Inkijkexemplaar B-VCA deel 1

Page 1

CERTIFICATEN

B-VCA Deel 1 van 3

StruX: Stapelbaar en schakelbaar Met StruX werk je toe naar een zelfstandige plaats in de maatschappij én aan de doorstroom naar arbeid of mbo niveau 2. StruX is een complete methode en is opgebouwd uit kleine leereenheden. Daarmee kan voor iedereen een individueel aanbod samengesteld worden. Dit leer-werkboek is onderdeel van de leerlijn B-VCA. Deze leerlijn voor de Veiligheids Checklist Aannemers bestaat uit 3 leer-werkboeken. Het leer-werkboek B-VCA deel 1 is erop gericht om voldoende kennis van veiligheid te krijgen om verantwoord stage te kunnen lopen. Onderwerpen die aan bod komen, zijn arbeidsomstandigheden, veiligheid, werkvergunning, brand, gevaarlijke stoffen, handgereedschappen en machines, elektriciteit, tillen, valgevaar en persoonlijke beschermingsmiddelen. Edu’Actief maakt werk van onderwijs Edu’Actief wil jongeren helpen zich te ontwikkelen tot echte vakmensen. Om werk te maken van onderwijs, zoeken we de samenwerking op met docenten, studenten en het bedrijfsleven. Dankzij dat netwerk kunnen we vernieuwende leermiddelen maken die aansluiten op de behoefte van de beroepspraktijk.

22203-Strux-B-VCA1-omslag.indd 1

05-01-16 08:27


Certificaat

B-VCA Deel 1 van 3


Colofon Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl Auteur: Daphne Ariaens Inhoudelijke redactie: Jurrijn Olie van Soliede opleidingen Titel: B-VCA - deel 1 van 3 ISBN: 97 890 3722 220 3 Beeld: Edu'Actief b.v.; ©pixton Omslagfoto: Shutterstock.com © Edu’Actief b.v. 2016 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.

2


Inhoud Voorwoord

4

Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

6

Hoofdstuk 2 Veiligheid

15

Hoofdstuk 3 Werkvergunning

25

Hoofdstuk 4 Brand

29

Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

38

Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

49

Hoofdstuk 7 Elektriciteit

63

Hoofdstuk 8 Tillen

76

Hoofdstuk 9 Valgevaar

89

Hoofdstuk 10 Persoonlijke beschermingsmiddelen

106

Hoofdstuk 11 Herhaling

123

Eindopdracht en reflectie

130

3


Voorwoord Dit leer-werkboek gaat over basisveiligheid. Het gaat over wat veilig werken is. En hoe je zorgt dat je veilig werkt. Veilig voor jezelf en veilig voor anderen. Dan gebeuren er geen ongelukken! Picto In dit boek zie je bij sommige opdrachten een picto. Een pictogram geeft je informatie over de opdracht. Hierna lees je wat de picto’s betekenen.

Bij dit picto ga je nadenken over een opdracht. Je denkt na over wat je straks gaat doen. Je gaat de opdracht voorbereiden.

Bij dit picto ga je de opdracht uitvoeren. Je gaat bijvoorbeeld iets maken. Of je gaat iets doen.

Bij dit picto ga je evalueren. Je controleert of je de opdracht goed hebt gedaan. Wat ging er goed en wat ging er minder goed? Wat vond je van de opdracht? Wat kon je eerst niet, wat je nu wel kunt? Wat ga je de volgende keer anders doen?

4


Voorwoord

Bij dit picto ga je reflecteren. Je denkt na over wat je hebt geleerd. En wat dat betekent voor je toekomst. Wat ga je nu doen? Hoe gaat het verder?

Bij dit picto ga je in gesprek. Om een opdracht na te bespreken kun je de StruX-kaarten gebruiken.

Bij dit picto ga je iets bekijken op de website van StruX. Dit kan bijvoorbeeld een foto, formulier of film zijn. Volg deze stappen. 1. Ga naar www.strux.nl 2. Klik op de knop deelnemer. 3. Klik op ‘Certificaten’. 4. Klik op de foto van dit leer-werkboek. 5. Klik op de link van de opdracht.

Misschien werk je met een portfolio. In je portfolio stop je bewijsstukken. Als je dit picto ziet, kun je een bewijsstuk toevoegen. Bespreek dit met je begeleider. Beeldwoordenboek In dit boek staan gekleurde woorden. Gekleurde woorden moet je kennen. Het zijn belangrijke woorden. Deze woorden kun je opzoeken in het beeldwoordenboek. Ga naar beeldwoordenboek.strux.nl.

5


Hoofdstuk 1

Arbeidsomstandigheden Dit hoofdstuk gaat over arbeidsomstandigheden . Over rechten en plichten op het werk. Zodat iedereen veilig werkt. En over de Arbowet, de Inspectie SZW en de arbodienst. Je baas vraagt je om de dakgoten van de werkplaats schoon te maken. Het is hoog. Dus je moet een ladder gebruiken. Maar de ladder is kapot. Een trede van de ladder is gebroken. Je baas zegt dat dit niet erg is. ‘Dan sla je die trede maar over als je de ladder beklimt’, zegt hij.

Opdracht 1 Is het schoonmaken van de dakgoot veilig? Ja/nee, want, Ga je de dakgoot schoonmaken? Ja/nee, want,

Arbeidsomstandigheden Arbeidsomstandigheden zijn de omstandigheden op je werk. Denk aan: Veiligheid Je werk moet veilig zijn. Gezondheid Je werk moet gezond zijn. En je hoeft niet te werken als je ziek bent. Welzijn Je werk moet prettig zijn.

Opdracht 2 Wat zijn arbeidsomstandigheden?

Schrijf 3 situaties op die horen bij arbeidsomstandigheden. 1. 2. 3.

6


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Opdracht 3 Doe deze opdracht in tweetallen. Zoek op je opleiding voorbeelden van veiligheid, gezondheid en welzijn. Vul het schema in. Er is al 1 voorbeeld ingevuld. Bedenk zelf nog 2 voorbeelden. Het gaat ook om positieve (+) en negatieve (-) voorbeelden. Geef dit ook aan in het schema. Arbeidsomstandigheden Veiligheid

Gezondheid

Welzijn

De vloer in de gang is glad. Je mag op de opleiding niet Je mag elkaar niet pesten. Je glijdt er makkelijk uit. (-) roken. (+) (+)

Verplichtingen van de werkgever De werkgever is verplicht om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden. Plichten zijn dingen die je moet doen. De werkgever moet: • de risico’s van het werk vaststellen Dat doet de werkgever in een risico-inventarisatie en -evaluatie. • een plan maken om de risico’s kleiner te maken Dit plan bespreekt de werkgever met de werknemers. • ongevallen en bijna-ongevallen opschrijven • vertellen over de gevaren op het werk • ernstige ongelukken melden bij de Inspectie SZW De Inspectie SZW controleert of bedrijven zorgen voor goede arbeidsomstandigheden. • zorgen dat de werknemers niet ziek worden door het werk • zorgen dat iedereen veilig kan werken • de werkplek aanpassen aan de werknemers • zorgen dat werknemers zich prettig voelen op het werk Ze kunnen een praatje met elkaar maken. En ze hebben afwisseling in hun werk.

7


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Opdracht 4 Doe deze opdracht in groepen van 3 of 4. Bespreek de plichten van de werkgever met elkaar. Welke plichten vinden jullie het belangrijkst? Maak een top 5. Zet de belangrijkste plicht bovenaan. Zet de iets minder belangrijke daaronder. En zo verder. 1. 2. 3. 4. 5. Leg uit waarom jullie de plicht die op nummer 1 staat het belangrijkst vinden.

Opdracht 5 Doe deze opdracht in tweetallen. Kijk nog eens naar je antwoorden bij opdracht 3. Kies een negatief voorbeeld van veiligheid uit het schema. Schrijf dit voorbeeld op.

Bedenk hoe je dit kunt oplossen.

Wie moet het oplossen? Wanneer moet het klaar zijn?

8


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Plichten van de werknemer Een werknemer heeft ook plichten: • Je mag jezelf en anderen niet in gevaar brengen. • Je moet beveiligingen gebruiken als dat verplicht is. Aangebrachte beveiligingen mogen niet worden veranderd of weggehaald. • Je moet beschermingsmiddelen dragen als dat verplicht is. • Je moet samenwerken met de werkgever. • Je moet voorlichting volgen. • Je moet ongevallen en bijna-ongevallen melden. • Je moet gevaren voor gezondheid of veiligheid melden. • Je moet meewerken aan arbo-onderzoeken. Arbo betekent arbeidsomstandigheden.

Opdracht 6 Welke plicht van de werknemer vind jij het belangrijkst?

Leg uit waarom je deze plicht het belangrijkst vindt.

Opdracht 7 Je gaat een poster maken. Op de poster laat je een plicht van de werknemer zien. Je mag zelf een plicht kiezen. Op de poster laat je de plicht zien. En wat de plicht betekent. Je laat ook zien waarom de plicht belangrijk is. Hang de posters op en vertel elkaar over jullie poster. Rechten van de werknemer Een werknemer heeft ook rechten. Rechten zijn de dingen die je mag doen. Of die je werkgever moet doen als jij daarom vraagt. Je hebt recht op informatie en opleiding om veilig te kunnen werken. Wil je extra uitleg krijgen over je werk? Of wil je een opleiding doen voor je werk? Zodat jij je werk veiliger kunt doen? Dan moet je werkgever je dit laten doen. Kun je het zelf veilig maken? Dan mag je dat doen. Is er bijvoorbeeld een brand op je werk? En weet jij hoe je een brand moet blussen?

9


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Dan mag je de brand blussen. Maar doe alleen iets tegen gevaar als je weet wat je moet doen! Je hebt recht op een veilige en gezonde werkomgeving. Je mag stoppen met werken als: • er direct gevaar dreigt, en • de Inspectie SZW niet direct kan ingrijpen, en • je dit direct aan je baas vertelt Je hoeft een werkonderbreking niet te melden bij de Inspectie SZW. Dat moet alleen als jij en je baas het niet eens zijn. De Inspectie SZW zegt dan of de werkonderbreking mag. De Inspectie zegt ook wanneer je weer verder kunt werken.

