KERN Nederlands 2e ed. Handboek 1-3 gymnasium/vwo+
KERN NEDERLANDS TAAL & CULTUUR
ACADEMISCHE LEERROUTE
ONDERBOUW GYMNASIUM / VWO+
methodeconcept / redactie
Boom voortgezet onderwijs
met dank aan
Peter-Arno Coppen
Jeroen Steenbakkers
Theo Witte auteurs
Jörgen Apperloo
Joke Brasser
Peter-Arno Coppen
Doke van Dieren
Willem Goedhart
Floor de Jonge
Hanneke Klaaijsen
Connelie Klijn
Sigrid Kroon
Sven Kruizinga
Bas Pijnappel
Bea Ros
Theo Witte
KERN NEDERLANDS TAAL & CULTUUR
ACADEMISCHE LEERROUTE
ONDERBOUW GYMNASIUM / VWO+
TWEEDE EDITIE
BOOM VOORTGEZET ONDERWIJS
INHOUD Handboek v TAAL & CULTUUR
1 Van letters tot kennis 10
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
Mensen kunnen niet zonder verhalen 12
De wortels van onze taal 14
Een gedicht zegt meer 16
Open als een boek 18
Jeugdliteratuur toen en nu 20
Helden en schurken 22
Een tweede taal vergroot je wereld 24
Onverwoestbare verhalen 26
Communicatie zonder woorden 28
De kunst van het redeneren 30
Romans zijn altijd een beetje waargebeurd 32
Denk niet aan een roze olifant 34
14 Perspectieven op literatuur 36
15 Humor en spot 38
16 Wat je zegt, ben je zelf 40
1 Tekstsoorten 44
2
Tekstdoelen 46
3 Het onderwerp van een tekst 48
4 De structuur van een tekst 50
5 De verbanden in een tekst 52
6 Verwijswoorden 54
Begrijpen van teksten
7 Woorden en hun betekenissen 56
8 Leesdoelen en leesmanieren 58
9 Samenvatten 60
10 Digitaal lezen 62
11 Bruikbaarheid van teksten 64
12 Betrouwbaarheid van teksten 66
Schrijven van teksten
13 Schrijven in stappen 68
14 Van spreektaal naar schrijftaal 70
15 Duidelijk schrijven 72
16 Aantrekkelijk schrijven 74
16 Beeldspraak 138 v TAALGEBRUIK
17 Opvallend schrijven 76
18 Correct schrijven 78
19 Opmaak 80
20 Werkstuk 82
Kijken & luisteren
21 Aantekeningen maken 84
22 Beeldtaal 86
23 Video 88
Spreken
24 Gesprekken voeren 90
25 Interviewen 92
26 Presentatieprogramma’s 94
27 Spreken voor publiek 96
Retorica
28 Mening en argumenten 98
29 Opbouw van argumentatie 100
30 Discussiëren 102
31 Debatteren 104
VERHALEN & GEDICHTEN
1 Kiezen en lezen van boeken 108
2 Literaire ontwikkeling 110
3 Genre 112
4 Bespreken en beoordelen 114
Verhalen
5 Spannende verhalen 116
6 Verhalen over mensen 118
7 Verhalen over verleden en toekomst 120
8 Plot, tijd en ruimte 122
9 Vertelperspectief 124
10 Thema en motieven 126
Gedichten
11 Dichten over gevoelens 128
12 Dichten met een boodschap 130
13 Spelen met taal 132
14 Dichtvormen 134
15 Rijm en ritme 136
1 Ontleden 142
2 Klanken maken 144
3 Woorden maken 146
4 Modaliteit 148
Redekundig ontleden
5 Onderwerp en gezegde 150
6 Persoonsvorm 152
7 Werkwoordelijk gezegde 154
8 Naamwoordelijk gezegde 156
9 Voorwerpen 158
10 Lijdend voorwerp 159
11 Meewerkend voorwerp 160
12 Voorzetselvoorwerp 161
13 Bijwoordelijke bepaling 162
14 Bepaling van gesteldheid 164
15 Bijvoeglijke en ondergeschikte bijwoordelijke bepaling 166
16 Hoofdzin en bijzin 168
17 Samengestelde zin 170
18 Beknopte bijzin 171
19 Passieve zin 172
Taalkundig ontleden
20 Zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk naamwoord 174
21 Werkwoord 176
22 Voornaamwoorden 178
23 Voorzetsel en bijwoord 180
24 Telwoord en voegwoord 181
25 Talenwijzer 182
1 Basisprincipes spelling 186
2 Spelling in de praktijk 188
3 Meervoudsvorming 190
4 Bijvoeglijke naamwoorden 192
5 Werkwoordspelling 194
6 Samenstellingen 198
7 Cijfers en getallen 201
8 Hoofdletters 202
9 Leestekens 204
Bronnen 207 Register 208
Dit is mijn taal. Ik kan niet denken zonder haar.
In deze code staat geschreven wat ik zeggen kan, dat ik besta. Zij wist mijn laatste woorden lang voordat ik ‘mama’ zei. Zij is een oude, stille stem in mij. Wij wonen in elkaar.
ingmar heytze
In: Taalpost 1000, Onze Taal (2010)
TAAL & CULTUUR
1 Van letters tot kennis
Kennis bouw je op met taal, met woorden. Toen je aan de basisschool begon, kende je ongeveer 3000 woorden. Op dit moment zijn dat er misschien al 16.000. En als je straks volwassen bent, ken je waarschijnlijk 60.000 woorden. Elke dag breid je je woordenschat uit. Niet alleen op school, maar ook in gesprekken buiten school, door het lezen van informatie op internet en door het lezen van boeken. Boeken zijn ware goudmijnen voor je woordenschat en kennis van de wereld.
Geletterd L Iemand die kan lezen en schrijven is geletterd: hij heeft letterkennis. Dit noem je ook wel alfabeet. Iedereen die heeft leren lezen en schrijven op de basisschool is dus geletterd. Toch ben je na de basisschool niet klaar. Geletterd heeft nog een betekenis: we gebruiken het woord ook voor mensen die heel veel gelezen hebben en veel algemene kennis hebben. Lezen en schrijven vormen een belangrijke sleutel tot kennis. Daarom heeft geletterd die extra betekenis. Met het opbouwen van kennis ben je zelf al begonnen op de basisschool, toen je ging lezen over onderwerpen als geschiedenis en natuur. Op de middelbare school ga je hiermee verder. Je krijgt vakken die belangrijk zijn voor je algemene ontwikkeling en voor de studie die je later wilt gaan volgen.
Maatschappij L Kunnen lezen en schrijven is een belangrijke voorwaarde om deel te nemen aan de maatschappij. Veel informatie krijg je schriftelijk, bijvoorbeeld via je smartphone, bordjes op straat, instructies op verpakkingen, etc. Wat als je die teksten niet zou kunnen begrijpen? Of stel dat je je ergens voor wilt opgeven, dan is het handig dat je een formulier kunt invullen. Als je dat allemaal niet goed kunt, krijg je het erg moeilijk in onze geletterde maatschappij. Een maatschappij die bovendien steeds meer digitale geletterdheid vereist. Dat betekent: weten hoe computers, smartphones, programma’s en apps werken, maar ook je
weg vinden op internet. Hoe vind je daar de juiste informatie? Hoe weet je of een website veilig en betrouwbaar is? Computertechnologie kan daarnaast onze kennis van de wereld vergroten door problemen en vraagstukken op te lossen.
