Inhoud deel 1-A
hoofdstuk 1
Meer dan één taal
1 Welke talen spreek je? 8 gesprek voeren
2 De taal waar je vandaan komt 14 titel en inleiding
3 Straattaal 18 alinea en tussenkopje
4 Meertaligheid 22 verkennend en intensief lezen
hoofdstuk 2
De kracht van verhalen
1 Een goed verhaal 40 anekdote ver tellen
2 Sterk verhaal en broodje aap 46 woorden en betekenissen ( 1 )
3 Reclameverhalen 50 woorden en betekenissen (2 )
4 Mensen en verhalen 54 woordenboek gebruiken
7 Woorden bij hoofdstuk 2 68 spreken lezen
schrijven school woorden
5 Praten met iemand die er niet is 26 schrijven voor je lezer
6 Taal op school 32 vragen beantwoorden
7 Woorden bij hoofdstuk 1 36
5 Een goede smoes schrijven 58 schrijven in stappen
6 Het verhaal in een schoolboek 64 begrippen leren
cursus
Verhalen en gedichten
1 Je eigen leeservaringen 72
2 Soorten boeken 76
3 Portfolio 80
Woorden bij les 1, 2 en 3 84
4 Boeken kiezen 86
5 Hoofdpersoon en motor 90
6 Portfolio 94
Woorden bij les 4, 5 en 6 98
7 Bespreken en beoordelen 100
8 Spanning 104
9 Portfolio 108
Woorden bij les 7, 8 en 9 112
cursus
Spelling en grammatica
1 Zelfstandig naamwoord en lidwoord 116
2 Bijvoeglijk naamwoord 120
3 Trappen van vergelijking 124
Woorden bij les 1, 2 en 3 128
4 Werkwoorden 130
5 Persoonsvorm en onderwerp 134
6 Persoonsvorm tegenwoordige tijd 138
Woorden bij les 4, 5 en 6 142
7 Meervoudsvormen op -s en -’s 144
8 Meervoudsvormen op -en 148
9 Meervoudsvormen op -ieën, -iën en -eeën 152
Woorden bij les 7, 8 en 9 156
Welke talen spreek je?
d o e l Je leert hoe je op een goede manier een gesprek met elkaar voert.
Met wie kun jij goed gesprekken voeren?
En met wie niet of een beetje? Kruis aan. t 1
Met mijn vader of moeder
◻ goed ◻ een beetje ◻ niet goed
Met mijn broer of zus
◻ goed ◻ een beetje ◻ niet goed
Met vrienden
◻ goed ◻ een beetje ◻ niet goed
Met onbekende volwassenen
◻ goed ◻ een beetje ◻ niet goed
Met een leraar die ik aardig vind
◻ goed
een beetje
niet goed
Waarom is het soms moeilijk om een gesprek te voeren? t 2
Welke talen spreken Jerzy en Iris? t 1
jerzy Taal 1 Taal 2
iris Taal 1 Taal 2
Kies tussen ‘wel’ of ‘niet’ en maak de zin af. t 2
Ik vind het wel / niet een goed gesprek, want v
Lees nu de informatie bij BELANGRIJK
Maak de zin af . r
Je begrijpt elkaar beter in een gesprek, als v
Lees het gesprek bij V OORBEELD
In het gesprek bij voorbeeld legt Jerzy soms iets uit
om ervoor te zorgen dat Iris hem begrijpt. Onderstreep in het gesprek twee zinnen wanneer hij dat doet. t 1
Bedenk een vraag die Jerzy zou kunnen stellen na de laatste opmerking van Iris. t 2
Gesprek voeren belangrijk
Als mensen met elkaar praten, voeren ze een gesprek.
Door tijdens een gesprek goed op elkaar te letten, begrijp je elkaar beter.
v Als je spreekt :
v kijk je de ander aan.
v let je op of de ander snapt wat je zegt.
v gebruik je woorden en zinnen die de ander begrijpt.
v Als je luistert :
v kijk je de ander aan.
v laat je af en toe merken dat je het begrijpt door te knikken of iets te zeggen. (echt? oh ja, snap ik, etc.)
v laat je merken als je iets niet snapt en je stelt dan een vraag.
v In een gesprek ben je om de beurt spreker en luisteraar.
voorbeeld
jerzy Wij spreken thuis Pools en Nederlands.
iris Oh ja?
jerzy Ja, mijn vader is Pools en mijn moeder is Nederlands. Ze hebben elkaar hier ontmoet.
iris Ah zo. Kun je ook iets in ’t Pools zeggen?
jerzy Dzie´ n dobry. Dat betekent goedendag.
iris Hagoeie.
jerzy Huh? En wat betekent dat dan?
iris Ook goedendag. Mijn familie woont in Friesland.