Opdracht 8 Kun jij een brandje op je werk zelf blussen? ja/nee Wat zou jij doen als er een brandje op je werk ontstaat?

Opdracht 9 Doe deze opdracht in tweetallen. Bedenk samen een situatie waarin een werknemer mag stoppen met werken.

Wat moet de werknemer in ieder geval doen?

De Arbowet Arbo betekent arbeidsomstandigheden. De Arbowet is een wet met regels voor het verbeteren van de arbeidsomstandigheden. Het doel van de Arbowet is dus: verbeteren van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn op het werk. Er staan algemene rechten en plichten in de Arbowet. Je noemt dat een raamwet.

10


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Bij de Arbowet horen het Arbobesluit en de Arboregeling. Hierin staat wat je precies moet doen in bepaalde gevallen. Hoe je iets moet doen, staat in de Arbobeleidsregels en in de AI-bladen. In de Arbowet staat dat je baas (de werkgever) en jij (de werknemer) samen de arbeidsomstandigheden moeten verbeteren. Jullie moeten daarom samenwerken en overleggen.

Opdracht 10 Wat is de Arbowet?

De Arbowet is een raamwet. Wat betekent dat?

Opdracht 11 De Arbowet is een raamwet. Er staan alleen algemene omschrijvingen in een raamwet. Kruis bij elke zin aan of de zin een algemene of een precieze omschrijving is. Omschrijving

Algemeen Precies

Je moet veilig door de gang kunnen lopen. In de gang mag niets staan waarover je kunt vallen. Een scooter moet veilig zijn. Een scooter moet een goed werkende rem hebben. Op het schoolplein mag je niet met een scooter rijden. Op het schoolplein moet je veilig kunnen lopen. Je moet een huisdier op tijd eten geven. Je moet een huisdier goed verzorgen. Bij een ramp moet je zorgen dat goede communicatie mogelijk is.

11


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Omschrijving

Algemeen Precies

Bij een ramp moet je zo snel mogelijk zorgen voor een telefooncentrale. De politie moet zorgen dat het verkeer veilig is. De politie bekeurt iedereen die te hard rijdt.

Opdracht 12 Doe deze opdracht in tweetallen. Bedenk een raamwet die ervoor zorgt dat de school veiliger wordt.

Vertel jullie raamwet aan de groep. En luister naar de raamwetten van de anderen. Welke raamwet vind je het best?

De overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid: de Inspectie SZW De Inspectie SZW controleert of bedrijven de Arbowet goed uitvoeren. Inspectie betekent kijken of iets in orde is. Als een bedrijf de Arbowet overtreedt, kan de Inspectie SZW 4 dingen doen: 1. een eis stellen De Inspectie SZW zegt dan hoe het beter moet. Ze zegt ook wanneer het klaar moet zijn. 2. een boete geven Het bedrijf kan een boete krijgen. De werknemer kan ook een boete krijgen. 3. een proces-verbaal opmaken De Inspectie SZW onderzoekt wat er fout is gegaan en schrijft dat op. 4. het werk stilleggen Het werk moet dan meteen stoppen. Het werk mag pas weer beginnen als de Inspectie SZW dat goed vindt.

12


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Opdracht 13 Wat doet de Inspectie SZW?

Welke 4 dingen kan de Inspectie SZW doen als een bedrijf de wet overtreedt? 1. 2. 3. 4.

Opdracht 14 Je gaat een stripverhaal maken. Het verhaal gaat over een situatie op het werk. Het bedrijf overtreedt de Arbowet. En de Inspectie SZW neemt maatregelen. Bedenk over welke situatie jouw stripverhaal gaat. Bedenk ook wat de Inspectie SZW doet. Maak je stripverhaal. Het stripverhaal heeft 4 tot 6 tekeningen. De arbodienst De arbodienst helpt bedrijven om te werken zoals in de Arbowet staat. Een arbodienst moet een certificaat (diploma) hebben. Bij een arbodienst moeten minstens 4 deskundigen werken: • veiligheidsdeskundige • bedrijfsarts • arbeidshygiënist • arbeids- en organisatiedeskundige.

13


Hoofdstuk 1 Arbeidsomstandigheden

Een arbodienst heeft specifieke taken: • uitvoeren van Periodiek Arbeidskundig Gezondheids Onderzoek (PAGO) • controleren en uitvoeren van de risico-inventarisatie • begeleiden van zieke werknemers.

Opdracht 15 Zoek op internet op welke werkzaamheden de volgende mensen doen. Veiligheidsdeskundige

Bedrijfsarts

Arbeidshygiënist

Arbeids- en organisatiedeskundige

Dit hoofdstuk ging over: • arbeidsomstandigheden • plichten van de werkgever • rechten en plichten van de werknemer • de Arbowet • de Inspectie SZW en de arbodienst.

14


Hoofdstuk 2

Veiligheid Dit hoofdstuk gaat over veiligheid. En hoe je veilig werkt. Bijvoorbeeld hoe je het risico op ongevallen kleiner maakt. En hoe je schade door ongevallen kunt voorkomen of verkleinen. Het gaat ook over wat je moet doen als er toch een ongeval gebeurt. Je doet een klus in een bakkerij. De schoonmaker heeft net de vloer gedweild. De vloer is nat en dus erg glad! Je mag van je baas niet op de vloer lopen. De vloer moet eerst drogen. ‘Ik wil niet dat er ongelukken gebeuren’, zegt ze. Je collega vindt dat onzin. ‘Ach, er gebeurt toch niks. Ik kijk toch goed uit? Ik ga gewoon aan de slag hoor!’

Opdracht 1 Wat kan er gebeuren als je toch op de natte vloer loopt?

Vind je het verstandig van je baas dat je niet op de natte vloer mag lopen? Ja/nee, want Vind je het verstandig dat je collega gewoon aan de slag gaat? Ja/nee, want

Veiligheid Veiligheid is het bewust nemen van aanvaardbare risico’s. Bewust betekent dat je er goed over hebt nagedacht. Aanvaardbaar betekent dat je het risico wel wilt nemen. Want je neemt altijd een risico. Hoe veilig je het werk ook doet. Er kan altijd iets misgaan. Een risico is de kans dat er iets misgaat. En hoe erg de gevolgen zijn. De gevolgen heten het effect.

15


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Risico = kans x effect • Het risico is heel groot. De kans is groot en de gevolgen zijn groot. • Het risico is niet zo groot. De kans is groot maar de gevolgen zijn klein. Of de kans is klein maar de gevolgen zijn groot. • Het risico is klein. De kans is klein en de gevolgen zijn klein. Je kunt het risico kleiner maken met: • maatregelen die de kans op een ongeval kleiner maken Je noemt dat preventieve maatregelen. Preventie is zorgen dat iets niet gebeurt. • maatregelen die het effect van een ongeval kleiner maken Bijvoorbeeld door een brandblusser op te hangen bij een gevaarlijke situatie. Als er brand ontstaat, kun je het vuur sneller blussen.

Opdracht 2 Streep de foute woorden door. Situatie

Kans

Effect

Risico

Een kok snijdt zichzelf in de vinger bij het groot/klein snijden van de groenten.

groot/klein

heel groot/niet zo groot/klein

Een acrobaat loopt over een dunne balk groot/klein boven een wild stromende rivier. Hij valt!

groot/klein

heel groot/niet zo groot/klein

Een meisje op een brommer wordt aangereden door een auto. Ze is ernstig gewond omdat ze geen helm droeg.

groot/klein

heel groot/niet zo groot/klein

groot/klein

Bespreek je antwoorden in de groep. Welk risico vinden jullie aanvaardbaar? En welk risico niet? Worden de risico’s bewust genomen?

Opdracht 3 Schrijf 3 risico’s op die jij loopt bij een praktijkles of op stage.

16


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Geef bij elk risico een voorbeeld van een persoon voor wie het risico aanvaardbaar is. Geef bij elk risico ook een voorbeeld van een persoon voor wie het risico niet aanvaardbaar is. Er is al een voorbeeld ingevuld.

Risico

Wel aanvaardbaar voor

Niet aanvaardbaar voor

Bij het timmeren kan ik op mijn duim slaan.

Een ervaren timmerman.

Een leerling die nog geen timmerles heeft.

Opdracht 4 Je neemt maatregelen om veilig te kunnen werken. Is het een maatregel die de kans op een ongeval kleiner maakt? Kies dan kans. Of is het een maatregel die de effecten van een ongeval kleiner maakt? Kies dan effect. • dragen van een veiligheidsbril kans/effect • verbieden van werken met te hoge ladders kans/effect • afzetten van een gat in de werkvloer kans/effect • een waarschuwingsbord voor heftruckverkeer kans/effect • dragen van veiligheidsschoenen kans/effect • geven van veiligheidsinstructies kans/effect • overleggen hoe je het werk veilig kunt doen kans/effect • lasdampen afzuigen kans/effect • de spanning van een installatie halen voordat je eraan werkt kans/effect Een onveilige situatie of onveilig handelen aanpakken Veiligheid is erg belangrijk. Pak een onveilige handeling of een onveilige situatie altijd aan! Een onveilige handeling is als iemand onveilig werkt. Bijvoorbeeld: iemand draagt geen veiligheidsbril terwijl dat wel moet. Een onveilige situatie is bijvoorbeeld een kapot snoer van een boormachine.

17


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Of rommel op een vloer waar je veel moet lopen. Zo pak je een onveilige situatie aan: 1. Je neemt de oorzaak weg als het kan. 2. Je schermt de situatie af. Of je beveiligt de situatie. 3. Je waarschuwt de mensen dat er een onveilige situatie is. 4. Je vraagt hulp als je de onveilige situatie niet kunt oplossen. Zo pak je (je leidinggevende) onveilig handelen aan: 1. Laat degene die onveilig werkt stoppen. 2. Onderzoek waarom hij niet veilig werkt. Hij weet het niet? Hij kan het niet? Hij wil het niet? 3. Laat zien hoe het wel moet. 4. Stuur hem eventueel op cursus. 5. Neem disciplinaire maatregelen. Dat betekent dat iemand wordt gestraft voor het onveilige werken. Bijvoorbeeld door iemand een boete te laten betalen. Of zelfs door iemand te ontslaan.