Als je veel weet, beleef je meer L Kennis heb je nodig om de wereld te leren kennen en begrijpen. Hoe meer kennis je hebt, hoe groter je wereld wordt. Iemand die bijvoorbeeld veel over voetbal weet, kent de spelregels en ook de speciale woorden die bij voetbal horen, zoals panna, penalty, schwalbe en assist. Door deze kennis ziet en beleeft diegene meer bij een voetbalwedstrijd dan iemand die weinig van het spel weet. Het is ook makkelijker meepraten met andere liefhebbers. Iemand zonder deze kennis zal zich in een gesprek over voetbal snel buitengesloten voelen. Zo gaat het ook in de maatschappij: om erbij te horen is het handig als je over veel onderwerpen basiskennis hebt. Bijvoorbeeld over hoe het lichaam werkt en wat gezond is, hoe de samenleving is georganiseerd en wat de politiek doet, of wat goed taalgebruik is. Met de kennis die je op school opbouwt, weet je wat er in de wereld speelt en ben je voorbereid om aan het maatschappelijk leven deel te nemen.
Woordenschat L De woordenschat van de Nederlandse taal is eindeloos. Elke dag komen er nieuwe woorden bij. Als je erover nadenkt, is het ongelofelijk dat er zoveel mogelijkheden zijn met 26 letters. Nog wonderlijker is dat ons brein van die tekens kennis maakt. Toen je deze tekst begon te lezen, had je misschien nog nooit van het begrip geletterd gehoord. Na het lezen van de tekst heeft je brein dit woord in je geheugen opgenomen en zijn er door de voorbeelden en uitleg allerlei verbindingen gelegd met wat je al weet. Zo zal het in de komende jaren op school nog duizenden malen gaan.
Etymologie L Het woord letter komt van het Latijnse woord littera Het meervoud hiervan, litterae, betekent naast letters ook tekst of geschrift
Boeken zijn een goudmijn voor je woordenschat. Rond 1900 fantaseerde een Franse tekenaar dat het leren op school er in het jaar 2000 zo uit zou zien.
De woordtjes alle drie wel claer en wel bescheiden
Vloeiden mijn ooren in, en roerden (’ck weet niet hoe)
Al mijn gedachten om staech maelend nemmer moe;
Die ’t oor mistrouwden en de woordjes wederleiden.
Dies ick mijn vrouwe bad mij claerder te verbreide
Haer onverwachte reên; en sij verhaeld’ het doe.
O rijkdom van mijn hart, dat overliep van vreugden !
Bedoven viel mijn ziel in haar vol hart van deugden.
pieter corneliszoon hooft (1610)
Bovenstaande tekst is een fragment van een gedicht dat meer dan vierhonderd jaar oud is. Je kunt waarschijnlijk wel bedenken waarover deze tekst gaat, maar echt makkelijk leest hij niet. Talen veranderen namelijk voortdurend. Er komen nieuwe woorden bij en andere woorden verdwijnen. Ook de spelling, uitspraak en zelfs de grammatica veranderen in de loop van de tijd.
Oud, middel, nieuw L De geschiedenis van het Nederlands gaat ongeveer 1500 jaar terug. Taalkundigen onderscheiden drie perioden in het Nederlands:
v oudnederlands (500–1200)
An âuont in an morgan in an mitdon dage tellon sal ic in kundon, in he gehôron sal wachtendonckse psalmen
v middelnederlands (1200–1500)
Des aevents ende des morgens ende des middaeges soude ic vertellan ende verkondighan, ende hi sout hoire
Hertaling J. Verdam
v nieuwnederlands (1500 – nu)
’s Avonds en ’s morgens en ’s middags zal ik vertellen en verkondigen, en hij zal horen
Nu werd op 1 januari 1500 niet opeens heel anders gesproken dan een dag daarvoor. Taalveranderingen gaan heel langzaam. Zo langzaam, dat je
ze gedurende een mensenleven nauwelijks merkt. Een harde grens is daarom moeilijk te trekken. Zo spreken jij en de dichter Hooft volgens deze indeling beiden Nieuwnederlands, terwijl jullie taalgebruik toch echt heel anders is. De opdeling in perioden helpt vooral om de belangrijkste ontwikkelingen in de taal in kaart te brengen.
Verschillen bestuderen L Alles wat we weten over oudere vormen van het Nederlands, weten we door het bestuderen van oude, overgeleverde teksten. Van het Oudnederlands weten we het minst, omdat er uit die periode amper teksten zijn overgebleven. Toch hebben taalkundigen het nodige over die taal van de vroege middeleeuwen kunnen leren. Zo is een belangrijk verschil tussen het Oud- en Middelnederlands dat in die latere taal de sjwa, oftewel de stomme e, ontstaat: morgan en tellon worden bijvoorbeeld morgen en tellen.
Net als in het Grieks en Latijn kun je in het Oud- en Middelnederlands aan de uitgang van woorden zien in welke naamval ze staan, bijvoorbeeld in de nominativus of genitivus. In het Nieuwnederlands verdwijnen deze naamvallen In hun plaats komt een vastere woordvolgorde en het gebruik van voorzetsels. Tegenwoordig zeg je bijvoorbeeld het begin van de avond en niet dat beghin des avonts. Alleen in vaste uitdrukkingen herken je soms nog naamvallen. Zo is ’s avonds een verkorting van des avonds
Nog verder terug L Het Oudnederlands werd vanaf ongeveer 500 n. Chr. gesproken, maar ook voor die tijd leefden er al mensen in wat nu Nederland is. Dus wat voor taal spraken die dan? Voor de zesde eeuw werd rond de Noordzee een verzameling van Germaanse dialecten en talen gesproken. Deze dialecten zijn niet alleen de voorouders van het Nederlands, maar bijvoorbeeld ook van het Duits, Engels en Fries. Van deze oudere talen zijn geen bronteksten overgebleven, maar toch hebben wetenschappers manieren gevonden om over ze te leren. Ze kijken bijvoorbeeld naar taalfamilies.
Taalfamilies L Het viel taalkundigen op dat talen vaak op elkaar lijken. Zo vertonen het Duits en Nederlands veel overeenkomsten met elkaar. Vergelijk vader en Vater, of kracht en Kraft. Het Frans en het Italiaans lijken juist veel minder op
het Nederlands, maar meer op elkaar. In plaats van vader zeggen ze père en padre. Toch kun je ook tussen de twee talenduo’s weer gelijkenissen vinden. Er zijn bijvoorbeeld nog veel meer woorden die in Germaanse talen beginnen met een v of f en die in Romaanse talen — waar het Frans en Italiaans onder vallen — een p aan het begin krijgen. Blijkbaar is er toch een verwantschap tussen de twee taalgroepen.