8 9
Mensen laten op allerlei manieren merken of ze wel of niet met je willen praten. Hieronder staan verschillende signalen. Zet er een + of – voor. t 1
+ de ander wil graag met je praten – de ander wil liever niet met je praten
De ander kijkt steeds om zich heen en niet naar jou.
De ander glimlacht regelmatig naar je.
De ander stelt vragen aan jou.
De ander kijkt steeds op zijn of haar horloge.
De ander luistert niet naar wat je zegt.
De ander geeft uitgebreid antwoord op jouw vragen.
De ander gebruikt zijn of haar telefoon terwijl jullie in gesprek zijn
Bekijk de afbeelding van de personen hieronder. Hoe laten ze met hun lichaam zien dat ze op elkaar letten? Kruis meerdere goede antwoorden aan. t 1
◻ De spreker kijkt de luisteraar aan.
◻ De spreker kijkt naar zijn hand.
◻ De luisteraar kijkt een andere kant op.
◻ De luisteraar kijkt de spreker aan.
◻ Ze staan met hun lichamen naar elkaar toe.
spreker luisteraar
Lees onderstaand gesprekje. Onderstreep de zinnen
waarbij Albert laat merken dat hij luistert naar Simon. t 1
albert Ik zag een boos bericht van je op Facebook over het Volendams.
simon Klopt . Ja, vind ik heel erg. De kinderen leren bij ons geen Volendams meer.
albert Oh nee?
simon Nee, het is om te janken. Ik vind het echt verschrikkelijk.
albert Waarom vind je dat zo verschrikkelijk?
simon Een Volendammer hoort Volendams te praten.
Hieronder staan opmerkingen van sprekers.
Welke vraag kun je als luisteraar stellen? t 2
Voorbeeld
spreker Wij spreken thuis nooit Nederlands.
luisteraar Wat spreken jullie dan wel?
spreker Over een tijdje spreken we allemaal Chinees.
luisteraar
spreker Ik kan tot drie tellen in het Arabisch.
luisteraar
spreker Ik heb nu geen tijd meer, helaas.
luisteraar
Werk samen met een klasgenoot en speel het gesprek van Jerzy en Iris uit het voorbeeld na. Let daarbij op je
lichaamstaal: laat met je lichaam zien dat je de ander iets wilt vertellen of dat je luistert. i
Hoeveel talen worden er in jullie klas gesproken?
Voer hierover een gesprek in de klas waarbij je goed op elkaar let. i
Heb je het lesdoel bereikt?
Kruis aan:
◻ Ik weet hoe ik een goed gesprek kan voeren. r
◻ Ik kan herkennen hoe je een gesprek voert. t1
◻ Ik kan een gesprek voorbereiden en bij anderen t2 beoordelen of een gesprek goed verloopt.
◻ Ik kan zelf een goed gesprek voeren. i
Woorden
v beoordelen
v het dialect
v de lichaamstaal
v de omgeving
v het signaal
v de streektaal
Spreekopdracht les 1
doel Je gaat met elkaar een gesprek voeren over de taal of talen die je spreekt.
Bereid het gesprek voor
Wordt er bij jullie thuis een andere taal dan Nederlands gesproken? Kies ‘ja’ of ‘nee’ en vul de talen in die jullie thuis spreken. t 1
Ja / nee, namelijk v
Welk dialect of welke streektaal wordt er in jullie omgeving gesproken? Kies uit: t 1
◻ Gronings ◻ Zeeuws ◻ Brabants
◻ Fries ◻ Twents ◻ Zuid-Hollands
◻ Limburgs ◻ Drents
◻ Er wordt geen dialect gesproken.
