DOEL > Je leert wat taal is en welke opvattingen er zijn over taal en denken.
v Verkennen
v Lees de paragraaf ‘Mens & taal’ (handboek, pp. 10-13) en beantwoord de vragen.
Pagina 10-11
1 ‘Taal vergroot de werkelijkheid.’
a Noem de verschillende manieren waarop taal de belevingswereld van de mens vergroot. R
b Bedenk voorbeelden uit je eigen leven bij elk van de manieren uit 1a T 1
2 Waarom is taal productief? R
3 Is er een relatie tussen het woord ‘school’ en het gebouw waar jij dagelijks naartoe gaat? Leg je antwoord uit. T 1
4 Bekijk de volgende taaluitingen en voorbeelden van communicatie. Zijn ze aangeboren of aangeleerd? T 1
a een papegaai die ‘lekker ding’ naar voorbijgangers roept b een baby die huilt c een ezel die balkt d een baby die ‘tatata’ brabbelt e een volwassene die ‘koetsjiekoetsjie’ tegen een baby zegt
5 Wat maakt menselijke taal uniek? Leg uit in je eigen woorden. T 1
Pagina 12-13
6 Waarom dacht men vroeger dat taal je wereldbeeld begrenst? R
7 Volgens Benjamin Lee Whorf hadden leden van de Hopi-stam een radicaal andere beleving van het concept tijd. Waarop baseerde Whorff dat? R
8 Denkt een spreker van het Chinees anders dan een spreker van het Nederlands? Licht je antwoord toe. T 1
v Woorden
9 Wanneer is taalwetenschap belangrijk en relevant? Bedenk zelf een voorbeeld. T 2 hypothese productief inheems ontkrachten iconisch sturingskracht instinctief gelijkstellen begrenzen vernuftig
v Verdiepen
10 ‘Niet alle talen hebben evenveel benamingen voor kleuren.’ Zouden sprekers van verschillende talen daarom op verschillende manieren de regenboog kunnen ervaren? Leg je antwoord uit. T 2
11 a Spel je eigen naam in gebarentaal. T 1 b Bedenk een iconisch gebaar waarmee je jezelf zou kunnen omschrijven. I
12 Met licht en de schaduw van je handen kun je een verhaal vertellen. Is dit een vorm van iconisch taalgebruik? Leg je antwoord uit. T 2
v Praktijk
13 In plaats van links en rechts gebruiken sprekers van het Tzeltal de windrichtingen om de positie en richting van dingen te bepalen.
a Beschrijf de route van de ingang van je school naar het lokaal waar je Nederlands hebt, zonder links en rechts te gebruiken. Gebruik in plaats daarvan: noord, oost, zuid en west I
b Heeft een routebeschrijving in windrichtingen invloed op hoe je een ruimte ervaart? Leg je antwoord uit. T 2
c Tegen welk probleem lopen Tzeltalsprekers aan als ze in een gesprek onderscheid willen maken tussen hun linkeren rechterhand? T 1
d Bedenk zelf een oplossing voor het probleem uit opdracht 13c I
v Heb je het leerdoel bereikt?
R Ik weet wat taal is en welke opvattingen er zijn over taal en denken.
T 1 Ik kan kenmerken van taal herkennen en toelichten.
T2 Ik kan de oorzaken van bepaalde taalverschijnselen verklaren en toelichten.
I Ik kan zelf de sturende werking van taal ontdekken aan de hand van een voorbeeld.
Sociale taalverschillen
DOEL > Je leert wat sociale taalverschillen zijn en waardoor ze veroorzaakt worden.
v Verkennen
v Lees de paragraaf ‘Sociale taalverschillen’ (handboek, pp. 34-37) en beantwoord de vragen.
Pagina 34-35
1 Wat is een sociolect? R
2 Wat wordt bedoeld met ‘klasse’? R
3 Waarom is het moeilijk te bepalen of taalverschillen tussen hoger- en lageropgeleiden daadwerkelijk te maken hebben met opleidingsniveau? T 1
4 a Welke taalverschillen zie je tussen jou en je ouders? Zijn er woorden die jij gebruikt die je ouders nooit zouden gebruiken? T 1
b Denk aan iemand die vijf jaar jonger of ouder is dan jij. Gebruikt hij of zij ook jongerentaal? T 1
c Vanaf en tot welke leeftijd wordt jongerentaal volgens jou gebruikt? T 2
Pagina 36-37
5 ‘Opvallend is dat veel woorden die in het Standaardnederlands negatief zijn, in straattaal een positieve betekenis krijgen.’