Taalkundigen spreken daarom wel over taalfamilies. De Germaanse talen kun je zien als een soort broers van elkaar, terwijl de Romaanse talen eerder neven zijn van het Nederlands en Duits. Andere talen zijn nog weer verdere familie. Al deze talen horen bij de IndoEuropese taalfamilie. Door talen nauwkeurig met elkaar te vergelijken, leren wetenschappers steeds meer over de voorouders van het Nederlands en andere talen. Hoever we terug kunnen gaan? Dat zal de tijd leren.
Etymologie L De benaming Nederlands komt natuurlijk van het gebied waar de taal wordt gesproken. Nederland betekent letterlijk laaggelegen land. In de middeleeuwen werd het gangbaar om Nederland en België te omschrijven als de lage landen. Dit gebied lag namelijk lager dan omringende gebieden, zoals het Duitse Rijnland.
Van taalfamilies kun je, net als van echte families, een stamboom tekenen.
TAALGEBRUIK
BEGRIJPEN VAN TEKSTEN
Woorden en hun betekenissen
Het begrijpen van teksten begint met het begrijpen van woorden. Hoe meer woorden je kent, hoe meer je begrijpt. Het zal vaak gebeuren dat je met nieuwe woorden in aanraking komt. Soms moet je de betekenis dan opzoeken in een (online) woordenboek, maar veel nieuwe woorden leer je gewoon vanzelf. Dit komt doordat je hersenen uit de rest van de zin of tekst — de context — afleiden wat het nieuwe woord betekent. Zo kende je misschien de betekenis van het woord context nog niet, maar heb je deze kunnen raden dankzij de zin ervoor.
Woorden kunnen daarnaast meerdere betekenissen hebben. In de zin ‘Papa staat te koken’ kan koken de betekenis hebben van het bereiden van een maaltijd, maar ook van heel erg boos zijn. Ook hier is de context — ‘want de buurjongen heeft een bal door het raam geschopt’ — bepalend voor de betekenis.
Woordraadstrategieën L Een manier om de betekenis van een onbekend woord via de context te raden, noem je een woordraadstrategie. Er zijn verschillende strategieën:
v Soms wordt een woord uitgelegd in de zin waarin het woord staat of in de volgende zin.
v Soms staat er een synoniem van het woord in de buurt. Een synoniem is een ander woord met dezelfde of een soortgelijke betekenis.
v Soms staat er een tegenstelling (antoniem) van het woord in de buurt.
v Soms is het woord een samenstelling waarvan je een gedeelte wel kent.
v Soms kun je de betekenis afleiden uit het voorvoegsel of achtervoegsel.
v Soms lijkt een woord op een woord dat je wel kent, bijvoorbeeld uit een andere taal.
Werkt dit allemaal niet, vraag het dan aan een ander of zoek het woord op in een (online) woordenboek.
Etymologie L De betekenis van een woord kun je ook vinden door te onderzoeken waar het vandaan komt. Etymologie is het bestuderen van de herkomst van woorden. Een bijzondere eigenschap van de Nederlandse taal is bijvoorbeeld dat die heel makkelijk woorden uit andere talen overneemt. Denk aan woorden als chatten, appen en zoomen. Veel Nederlandse woorden dragen de sporen van onze geschiedenis: eeuwen geleden werd onze taal sterk beïnvloed door het Latijn, Grieks en Germaans, daarna kwam de Franse tijd en sinds de bevrijding in 1945 het Engels en Amerikaans-Engels.
Vaktaal en begrippen L Op school leer je over onderwerpen waarin je meestal nog niet goed thuis bent, dus leer je ook veel nieuwe woorden. Vaak lees je teksten — zoals die in dit handboek — met vaktermen en begrippen die je uit je hoofd moet kennen. Het lastige van die begrippen is dat ze in het gewone taalgebruik weinig voorkomen, of dat ze soms net iets anders betekenen dan je denkt. Een depressie betekent bij aardrijkskunde bijvoorbeeld iets anders dan in de spreekkamer van de huisarts. Een effectieve strategie om vaktaal en begrippen goed te begrijpen, is om ze uit te leggen aan iemand anders. Die ander hoeft er niet echt te zijn; je kunt dat ook in je hoofd doen.
direct licht Alle voorwerpen in de kamer kaatsen het licht van de lamp terug. Een voorwerp dat zelf geen licht geeft maar alleen licht terugkaatst, heet een indirecte lichtbron Het licht dat van een indirecte lichtbron komt, noem je indirect licht Diffuse terugkaatsing Het digibord kaatst het licht van de beamer in alle richtingen terug (figuur 1.1). Dat heet diffuse terugkaatsing Een deel van het teruggekaatste licht komt in je ogen. Daardoor zie je wat er op het digibord staat.
Drie soorten lichtbundels Lichtstralen gaan rechtdoor als ze nergens tegenaan komen. Dat geef je aan met rechte lijnen en pijlen. De pijlen wijzen van de lichtbron af. Een lichtbundel waarin de lichtstralen uit elkaar gaan, heet een divergente lichtbundel (figuur 1.2a). De zon zendt een divergente lichtbundel uit. Maar op aarde lijkt deze divergente lichtbundel een evenwijdige lichtbundel, omdat de zon heel ver weg staat. In een evenwijdige lichtbundel hebben de lichtstralen dezelfde richting (figuur 1.2b). Met een vergrootglas laat je de evenwijdige lichtstralen naar elkaar toe bewegen. Een lichtbundel waarin de lichtstralen naar elkaar toe gaan, heet een convergente lichtbundel (figuur 1.2c). 1.1 Diffuse terugkaatsing beamer
Directe en indirecte lichtbronnen Als je in een volledig verduisterde kamer zit, zie je niks. Je hebt licht nodig om iets te kunnen zien. Doe je een lamp aan, dan zie je niet alleen de lamp maar ook de voorwerpen in de kamer. Een lamp heet een directe lichtbron en het licht van de lamp noem je direct licht. Alle voorwerpen in de kamer kaatsen het licht van de lamp terug. Een voorwerp dat zelf geen licht geeft maar alleen licht terugkaatst, heet een indirecte lichtbron. Het licht dat van een indirecte lichtbron komt, noem je indirect licht
1.2 Drie soorten lichtbundels divergent b evenwijdig convergent 1 2 3 4
Diffuse terugkaatsing Het digibord kaatst het licht van de beamer in alle richtingen terug (figuur 1.1). Dat heet diffuse terugkaatsing. Een deel van het teruggekaatste licht komt in je ogen. Daardoor zie je wat er op het digibord staat.
Drie soorten lichtbundels Lichtstralen gaan rechtdoor als ze nergens tegenaan komen. Dat geef je aan met rechte lijnen en pijlen. De pijlen wijzen van de lichtbron af. Een lichtbundel waarin de lichtstralen uit elkaar gaan, heet een divergente lichtbundel (figuur 1.2a). De zon zendt een divergente lichtbundel uit. Maar op aarde lijkt deze divergente lichtbundel een evenwijdige lichtbundel, omdat de zon heel ver weg staat. In een evenwijdige lichtbundel hebben de lichtstralen dezelfde richting (figuur 1.2b).