Opdracht 5 Hoe pak je een onveilige situatie aan? 1. 2. 3. 4. Wat moet je als eerste doen als iemand onveilig handelt?

18


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Wat kan er aan de hand zijn als iemand onveilig handelt?

Opdracht 6 Doe deze opdracht in tweetallen. De oorzaak wegnemen Je bent schilder. Je hebt elke dag hoofdpijn van de terpentinedamp. Wie kan dit voorkomen of oplossen? Je baas! Hij kan je verf op waterbasis geven. Bedenk zelf een voorbeeld van een onveilige situatie waarvan je de oorzaak kunt wegnemen.

Wie kan dit voorkomen of oplossen?

De situatie afschermen of beveiligen Je moet een kabel leggen in de straat. Je graaft daarvoor een groot gat. Iemand kan daar makkelijk in vallen. Wie kan dit oplossen of voorkomen? Jij! Je moet een stevig hek om het gat plaatsen. Bedenk zelf een voorbeeld van een onveilige situatie die je moet afschermen of beveiligen.

Wie kan dit voorkomen of oplossen?

19


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Mensen waarschuwen De noodstop van de zaagmachine is kapot. Wie kan dit voorkomen of oplossen? De chef van de afdeling roept de mensen bij elkaar. Hij vertelt dat niemand de machine mag gebruiken totdat de noodstop gerepareerd is. Bedenk zelf een voorbeeld van een onveilige situatie waarbij je mensen moet waarschuwen.

Wie kan dit voorkomen of oplossen?

Hulp zoeken Je moet een gat in de muur boren. Je pakt een elektrische boormachine. Je ziet dat de isolatie van het snoer kapot is. Wie kan dit voorkomen of oplossen? Je brengt de boormachine naar je chef. Je vraagt of hij de boormachine kan laten repareren. Bedenk zelf een voorbeeld van een onveilige situatie waarbij je hulp zoekt.

Wie kan dit voorkomen of oplossen?

Risicofactoren De grootte van het risico hangt af van een aantal dingen. Je noemt dat risicofactoren. De 5 belangrijkste zijn: 1. Het soort werk Een bouwvakker loopt andere risico’s dan een leraar.

20


Hoofdstuk 2 Veiligheid

2. Kennis en vakbekwaamheid Je moet goed opgeleid zijn voor je werk. Dan weet je beter wat voor risico’s het werk heeft. Als je veel ervaring hebt, werk je meestal ook veiliger. 3. Gedrag Door bepaald gedrag kun je de veiligheid in gevaar brengen: • stoer doen • onverschillig doen • slordig zijn • haast • onhygiënisch werken. Hygiëne is belangrijk. Werk je schoon? Dan word je minder snel ziek. En werk je in de voedingsindustrie? Dan zorg je dat het voedsel dat jij maakt veilig is voor anderen. 4. De werkplek De werkplek kan extra risico’s geven. Bijvoorbeeld werken op hoogte. Of brand- en explosiegevaar op het werk. Of werken met veel lawaai of gevaarlijke stoffen. Of werken langs de weg.

5. Welzijn Welzijn betekent dat je je prettig voelt op het werk. Als je je prettig voelt, werk je veiliger. Je kunt je gedachten dan beter bij je werk houden. Belangrijk voor je welzijn is bijvoorbeeld het contact met je collega’s. Of de afwisseling in je werk. Of dat je niet gepest wordt. En dat je je werk nuttig vindt.

Opdracht 7 Bedenk 2 risico’s bij de risicofactoren. Bij elke risicofactor is al een voorbeeld gegeven. Het soort werk 1. Bij lassen kun je brandwonden oplopen. 2. 3. Kennis en vakbekwaamheid

21


Hoofdstuk 2 Veiligheid

1. Iemand die zonder certificaat op een heftruck rijdt, kan makkelijk een ongeluk krijgen. 2. 3. Gedrag 1. Iemand die slordig is, ruimt zijn spullen niet op. Een ander kan erover vallen. 2. 3. De werkplek 1. Iemand die aan de weg werkt, kan makkelijk aangereden worden. 2. 3. Welzijn 1. Iemand die de hele dag alleen maar gaatjes mag boren, gaat zich snel vervelen. Hij let dan niet meer goed op. 2. 3.

Weet je? Wil je veilig werken? Gebruik dan geen alcohol of drugs! Daar word je suf van. Je let minder goed op. En je ziet gevaar minder goed. Of je gaat vervelend doen. Je collega's vinden het ook vervelend. Want zij moeten harder werken omdat jij niet goed werkt. Of je brengt hen in gevaar doordat jij niet goed oplet. Heeft een collega alcohol of drugs gebruikt? Of heb je zelf alcohol of drugs gebruikt? Zeg dit dan tegen je leidinggevende. En doe geen werk dat jou of je collega's in gevaar brengt. Het is zelfs beter om helemaal niet te werken. Gebruik je drugs? Of drink je veel alcohol? Zoek dan hulp bij een dokter of maatschappelijk werk.

22


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Wat moet je doen bij een ongeval? Ernstige ongevallen Bij een ongeval is het belangrijk dat er zo snel mogelijk hulp komt. In een bedrijf zorgt de bedrijfshulpverlening (BHV) daarvoor. Bij een ongeval moet je eerst de BHV bellen. Vaak is hiervoor een speciaal alarmnummer. Meld altijd: • of er nog steeds gevaar is • de plaats van het ongeval • hoeveel slachtoffers er zijn • hoe ernstig de verwondingen zijn • waar de ziekenwagen moet komen • je naam en je afdeling. Er zijn ook nog andere belangrijke punten waar je op moet letten: • Zorg dat je zelf niet het slachtoffer wordt als je iemand probeert te redden. Gebruik waar nodig persoonlijke beschermingsmiddelen. • Waarschuw onmiddellijk je chef of de chef van het slachtoffer. • Verander niets op de plaats van het ongeval. Dat mag alleen als het nodig is om slachtoffers te redden. Of voor de veiligheid. • Zorg ervoor dat er leiding is bij het hulp verlenen. • Zorg dat er niet meer mensen slachtoffer worden. Houd mensen die er niets te zoeken hebben weg bij de plek van het ongeval. Ongevallen zonder ernstig letsel • Zorg dat het ongeval niet weer kan gebeuren. • Ga met iemand mee die na een ongeval naar de dokter moet. • Meld het ongeval bij je chef. Melden van ongevallen Je moet alle ongevallen direct melden bij je chef. Die kan dan maatregelen nemen om herhaling te voorkomen. En schade te beperken. Dit geldt ook voor bijna-ongevallen. Dat zijn ongevallen zonder schade. Er valt bijvoorbeeld een hamer van de steiger. Iemand die beneden staat wordt net niet geraakt.

23


Hoofdstuk 2 Veiligheid

Opdracht 8 Wat doe je als je dit ziet gebeuren? Beschrijf het stap voor stap.

Keuze-opdracht 9 Kies of overleg welke opdracht jij doet. • Wil je een stripverhaal tekenen? Kies dan opdracht 9a. • Wil je foto’s maken of zoeken? Kies dan opdracht 9b.

Opdracht 9a Maak een stripverhaal over iemand die onveilig handelt op het werk. Bedenk waar de persoon werkt en met wie. Bedenk hoe hij onveilig handelt. Een bedenk wat collega’s doen om het onveilige handelen aan te pakken. Maak je verhaal.

Opdracht 9b Maak of zoek foto’s op internet van onveilige situaties op het werk. Als je zelf foto’s maakt, kun je onveilige situaties in bijvoorbeeld een praktijkles of op je stage zoeken. Vraag aan je stagebegeleider of je begeleider of je daar mag fotograferen. En wanneer dat mag. Verwerk je foto’s in een presentatie. Dat mag op de computer of op papier. Dit hoofdstuk ging over: • veiligheid op het werk • een risico kleiner maken • een onveilige situatie of onveilig handelen aanpakken • risicofactoren • wat je moet doen bij een ongeval.

24


Hoofdstuk 3

Werkvergunning Dit hoofdstuk gaat over de werkvergunning. Over wat een werkvergunning is. Wanneer je een werkvergunning nodig hebt. En waarom je een werkvergunning nodig hebt. Het gaat ook over specifieke werkvergunningen. Je werkt bij een wegenbouwbedrijf. Vandaag ga je met 3 collega’s werken aan een fietspad. Er moet diep gegraven worden met een graafmachine. Jullie beginnen met een werkbespreking. Want het is best een gevaarlijke klus. De werkvergunning spreken jullie goed door. Er staat precies in welke maatregelen jullie moeten nemen om veilig te werken. Jullie moeten bijvoorbeeld de werkplek afzetten. En je moet onderzoeken of er kabels liggen op de plek waar je gaat graven.

Opdracht 1 Waarom is de klus best gevaarlijk?

Waarom is het belangrijk dat jullie de klus eerst goed bespreken?

Werkvergunning Op sommige werkplekken heb je een werkvergunning nodig. Bijvoorbeeld als je op een bouwplaats werkt. In de vergunning staan de afspraken die er zijn gemaakt. Zoals de maatregelen die je moet nemen bij een bepaalde klus. Dit zijn maatregelen om de risico’s van die klus te verkleinen. Het gaat om maatregelen die je: • vooraf moet nemen • tijdens het werk moet nemen. De werkvergunning zorgt ervoor dat je de klus veilig uitvoert.

25


Hoofdstuk 3 Werkvergunning

Dat doe je door: • vooraf de risico’s te bepalen • vooraf te bedenken welke maatregelen je moet nemen • iedereen die bij het werk betrokken is te vertellen waar hij zich aan moet houden • iedereen pas te laten beginnen als alle maatregelen zijn genomen.

Opdracht 2 Wat staat er in een werkvergunning?