Bedenk twee woorden waarbij dit het geval is die niet in het handboek staan. T 1
6 Leg in je eigen woorden het verschil tussen sekse en gender uit. T 1
7 Hebben de volgende verschillen te maken met sekse of met gender? Licht je antwoord toe. T 1
a De talige gebieden in de hersenen zijn bij vrouwen groter dan bij mannen. Dat is wellicht de reden dat meisjes sneller zijn in taalverwerving dan jongens.
b In de jaren zestig dacht men dat meisjes sneller waren in de taalverwerving dan jongens, omdat zij meer binnen speelden en daardoor meer werden blootgesteld aan de taal van hun familie.
c Meisjes halen op school hogere cijfers op talen dan jongens. Misschien komt dat doordat jongens het stoerder vinden om goed te zijn in wiskunde en daarom minder aandacht besteden aan taal.
8 Er wordt wel gezegd dat er verschillen bestaan tussen mannen- en vrouwentaal. Welke verschillen zijn dit? R
9 Waarom is het lastig om algemene uitspraken te doen over taalverschillen tussen mannen en vrouwen? Noem drie redenen. R
10 Leg in je eigen woorden uit wat een idiolect is. T 1
v Verdiepen
11 a Spreekt iedereen in jullie klas hetzelfde sociolect of zijn er sociale taalverschillen binnen jullie klas? T 1
b Bespreek eventuele verschillen of bespreek hoe het kan dat iedereen hetzelfde sociolect spreekt. T 2
12 Denk aan iets leuks wat je onlangs hebt meegemaakt. Hoe zou je erover vertellen aan je vrienden, aan je ouders of in een formele situatie (school of werk)? Noem drie verschillen in register. T 2
v Praktijk
13 Bij het programma De TV kantine worden verschillende BN’ers door acteurs geïmiteerd.
a Waarom is het belangrijk voor de acteurs om het idiolect van BN’ers goed te bestuderen? T 2
b Voor deze opdracht werk je in tweetallen. Kies ieder een BN’er uit die heel anders spreekt dan jijzelf. Bestudeer zijn of haar taalgebruik. Kruip in de huid van de BN’er en bereid ieder een stukje van ongeveer één minuut voor waarin je ‘jezelf’ voorstelt. Houd jullie introducties voor elkaar. I
c Bespreek elkaars introductie. Was de ander overtuigend? Welke kenmerken van de taal van de BN’er wist je klasgenoot goed te vangen? En waar klonk zijn of haar eigen idiolect nog door? T 2
d Discussieer nu, in de rol van jouw BN’er, over de volgende stelling: ‘Het is belangrijk dat iedereen netjes ABN spreekt.’ I
v Woorden
beheersing extravagant gender generaliseren je handen dichtknijpen milieu onderhevig zijn aan sekse sociolinguïstiek variëteit
v Heb je het leerdoel bereikt?
R Ik weet wat sociale taalverschillen zijn en waardoor ze veroorzaakt worden.
T 1 Ik kan sociale taalverschillen herkennen en toelichten.
T 2 Ik kan de oorzaken van sociale taalverschillen vinden en verklaren.
I Ik kan zelf in een gegeven situatie sociale taalverschillen aanbrengen.
LECTRR
COMMUNICATIE
Communiceren doe je samen
DOEL > Je leert wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.
v Verkennen
v Lees de paragraaf ‘Communiceren doe je samen’ (handboek, pp. 52-55) en beantwoord de vragen.
Pagina 52-53
1 Uit welke drie elementen bestaat het basisprincipe van communicatie? R
2 Waarom kun je niet in je eentje communiceren? R
3 Wat wordt er bedoeld met: ‘zender en ontvanger zijn geen lege containers waar je zomaar van alles kunt uit halen en in gooien’? T 1
4 a Leg in je eigen woorden uit wat een referentiekader is en waarom iedereen een ander referentiekader heeft. T 2
b Bedenk een voorbeeld uit je eigen leven waarbij een spreker of schrijver geen rekening hield met jouw referentiekader. Wat was het effect? T 2
5 Zijn communicatiemiddel en medium hetzelfde? Leg uit. T 2
Pagina 54-55
6 Waarom is het belangrijk om het communicatiedoel van een ander te kunnen herkennen? T 1
7 Geef aan wat het communicatiedoel is van: T 1
a de klassieke ‘welles-nietesdiscussie’ ; b achtergrondmuziek in een winkel of wachtkamer ; c alleen de emoji ‘huilend van het lachen’ in een appje ; d de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
8 a Welke elementen bepalen de context van een boodschap? Noem er zes. R b Welke van deze factoren kun je als spreker of schrijver zelf beïnvloeden om je boodschap zo goed mogelijk te laten overkomen? T 2
9 Waarom is communicatie een doorlopend proces? Leg uit in je eigen woorden. T 2
v Vaardigheden
Mondelinge vaardigheid
10 Je hebt je rapport gekregen en neemt het mee naar huis om te bespreken met je ouders.
a Wat is jouw communicatiedoel? T 1
b Hoe zal het referentiekader van jouw ouders verschillen met dat van jou? Hoe ga je hiermee om? T 2
c Hoe kun je de context zo goed mogelijk naar jouw hand zetten voordat je het gesprek begint? T 2
11 a Vorm drietallen en beantwoord de vraag : ‘Hoe kom ik zo snel mogelijk naar ?’ I
v Verdeel de volgende drie rollen: één persoon informeert, de tweede probeert stellig te overtuigen en de derde activeert.