Met een vergrootglas laat je de evenwijdige lichtstralen naar elkaar toe bewegen. Een lichtbundel waarin de lichtstralen naar elkaar toe gaan, heet een convergente lichtbundel (figuur 1.2c).
Vergelijk incorrect (niet correct) en informeel (niet formeel). Indirect betekent dus niet direct
Lichtbron is hier een synoniem voor lamp, maar uit de context kun je afleiden dat er ook nog andere lichtbronnen bestaan.
Lichtbron is een samenstelling van licht en bron
De betekenis van bron is hier: oorsprong, beginpunt. Verderop staan nog meer samenstellingen met licht: lichtstraal, lichtbundel
De begrippen in deze tekst zijn cursief gemaakt en onderstippeld. Probeer voor jezelf of aan een ander uit te leggen wat ze betekenen, dan onthoud je ze beter.
Uit de vorige zin kun je afleiden dat diffuse betekent: in alle richtingen.
In het vervolg van de zin kun je lezen dat evenwijdig de betekenis heeft van dezelfde richting
Uit deze alinea kun je afleiden dat convergent (naar elkaar toe gaan) een tegengestelde betekenis heeft ten opzichte van divergent (uit elkaar gaan).
BEGRIJPEN VAN TEKSTEN
Leesdoelen en leesmanieren
Om een goede lezer te worden, is het belangrijk dat je je bewust bent van je leesdoel (Waarom lees ik deze tekst?) en leesmanier (Hoe ga ik dat aanpakken?). Een hoofdstuk dat je moet leren voor een proefwerk, lees je bijvoorbeeld anders dan een gebruikershandleiding die je erbij pakt om te weten hoe iets werkt. Wanneer je leesmanieren vaak bewust gebruikt, gaat het steeds makkelijker en vanaf een bepaald moment automatisch. In deze paragraaf bespreken we vijf leesmanieren.
Verkennend lezen L Het doel van verkennend (globaal) lezen is dat je ongeveer weet waarover een tekst gaat. Je verkent hierbij de titel, inleiding, tussenkopjes, afbeeldingen, het slot en de beginen eindzinnen van alinea’s. Op deze plekken vind je de belangrijkste informatie. Houd er wel rekening mee dat niet elke tekst op dezelfde manier is opgebouwd en je niet altijd op al deze plekken bruikbare informatie vindt.
Tijdens je verkennende activiteiten probeer je te voorspellen waarover de tekst gaat en activeer je je voorkennis. Verkennend lezen is dan ook handig bij het lezen van elke tekst: net zoals een warming-up je lichaam voorbereidt op de inspanning die het moet gaan leveren, zo bereidt verkennend lezen je hersenen voor op de informatie die ze moeten gaan verwerken. Je gaat hierdoor een tekst geconcentreerder lezen en beter begrijpen.
Intensief lezen L Als je een tekst van begin tot eind leest, lees je deze intensief. Daarbij probeer je alles wat je leest te begrijpen. Denk aan een recept of een tekst over een onderwerp dat je interesseert. Ook een roman lees je meestal intensief, omdat je het verhaal wilt volgen en geen belangrijke details wilt missen. Een bijzondere manier van intensief lezen is het lezen van gedichten. Hierover leer je meer in de cursus Gedichten.
Studerend lezen L Als je de belangrijke informatie van een tekst wilt onthouden, bijvoorbeeld voor een toets, dan lees je deze studerend. Eerst verken je de tekst. Vervolgens lees je deze intensief om details en begrippen te begrijpen. Daarna ga je actief met de stof aan de slag: je bedenkt vragen bij de tekst en probeert deze te beantwoorden. Of je maakt een mindmap, schema of samenvatting. In Taalgebruik 9 gaan we verder hierop in.
Zoekend lezen L Als je een antwoord op een vraag of informatie over een bepaald onderwerp wilt vinden, lees je zoekend. Voordat je gaat zoeken, bedenk je goede trefwoorden (zoektermen). Vervolgens verken je de tekst om te bepalen waar je een antwoord denkt te vinden. Dit gedeelte van de tekst scan je op trefwoorden. Heb je die gevonden, dan ga je de betreffende tekst intensief lezen. In Taalgebruik 11 leggen we uit hoe je met zoekend lezen informatie kunt zoeken op internet.
Kritisch lezen L Op het internet, maar ook in tijdschriften, kranten en boeken, zijn veel teksten te vinden die niet altijd even betrouwbaar zijn. Denk aan nepnieuws of reclame door influencers. Bij kritisch lezen is het belangrijk dat je je afvraagt of de auteur gelijk heeft en of het klopt wat hij zegt. In Taalgebruik 12 gaan we verder hierop in.
Kun je sneller leren lezen?
Veel mensen moeten voor hun opleiding of werk ontzettend veel lezen. Als je heel snel kunt lezen, scheelt dat je een hoop tijd. Er bestaan dan ook cursussen, boeken en apps die beloven dat als je hun oefening volgt, je leestempo wel vier keer zo hoog kan worden. Deze vaardigheid staat bekend als snellezen.
Snelleestechnieken Uit onderzoek blijkt dat snelleestechnieken over het algemeen niet bijdragen aan een beter tekstbegrip en het zelfs doen verslechteren. Zo leer je tijdens een cursus snellezen om je ogen sneller over een tekst te laten gaan. Maar oogbewegingen maken slechts tien procent uit van de totale leestijd. De overige tijd gaat zitten in het herkennen van de woorden en het begrijpen van de tekst, een proces dat in je hersenen plaatsvindt. Ook het afleren van subvocaliseren, de neiging om wat je leest hardop in je gedachten te ‘zeggen’, leidt niet tot een beter tekstbegrip. Subvocaliseren helpt je namelijk bij het herkennen van woorden.
Veel lezen Volgens onderzoekers is veel ervaring opdoen met het begrijpend lezen van verschillende teksten de beste manier om sneller te lezen. Op die manier vergroot je je woordenschat, waardoor je ook minder vaak voorkomende woorden sneller herkent en je brein beter kan voorspellen hoe een zin verder zal verlopen. Ook helpt het enorm als een tekst aansluit bij je eigen voorkennis. Een tekst over een onderwerp waarmee je al vertrouwd bent, leest sneller dan die over een nieuw onderwerp. Hoe meer voorkennis je hebt, hoe meer kapstokjes je hebt waaraan je nieuwe informatie op kunt hangen. Lezen dus, véél lezen én kennis opdoen!
Naar: NEMO Kennislink, Erica Renckens
Stel, je moet de komende tijd meerdere boeken lezen voor school en je ziet toevallig het bericht hiernaast langskomen op sociale media. De titel trekt je aandacht en je gaat de tekst verkennend lezen.
De inleiding maakt duidelijk dat er zoiets als snellezen bestaat. Wat is dat dan?
Het tussenkopje noemt snelleestechnieken. Kan je die leren?
Snelleestechnieken werken blijkbaar niet. Hoe kun je dan sneller leren lezen?