Opdracht 3 Met een werkvergunning doe je verschillende dingen. Ze staan hierna. Leg telkens uit waarom je dit moet doen. vooraf de risico’s bepalen

vooraf bedenken welke maatregelen je moet nemen

iedereen die bij het werk betrokken is vertellen waar hij zich aan moet houden

iedereen pas laten beginnen als alle maatregelen zijn genomen

Specifieke werkvergunning Een specifieke werkvergunning is een werkvergunning voor bepaalde werkzaamheden of een bepaalde werkplek. Voor dit werk moet je altijd een opleiding doen. En je moet extra uitleg over dit werk hebben gehad.

26


Hoofdstuk 3 Werkvergunning

Je gebruikt een werkvergunning alleen voor bijzondere werkzaamheden: • Er is meer risico dan normaal. • De werkplek is niet ingericht voor het werk dat je daar gaat doen. • Deze werkzaamheden komen op die plek niet regelmatig voor. Een voorbeeld van een specifieke werkvergunning is een lasvergunning. De risico’s van lassen zijn brandgevaar en het inademen van giftige dampen. In een lasvergunning staan daarom al standaard een aantal maatregelen. Een ander voorbeeld is een werkvergunning ‘besloten ruimten’. Een besloten ruimte is bijvoorbeeld een kruipruimte, een opslagtank of een diepe kabelsleuf. Werken in dit soort ruimten heeft meer risico dan normaal. Daarom staan de maatregelen die je moet nemen in deze specifieke werkvergunning.

Let op! Denk ook aan anderen! Denk niet alleen aan gevaren voor jezelf. Denk ook aan gevaren voor mensen of dingen die er vlakbij staan. Als je last, draag je een laskap. Want het licht is heel fel. Je kunt lasogen krijgen. Maar mensen in de omgeving moeten ook niet in het licht kijken. Je moet ze daarom waarschuwen!

Opdracht 4 Voor welke klussen heb je een specifieke werkvergunning nodig?

Schrijf 3 gevaren op van elektrisch lassen. 1. 2. 3.

27


Hoofdstuk 3 Werkvergunning

Schrijf bij elk gevaar 2 maatregelen op om het gevaar te verkleinen. 1. 2. 3.

Opdracht 5 Een paar rekken van een fietsenstalling zijn kapot. Ze moeten gelast worden. Je hebt hiervoor wel/niet een lasvergunning nodig, omdat

Opdracht 6 Werken met een cirkelzaag in een timmerwerkplaats. Je hebt hiervoor wel/niet een werkvergunning nodig, omdat

Lassen bij een opslagplaats voor benzine. Je hebt hiervoor wel/niet een werkvergunning nodig, omdat

Lampen vervangen aan het plafond van een hoge fabriekshal. Het werk in de fabriek gaat gewoon door. Je hebt hiervoor wel/niet een werkvergunning nodig, omdat

Slijpen in het praktijklokaal op school. Je hebt hiervoor wel/niet een werkvergunning nodig, omdat

Dit hoofdstuk ging over: • wat een werkvergunning is • wanneer je een werkvergunning nodig hebt • waarom je een werkvergunning nodig hebt • wat een specifieke werkvergunning is.

28


Hoofdstuk 4

Brand Dit hoofdstuk gaat over brand. Hoe brand ontstaat. En over verschillende soorten brand. Het gaat ook over hoe je brand kunt blussen. Wat je moet doen als er brand ontstaat. En wat je kunt doen om brand te voorkomen. Je collega maakt buiten machines schoon. Hij gebruikt een speciaal schoonmaakmiddel. Op de fles staat dat het middel ontvlambaar is. Je collega rookt een sigaretje tijdens het werk. ‘Dat kan wel, want we staan lekker buiten’, zegt hij. Jullie baas komt naar buiten. Hij schrikt en roept ‘Doe meteen die sigaret uit!’

Opdracht 1 Waarom schrikt jullie baas?

Wat kan er fout gaan?

Brand Brand heeft 3 dingen nodig: • brandstof • zuurstof (altijd aanwezig in de lucht) • ontstekingsenergie (ontbrandingstemperatuur). De brandstof verbindt zich met de zuurstof. Dat kan alleen als er genoeg warmte is. Er moet zo veel warmte zijn dat de brandstof kan ontbranden. Warmte kan bijvoorbeeld zijn: • een hoge temperatuur • een vonkje

29


Hoofdstuk 4 Brand

• een vlammetje • warmte kan ook ontstaan door wrijving.

Opdracht 2 Welke 3 dingen zijn er nodig voor brand?

Schrijf 4 voorbeelden op van warmte.

Opdracht 3 Schrijf 4 voorbeelden op van een brandstof.

Heb je weleens een vuur gemaakt? ja/nee Zo ja, waarmee deed je dat? Schrijf de brandstof en de warmtebron op.

Soorten brand Er zijn verschillende soorten brand. Het verschil is de brandstof. Er zijn branden van: • A-klasse: vaste stoffen, zoals hout, papier, plastic en textiel • B-klasse: vloeistoffen, zoals benzine, olie en terpentine • C-klasse: gassen, zoals aardgas, propaan, butagas en acetyleen • D-klasse: metalen, zoals natrium en magnesium • niet geclassificeerd, elektrisch • F-klasse: vet.

Weet je? Explosie Een explosie is een brand die heel snel gaat. Alle brandstof verbrandt in 1 keer. Een explosie heet ook een ontploffing.

Opdracht 4 Welke verschillende soorten branden zijn er?

30


Hoofdstuk 4 Brand

Opdracht 5

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk het filmpje. Is er een werkvergunning nodig voor het werk dat deze man doet? Ja/nee, want

Welke risico’s heeft dit werk?

Hoe ontstaat de explosie? Schrijf de warmtebron en de brandstof op.

Welke maatregelen had de man moeten nemen?

Brand blussen Een brand gaat uit als je de brand blust. Een blusmiddel is de stof die je gebruikt om te blussen. Je kiest het juiste blusmiddel bij de soort brand. Daarvoor gebruiken we brandklassen: A, B, C, D en F. Want letters kun je makkelijk op een brandblusser zetten. Je kunt door de letter in één oogopslag zien waar hij voor is. Brandklasse

Blusmiddel

A: vaste stof

Water/stoom, kooldioxide (CO2) met de letter A, bluspoeder met de letter A, zand, blusdeken.

B: vloeistof

Schuim met de letter B, bluspoeder met de letter B, kooldioxide met de letter B, zand.

31


Hoofdstuk 4 Brand

Brandklasse

Blusmiddel

C: gas

Bluspoeder met daarop de letter C

D: metaal

Bluspoeder met de letter D

F: vet

Kooldioxide met de letter F

Gebruik altijd een juist blusmiddel! Door een verkeerd blusmiddel kan een brand erger worden. Elke brandblusser heeft een etiket. Daarop staat welke soort brand (A, B, C, D of F) je daarmee kunt blussen. Soms staan er ook meer letters op de brandblusser. Dan kun je de brandblusser gebruiken voor alle brandklassen die op de blusser staan.

Opdracht 6 Kijk rond op de opleiding of op je stageplek. Zoek naar blusmiddelen. Hoeveel blusmiddelen zijn er? Waar hangen ze?

Welke branden mag je ermee blussen?

Zijn er in het praktijklokaal andere blusmiddelen dan in de rest van de opleiding? Ja/nee

32


Hoofdstuk 4 Brand

Opdracht 7 Vul het schema in.

Brand

De brandende stof Brandklasse is (vaste stof, vloeistof, gas, metaal, vet)

Blussen met

Opdracht 8

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk het filmpje. Wat is er mis met de brandblusser?

Hoe kun je dat voorkomen?

Wat moet je doen bij een brand? Als er brand is doe je dit: • Breng jezelf in veiligheid! • Bel het alarmnummer en meld de brand. • Waarschuw alle mensen in de omgeving. • Breng gewonde personen in veiligheid.

33


Hoofdstuk 4 Brand

• Blus de brand als dat mogelijk is. • Meld dat je in veiligheid bent. • • •

Houd je aan de volgende punten als er brand ontstaat: Blijf rustig en verlaat de brandende ruimte. Doe de deuren achter je dicht. De brand krijgt dan minder zuurstof. En de brand kan moeilijker overslaan naar een andere ruimte. Gebruik nooit een lift om te vluchten.

• Zorg dat je zo weinig mogelijk rook inademt. Blijf laag bij de grond. En doe een natte zakdoek voor je mond.

• Bescherm je tegen de rook. • Koel brandwonden zo snel mogelijk met koud water.

• Als er geen kraanwater is, mag je ook water uit een sloot of kanaal gebruiken. • Laat weten waar je zit als je niet kunt vluchten. • Maak de kieren onder ramen en deuren dicht met natte doeken.

Opdracht 9 Bedenk waarom je geen lift mag gebruiken als er brand is.

34


Hoofdstuk 4 Brand

Bedenk waarom je een natte zakdoek voor je mond moet doen.

Brandpreventie Brandpreventie is: voorkomen dat er brand ontstaat. Je let op: Brandbare stoffen Zijn er brandbare stoffen op de plek waar je moet werken? Zuurstof Veel zuurstof zorgt dat een brand veel feller wordt. Let dus op als je met een zuurstoffles werkt! Let ook op stoffen die makkelijk zuurstof afgeven. Bijvoorbeeld peroxiden en perchloraten. Ontbranding Let op apparaten die heet worden of die vonken afgeven.

Opdracht 10

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk het filmpje. Schrijf in je eigen woorden op wat er misgaat.

Wat is de brandstof?

Wat is de warmtebron?

35


Hoofdstuk 4 Brand

Opdracht 11

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk het filmpje. Schrijf in je eigen woorden op wat er misgaat.

Wat moet er beter?

Opdracht 12 Je gaat onderzoeken hoe groot het brandgevaar in jullie lokaal is. Welke brandbare stoffen zijn er? Brandbare vaste stoffen: Brandbare vloeistoffen: Brandbare gassen: Brandbare vetten: Hoeveel % zuurstof zit er in de lucht?