v Neem voor jezelf 2 minuten de tijd om te bedenken wat je gaat zeggen.
v Ga in gesprek / discussie en beantwoord de vraag vanuit jouw rol.
b Wat viel je op tijdens het gesprek? T 2
Schrijfvaardigheid
12 Kies een van de volgende opdrachten en schrijf een tekst van minimaal 150 woorden. Verzin ook een pakkende titel die past bij het tekstdoel. I
A Schrijf een recept voor miscommunicatie compleet met ingrediëntenlijst en te volgen stappen.
B Vergelijk de voor- en nadelen van het hebben van een mening.
C Prijs ‘spreken is zilver, zwijgen is goud’ aan als de beste manier om te communiceren.
D Beschrijf een grappig, spannend of droevig voorval van gebrek aan aandacht.
E Schrijf een uitnodiging om je aan te melden voor de ‘Club voor Zinloze Communicatie’.
13 Kijk nog eens naar de tekst die je geschreven hebt. Welke non-verbale elementen zou je eraan kunnen toevoegen zodat de tekst nog meer of beter informeert, beschouwt, overtuigt, activeert of amuseert? I
Leesvaardigheid
14 a Lees onderstaande tekst. Wat is op het eerste gezicht het belangrijkste doel van de tekst? T 1
b Op welke punten sluit jouw referentiekader als lezer niet aan op dat van de schrijver? T 1
c De tekst komt uit Gedichten 1938–1970 van Cees Buddingh’. Hoe verandert hierdoor de context? T 2
d Probeer met de informatie uit het gedicht op internet te achterhalen waarom de betreffende vergadering is afgelast. I
dordrecht, 25 november 1963 l.s.
wegens de gebeurtenissen in amerika gaat de ouderavond vandaag niet door de avond wordt nu gehouden op maandag 9 december (over veertien dagen) ook weer in de meerpaal om acht uur de oudercommissie
Uit: cees buddingh ’, Gedichten 1938–1970 De Bezige Bij (1971).
Ode aan de scheidsrechter
Naar: michiel de hoog , De Correspondent, 5 maart 2019
1 Scheidsrechter in het profvoetbal kun je gerust een beroep voor masochisten noemen. In de tijd waarin opgemerkt worden hét bewijs is van succes, streven scheidsrechters naar het tegenovergestelde: anonimiteit. Als zij het goed doen, praat niemand over hen. Als niemand over hen praat, doen ze het goed. Het vervelende is alleen dat dit doel nagenoeg onbereikbaar is. Scheidsrechters moeten in fracties van seconden en tijdens zware fysieke inspanningen de acties van topvoetballers toetsen aan spelregels die dusdanig vaag zijn dat ze voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om onder hoge druk de juiste beslissingen te kunnen nemen — en om zo min mogelijk in de belangstelling te staan — ontwikkelde scheidsrechter Dennis Higler gedragsregels.
2 Het woord ‘niet’ is taboe Voor elke wedstrijd — in Nederland of in het buitenland — neemt Higler met zijn drie assistenten de wijze van communiceren door. Scheidsrechter en assistenten staan met elkaar in contact via een headset om elkaar te coachen, te corrigeren en aan te vullen. Wat Higler wil, is dat zijn assistenten het woord ‘niet’ of ‘geen’ vermijden. ‘Als je zegt “no goal, no goal ” kan het woordje “no” wegvallen’, zegt Higler. ‘Omdat we door elkaar praten, of omdat de ontvangst van de zender in het stadion niet goed is. Of beide. Dat kan gebeuren, soms is de situatie chaotisch.’ Nu is het dus: ‘speel door’, ‘verder’, ‘niks’, of wat in het hoofd van de assistent opkomt. Zolang het maar geen ontkennende zin is.
3 Afstand tot actie
In zijn eerste jaren stond Higler heel dicht op de bal, ‘ook om te laten zien hoe fit ik was’. Dat lijkt nuttig: hoe dichterbij je bent, hoe beter je ziet wat er gebeurt. En scheidsrechters kregen en krijgen vaak het verwijt te ver van de overtreding verwijderd te zijn. In veel gevallen is dichtbij staan echter juist een nadeel, want je verliest het zicht op de context van een situatie. Ook reageer je wellicht te laat als het spel zich verplaatst naar een andere plek. Scheidsrechters moeten de spelsituaties waarnemen, maar ook anticiperen op wat er gaat gebeuren.