Veel lezen. Dat zal wel het antwoord zijn.
Oké, deze tekst heeft misschien niet de boodschap waarop je had gehoopt. Maar blijkbaar levert het lezen van al die boeken je toch wel wat extra’s op
Je gaat de tekst zoekend lezen als je wilt weten wat voor snelleestechnieken er zijn. Intensief lezen ga je als je meer wilt weten over waarom veel lezen de beste techniek is. Je gaat de tekst studerend lezen als je deze moet leren voor een proefwerk. Tot slot kan je ook heel kritisch kijken naar deze tekst. Er wordt bijvoorbeeld verwezen naar onderzoek, maar de bronnen ontbreken.
Deze illustratie verraadt al dat je bij snellezen belangrijke informatie mist.
VERHALEN & GEDICHTEN
Kiezen en lezen van boeken 1
Heeft iemand weleens tegen je gezegd dat lezen onbelangrijk is? Nee, waarschijnlijk niet. Bijna iedereen weet dat het lezen van boeken belangrijk is. Niet alleen om ‘geletterd’ te worden, maar ook om van alles te ontdekken. Omdat het zo belangrijk is, zal je ook boeken voor school moeten lezen. Weten dat iets goed voor je is en het dan ook doen, is niet voor iedereen even makkelijk. Uit onderzoek naar het leesgedrag van jongeren tussen 12 en 15 jaar is bekend dat 28 % graag en veel leest (boekenwurmen), 39% geen hekel aan het lezen van boeken heeft, maar het weinig doet (boekentwijfelaars) en 33% liever geen boeken wil lezen (boekenmijders). Uit datzelfde onderzoek blijkt dat bijna alle jongeren lezen belangrijk vinden, maar dat vooral de twijfelaars en de mijders het moeilijk vinden om uit die duizenden boeken een goede keuze te maken en de tijd te nemen om het te lezen.
De kunst van lezen L Er zijn zoveel boeken dat er voor iedereen genoeg aantrekkelijke boeken te vinden zijn. Zelfs als je niet van lezen houdt. De kunst is om uit het enorme aanbod de juiste boeken te kiezen. Om te kijken wat bij je past, moet je weten wat je interesseert en waaraan je behoefte hebt. De kunst van lezen is ook jezelf de kans geven om goed in het verhaal te komen. Af en toe vijf minuutjes lezen voor het slapengaan, is niet zo’n goed idee. Je raakt er dan steeds weer uit en het schiet niet op. Op die manier wordt lezen vervelend. Zoek liever een fijne, rustige plek, doe je mobiel uit en neem de tijd. Veel jongeren vinden het fijn om series te lezen, zoals De Hongerspelen, Twilight of Percy Jackson en de Olympiërs, want dan kun je lang in dezelfde wereld blijven.
Hoe vind je boeken die bij je passen? L Gok niet, want een misser is zonde van je tijd en motivatie. Gelukkig zijn er goede websites die je bij je keuze kunnen helpen. De jeugdbibliotheek heeft speciaal voor scholieren de website Lezen voor de lijst gemaakt. Voor de leeftijd van 12 tot 15 jaar is er een catalogus van ruim tweehonderd boeken waaruit je een keuze kunt maken. Het handige van deze website is dat je de boeken direct bij de bibliotheek kunt aanvragen. In Vlaanderen hebben de leerlingen ook het schoolvak Nederlands. Zij worden net zoals jullie gestimuleerd om veel Nederlandstalige boeken te lezen. De website die leerlingen daar gebruiken is boekenzoeker.be. Ook hier kan je met filters zoeken naar boeken die bij je passen. Meestal kan je die boeken gewoon lenen bij de Nederlandse bibliotheek. Nog geen lid? Tot je achttiende is het lidmaatschap gratis en kun je al die prachtige boeken dus gratis lenen, ook e-books en luisterboeken.
Kies hier je leesniveau (zie Verhalen & gedichten 2).
3 4
Bij Genre kan je kiezen uit 40 genres.
Als je de titel of schrijver al weet, kan je het boek hier opzoeken.
Hier kan je een andere catalogus van de bibliotheek kiezen.
1
Bij Onderwerp kan je een keuze maken uit 100 onderwerpen.
Een boek kiezen met ‘Lezen voor de Lijst 12-15 jaar’
Als je gaat zoeken, is het handig dat je weet wat je wilt vinden. Daarom moet je bij het kiezen van een boek nadenken over de vraag wat je leesniveau is en wat je behoeftes en interesses zijn. Bij je niveau passen boeken die niet te makkelijk of moeilijk voor je zijn, bij je behoeftes en interesses passen genres en thema’s. Met deze drie filters kan je de boeken vinden die waarschijnlijk bij je passen. De getallen achter de niveaus, genres en thema’s vertellen je hoeveel boeken met dat kenmerk in de catalogus van lezenvoordelijst.nl staan, oftewel
hoe populair het genre of onderwerp bij jeugdboekenschrijvers is.
Als je op een boek klikt, krijg je nog veel meer informatie, zodat je goed kunt bepalen of het boek echt wel iets voor je is. Kijk op een boekpagina vooral naar de informatie bij ‘Leesaanwijzingen’, ‘Om over na te denken’ en ‘Wat anderen van dit boek vonden’. Om te zien of de stijl van een boek je aanspreekt, kan je van de meeste boeken de eerste bladzijden lezen. Onderaan de pagina kun je boeken vinden met dezelfde kenmerken.
VERHALEN
Verhalen over mensen 6
Zou het mogelijk zijn om een verhaal te schrijven zonder mensen? Er zijn weleens pogingen gedaan, maar dan namen de planten, bomen, dieren of dingen toch weer menselijke eigenschappen aan. In een roman is een dier, fantasiewezen of ding geen persoon, maar door zijn menselijke eigenschappen wel een personage. Verhalen draaien om personages. Of ze nu met heel veel zijn of met één, jong zijn of oud, mens of dier: ze gedragen zich als mensen, hebben gedachten en gevoelens en beleven menselijke avonturen.
Drijfveer L Over iedere persoon zou je een verhaal kunnen schrijven, maar dat is geen garantie voor een goed verhaal. Om de lezer te boeien is een personage nodig dat iets wil, dat een verlangen heeft. Denk aan Robinson Crusoë die ernaar verlangt om van het afgelegen eiland terug te keren naar de bewoonde wereld. Naast verlangens zijn conflicten een belangrijke drijfveer voor een boeiend verhaal. Dat kunnen conflicten met de omgeving zijn, zoals jongeren die met hun ouders kunnen hebben, maar ook conflicten in de persoon zelf, bijvoorbeeld over het wel of juist niet doen van iets.