◻ Iets anders, namelijk v
Hoe zeg jij meestal ‘hallo’ tegen vrienden? t 1
Gebruiken jij en je vrienden ook woorden die volwassenen niet gebruiken?Kies ‘ja’ of ‘nee’ en vul die woorden in. t 1
Ja / nee, namelijk v
Je gaat met iemand uit je klas een gesprek voeren over de talen die je thuis en met anderen spreekt. Bedenk alvast drie vragen die je de ander kunt stellen en schrijf deze op. t 1
Voorbeeld
Welke mensen in jouw familie spreken dialect?
Vraag 1
Vraag 2
Vraag 3
Voer het gesprek
Werk samen met een klasgenoot. Noteer jullie namen. t 1
Persoon 1
Persoon 2
Kies een ander tweetal om mee samen te werken.
Zij gaan jullie gesprek beoordelen en jullie dat van hen.
Spreek af welk tweetal begint met het gesprek en welk tweetal daarna aan de beurt is. t 1
Het eerste tweetal gaat het gesprek voeren.
Het andere tweetal gaat dat gesprek beoordelen. i
v Het tweetal dat het gesprek voert :
v Volg de aanwijzingen voor het voeren van een gesprek op pagina 9 bij BELANGRIJK .
v Zorg dat je elkaar in ieder geval de vragen stelt die je bij opdracht 5 hebt bedacht.
v Het tweetal dat het gesprek bekijkt :
v Noteer de namen van persoon 1 en persoon 2 in het schema hiernaast.
v Gebruik het schema om het gesprek te beoordelen en vul in elk vakje een + ( gaat goed ) of een – ( kan beter ) in .
Bespreek hoe het gesprek ging.
Wissel daarna van beurt en doe opdracht 8 nog een keer. i
Beoordeel het gesprek
+ gaat goed – kan beter
Naam persoon:
Kijkt de ander aan
Let op dat de ander hem of haar begrijpt
Gebruikt woorden en zinnen die de ander snapt
Knikt of zegt soms iets om te laten weten dat hij of zij luistert of de ander begrijpt
Stelt af en toe een vraag
Heb je het lesdoel bereikt?
Kruis aan:
◻ Ik weet hoe ik een goed gesprek kan voeren. r
◻ Ik kan herkennen hoe je een gesprek voert. t1
◻ Ik kan een gesprek voorbereiden en bij anderen t2 beoordelen of een gesprek goed verloopt.
◻ Ik kan zelf een goed gesprek voeren. i
De taal waar je vandaan komt
doel Je leert over streektalen en leert wat een titel en een inleiding zijn.
Als je een tekst moet lezen voor school, waar kijk je dan als eerste naar? Kies uit: t 1
◻ de plaatjes
◻ de woorden boven een tekst
◻ de eerste zinnen
◻ woorden in de tekst met vetgedrukte letters
◻ iets anders, namelijk v
Welke van de antwoorden bij opdracht 1 geven volgens jou de meeste informatie over een tekst? Schrijf ze over. t 2
Lees nu de informatie bij BELANGRIJK
Welke twee dingen doet een titel? r
Wat is de titel van de tekst bij voorbeeld ? t 1
Lees de inleiding van de tekst bij voorbeeld.
Welke regionale talen worden thuis het meest gesproken? t 1
Bekijk de tekst bij VOORBEELD
Waarover gaat de tekst bij voorbeeld? Schrijf één woord op. t 1
Lees de rest van de tekst bij voorbeeld en bekijk de afbeelding.
Uit welke talen bestaat het Nedersaksisch? t 1
Hoor jij bij de Nederlanders over wie de tekst gaat? Vul aan: t 2
Ik hoor wel / niet bij deze Nederlanders, want v
Vul de juiste taal in het vakje bij de afbeelding in. t 2
Titel en inleiding belangrijk
Een tekst begrijp je sneller en beter dankzij de titel en de inleiding.
v De titel heeft grote, vette letters en staat bovenaan de tekst. De titel vertelt je heel kort waarover een tekst gaat en probeert je aandacht te trekken.
v Een inleiding is het begin van een tekst en vertelt kort waarover de tekst gaat. De inleiding is soms vet of schuin (cursief) gemaakt.
voorbeeld
Kwart Nederlanders spreekt thuis een dialect of andere taal
[ 1 ] Een kwart van de Nederlanders van 15 jaar of ouder spreekt thuis een dialect of een andere taal dan Nederlands. Het gaat in de meeste gevallen om regionale talen als het Fries, Limburgs of Nedersaksisch.