%

Ontstaat er giftige rook bij brand? Is er bijvoorbeeld veel plastic en rubber in het lokaal? Ja/nee, want Kan een brand makkelijk beginnen (open vuur, roken, vonken, elektrische installatie)? Ja/nee, want Het brandgevaar is groot/klein, want

Keuze-opdracht 13 Kies of overleg welke opdracht jij doet. • Wil je een toneelstuk maken en spelen? Kies dan opdracht 13a. • Wil je een folder maken over brandpreventie? Kies dan opdracht 13b.

36


Hoofdstuk 4 Brand

Opdracht 13a Doe deze opdracht in groepen van 3 of 4. Je maakt en speelt een toneelstuk over een brand op het werk. Bedenk welk werk je doet. In het toneelstuk speel je hoe de brand ontstaat. En je speelt wat je doet als er brand is. Maak en speel het toneelstuk. Wat vonden de anderen van jullie toneelstuk?

Wat vond je zelf van het toneelstuk?

Opdracht 13b Je gaat een folder maken over brandpreventie. In de folder laat je zien hoe brand ontstaat. En hoe je voorkomt dat brand ontstaat. Gebruik in je folder duidelijke plaatjes. Je mag zoeken op internet of zelf foto’s maken. Je mag ook tekenen. Gebruik in je folder duidelijke tekst. Maak korte zinnen. Laat je folder aan een groepsgenoot zien. Wat vindt hij of zij van je folder?

Wat vind je zelf van je folder?

Dit hoofdstuk ging over: • wat brand is • hoe brand ontstaat • welke soorten brand er zijn • hoe je brand blust • wat je moet doen als er brand is • wat je kunt doen om brand te voorkomen.

37


Hoofdstuk 5

Giftige stoffen Dit hoofdstuk gaat over hoe giftige stoffen in je lichaam komen. En over de gevaren van giftige stoffen. Het gaat ook over welke gevarensymbolen er zijn. En over wat je op het etiket van een stof nog meer kunt lezen over gevaren. Ten slotte gaat het over chemiekaarten en gevarendiamanten. Je baas vraagt jou om een metalen kast te schilderen. De kast staat in een klein magazijn. Het magazijn heeft geen ramen. Je begint met het schilderwerk. Al snel voel je je niet goed. Je bent duizelig. En je hebt hoofdpijn. Je voelt je zo slecht dat je moet stoppen met werken.

Opdracht 1 Wat gaat er mis?

Wat kun je doen om dit te voorkomen?

Giftige stoffen Veel stoffen zijn gevaarlijk. Bijvoorbeeld omdat ze kunnen ontploffen of in brand vliegen. Sommige gevaarlijke stoffen zijn giftig. Je kunt ziek worden van een giftige stof. Dat gebeurt als de giftige stof in je lichaam komt. Een stof kan op verschillende manieren in je lichaam komen: • Je ademt de stof in. De stof komt dan in je longen. En daarna in je bloed. Je kunt een giftige stof alleen inademen als de stof in de lucht zit. Bijvoorbeeld in de vorm van gassen, dampen, fijne druppeltjes of fijn stof. Belangrijk is ook hoeveel giftige stof er in de lucht zit. Dat is de concentratie. Hoe meer giftige stof in de lucht, hoe meer je inademt.

38


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

• Je neemt de giftige stof op via de huid.

• •

Sommige giftige stoffen kunnen via de huid in je bloed komen. Je huid beschermt je lichaam tegen stoffen van buitenaf. Als je zweet is de bescherming minder. Pas ook goed op met wonden. Bij een open wond komt de giftige stof direct in je bloed. Je neemt de giftige stof op via de mond. De stof zit bijvoorbeeld aan je handen. Via eten komt de stof in je maag. En daarna in je bloed. Je neemt de giftige stof op via je ogen. Rondspattende vloeistof kan makkelijk in je ogen komen. Ook als je in je ogen wrijft kun je gif in je ogen krijgen.

Opdracht 2 Op welke manieren kan een giftige stof in je lichaam komen? 1. 2. 3. 4.

Opdracht 3 Waarom is het verstandig om handschoenen te dragen bij schilderwerk met giftige verf?

Waarom is het verstandig een veiligheidsbril te dragen als je een muur schoonmaakt met een spuit met een giftig middel?

39


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Opdracht 4 Kruis aan hoe je de stof binnen kunt krijgen. Inademen

Inslikken

Huid

Ogen

Landbouwgif op groente Gif tegen hoofdluis Oplosmiddelen in verf Slecht afgestelde geiser

Opdracht 5

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk de informatie over gevaarlijke stoffen goed. Werk je weleens met cement? ja/nee Welke gevaren heeft het werken met cement voor jouw gezondheid?

Hoe kun je je beschermen?

Werk je weleens met huishoudmiddelen? ja/nee Welke gevaren heeft het werken met huishoudmiddelen voor jouw gezondheid?

Hoe kun je je beschermen?

Las je weleens? ja/nee Welke gevaren heeft lassen voor jouw gezondheid?

Hoe kun je je beschermen?

40


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Kies nog een gevaarlijke stof waar jij weleens mee werkt.

Welke gevaren heeft het werken met deze stof voor jouw gezondheid?

Hoe kun je je beschermen?

Gevarensymbolen Gevaarlijke stoffen zijn ingedeeld in 9 soorten. Elke soort heeft zijn eigen gevarensymbool. Een gevarensymbool is een plaatje dat het gevaar van een stof aangeeft. Kijk op www.strux.nl voor de infokaart gevarensymbolen.

Opdracht 6 Teken bij elke stof het gevarensymbool dat erbij hoort.

giftige stof

schadelijke stof

milieugevaarlijke stof

Opdracht 7

Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Je ziet welke gevarensymbolen er zijn. Je gaat gevarensymbolen zoeken op de verpakking van gevaarlijke stoffen. Vraag aan je begeleider welke stoffen je moet bekijken. Vul het schema in.

41


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Stof

Gevaar of gevaren

Zo bescherm je jezelf

Opdracht 8

Doe deze opdracht met de groep. Ga naar www.strux.nl en klik op de link van deze opdracht. Bekijk de films. Bespreek wat er gebeurt en wat er fout gaat. Bespreek welke gevaren de gebruikte middelen hebben. Bespreek ook welke gevarensymbolen op de middelen moeten staan.

H- en P-zinnen Op de verpakking van gevaarlijke stoffen staan niet alleen gevarensymbolen. Er staan ook H-zinnen en P-zinnen op. H-zinnen geven aan dat het een gevaarlijke stof is. H staat voor Hazard. Dat betekent gevaar. Alle H-zinnen hebben ook een nummer. Bijvoorbeeld H200 Instabiele ontplofbare stof. P-zinnen geven aan welke voorzorgsmaatregel je moet nemen. P staat voor Precaution. Dat betekent voorzorgsmaatregel. Alle P-zinnen hebben ook een nummer. Bijvoorbeeld P223 Contact met water vermijden.

42


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Opdracht 9 Wat geeft een H-zin aan? Wat geeft een P-zin aan?

Opdracht 10 Je gaat H- en P-zinnen zoeken op de verpakking van gevaarlijke stoffen. Vraag aan je begeleider welke stoffen je moet bekijken. Vul het schema in.

Stof

H- en P-zinnen Kies er maximaal 2.

Chemiekaarten Op een chemiekaart staan alle belangrijke gegevens van een stof. Een chemiekaart moet altijd in een vrachtwagen liggen, als die een gevaarlijke stof vervoert. Om gemakkelijk te kunnen zoeken, hebben alle chemiekaarten dezelfde indeling.

43


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

In het bovenste blok staan alle eigenschappen van de stof. Linksboven vind je bijvoorbeeld het vlampunt en de oplosbaarheid in water. Vlampunt Je weet al dat brand 3 dingen nodig heeft: brandstof, zuurstof en warmte. Een vloeistof kan zelf niet branden. Want er kan geen zuurstof bij. De damp van veel vloeistoffen kan wel branden. Als het warm is, verdampen vloeistoffen sneller. Het vlampunt is de laagste temperatuur waarbij de vloeistof zo veel ontvlambare damp ontwikkelt, dat deze onder normale omstandigheden in de aanwezige lucht kan worden ontstoken. Hoe lager het vlampunt, hoe groter het brandgevaar! Rechtsboven staat bijvoorbeeld welke kleur de stof heeft. Daar staan ook de MAC-waarde en de belangrijkste gevaren.

44


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

MAC MAC betekent Maximaal Aanvaarde Concentratie van een gas, damp of nevel in lucht op de werkplek. De MAC-waarde is de concentratie van een giftige stof waar je nog net niet ziek van wordt. Is de concentratie hoger? Dan word je ziek! In het middelste blok zie je staan: DIRECTE GEVAREN/VERSCHIJNSELEN Hier staat hoe groot de kans is op brand of explosie. Je vindt er ook wat de gevolgen zijn als je de stof binnenkrijgt. PREVENTIE Preventie betekent voorkomen dat iets gebeurt. Je vindt hier wat je moet doen om een brand of explosie te voorkomen. Hier staat ook hoe je moet zorgen dat je de stof niet binnenkrijgt. BLUSSTOFFEN/EERSTE HULP Je vindt hier wat je moet doen bij een brand of explosie van de stof. Hier staat ook wat je moet doen als je de stof hebt binnengekregen. Van het onderste blok zijn het rechter vak en het linker vak belangrijk. In het linker vak staat hoe je de stof moet opruimen als je gemorst hebt. In het rechter vak lees je wat op het etiket moet staan.

Opdracht 11 Wat is een chemiekaart? Wat is het vlampunt? Wat is de MAC-waarde?

Opdracht 12 Bekijk de chemiekaart. Voor welke stof is deze chemiekaart? Wat is de MAC-waarde van deze stof? Wat is het vlampunt van deze stof? Wat moet je doen als je de stof hebt ingeademd?

45


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Welke S-zinnen gelden voor deze stof? Schrijf de nummers en de betekenis van de S-zinnen op. Zoek op internet de lijst met S-zinnen op.