4 Wapen van de scheidsrechter: mimiek Met de Rotterdamse coach Jorrit Rogaar ging Higler aan de slag met zijn ‘non-verbaliteit’. Rogaar filmde vier wedstrijden en samen keken ze hoe Higler zijn ingrepen overbracht en hoe hij overkwam. Een ding wat Rogaar opviel: Higler gebaarde ‘te klein’. ‘Bijvoorbeeld het gebaar waarmee hij zei dat iets klaar moest zijn: als je je handen voor je borst houdt en ze horizontaal uit elkaar laat gaan. Dat moest hij breder en duidelijker doen’, zegt Rogaar, telefonisch. Ook het overleg van Higler met zijn assistent moest anders, vond Rogaar. ‘Vaak ging hij recht tegenover hem staan. Dan leek het alsof ze het met elkaar oneens waren. Dat ondermijnt zijn gezag. Wat je moet doen: zijlings naast je collega staan. Dat straalt “overleg” uit, wat ze ook doen.’ Wat nog meer opviel: Higler keek spelers niet aan als hij kaarten uitdeelde of hen toesprak. En soms keek hij spelers juist te lang aan, waardoor ze konden denken dat er ruimte was voor discussie. Ook deed hij te geërgerd tegen spelers, wat weer irritatie bij hen opwekte. ‘Je zit dan in een negatieve spiraal.’ Dat is allemaal anders, nu. Higler probeert minder snel boos te worden en minder streng te kijken. Dat lukt niet altijd, ‘want mijn wenkbrauwen zijn nu eenmaal zoals ze zijn’, zegt hij. ‘Maar ik kan mijn mimiek wel aanpassen. Meer lachen, kalmer zijn, de speler laten uitrazen. Ben je klaar? Ja? Goed. Hier is je gele kaart.’
5 Kritiek is de regel Zo zijn er, zo blijkt na enkele gesprekken met Higler, nog veel meer dingen die scheidsrechters doen en doordenken. De kledingkeuze, de keuze voor het fluitje, de frequentie (‘tuut-tuut-tuut’) en felheid (‘tuuuuuuut’) van het fluiten en doordachte kwinkslagen.
6 Kritiek op hem is de regel. Ook bij PSVFeyenoord was het weer raak: PSV-trainer Van Bommel maakte continu in woord en gebaar zijn ongenoegen of walging duidelijk over Higlers beslissingen, vloog regelmatig uit zijn stoel om woest zijn beklag te doen. ‘Misschien’, zegt Higler, ‘denken ze ons daarmee te beïnvloeden. Misschien lijkt het alsof ze voor hun ploeg opkomen. Maar je kweekt een sfeertje tegen de scheidsrechter. Je verhoogt de druk, je maakt het werk van de scheidsrechter moeilijker. Uiteindelijk heeft iedereen daar last van.’
Leesvaardigheid
v Lees de tekst ‘Ode aan de scheidsrechter’ en beantwoord de vragen.
15 Wat wordt er bedoeld met de eerste zin van alinea 1 ? T 1
16 Welke vorm van miscommunicatie komt aan de orde in alinea 2? T 1
17 Citeer de zin uit alinea 3 waaruit blijkt dat een scheidsrechter zijn beslissingen het beste kan baseren op de omstandigheden waarin een overtreding plaatsvindt. T 2
18 In alinea 4 komen verschillende vormen van non-verbaliteit voor. Noem er vier. T 1
19 ‘Uiteindelijk heeft iedereen daar last van.’ (regels 95-96) Waarvan krijgt iedereen last en waarom? T 2
v Woorden
20 Wat is volgens jou het doel van de schrijver met deze tekst? Leg uit. T 2 anticiperen op beklag doen dusdanig fractie kwinkslag masochist ode voor meerdere uitleg vatbaar
v Praktijk
21 Een bekende kreet in de communicatiewereld is ‘The medium is the message.’ Volgens deze opvatting is het gekozen medium niet alleen van invloed op de boodschap. Het is zó bepalend voor de boodschap, dat het zelf de boodschap ís. Als je dezelfde inhoud via een ander medium communiceert, krijg je volgens deze opvatting dan ook een andere boodschap.
Doe een korte casestudy. Het leven van beroemde, belangrijke of interessante mensen kan in allerlei media verpakt worden om te delen met een groter publiek. De inhoud blijft in alle gevallen hetzelfde, maar de boodschap verschilt. Bedenk welk beroemd persoon je wilt onderzoeken en kies twee van onderstaande media. Hoe legt het ene medium het leven vast en hoe het andere? Hoe verschilt de boodschap hierdoor? I
v documentaire v persoonlijk dagboek v biografie v biografische film v autobiografie v anders, namelijk … v vlogs
v Heb je het leerdoel bereikt?
R Ik weet wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.
T 1 Ik kan de elementen van het communicatieproces herkennen en benoemen.