Jeugdliteratuur L Als je in de bibliotheek of op websites kijkt waarover jeugdboeken gaan, dan zal je zien dat de meeste hoofdpersonen worstelen met een bepaald probleem. Dat kunnen heel ernstige problemen zijn, bijvoorbeeld racisme, criminaliteit of sexting, maar ook meer alledaagse problemen, zoals het omgaan met tegenslagen en teleurstellingen. In al deze verhalen ben je als lezer nieuwsgierig naar de oorzaak van het probleem, hoe het personage het aanpakt en of het personage het probleem uiteindelijk zal overwinnen. Naast probleemboeken zal je bij de jeugdliteratuur veel boeken aantreffen die gaan over
opgroeien en volwassen worden, de zogenaamde ontwikkelingsroman (coming of age). Een belangrijk thema in dit genre is het verlangen naar vrijheid en het ontdekken van de eigen identiteit.
Karakters L Een schrijver verzint een hoofdpersoon niet zomaar. Om geloofwaardig bij de lezer over te komen, moet een schrijver zich goed verdiepen in het karakter en de achtergronden van de hoofdpersoon. Het moet duidelijk zijn waarom iemand naar iets verlangt en ook hoe het komt dat het niet meteen lukt om het doel te bereiken. Een geloofwaardige hoofdpersoon heeft niet alleen positieve eigenschappen, maar ook negatieve. Daarnaast heeft een hoofdpersoon een sociaal netwerk van relaties en contacten die haar of hem in positieve of negatieve zin beïnvloeden en maakt hij of zij gedurende het verhaal een ontwikkeling door. Dit alles maakt een hoofdpersoon tot een compleet personage, oftewel een round character
Typen L Naast de hoofdpersoon zijn er bijfiguren die de hoofdpersoon helpen het conflict op te lossen of die een oplossing juist tegenwerken. Deze bijfiguren of flat characters worden meestal veel oppervlakkiger en van buitenaf beschreven. Hierdoor zijn ze voor de lezer makkelijk als type te herkennen. Denk bijvoorbeeld aan het gedrag van de optimistische vriendin, de pestkop op school en de onbetrouwbare verleider. De meeste bijfiguren zijn daarom geen ‘echte’ karakters.
Bijzondere typen in de literatuur zijn de zogenoemde archetypen, stereotypen en prototypen. Een archetype is een oertype, een type dus dat al heel lang in verhalen voorkomt. Denk aan de wijze oude man, de goede moeder, het onschuldige kind, de wonderschone maagd, de held en de schurk. Een stereotype is een karakterisering op basis van vooroordelen, bijvoorbeeld een Fransman met een baret, snorretje en stokbrood. Een prototype tot slot is iemand die aan alle kenmerken van een bepaalde groep voldoet, bijvoorbeeld een politieagent of puber.
Innerlijk en uiterlijk L Een belangrijke eigenschap van geschreven verhalen is dat die de mogelijkheid bieden om gedachten en gevoelens van personages weer te geven. Een film kan je niet ‘vertellen’ wat er in de gedachten van een personage allemaal omgaat. Wel kan een film laten zien hoe iemand zich voelt, door hoe die persoon eruitziet en zich gedraagt. Daarom zal het uiterlijk en de expressie van een personage er in een film meer toe doen dan in een roman. Het bijzondere
De dieren in de verhalen van toon tellegen vertonen menselijke emoties en gedrag.
van het lezen van een verhaal is dat lezers zelf in hun hoofd een beeld maken op basis van de beschrijvingen van de personages en de ruimtes waarin ze zich bevinden. Veel lezers zeggen daarom dat ze zich makkelijker kunnen identificeren met een personage uit een boek dan uit een film. Misschien verklaart dit waarom veel mensen die eerst het boek lazen en daarna de film zagen, het boek beter vinden dan de film
Robinson Crusoë is het archetype van een personage dat op een onbewoond eiland afgezonderd moet leven van de rest van de mensheid.
In de coming-of-ageroman Blauwtje (2020) van lydia rood gaat een meisje op zoek naar zichzelf.
GRAMMATICA
Ontleden 1
Taal is geordend volgens vaste regels. Je gooit niet zomaar wat klanken of woorden bij elkaar. Je ordent ze om de goede betekenis te krijgen. De twee zinnen ‘Bram bewondert Sanne’ en ‘Sanne bewondert Bram’ gebruiken dezelfde woorden, maar betekenen iets heel anders. Alle regels voor het maken van woorden en zinnen bij elkaar, noem je de grammatica.
Taalgevoel L Die grammatica zit al in je hoofd. Je hebt de belangrijkste regels automatisch geleerd toen je taal ging gebruiken. Daardoor snapte je bij het voorbeeld van Bram en Sanne direct hoe de betekenissen van de twee zinnen van elkaar verschillen. Jouw gevoel voor taal zorgt ervoor dat je bij de meeste zinnen direct de juiste betekenis ‘voelt’. En ook wanneer de betekenis je niet direct duidelijk is, helpt je taalgevoel je een eind op weg. Neem de zin: ‘Die puriteintjes moeten niet zo zeuren.’ Waarschijnlijk weet je niet wat puriteintjes betekent, maar je zult direct aanvoelen dat dit woord naar een groep mensen verwijst. Alleen mensen kunnen zeuren, en gezien de meervoudsvorm met -s moeten het er wel meer dan een zijn. Door de verkleinvorm -tje voel je misschien ook al dat de zin spottend gezegd wordt.
Taal bestuderen L Eigenlijk weet je dus al heel veel over grammatica. Het doel van deze cursus is dan ook in de eerste plaats om je bewust te maken van de kennis die je al hebt. Een manier om dat te doen, is door zinnen te ontleden. De term ontleden klinkt misschien wat gek, alsof je een chirurg bent die een patiënt opensnijdt. Maar door woorden en zinnen voorzichtig uit elkaar te halen en alle onderdelen te bestuderen, begrijp je beter hoe taal in elkaar zit. Dat zag je al aan het voorbeeld puritein + tje + s. Je kon al iets van de betekenis achterhalen, ook als je het woord niet kende.
Redekundig en taalkundig L Er zijn twee manieren om met ontleden bezig te zijn. Je kunt kijken naar de losse woorden in een zin en kijken tot wat voor woordsoort die behoren. Dan doe je aan taalkundig ontleden. Je kunt ook kijken welke woorden samen groepjes vormen in een zin. Woorden die samen een grammaticale functie hebben, noem je een zinsdeel. Wanneer je kijkt welke woorden samen zinsdelen vormen en wat de functie van die zinsdelen is, dan ben je bezig met redekundig ontleden.
Redeneren L Wanneer je probeert te bepalen met wat voor woordsoort of zinsdeel je te maken hebt, moet je redeneren. Dat betekent dat je door logisch na te denken tot een ontleding komt. In deze cursus leer je welke denkstappen je kunt zetten om tot een goede ontleding te komen.
persoonsvorm en deel van het gezegde
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
bijwoordelijke bepaling lijdend voorwerp
gezegde, samen met de persoonsvorm
zinsdelen Redekundig ontleden
De hevige storm heeft vannacht in de hele provincie grote schade aangericht.
De belangrijkste eigenschap van taal is dat je er iets mee kunt zeggen. Een peuterzinnetje als ‘Papa slapen’ zegt bijvoorbeeld al iets over wat de persoon papa doet, namelijk slapen. En een vergelijkbaar zinnetje als ‘Mama lief’ zegt over de persoon mama dat zij iets is, namelijk lief.