Gevarendiamant Vaak hoef je niet alles van een stof te weten. Het is wel makkelijk als je snel kunt zien of een stof gevaarlijk is. Daarvoor is de gevarendiamant. De gevarendiamant is een vierkant op zijn punt. Hij heeft 4 vakjes: • een blauw vakje voor de gevaren voor je gezondheid • een rood vakje voor het brandgevaar • een geel vakje voor het gevaar van reageren met andere stoffen • een wit vakje voor bijzondere gevaren. In het blauwe, rode en gele vakje wordt het gevaar aangegeven met het cijfer 0, 1, 2, 3 of 4. In het witte vakje wordt het gevaar aangegeven met een teken. Je vindt in het schema wat de cijfers en tekens betekenen. De gevarendiamant staat vaak op tanks of vaten met gevaarlijke stoffen.

46


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Opdracht 13 Geef de vakjes van de gevarendiamant de juiste kleur. De 1 in het linker vakje betekent:

De 3 in het bovenste vakje betekent:

De 2 in het rechter vakje betekent:

De doorgestreepte w in het onderste vakje betekent:

Opdracht 14

47


Hoofdstuk 5 Giftige stoffen

Op de foto zie je het etiket van een fles terpentine. Welke gevarensymbolen staan erop?

Wat betekent de zin R10?

Wat moet je niet doen als je terpentine hebt ingeslikt?

Wat moet je wel doen als je terpentine hebt ingeslikt?

Keuze-opdracht 15 Kies of overleg welke opdracht jij doet. • Wil je een gevarensymbool ontwerpen? Kies dan opdracht 15a. • Wil je een verhaal schrijven over werken met gevaarlijke stoffen? Kies dan opdracht 15b.

Opdracht 15a Je gaat een gevarensymbool ontwerpen. Bedenk voor welk gevaar je een symbool wilt maken. Het moet een ander gevaar zijn dan de gevaren van de gevarensymbolen uit dit hoofdstuk. Teken je gevarensymbool op papier of maak het op de computer.

Opdracht 15b Je gaat een verhaal schrijven over werken met gevaarlijke stoffen. Bedenk waar je verhaal speelt. Bedenk welke personen in je verhaal voorkomen. Je verhaal gaat in ieder geval over het werken met 1 gevaarlijke stof. In het verhaal vertel je welke gevaren de stof heeft. En wat de mensen die ermee werken moeten doen om ongevallen te voorkomen. Vertel je verhaal aan de groep. Dit hoofdstuk ging over: • giftige stoffen • gevarensymbolen • H- en P-zinnen • chemiekaarten • gevarendiamanten.

48


Hoofdstuk 6

Handgereedschappen en machines Dit hoofdstuk gaat over het veilig werken met handgereedschappen. Het gaat over verschillende soorten handgereedschappen. Bijvoorbeeld over elektrische handgereedschappen. Het hoofdstuk gaat ook over verschillende soorten machines. En hoe je daar veilig mee werkt.

Opdracht 1 Mag je werken met een boormachine met een kapot snoer? Ja/nee, want Kan je collega wel even een paar gaatjes boren met de machine? Ja/nee, want

Handgereedschappen Bij gewone handgereedschappen gebruik je je eigen kracht. Voor de veiligheid zijn 2 dingen belangrijk: 1. Je moet handgereedschap goed onderhouden. Goed onderhoud betekent: • regelmatig kijken of het gereedschap niet versleten of kapot is • kapot gereedschap laten repareren of weggooien • het gereedschap goed schoonmaken. 2. Je moet weten hoe je handgereedschap moet gebruiken. Dus geen schroeven indraaien met een tang. Of iets loswrikken met een schroevendraaier. Anders kunnen er ongelukken gebeuren.

Opdracht 2 Welke 2 dingen zijn belangrijk voor de veiligheid van handgereedschappen?

49


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

1. 2. Welke 3 dingen doe je bij goed onderhoud van handgereedschappen? 1. 2. 3.

Opdracht 3 Welke gereedschappen uit de tekening heb jij weleens gebruikt?

Heb je weleens onderhoud gepleegd aan dat gereedschap? Zo ja, wat deed je?

ja/nee

Handgereedschappen veilig gebruiken Hamer Waar moet je op letten als je een hamer gebruikt? • De kop moet goed vastzitten op de steel. De kop moet geborgd zijn met een wig. Borgen betekent: zorgen dat iets niet losraakt. Door de wig kan de kop niet van de steel schieten. • De steel van de hamer moet glad zijn. • De kop van de hamer moet gaaf zijn. Er mogen geen bramen op zitten. • Je mag hamers niet tegen elkaar slaan.

50


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Moersleutel Waar moet je op letten als je een moersleutel gebruikt?

• De sleutel moet gaaf zijn. Dus: onbeschadigd en zonder bramen. • Je mag de steel niet langer maken. • •

Er komt dan te veel kracht op de moersleutel. Je schiet dan uit of valt achterover. De bek van de moersleutel moet precies op de moer passen. Je mag geen vulplaatjes gebruiken.

Let op!

Gebruik een ringsleutel in plaats van een moersleutel als dat kan. De bek van de ringsleutel zit vast om de moersleutel geklemd. Je schiet dan minder snel uit.

Vijl Waar moet je op letten als je een vijl gebruikt? • Er moet een heft op de vijl zitten. Let op! De arend (het puntige uiteinde van de vijl) kan in je hand schieten. Je kunt dan gewond raken. Bijvoorbeeld als de arend een pees in je hand raakt. • Het heft van de vijl moet stevig vastzitten. Je mag het niet zelf ‘repareren’ met ijzerdraad of touw.

51


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Schroevendraaier Waar moet je op letten als je een schroevendraaier gebruikt? • Gebruik altijd de juiste maat schroevendraaier. Anders maak je de schroef kapot. Of nog erger: je schiet uit met de schroevendraaier en raakt gewond. Dus: de schroevendraaier moet precies in de schroefgleuf passen.

• Je moet kleine werkstukken goed vastzetten. Anders kan het werkstuk wegschieten. Steekbeitel

52


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Waar moet je op letten als je een steekbeitel gebruikt?

• De beitel moet scherp zijn. Let op: de beitel is • •

vlijmscherp. Wees dus voorzichtig! Je moet een houten hamer of kunststof hamer gebruiken als je op de kop slaat. Anders sla je het heft kapot. Je moet kleine werkstukken goed vastzetten. Anders kan het werkstuk wegschieten.

Opdracht 4 Waarom moet de kop van een hamer geborgd zijn met een wig?

Waarom gebruik je beter een ringsleutel dan een moersleutel als dat kan?

Waarom is de arend van een vijl gevaarlijk?

Wat kan er gebeuren als je een verkeerde maat schroevendraaier gebruikt?

Wat is er gevaarlijk aan een steekbeitel?

Opdracht 5 Schrijf 3 handgereedschappen op die jij gebruikt in je praktijklessen of op stage. Schrijf bij elk gereedschap een gevaar op dat ontstaat door slecht onderhoud.

53


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Gereedschap

Gevaar door slecht onderhoud

Opdracht 6

goed/fout

goed/fout

goed/fout

goed/fout

Elektrisch handgereedschap Elektrisch handgereedschap werkt op elektriciteit. Werken met dit gereedschap kan gevaarlijk zijn. Het grootste gevaar is de elektriciteit.

54


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Er zijn 2 soorten elektrisch gereedschap: 1. gereedschap dat op batterijen of een accu werkt Bij deze gereedschappen is de elektriciteit niet gevaarlijk. 2. gereedschappen met een stekker. Dit gereedschap werkt op 230 volt. Wat zijn de gevaren van elektrisch handgereedschap? • Je kunt een elektrische schok krijgen. • Er kan brand of een explosie ontstaan door een vonk of doordat het gereedschap heet wordt. • Je kunt brandwonden oplopen bij kortsluiting. Waar moet je op letten bij elektrische handgereedschappen? • Je moet elektrisch handgereedschap jaarlijks laten keuren. • Elektrisch handgereedschap mag niet beschadigd zijn. Ook de kabels niet. Dit symbool staat op dubbel • Je moet elektrisch handgereedschap goed geïsoleerd gereedschap. onderhouden. • Het gereedschap moet dubbel geïsoleerd zijn. Je loopt dan geen gevaar op kortsluiting.

Opdracht 7 Welke 2 soorten elektrisch handgereedschap zijn er?

Waardoor kan brand ontstaan in elektrisch handgereedschap?

Mag je een boormachine met een kapotte kabel gebruiken? Wat betekent dit teken?

ja/nee

55


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Opdracht 8 Zoek 3 elektrische handgereedschappen op in het praktijklokaal. Zit er een keuringssticker op deze gereedschappen? Schrijf voor elk gereedschap de datum op wanneer het weer gekeurd moet worden.

Gereedschap

Keuringsdatum

Opdracht 9 Schrijf 2 elektrische handgereedschappen op die jij gebruikt in je praktijklessen of op je stage. Kijk op het typeplaatje van deze gereedschappen. Gereedschap 1: Op welke spanning werkt deze machine? Dit is een veilige/onveilige spanning. Deze machine is wel/niet dubbel geĂŻsoleerd. Gereedschap 2: Op welke spanning werkt deze machine? Dit is een veilige/onveilige spanning. Deze machine is wel/niet dubbel geĂŻsoleerd.

Opdracht 10 Zet een cirkel om de beschermingsmiddelen die je altijd moet dragen in het praktijklokaal.

56


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Vast opgestelde machines Handgereedschap houd je in de hand. Machines niet. Machines zitten vast. Het werken met machines heeft altijd risico’s. Je moet daarom altijd maatregelen nemen om die risico’s te verkleinen. • Je moet weten hoe je met de machines moet werken. Daarom moet iemand vooraf uitleggen hoe het moet. Je moet instructie krijgen. • Je moet de verplichte persoonlijke beschermingsmiddelen dragen. • Je moet een machine regelmatig onderhouden en schoonmaken. Controleer dan ook of de beveiligingen werken. Zoals de noodstop.

Let op! Zet een machine altijd uit voor je onderhoud gaat doen!

