskinderen een minimum aan onderwijs krijgen.

Na deze eerste sociale wet (een wet die de levensomstandigheden van de bevolking regelt door voorschriften en uitkeringen) volgden er meer. Dat kwam ook doordat de arbeiders vakbonden gingen oprichten. Een vakbond is een vereniging van arbeiders, meestal uit één bedrijfstak, zoals textielarbeiders en metaalarbeiders. De vakbond kon namens de arbeiders met de ondernemers onderhandelen over betere lonen en betere werkomstandigheden. Liepen die onderhandelingen niet naar wens, dan kon een vakbond eventueel dreigen met werkstakingen.

Ook waren er enkele fabrikanten, bijvoorbeeld Robert Owen, die zich het lot van hun personeel aantrokken en goede voorzieningen voor hun arbeiders troffen. Owen was wel een uitzondering.

3 De werkplaats van de wereld

Ondanks alle problemen van een snel groeiende industriële samenleving, waren veel Britten trots en tevreden over de vooraanstaande rol van Groot-Brittannië in de wereld. De ontwikkeling van het industriële kapitalisme bracht met zich mee, dat er in Londen een financieel centrum ontstond met banken waar kapitaal kon worden geleend voor investeringen en een beurs

waar aandelen konden worden verhandeld. Omdat de Britse economie zo toonaangevend was, werd Londen al snel het financiële hart van de wereld.

wereldtentoonstelling De successen van de Britse industrie werden aan de wereld getoond op de eerste wereldtentoonstelling van 1851 in Londen. Daaraan konden alle landen van de wereld meedoen, waardoor goed duidelijk werd hoe hoog de Britse industrie boven die van andere landen uitstak. De Nederlandse inzending maakte bijvoorbeeld nogal een treurige indruk, zo vonden Nederlandse bezoekers van het Londense evenement. De tentoonstelling was echter een groot succes: meer dan zes miljoen bezoekers vergaapten zich aan de wonderen van de moderne techniek.

concurrentie Vanaf 1870 werd de positie van Groot-Brittannië echter langzamerhand bedreigd door nieuwe mogendheden die bezig waren hun achterstand in te halen: Duitsland en de Verenigde Staten. In Duitsland was in 1871 de eenheid tot stand gekomen door de stichting van het Duitse keizerrijk. Vanaf toen deed dat rijk zijn uiterste best om even succesvol te worden als Groot-Brittannië. De Verenigde Staten waren voormalige Britse koloniën die in de achttiende eeuw onafhankelijk waren geworden. Dat was de tijd waarin in Groot-Brittannië zelf de Industriële Revolutie begon. Het nieuwe land kon zich in de eerste eeuw van zijn bestaan nog niet meten met het oude Britse

5 De wereldtentoonstelling van 1851 in Londen in het Crystal Palace (een futuristisch glazen gebouw) toonde

de wereld waartoe de Britse industrie in staat was.

Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.