T 2 Ik kan uitleggen op welke manier een bepaald element het communicatieproces beïnvloedt en uitingen hierop aanpassen.
I Ik kan zelf nieuwe voorbeelden vinden van (mis)communicatie of uitingen bedenken waarin ik doelmatig de elementen van communicatie inzet.
Onderwerp & hoofdgedachte
DOEL > Je oefent met het herkennen van onderwerp en hoofdgedachte.
v Verkennen
v Lees de paragraaf ‘Onderwerp & hoofdgedachte’ (handboek, pp. 56-57) en beantwoord de vragen.
1 Waarom is het belangrijk om bij communicatie je boodschap goed te formuleren? T 2
2 Stel, je bent op een feestje en ‘valt midden in een gesprek’.
a Wat doe je om erachter te komen waarover het gesprek gaat? T 1
b Beschrijf wat er gebeurt op het moment dat je geen aansluiting vindt in een gesprek. T 2
3 a Bedenk zelf een mogelijke hoofdgedachte bij het onderwerp: voetballen op kunstgras. I
b Bedenk ook twee deelonderwerpen. Oriënteer je op het onderwerp als je er niet genoeg vertrouwd mee bent. I
4 Bekijk de advertentie linksonder.
a Welke onderdelen springen het meest in het oog? T 1
b Hoe zijn de makers slim omgegaan met voorkeursplaatsen? T 2
c Wat is de belangrijkste boodschap van de advertentie? T 2
5 Hoe kun je de hoofdgedachte achterhalen als deze niet letterlijk wordt vermeld? R
v Vaardigheden
Mondelinge vaardigheid
6 Docenten geven op verschillende manieren aan waarover een les zal gaan. Denk aan de docenten bij jou op school. Wie kondigt volgens jou op een handige manier het onderwerp van de les aan? Leg uit waarom. T 2
7 Bekijk een online nieuwsvideo, bijvoorbeeld op nu.nl of nos.nl.
a Noteer de titel, de datum en de bron. T 1
b Wat zijn het onderwerp, de deelonderwerpen en de hoofdgedachte? T 1
c Waar in het bericht vond je onderwerp, hoofdgedachte en de deelonderwerpen? T 1
8 Werk in tweetallen. Het onderwerp is: ‘communicatie tussen leraren en leerlingen’.
a Vertel elkaar je mening of gedachten hierover. T 1
b De ander vertaalt deze mening of gedachte in zijn eigen woorden. Dat noem je parafraseren T 2
c Stel je de volgende, onwaarschijnlijke situatie voor: je staat in de lift met de rector en deze vraagt je naar je mening over communicatie tussen leraren en leerlingen. Wat zeg je en hoe kun je je mening tijdens de 15 seconden van het liftritje zo goed mogelijk overbrengen? I
Schrijfvaardigheid
9 In de volgende tekst ontbreken een titel, inleiding en tussenkopjes per alinea.
a Lees de tekst en bepaal wat het onderwerp en de hoofdgedachte zijn. T 1
b Bedenk zelf een titel en inleiding waaruit het onderwerp en de hoofdgedachte duidelijk worden. I
c Bedenk per alinea een tussenkopje dat het betreffende deelonderwerp aankondigt. I
d Bedenk nu zelf een alternatieve hoofdgedachte bij het onderwerp van deze tekst. I
e Bedenk ook drie deelonderwerpen bij je alternatieve hoofdgedachte. I
f Schrijf een tekst van 100–150 woorden met de informatie uit opdracht d en e Maak gebruik van voorkeursplaatsen om je onderwerp en hoofdgedachte duidelijk te maken. I
1 Je wilt best alle verhalen over zijn vervelende familie, emotionele rompslomp of fysieke kwaaltjes aanhoren, maar als hij dan op jouw verhalen afwezig reageert of alles meteen weer op zichzelf betrekt (neehee, mijn relatie is niet hetzelfde als de jouwe) houdt het een keer op. Niets vermoeiender dan eenrichtingsverkeer.
2 Er zijn vriendschappen in allerlei soorten en maten, en er is niks mis met vrienden waar je alleen af en toe mee naar de film gaat of sport. Maar van echt goede vrienden mag je verwachten dat ze voor je klaarstaan. Dus als ze dat niet doen, kun je je afvragen wat je echt aan ze hebt.
3 Dit is eigenlijk teken nummer 1 dat er iets niet goed zit in je vriendschap: wanneer je steevast blij bent dat hij weer weggaat. Een ding is zeker: dan kost het je meer energie dan het je oplevert.
4 Ruzie hoeft natuurlijk helemaal niet slecht te zijn. Net als in een relatie kan het de lucht enorm klaren wanneer er af en toe iets ontploft. Maar dat effect heb je alleen wanneer een ruzie gaat over wezenlijke dingen. Als jullie de hele tijd kleine irritaties hebben, gaat al dat negatieve gedoe onder je huid zitten.