Elke zin bevat zo’n doen-betekenis of zijn-betekenis. Iemand (of iets) doet iets, of iemand (of iets) is iets. Bijvoorbeeld: ‘Opa lacht’, ‘De tafel is leeg’ en ‘We hopen het allemaal’. Dat iets of die iemand noem je het onderwerp. Wat het onderwerp is of doet, noem je het gezegde. Deze verbinding tussen onderwerp en gezegde is de basis van iedere zin.
Bij een gezegde met een doen-betekenis is het kernwoord een werkwoord: slapen is een werkwoord. Daarom noem je zo’n doen-gezegde een werkwoordelijk gezegde. Het kernwoord bij een zijn-gezegde is een naamwoord: lief is een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit een naamwoordelijk gezegde
Zo zit het in andere talen L Het onderwerp wordt in andere talen subject genoemd. In talen met naamvallen, zoals het Grieks, Latijn en Duits, zie je aan de verbuiging van het zelfstandig naamwoord of het lidwoord, of ze het onderwerp van de zin zijn. Deze vorm noem je de nominativus of eerste naamval. Miles fortis est. — De soldaat is dapper.
Gezegde
Een zin met een doen-betekenis heeft een werkwoordelijk gezegde
In een doen-zin is een werkwoord de kern van het gezegde.
Een zin met een zijnbetekenis heeft een naamwoordelijk gezegde
In een zijn-zin is een naamwoord de kern van het gezegde.
stappenplan
1 Bepaal het kernwoord van het gezegde.
2 Vul het kernwoord aan: ..., dat doe / ben je.
→ aangevuld met doen = werkwoordelijk gezegde → aangevuld met zijn = naamwoordelijk gezegde
Onderwerp
Het onderwerp is degene die of datgene wat iets doet in een zin.
Het onderwerp is degene die of datgene wat iets is in een zin.
stappenplan
1 Neem de kern van het gezegde.
2 Is de kern: v een werkwoord? Vul dan aan met: dat doet / doen ... v een naamwoord? Vul dan aan met: dat is / zijn ...
→ onderwerp
Voorbeeld
Eva droomt De baby huilt
Mijn vader kookt. (koken = ww)
Eva is lief Mounir is intelligent
Het cadeau is een verrassing (een verrassing = znw)
Het cadeau is prachtig (prachtig = bvnw)
De motor draait
Redenering
Dat doet ze. Dat doet hij
Koken is de kern van het gezegde.
Dat is ze. Dat is hij.
Een verrassing is de kern van het gezegde.
Prachtig is de kern van het gezegde.
Ik ben vrolijk
1 draaien = kernwoord
2 Draaien, dat doe je.
→ werkwoordelijk gezegde
1 vrolijk = kernwoord
2 Vrolijk, dat ben je.
→ naamwoordelijk gezegde
Voorbeeld
Mijn vader kookt. Het water kookt.
Hun zus is slim. Het videospel is moeilijk.
De tulpen bloeien.
Die apps zijn gratis.
Redenering
Mijn vader is degene die iets doet. Het water is datgene wat iets doet.
Hun zus is degene die iets is. Het videospel is datgene wat iets is.
1 bloeien = kern
2 Bloeien, dat doen de tulpen
→ de tulpen = onderwerp
1 gratis = kern
2 Gratis, dat zijn die apps
→ die apps = onderwerp
TAALVERZORGING
Basisprincipes spelling 1
In een gesprek hoef je bijna nooit na te denken over hoe je woorden precies uitspreekt. Maar wil je goed Nederlands schrijven, dan zijn er nogal wat spellingregels. Spelling is simpel gezegd: alle afspraken die zijn gemaakt voor het schrijven van woorden. Die afspraken zijn er zodat we elkaar snappen. Vergelijk het met de spelregels van een bordspel of van voetbal. Als elke speler zijn eigen gang zou gaan, dan zou het een potje worden.
Soms lijken spellingregels ingewikkeld of zelfs onlogisch. Waarom schrijf je lokaal met een k, maar locatie met een c? Het helpt als je weet dat alle spellingregels gebaseerd zijn op drie basisprincipes. Een basisprincipe is een soort hoofdregel, een algemene manier waarop iets werkt. Een basisprincipe van voetbal is bijvoorbeeld: speel de bal waar mogelijk naar voren.
Uitspraak L Spelling begint met luisteren naar de uitspraak. Het eerste basisprincipe is dat je woorden schrijft zoals ze klinken. De klanken die je hoort, zet je om naar letters: klinkers en medeklinkers. Dit klinkt vrij eenvoudig. Toch is dit eerste principe niet afdoende. Ten eerste spreekt niet iedereen woorden precies hetzelfde uit. Zeg jij bijvoorbeeld puuzel of puzzel? Paaprika of papprika? Bovendien heeft het alfabet maar 26 letters, terwijl we in het Nederlands wel 40 verschillende klanken gebruiken.
Gelijkvormigheid L Het tweede principe is dat van de gelijkvormigheid. Dit betekent dat we vergelijkbare woorden zoveel mogelijk hetzelfde spellen. Zo schrijf je niet hant, maar hand. In het meervoud is het namelijk handen. Door in het enkelvoud ook een d te schrijven, is het duidelijker dat het enkelvoud en meervoud bij elkaar horen. Het principe van gelijkvormigheid is ook de reden dat je schrijft hij wordt. Voor de uitspraak is die t niet nodig, maar in de hij-vorm tegenwoordige tijd schrijf je de persoonsvorm nu eenmaal altijd als het hele werkwoord – en + t. Het is hij rent en hij lacht, dus is het ook hij wordt
Herkomst L Ten slotte maakt het uit waar een woord vandaan komt. Dat kan uit een andere taal zijn, of uit ouder Nederlands. Zo schrijven we bureau en niet buro, omdat het een Frans leenwoord is. Of je nu ei of ij moet schrijven, heeft te maken met hoe mensen vroeger Nederlands spraken. Vijfhonderd jaar geleden was er namelijk nog een verschil in uitspraak tussen ei en ij en tussen ou en au. Zo werden steil en stijl vroeger verschillend uitgesproken. Inmiddels klinken de twee woorden hetzelfde, maar de spelling is niet mee veranderd. Aan de ene kant is dat handig, want daardoor weet je dankzij de schrijfwijze welke betekenis wordt bedoeld. Aan de andere kant is het lastig als je twijfelt over de juiste spelling. Schrijf je nu ‘Dat lijdt geen twijfel’ of ‘Dat leidt geen twijfel’? Voor dit soort woorden kun je dus niet luisteren naar de uitspraak of kijken naar vergelijkbare woorden. Je kunt ze alleen uit je hoofd leren, of opzoeken natuurlijk.
Soms onvoorspelbaar L Helaas zitten de drie basisprincipes elkaar weleens in de weg. Daardoor lijkt de Nederlandse spelling soms onvoorspelbaar en onlogisch. Je schrijft hond met een d op het eind vanwege de regel van gelijkvormigheid, maar je spreekt een t uit. En je schrijft (een maaltijd) bereiden en (een paard) berijden verschillend vanwege de herkomst van de woorden, terwijl de uitspraak ervan tegenwoordig hetzelfde is.