57


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

• Bij een machine moet een gebruiksaanwijzing zitten. •

• •

Deze gebruiksaanwijzing moet in de taal van het land waar ze worden gebruikt, zijn geschreven. Als je de machine bedient, mag je geen loshangende kleren en haren dragen. Die kunnen gemakkelijk tussen de draaiende delen van de machine komen. Werk netjes en laat geen materiaal of rommel rondslingeren. De vloer om de machine moet schoon, vlak, droog en stroef zijn. Er moet genoeg loopruimte en werkruimte om de machine zijn. Er moet genoeg licht zijn.

Opdracht 11 Waarom moet je instructie krijgen voor het werken met vast opgestelde machines?

Waarom moet een gebruiksaanwijzing bij een machine in het in de taal van het land waar ze worden gebruikt, zijn geschreven?

Waarom mag je haar niet loshangen als je met een machine werkt?

Mag je met een loshangend vest een machine bedienen?

ja/nee

Opdracht 12 Welke vast opgestelde machines ken jij?

Met welke vast opgestelde machines heb jij weleens gewerkt?

Schrijf 3 dingen op die jij doet om veilig te werken met vast opgestelde machines. 1. 2. 3.

58


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

De kolomboormachine Het werken met een kolomboormachine lijkt ongevaarlijk. Maar dat is niet zo! Wat zijn gevaren van een kolomboormachine?

• De boor kan gaan vastzitten in het materiaal. Het materiaal gaat dan meedraaien en kan tegen je handen slaan. Zet materiaal dus goed vast. Dat doe je met een boorklem.

• Je kunt gewond raken als een boor breekt. • Je kunt gewond raken als je boorsel of spanen met de hand wegveegt. • • • •

Die zijn heet en heel scherp. Je moet boorsel en spanen wegvegen met een krullenkwastje of krullenhaakje. De bewegende delen kunnen je grijpen. Daarom moet de kap van de kolomboormachine dichtzitten. Werk nooit met de kolomboor als de kap openstaat! Zet de machine altijd eerst uit voordat je de V-snaar verstelt. Wacht tot hij echt stilstaat! Je kunt rondspattende koelolie of spanen in je ogen krijgen. Draag daarom altijd een veiligheidsbril. Je kunt je branden aan het werkstuk. Of aan de boor.

Let op! Je mag geen handschoenen dragen als je met een kolomboormachine werkt!

Opdracht 13 Waarom moet je het werkstuk goed vastzetten als je met de kolomboormachine werkt?

Waarom mag je geen boorsel met de hand wegvegen?

Waarom draag je altijd een veiligheidsbril als je met de kolomboormachine werkt?

59


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Welk persoonlijk beschermingsmiddel mag je nooit gebruiken als je werkt met een kolomboormachine?

De slijpmachine Je gebruikt een slijpmachine om bramen te verwijderen of om gereedschap scherp te maken. Wat zijn gevaren van een slijpmachine? • De slijpsteen kan uit elkaar vliegen. • Je kunt geraakt worden door wegspringende deeltjes. Deze deeltjes komen vrij bij het slijpen. Ze zijn heet en vaak scherp. • Als je de draaiende slijpsteen per ongeluk aanraakt, kun je flink gewond raken.

• Door het lawaai van de slijpmachine kun je doof worden. • Je kunt slijpstof inademen. Slijpstof is stof dat vrijkomt bij het slijpen. Waar moet je op letten als je met een slijpmachine werkt? • Zet nooit zelf een slijpsteen op de machine. Alleen mensen die verstand hebben van slijpmachines mogen dit doen. • Kijk of de slijpstenen voldoende rond zijn. Je kunt dat ook testen als je ze laat draaien. Je hoort het als ze niet voldoende rond meer zijn. • Kijk of de slijpstenen op de machine even groot of bijna even groot zijn. • Kijk of de slijpkant van de slijpsteen vlak is. • Een slijpmachine mag alleen rechte of L-vormige leunspanen hebben.

• Zorg dat de afstand tussen de leunspaan en de • • • •

60

slijpsteen niet groter is dan 3 mm. Verstel een leunspaan alleen als de machine stilstaat. Kijk of de zijkanten van de slijpmachine afgeschermd zijn. Dat moet. Gebruik altijd het beschermruitje. Draag altijd een slijpbril of gelaatsscherm. Draag gehoorbescherming.


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Opdracht 14 Waarom draag je altijd een slijpbril of gelaatsscherm bij het slijpen?

Waarom gebruik je altijd het beschermruitje bij het slijpen?

Waarom draag je altijd gehoorbescherming bij het slijpen?

Hoe groot moet de afstand zijn tussen de leunspaan en de slijpsteen? Waarom moet de zijkant van de slijpsteen zijn afgeschermd?

Opdracht 15 Vul het schema in. Schrijf 3 machines op die in het praktijklokaal staan. Schrijf van elke machine 2 gevaren op. Schrijf bij elk gevaar een maatregel op waarmee je het gevaar kunt verkleinen.

Tip! Bij de machine hangt een theoriekaart of een gebruiksaanwijzing. Daarop kun je lezen over de gevaren. En over de maatregelen die je kunt nemen om de gevaren te verkleinen.

Machine

Gevaar 1

Maatregel

Gevaar 2

Maatregel

61


Hoofdstuk 6 Handgereedschappen en machines

Keuze-opdracht 16 Kies of overleg welke opdracht jij doet. • Wil je een poster maken van handgereedschappen? Kies dan opdracht 16a. • Wil je foto’s maken van beveiligingen op machines? Kies dan opdracht 16b.

Opdracht 16a Doe deze opdracht in tweetallen. Je gaat een poster maken over handgereedschappen. En hoe je ze veilig gebruikt. Zoek op internet naar plaatjes van verschillende handgereedschappen. Of maak zelf foto’s. Plak ze op een groot vel papier. Schrijf bij ieder handgereedschap een tip hoe je het veilig gebruikt. Laat je poster zien aan de groep.

Opdracht 16b Je gaat foto’s maken van beveiligingen op vast opgestelde machines. Bijvoorbeeld een noodknop of een beschermkap. Vraag eventueel aan je begeleider waar je op moet letten. Verwerk je foto’s in een verslag. Dat mag op papier of op de computer. Schrijf bij iedere foto welke beveiliging je ziet. Dit hoofdstuk ging over: • verschillende soorten handgereedschappen • handgereedschappen veilig gebruiken • elektrisch handgereedschap veilig gebruiken • vast opgestelde machines veilig gebruiken • de kolomboormachine veilig gebruiken • de slijpmachine veilig gebruiken.

62


Hoofdstuk 7

Elektriciteit Dit hoofdstuk gaat over veilig werken met elektriciteit. Het gaat over spanning, stroom en weerstand. En over de gevaren van werken met elektriciteit. Over hoe je je beschermt tegen gevaren van elektriciteit. En wat veilige spanning is. Het gaat ook over statische elektriciteit. En je kijkt naar wie wel en wie niet mag werken met elektriciteit. Je werkt aan verlichting aan het plafond. Er hangt een draad uit het plafond. Daarop moet de lamp worden aangesloten. Je buigt de draad naar je toe. Plotseling krijg je een schok. Je schrikt enorm en valt bijna van de ladder!

Opdracht 1 Wat gaat er mis?

Hoe kun je dit voorkomen?

Spanning, stroom en weerstand Bij elektriciteit kom je heel vaak de woorden spanning, stroom en weerstand tegen. We leggen uit wat deze woorden betekenen met 2 bakjes water.

63


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Als je de kraan opendraait, gaat het water stromen. Het loopt van het bakje met het hoogste peil naar het bakje met het laagste peil. Het water stopt als het in beide bakjes even hoog staat. Het verschil in hoogte laat het water dus stromen. Het hoogteverschil is hetzelfde als spanning bij elektriciteit. De spanning laat de stroom lopen. Als er geen spanning is, kan er geen stroom lopen.

Als het hoogteverschil tussen de bakjes water groot is, zal het water hard stromen. Als de spanning hoog is, loopt er veel stroom. Je noemt de hoeveelheid stroom de stroomsterkte. Als je de kraan een heel klein stukje opendraait, loopt het water heel langzaam. De weerstand is groot. Hoe groter de weerstand, hoe moeilijker het water erdoor kan. Voor elektriciteit geldt weer hetzelfde: hoe groter de weerstand, hoe kleiner de stroomsterkte. Bij elektriciteit hangt de weerstand af van de soort materiaal. De meeste metalen en vloeistoffen hebben weinig weerstand voor elektrische stroom. Je noemt deze materialen geleiders. Plastic, hout en rubber hebben veel weerstand voor elektrische stroom. Je noemt zo’n materiaal een isolator. Elektrische stroom kiest altijd de weg van de minste weerstand. De stroom stroomt dus door de koperen draden (geleider) en niet door het plastic omhulsel (isolator).

64


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Je geeft een elektrische spanning aan in volt. Je geeft de stroomsterkte aan in ampère. Je geeft de weerstand aan in ohm.

Opdracht 2 Waarvoor zorgt spanning bij elektriciteit?

Wat is stroomsterkte?

Schrijf 3 materialen op met veel weerstand.

De weerstand geef je aan in De elektrische spanning geef je aan in De stroomsterkte geef je aan in

Opdracht 3

Geef in de tekeningen met een rode lijn aan waar de stroom loopt. Stroomdoorgang door je lichaam Als er stroom door je lichaam gaat, kun je gewond raken. Hoe erg die verwonding is, hangt af van: • de stroomsterkte Hoe groter de stroomsterkte hoe gevaarlijker.

65


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

In het schema zie je de gevolgen van verschillende stroomsterktes. Een milliampère (mA) is het duizendste deel van een ampère. Sterkte van de stroom in milliampère (mA)

Gevolgen

0,2-2 mA

Licht prikkelend gevoel

2-10 mA

Sterker wordende spierkramp

10-20 mA

Grensstroomsterkte: je krijgt zo’n sterke kramp dat je niet meer kunt loslaten.

20-100 mA

Je ademhaling gaat moeilijk. Je kunt stikken als hulp te laat komt.