5 Sommige mensen zijn nogal gevoelig, en er is niks op tegen om je kritiek voorzichtig te brengen. Maar uiteindelijk moet je elkaar in een goede vriendschap wel kunnen vertellen dat je vindt dat de ander een fout maakt, gewoon omdat je vindt dat hij het beste verdient.
6 Terloops vertelt ze je dat ze het ook even met die andere vriendin heeft gehad over jouw relatieproblemen. Huh? Heeft ze dat zomaar met iemand anders besproken? Jullie waren toch oud en wijs genoeg om niet meer letterlijk ‘niet doorvertellen hoor’ te hoeven zeggen of het ik-doe-mijn-mond-op-slot-engooi-de-sleutel-weg-gebaar te hoeven maken? Een goede vriendin snapt wanneer ze iets voor zichzelf moet houden.
7 Het lijkt een klein dingetje, zeker wanneer je verder heel blij met haar bent, maar geef toe: stiekem irriteert dat zuinige gedoe je behoorlijk. Want waarom doet ze toch iedere keer zo moeilijk over geld? (Uiteraard maakt het verschil als ze het echt niet breed heeft. Maar dan nog is het niet sympathiek als ze jou steeds de rekening laat betalen of dat Tikkie ‘vergeet’.)
8 Er zijn een paar belangrijke elementen in een vriendschap, maar misschien is respect wel de allerbelangrijkste. Hoe kun je je ooit veilig voelen bij een vriend wanneer je er niet op vertrouwt dat hij jou en je keuzes respecteert? Heel veel vervelende kantjes van een vriendschap zijn best overkomelijk (al was het maar omdat je zelf ook niet perfect bent), maar bij deze is het code rood.
Naar: Dorien Vrieling, happinez.nl
Welk opvoedboekje houdt AI Barbie erop na?
1 Je hart uitstorten bij Pepper, Zora, Hello Barbie, Alice, Sam, Kayla, iCat, Paro of Robear?
Voor sommige kinderen de normaalste zaak van de wereld. Met de opkomst van artificiële intelligentie (AI), machine learning en gezichts-, spraak- en gevoelsherkenningstechnologie zijn onze robotvrienden een stuk geavanceerder geworden. Maar welk opvoedboekje houdt dit slimme speelgoed er eigenlijk op na?
2 Gesprekspartner zonder bewustzijn Door toepassingen in de ouderenzorg en het onderwijs wordt het ethische debat over gezelschapsrobots al enige tijd gevoerd. Zo staat de sociale meerwaarde van interactief robotcontact ter discussie. Robots kunnen slechts begrip en empathie simuleren en zouden daarmee onderdoen voor ‘echt’ menselijk contact. Ook zijn er zorgen over de manier waarop sociale robots onze eigen communicatie veranderen.
3 Anderen wijzen er juist op dat sociale robots waardevolle communicatie kunnen stimuleren, en dat we andere kaders en categorieën nodig hebben om naar deze nieuwe vormen van interactie te kijken. Zo blijkt uit onderzoek dat kinderen hun robotvrienden in categorieën plaatsen tussen ‘levend’ en ‘niet levend’ in. Ook worden robots ingezet om kinderen met autisme te helpen bij het leggen van contact.
4 Gek genoeg wordt dit debat — op een aantal privacyzorgen na — niet gevoerd wanneer het gaat om slim speelgoed. Terwijl het Internet of Toys een opkomende markt is die de identiteitsontwikkeling en socialisatie van jonge kinderen beïnvloedt.
5 Smart toys en ontwikkeling kind In de media wordt uitvoerig gewaarschuwd voor slimme barbies die gehackt kunnen worden, gesprekken afluisteren, data verzamelen en beeldopnames maken. Maar ouders kunnen er zelf ook wat van. Sommige vaders en moeders houden hun kroost 24 / 7 in de smiezen met hun eigen slimme speeltjes zoals trackingapps en knuffelberen met ingebouwde camera’s. Opvoedkundigen zijn bezorgd of kinderen nog wel hun grenzen durven te verkennen en fouten durven te maken als zij zich niet meer ongezien kunnen wanen. Het actuele debat over smart toys richt zich dus voor-
namelijk op privacy. ‘Big Barbie is watching you’ hebben we daardoor aardig op onze radar, maar hoe zit het eigenlijk met ‘Big Barbie is judging you’?
Kid: ‘I feel shy trying to make new friends.’ Barbie: ‘Feeling shy is nothing to feel bad about. Just remember this, you made friends with me right away.’
6 Blijkbaar heeft AI Barbie uitgesproken ideeën over vriendschap, wat de vraag oproept over welke onderwerpen Barbie zich nog meer uitlaat. Wat zou ze bijvoorbeeld antwoorden als je vraagt of ze in God gelooft. Of belangrijker: wat vinden de programmeurs dat AI Barbie moet antwoorden wanneer een kind vraagt of ze in God gelooft?