[ 2 ] Ruim een op de tien Nederlanders spreekt thuis een van de regionale talen. Nedersaksisch, waaronder bijvoorbeeld Gronings, Drents en Twents vallen, komt het meest voor (5 procent). Limburgs (3 procent) en Fries (2 procent) komen daarna. Nog eens 5 procent spreekt in dialect aan de eettafel. Verder spreekt
8 procent achter de voordeur vooral een andere taal, zoals Turks, Engels of Berbers.
Naar: De Telegraaf, 16 juli 2021
Nedersaksisch (5%)
Limburgs (3%)
dialect (5%)
andere taal (8%)
Nederlands ( 77%)
De tekst hieronder komt uit een schoolboek voor mens & maatschappij. Wat is de titel van de tekst? t 1
Bekijk de oefentekst
Wat is de titel van de oefentekst? t 1
Jagen en verzamelen
Dit hoofdstuk gaat over het eerste tijdvak: de tijd van jagers en boeren. Het behandelt de periode vanaf het ontstaan van de eerste mensen tot 3000 v. C.
Bron: Plein M (Noordhoff)
De tekst is een inleiding bij een hoofdstuk.
Wat vertelt de inleiding over dit hoofdstuk? t 2
Kruis aan wat juist is: t 1
De inleiding is ◻ schuin ◻ vet .
Lees de inleiding.
Met wie appen de Limburgse jongeren in dialect? t 1
Neem een (online) boek van een ander vak dan Nederlands. Bekijk het begin van een hoofdstuk of paragraaf. Noteer de titel en kruis aan of er een inleiding is. t1
Titel: Er is ◻ wel ◻ geen inleiding.
Je hebt nu de titel en inleiding gelezen.
Waarover denk je dat de rest van de tekst zal gaan?
Kies uit: t 2
◻ de familie en vrienden van Limburgse jongeren
◻ waarom Limburgse jongeren in het dialect appen
◻ informatie over dialectvereniging Veldeke Limburg
Lees nu de rest van de tekst.
Klopt je antwoord bij opdracht 16? Kies ‘ja’ of ‘nee’ en leg uit . t 2
Ja / nee , want v
oefentekst
Helft Limburgse jongeren appt in het dialect
Ruim 52 procent van de Limburgse jongeren appt in het dialect.
Met name met familie en vrienden met wie ze een hechte relatie hebben. Dat komt uit een onderzoek van dialectvereniging Veldeke Limburg.
“Het is een hele tijd zo geweest dat mensen aarzelden om in het dialect te schrijven. Men maakte zich zorgen of de schrijfwijze wel juist zou zijn”, zegt Bèr Brounts van Veldeke Limburg.
“De jeugd heeft daar maling aan. Ze maken zich niet druk over hoe je het schrijft of beter gezegd, appt. Ik denk dat dat een goede ontwikkeling is.”
Grappig
Ook als thuis helemaal geen dialect wordt gesproken wordt er af en toe toch geappt in het dialect, zegt een meisje met Turkse achtergrond. “Waat bisse aan ut doon. Wie geit ut?
Dat is gewoon grappig om te appen.”
Bron: 1limburg.nl, 21 juni 2021
Woorden
v de achtergrond
v ergens maling aan hebben
v de ontwikkeling
v de paragraaf
v regionaal
v de schrijfwijze
Bedenk zelf een titel bij onderstaande inleiding. i
(Titel)
Heb je weleens moeite om iemand te verstaan die met een dialect spreekt? Of heb je zelf een dialect?
Het Nederlands kent veel verschillende dialecten. Maar waar komen die vandaan?
Bron: willemwever.nl
In les 1 ging het over ‘gesprek voeren’.
Vind je dat iemand met een vreemd dialect altijd Nederlands met je moet spreken? Bespreek in de klas. i
Heb je het lesdoel bereikt?
Kruis aan:
◻ Ik weet wat streektalen zijn en wat de titel r en de inleiding van een tekst zijn.
◻ Ik kan de titel en inleiding van een tekst herkennen. t1
◻ Ik kan door de titel en inleiding bedenken waarover t2 een tekst gaat .
◻ Ik kan zelf een titel voor een tekst bedenken en i meepraten over streektalen.