De stroomsterkte hangt af van de weerstand van je lichaam. Je lichaam heeft bijvoorbeeld minder weerstand als je zweet. Je huid laat dan makkelijker stroom door. Je vergroot je weerstand door schoenen met rubberen zolen te dragen. • hoelang de stroom door je lichaam gaat (tijdsduur) Hoe langer je onder stroom staat, hoe gevaarlijker het is. • de soort spanning Wisselspanning is gevaarlijker dan gelijkspanning. De spanning uit een stopcontact is wisselspanning. De spanning van een batterij of accu is gelijkspanning.

Wisselspanning.

Gelijkspanning.

• de weg die de stroom door je lichaam aflegt •

66

Stroom die alleen door je arm of je been gaat is minder gevaarlijk dan stroom die door je hele lichaam gaat. of je lichaam gezond en sterk is (goede lichamelijke conditie) Als je gezond bent, kun je iets meer verdragen.


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Opdracht 4 Wat betekent mA? Bij hoeveel mA bereik je de grensstroomsterkte? Bij hoeveel mA word je geĂŤlektrocuteerd? Hoe kun je zorgen dat je lichaam meer weerstand heeft?

De spanning uit een accu is wisselspanning/gelijkspanning. De spanning uit een stopcontact is wisselspanning/gelijkspanning. Veilige spanning Hoe lager de spanning, hoe lager de stroomsterkte. Dit geldt ook voor stroom die door je lichaam gaat. Onder een bepaalde spanning is de stroomsterkte zo laag dat je er niet aan doodgaat. Voor wisselspanning is dat 50 volt. Voor gelijkspanning is dat 120 volt. Je noemt dit veilige spanning.

Opdracht 5 Hoe lager de spanning, hoe lager/hoger de stroomsterkte. Wat is de veilige spanning bij wisselspanning? Wat is de veilige spanning bij gelijkspanning?

Opdracht 6

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

67


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

veilige/onveilige spanning

Gevaren van elektriciteit Elektriciteit kan gevaarlijk zijn. Je kunt erdoor gewond raken en er zelfs aan doodgaan. Schok Je kunt een schok krijgen van elektriciteit. Als de schok groot is, kun je doodgaan. Als de schok klein is, kun je schrikken. Je kunt dan bijvoorbeeld van de ladder vallen. Vlamboog Een vlamboog kan ontstaan bij kortsluiting of elektrisch lassen.

68


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Een vlamboog heeft 3 grote gevolgen: • Je kunt aan de hoge stroom doodgaan. • Je kunt je branden aan de vlamboog. • Je kunt je ogen beschadigen door de vlamboog. Brand of explosie Stroom zorgt altijd voor warmte. Denk maar eens aan een gewone gloeilamp. Die wordt heet als hij brandt. Pas dus extra op met brandbare stoffen in de buurt van elektriciteit. De warmte van elektriciteit kan makkelijk brand veroorzaken.

Opdracht 7 Waarom is een kleine schok gevaarlijk?

Welke gevaren heeft een vlamboog?

Hoe kan brand ontstaan door elektriciteit?

Opdracht 8 Zet een rode streep onder de tekening van de gevaarlijkste situatie. Zet een groene streep onder de tekening van de minst gevaarlijke situatie.

69


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Statische elektriciteit Het meest bekende voorbeeld van statische elektriciteit is als je haren overeind gaan staan. Statische elektriciteit ontstaat als 2 oppervlakten met een verschillende elektrische lading tegen elkaar wrijven. Dit kunnen vaste stoffen zijn. Of vloeistoffen. Hierbij kan een vonk of vlamboog ontstaan. De vonk of vlam kan een brandbaar of explosief gasmengel of een wolk stof ontsteken. Hierdoor ontstaat een brand of explosie. Je kunt statische elektriciteit in een gebouw beperken met bijvoorbeeld: • geleidende vloerbedekking • antistatische dope. Dit heet ook wel ASA (Anti Static Additive). Andere manieren waarop je statische elektriciteit kunt voorkomen: • door de stroomsnelheid van vloeistoffen laag te houden Zonder antistatische dope moet de stroomsnelheid onder 1 meter per seconde blijven Bij het vullen van tankauto’s moet deze zelfs onder de 0,5 meter per seconde blijven. • door de vloeistoffen in de opslagtank niet te ver naar beneden te laten vallen • door zo weinig mogelijk lucht in de tank te laten komen als je poeders vervoert Lucht bevat zuurstof. Die kan een explosie laten ontstaan. • door alle leidingen en apparaten op de juiste manier te aarden. Zoals verfspuiten en gritstralers. Overbodige elektrische lading stroomt dan weg naar de aarde. • door de aardleidingen aan te sluiten op het bestaande aardleidingnet.

Weet je? Bliksem is een voorbeeld van statische elektriciteit. Door een blikseminslag kan brand ontstaan.

Opdracht 9 Wat is statische elektriciteit?

Waarom kan statische elektriciteit gevaarlijk zijn?

70


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Opdracht 10 Doe deze opdracht samen. Heb je weleens statische elektriciteit gezien of gevoeld? Bespreek dit met elkaar. Wat gebeurde er?

Opdracht 11

met aarde/zonder aarde

met aarde/zonder aarde

Bescherming Wat moet je doen om je te beschermen tegen de gevaren van elektriciteit? • Plaats een afscherming of omhulsel. Je kunt dan niet bij de delen komen die onder spanning staan. • Breng isolatie aan. Door isolatie aan te brengen sluit je delen die onder stroom staan af. Dit doe je door er niet-geleidend materiaal omheen te doen. Dit niet-geleidende materiaal kun je er alleen af halen door het materiaal kapot te maken. Voorbeelden van isolatie zijn: – het rubberen handvat van een boormachine – het kunststof handvat van een geïsoleerde tang – de keramische draadhouders bij een hoogspanningsmast.

71


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Dubbele isolatie Dubbele isolatie is een isolatie binnen een isolatie. Een apparaat is dan 2 keer geĂŻsoleerd.

Opdracht 12 Welke 2 dingen kun je doen om je te beschermen tegen de gevaren van elektriciteit? 1. 2. Wat voor materiaal gebruik je om te isoleren?

Opdracht 13 Bekijk handgereedschap in het praktijklokaal. Welke voorbeelden van isolatie aan handgereedschap zie je? Schrijf 4 voorbeelden op.

Opdracht 14 Op welke spanning werkt deze boormachine?

Dit is een veilige/onveilige spanning. Deze boor is wel/niet dubbel geĂŻsoleerd.

72


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Bevoegdheden In de wet die NEN 3140 heet, staat wanneer je aan een elektrische installatie mag werken. Niet iedereen mag namelijk werken aan een elektrische installatie. In de wet staat dus wie dat wel en wie dat niet mag. Vakbekwaam persoon Een vakbekwaam persoon heeft veel verstand van elektra. Hij mag moeilijke en gevaarlijke werkzaamhedenaanelektrischeinstallaties uitvoeren. Bijvoorbeeld het aanleggen van nieuwe leidingen. Voldoende opgeleid persoon Een voldoende opgeleid persoon heeft verstand van elektra. Hij mag minder gevaarlijke werkzaamheden aan elektrische installaties uitvoeren. Bijvoorbeeld het wisselen van zekeringen. Hij krijgt hiervoor instructie van een vakbekwaam persoon. Leek Een leek is iemand die niet genoeg verstand van elektra heeft. Een leek mag dus niet aan elektrische installaties werken.

Opdracht 15 Wie mag dit doen? een gloeilamp verwisselen leek/voldoende opgeleid persoon/vakbekwaam persoon een elektromotor aansluiten leek/voldoende opgeleid persoon/vakbekwaam persoon een lichtschakelaar aansluiten leek/voldoende opgeleid persoon/vakbekwaam persoon een zekering vervangen leek/voldoende opgeleid persoon/vakbekwaam persoon Kabelhaspels en verlengkabels Kabelhaspels en verlengkabels hebben een maximale belasting. Als je de maximale belasting overschrijdt, kan de isolatie smelten. Er kan dan kortsluiting ontstaan.

73


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Als kabelhaspels en verlengkabels opgerold zijn, is de maximale belasting lager dan wanneer ze uitgerold zijn. Een opgerolde kabel wordt namelijk extra warm als er stroom door loopt. Op sommige kabels worden 2 maximale belastingen aangegeven. Het is een goede gewoonte om kabelhaspels altijd geheel uit te rollen. Verder staat op een kabelhaspel vaak aangegeven waarvoor je hem kunt gebruiken. En waar je hem kunt gebruiken. Bijvoorbeeld: • Niet in vochtige ruimten gebruiken. • Alleen voor huishoudelijk gebruik. Afgerold 3500 W, opgerold 1200 W. Je moet met kabelhaspels en verlengkabels ook oppassen dat je niet te veel apparaten aansluit.

Opdracht 16 Je krijgt van je begeleider een kabelhaspel. Kijk op het typeplaatje naar het verschil tussen opgerold en afgerold. Teken dit hierna na.

Leg uit wat de tekening betekent.

74


Hoofdstuk 7 Elektriciteit

Keuze-opdracht 17 Kies of overleg welke opdracht jij doet. • Wil je een onderzoek doen naar ongelukken met elektriciteit? Kies dan opdracht 17a. • Wil je een folder maken over hoe je vellig met elektriciteit omgaat? Kies dan opdracht17b.

Opdracht 17a Je gaat onderzoeken welke soorten ongelukken er kunnen gebeuren met elektriciteit. Zoek op internet naar informatie en plaatjes. Verwerk de informatie in een verslag. Dat mag op papier. Bijvoorbeeld op een poster. Het mag ook op de computer. Laat de informatie zien aan de groep.

Opdracht 17b Maak een folder over hoe je veilig omgaat met elektriciteit. Bedenk wat je in je folder wilt vertellen. Zoek plaatjes op internet of maak tekeningen of foto’s. Verwerk die in de folder. Laat je folder zien aan de groep. Dit hoofdstuk ging over: • spanning, stroom en weerstand • stroomdoorgang door je lichaam • veilige spanning • gevaren van elektriciteit • statische elektriciteit • bescherming tegen elektriciteit • wie er wel en niet aan een elektrische installatie mag werken • kabelhaspels en verlengkabels.

75


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.