7 De reacties die in smart toys zijn geprogrammeerd bevatten indirect morele waardeoordelen over de wereld om ons heen. Deze beïnvloeden de manier waarop kinderen hun identiteit ontwikkelen.
8 Hoe opvoedkundig verantwoord ? Als ouders een AI Barbie of AI Cayla aanschaffen, halen ze dus niet alleen een pratende pop in huis, maar ook een AI-opvoedboekje waarmee ze moeten samenwerken. Maar hoe opvoedkundig verantwoord is dat boekje en wie bepaalt dat? Nu bestaan over weinig onderwerpen zoveel meningsverschillen als over opvoeding. Op dit moment staat bijvoorbeeld de opvoedstijl van de curlingouders ter discussie. Dat zijn ouders die — net als in de curlingsport — alle obstakels voor hun kinderen uit de weg ruimen. Pedagogen vrezen dat kinderen zich daardoor niet kunnen ontwikkelen tot veerkrachtige volwassen die kunnen omgaan met frictie. Als frictie gezond is voor onze ontwikkeling, moet er dan ook slim speelgoed op de markt komen dat af en toe tegenspreekt?
9 Over het opvoedboekje van slim speelgoed en de manier waarop AI intervenieert in de relatie tussen ouders en kinderen is nog weinig bekend. In het AI AI Barbie-project doen Stefania Druga en het Creative Learning Lab van Waag daarom onderzoek naar wat er gebeurt als je AI Barbie met verschillende opvoedstijlen programmeert. Hoe voorspelbaar is AI Barbie en wordt ze autoritair of meer laissez-faire? Oftewel, blijft er voor kinderen genoeg ruimte over voor een fantasierijke manier van spelen?
Leesvaardigheid
v Lees de tekst ‘Welk opvoedboekje houdt AI Barbie erop na?’ en beantwoord de vragen.
10 Wat is het onderwerp van de tekst? T 1
11 Welk probleem wordt er in alinea 1 aan de orde gesteld? T 1
12 Welk voordeel van gezelschapsrobots wordt in de tekst genoemd? T 1
13 In alinea 5 is een gesprekje tussen een kind en AI Barbie als voorbeeld opgenomen. Wat moet dit voorbeeld duidelijk maken? Leg uit in je eigen woorden. I
v Woorden
14 Bedenk zelf een kopje dat zou passen boven alinea 9. I
15 Omschrijf in je eigen woorden de hoofdgedachte van deze tekst. T 2
v Praktijk
16 Komt de boodschap van je school goed over online?
a Bekijk de homepage van jullie schoolwebsite. Waar gaat je aandacht voornamelijk naar uit? T 1
b Wat is het motto of de slogan van jullie school? Of wat is de belangrijkste missie of visie? T 1
c Vergelijk je antwoorden bij a en b : is de hoofdboodschap van je school makkelijk terug te vinden op jullie website? T 2
d Hoe zou je de boodschap van je school (nog beter) kunnen weergeven zodat je deze gemakkelijk herkent? Ontwerp hiervoor zelf een nieuwe homepage. Je kunt deze tekenen op papier of maak eventueel gebruik van een ontwerpprogramma als WordPress. I
v Heb je het leerdoel bereikt?
R Ik weet wat onderwerp en hoofdgedachte zijn en wat voorkeursplaatsen hiervoor zijn.
T 1 Ik kan een onderwerp en hoofdgedachte in een tekst of uiting herkennen.
T 2 Ik kan in mijn eigen woorden omschrijven wat de hoofdgedachte van een tekst of uiting is en bijzonderheden over het onderwerp en de hoofdgedachte herkennen.
I Ik kan zelf een hoofdgedachte en deelonderwerpen bedenken of de hoofdgedachte van een bestaand(e) tekst(gedeelte) of uiting in een of enkele zinnen samenvatten. artificieel autoritair empathie ethisch frictie laissez-faire oriënteren parafraseren rompslomp socialisatie
LITERATUUR
Alles is maakbaar 1700–1800
DOEL > Je leert wat verlichtingsideeën zijn en hoe deze in de literatuur vorm krijgen.
v Verkennen
v Lees de paragraaf ‘Alles is maakbaar’ (handboek, pp. 202-207) en beantwoord de vragen.