Ondanks deze eigenaardigheden zul je de Nederlandse spelling steeds beter gaan beheersen. Ten eerste leer je de regels steeds beter kennen, bijvoorbeeld die voor werkwoordspelling. Door veel te lezen en te schrijven, raak je daarnaast vertrouwd met de spelling van woorden die afwijken van de basisregels. Als je zulke woorden vaak genoeg tegenkomt en gebruikt, heb je na verloop van tijd een beeld van hoe ze eruit horen te zien, en zul je ze meestal vanzelf goed spellen.
Taalverzorging L Spelling is meer dan de afgesproken schrijfwijze. Door de spelling in je tekst krijgt de lezer een bepaald beeld van jou. Vergelijk het met je kapsel of outfit: voordat je de deur uit gaat, check je nog even in de spiegel of alles goed zit. Als iemand etensresten op zijn tand heeft zitten, is het lastig om daar niet naar te kijken. Net zoals het belangrijk is dat je goed verzorgd de deur uit gaat, is het ook belangrijk dat je tekst goed verzorgd de wereld in gaat. Want als er foutjes in je tekst geslopen zijn, is dat vaak het eerste wat iemand opvalt. Kijk dus altijd nog even goed naar de spelling, voordat je tekst naar iemand anders gaat.
Wees daarnaast gerust: spelfouten overkomen iedereen, zelfs de beste docent Nederlands. De meeste kun je al voorkomen door genoeg tijd te nemen voor het schrijven en nalezen van je tekst. En wil je de juiste schrijfwijze echt 100 % zeker weten? Dan zijn er gelukkig betrouwbare boeken en websites om de juiste spelling op te zoeken.
Ook leraren en mensen die bijles geven in spelling maken weleens spelfouten. Welke spelfouten herken je in de bovenstaande afbeeldingen?
Spelling in de praktijk 2
In de cursus Taalverzorging staan de belangrijkste regels voor de Nederlandse spelling. Als je deze net hebt geleerd en geoefend, zitten ze nog ‘vers’ in je geheugen en zul je daardoor beter spellen. Maar na verloop van tijd of in nieuwe omstandigheden kunnen er toch weer spelfouten in je teksten sluipen. Je besteedt wellicht minder aandacht aan spelling bij een ander vak, buiten school of wanneer je stress of haast hebt. Nu denk je misschien: Daarvoor kun je toch gewoon de spellingcontrole gebruiken? Of de juiste schrijfwijze even snel opzoeken op internet? Dat zijn inderdaad handige hulpmiddelen bij het schrijven. Toch kunnen die niet alle spelfouten even goed opsporen, en het is handig om te weten waarop je zelf moet blijven letten.
Twee soorten spelfouten L Simpel gezegd zijn er twee soorten spelfouten. In de eerste plaats kun je een vergissing maken in een van de regels die je hebt geleerd over werkwoordspelling, meervoudsvorming, bijvoeglijke naamwoorden, samenstellingen, cijfers en getallen. Zo’n vergissing noem je een regelfout. Daarnaast zijn er woorden waarvan je de spelling alleen maar uit je hoofd kunt leren, zoals onmiddellijk of enigszins. Hier zijn geen algemene, logische regels voor. Schrijf je zo’n woord verkeerd, dan is dat een onthoudfout. Wie de logica van de spellingregels doorziet én goed woordjes kan stampen, zal dus de minste spelfouten maken.
Spellingcontrole L Veel computerprogramma’s en apps hebben een spellingcontrole. Een heel bekende is die van Word, waarin met rood alle fout gespelde woorden worden onderstreept. De spellingcontrole kan vooral onthoudfouten (onmiddelijk) en typfouten (onmiddelljik) goed herkennen. In andere gevallen gaat het vaak mis:
De ze zin word dor Word hele maal niet verkeert ge rekent.
Dit komt doordat de spellingcontrole alleen kijkt of iets een bestaand woord is. Alle woorden in het voorbeeld zijn namelijk bestaande woorden. De spellingcontrole begrijpt niet de context waarin een woord gebruikt wordt. De spellingcontrole weet bijvoorbeeld niet of je dor (droog) of door (het voorzetsel) bedoelt. Als je toch de spellingcontrole gebruikt, let dan vooral op bij de volgende soorten woorden:
v Onthoudwoorden die op elkaar lijken
Sommige woorden lijken veel op elkaar of klinken zelfs hetzelfde, maar hebben een andere betekenis. Denk aan grote – grootte, peilen – pijlen, effectief – efficiënt. De spellingcontrole kan niet bepalen welk woord in jouw zin het juiste is.
v Werkwoordsvormen
Of je herkent of herkend schrijft, hangt af van de spellingregels voor werkwoorden. Is het de persoonsvorm of het voltooid deelwoord? Dat weet de spellingcontrole niet, net zomin of het woord echt een werkwoordsvorm is. In ‘De regen verpeste het feestje’ en ‘het verpestte feestje’ zijn de correcte spelling van de persoonsvorm en het bijvoeglijk naamwoord omgewisseld. De spellingcontrole keurt dit ten onrechte gewoon goed.
v Samenstellingen
De regel is: als je te maken hebt met één persoon, dier, ding of begrip, dan schrijf je de samenstelling als één woord. Maar als de delen van een samenstelling ook als losse woorden bestaan, dan rekent de spellingcontrole ze dus goed, ook al hoor je ze aan elkaar te schrijven. Dus onweers bui wordt herkend als een fout, maar stads bus niet.
Zoeken op internet L Internet kan een handig hulpmiddel zijn om goed te spellen, maar dan moet je wel een betrouwbare website gebruiken. Stel, je twijfelt of je een woord met een hoofdletter of kleine letter schrijft. Een zoekmachine raadplegen lijkt dan de snelste manier om antwoord te krijgen, maar ook de verkeerde spelling komt vaak voor in de zoekresultaten. Zoek maar eens op ‘prettige kerstdagen en een gelukkig nieuwjaar’. Je ziet allerlei verschillende schrijfwijzen door elkaar staan. Om echt zeker te weten of een woord goed gespeld is,
kun je vertrouwen op onderstaande websites. Van onthoudwoorden vind je de spelling het snelst in een woordenboek of online woordenlijst. Als je twijfelt over de spellingregels, dan kun je terecht bij de taaladavieswebsites.
v Woordenlijsten — Geven de spelling van woorden en beperkte woordinformatie (de/het, lettergrepen, verbuigingen/vervoegingen).
Voorbeeld: woordenlijst.org
v Woordenboeken — Geven de spelling van woorden en uitgebreide woordinformatie, zoals betekenis en woordsoorten.
Voorbeeld: vandale.nl
v Taaladvieswebsites — Geven uitleg en voorbeelden bij lastige spellingkwesties en andere taalvragen (grammatica, stijl, woordkeuze, uitdrukkingen).
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, recording or otherwise without prior written permission of the publisher.