Pagina 202-203
1 a Waarom was opvoeding zo belangrijk in de tijd van de verlichting? T 1
b Waarom was Van Alphen vernieuwend? Noem drie dingen. R
c Wat is volgens jou het belangrijkste verschil tussen de opvoeding in de 18de eeuw en nu? T 2
2 Tijdens de verlichting ging men ervan uit dat je met denken de werkelijkheid kunt begrijpen en vormgeven.
a Wie of wat staat er in dit gedachtegoed centraal? T 2
b Hoe verschilt het verlichtingsdenken met dat van de renaissance en de middeleeuwen? T 2
c Waarom is de term staatsinrichting tijdens de verlichting ontstaan? T 2
Pagina 204-205
3 Wat is de belangrijkste les die Langendijk met Het wederzyds huwelijksbedrog aan het publiek wil meegeven? T 1
4
v Woorden
behaagziek belerend conform humanist icoon imaginair moraal pedagogiek proefondervindelijk spectator
5
Lees het fragment uit Sara Burgerhart over de worsteling tussen Sara en R.
a Uit welke zin blijkt dat R. zich ook bij andere vrouwen op deze wijze gedragen heeft? T 1
b Hoe reageerden die vrouwen kennelijk? T 1
c Citeer een zin waaruit blijkt dat Sara twijfelt over haar tegenstand. T 1
d Wordt Sara hier afgeschilderd als een sterke vrouw? Leg je antwoord uit. T 2
e Hoewel R. duidelijk een schurk is, heeft Sara volgens Wolff en Deken de situatie ook aan haarzelf te wijten. Zou je dat tegenwoordig ook nog zo kunnen zeggen? Leg je antwoord uit. I
Pagina 206-207
a Noem drie middelen waarmee kennis tijdens de verlichting werd gedeeld. T 1
b Tegenwoordig hebben we internet. Vind jij het belangrijk om zelf parate kennis te hebben of kun je beter investeren in digitale zoekvaardigheden? Leg je antwoord uit. T 2
v Verdiepen
6 Lees het gedicht ‘Ik ben lekker stout’ van Annie M. G. Schmidt.
a Welke boodschap lees je in dit gedicht? T 1
b Benoem de verschillen én overeenkomsten tussen ‘Ik ben lekker stout’ en ‘De pruimenboom’ van Van Alphen. Let zowel op de inhoud als de vorm. T 1
c Wat voor soort wereld met wat voor soort mensen heeft Van Alphen voor ogen met ‘De pruimenboom’? En Schmidt met ‘Ik ben lekker stout’? T 2
d Denk je dat teksten met een morele les invloed hebben op de vorming van kinderen? Leg je antwoord uit. T 2
Ik ben lekker stout
Ik wil niet meer, ik wil niet meer!
Ik wil geen handjes geven!
Ik wil niet zeggen elke keer: Jawel mevrouw, jawel meneer... nee, nooit meer in m’n leven!
Ik hou m’n handen op m’n rug en ik zeg lekker niks terug!
Ik wil geen vieze havermout, ik wil geen tandjes poetsen!
Ik wil lekker knoeien met het zout, ik wil niet aardig zijn, maar stout en van de leuning roetsen en schipbreuk spelen in de teil en ik wil spugen op het zeil!
En heel hard stampen in een plas en dan m’n tong uitsteken en morsen op m’n nieuwe jas en ik wil overmorgen pas weer met twee woorden spreken!
En ik wil alles wat niet mag, de hele dag, de hele dag!
En ik wil op de kanapee met hele vuile schoenen en ik wil aldoor gillen: nee! En ik wil met de melkboer mee en dan het paardje zoenen. En dat is alles wat ik wil en als ze kwaad zijn, zeg ik: Bil!
annie m.g. schmidt
Uit: Ik ben lekker stout. De Arbeiderspers (1955).
v Praktijk
7 Je gaat zelf een verlichtingstekst schrijven. Kies een van de onderstaande opdrachten. I
A Schrijf een kindergedicht in de traditie van Van Alphen. Zorg voor een duidelijke moraal, die aansluit bij de huidige tijd. Je gedicht is geschreven in de ik-persoon, vanuit het perspectief van een kind en omvat minimaal tien rijmende regels.
B Schrijf in plaats van een briefroman een korte scène in appjes. Bedenk drie personages, een setting en een probleem. Schrijf je scène in ongeveer twintig appjes.
C Schrijf een pagina uit een imaginair reisverhaal waarin duidelijke kritiek op je eigen tijd verwerkt zit. Schets een voorbeeldwereld of een spiegelwereld waarin je negatieve elementen uitvergroot. Je fragment is geschreven in de derde persoon vanuit het perspectief van een bezoeker uit Nederland. Schrijf ongeveer 250 woorden.
v Heb je het leerdoel bereikt?
R Ik weet wat het wereld- en mensbeeld in de verlichting zijn en hoe deze in literatuur vorm krijgen.
T 1 Ik kan het wereld- en mensbeeld van de verlichting herkennen in literatuur en benoemen.
T 2 Ik kan met betrekking tot het wereld- en mensbeeld van de verlichting verbanden leggen tussen verschillende teksten en tijden.
I Ik kan zelf onderzoek doen naar het wereld- en mensbeeld van de verlichting in literatuur en deze ideeën vormgeven in een literaire tekst.