Factor-E HZW - Thema 3

Page 1

3

ANATOMIE EN ZIEKTELEER

Dit thema gaat over verschillende ziektebeelden. Jij als helpende hebt dagelijks te maken met cliënten die zorg nodig hebben. Hoe meer je weet over verschillende ziektes, hoe beter je cliënten kunt helpen. Ook zie jij veranderingen bij cliënten, zoals slechter lopen of verward zijn, omdat jij (bijna) dagelijks bij hen komt. Je schakelt dan je leidinggevende in om de cliënt goed te helpen. Dit thema bestaat uit: • de leerdoelen • de vakkennis en de opdrachten • de praktijktoets • de theorietoets. LEERDOELEN 1.

Je hebt basiskennis van het functioneren van het menselijk lichaam.

2.

Je hebt basiskennis van veelvoorkomende ziektes bij oudere cliënten en bij kinderen.

3.

Je hebt basiskennis over het signaleren van veranderingen in de gezondheid van cliënten.

4.

Je kunt signalen van veranderingen in de gezondheid van de cliënt herkennen.

OPDRACHT 1 VOORBEREIDEN Bekijk de leerdoelen hiervoor. Je ziet wat je moet kunnen en kennen als het gaat om anatomie en ziekteleer. En je ziet waarop je beoordeeld wordt tijdens de praktijktoets. Welk leerdoel lijkt jou uitdagend? Waarom?

Waar zie je tegenop? Leg uit waarom.

Welke ervaringen heb je al met deze leerdoelen?

Waar denk je dat je deze leerdoelen tegenkomt in je werk?

1


ANATOMIE Anatomie gaat over de bouw en werking van het menselijk lichaam. Als helpende heb je een signalerende taak. Jij komt vaak bij cliĂŤnten thuis en daardoor zie jij het meestal als er iets met iemand aan de hand is. Het is dus belangrijk dat je weet hoe het lichaam werkt. Alleen dan weet je of er daadwerkelijk iets aan de hand is met iemand. Als helpende mag je geen medische handelingen verrichten en ontvang je altijd instructies van je leidinggevende. De opbouw van het lichaam Een menselijk lichaam is een ingewikkelde machine, die aangestuurd wordt door de hersenen, een soort computer. Verschillende onderdelen van je lichaam zorgen ervoor dat je beweegt, kunt staan en lopen, voedsel verwerkt en ingewikkelde taken kunt doen. Het skelet, de spieren, de organen en de zintuigen hebben allemaal hun eigen taak in het lichaam.

OPDRACHT 2 FUNCTIES LICHAAM Als je beweegt dan werken onderdelen van je lichaam samen. Beschrijf wat je skelet, je spieren, je zintuigen en je hersenen doen als je loopt. Skelet:

Spieren:

Zintuigen:

Hersenen:

HET SKELET Een ander woord voor skelet is: geraamte. Alle botten samen vormen het skelet, zoals de botten in je armen en benen, maar ook aan je ribbenkast, ruggenwervels en schedel. Een compleet menselijk skelet bestaat uit 206 botten. Botten bestaan uit compact en zwaar botweefsel. Het weefsel wordt steeds vernieuwd. Daardoor is het ook mogelijk dat een botbreuk genees. Als twee botten in je lichaam elkaar raken, dan zit hier een gewricht. Dit maakt dat de botten samen kunnen bewegen, zoals een knie of een elleboog. Het skelet zorgt voor stevigheid van het menselijk lichaam. De spieren zitten vast aan het skelet. Veel organen in het lichaam, zoals de hersenen, het hart en de longen krijgen bescherming van het skelet. Een probleem van botten is dat ze kunnen breken. Misschien heb je zelf weleens een arm of een been gebroken. Dan heb je zelf gemerkt dat een bot weer goed aan elkaar kan groeien.

2


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

Een ander probleem met botten, dat vooral bij ouderen voorkomt, is botontkalking. De samenstelling van het bot is dan niet meer goed. Hierdoor verliest het stevigheid. Het zorgt voor pijn en botten breken makkelijker.

Het skelet.

OPDRACHT 3 HET SKELET Wat zijn de functies van het skelet?

Wat is een andere naam voor het skelet?

Noem drie verschillende botten.

Noem twee problemen of ziektes die met de botten te maken hebben.

OPDRACHT 4 WEETJES OVER HET SKELET Zoek op internet naar de antwoorden op de vragen. Wat is het kleinste botje in je lichaam?

Wat is het grootste bot in je lichaam?

Met hoeveel botten wordt een baby geboren?

3


Welke botten vormen de wervelkolom?

Noem de botten van de armen.

Noem de botten van de benen.

Welke botten koppelt het bekken aan elkaar?

Welk bot beschermt de hersenen, ogen en het binnenoor?

Welk bot beschermt de longen en het hart?

OPDRACHT 5 BOTTEN TEKENEN Teken deze botten in de tekening: • schedel • ruggengraat • dijbeen • middenhandsbeentje • borstbeen.

4


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

GEWRICHTEN EN HUN FUNCTIE De gewrichten zitten op de plaatsen waar botten van het skelet elkaar raken. Zij zorgen ervoor dat de botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. De botten in een gewricht worden bij elkaar gehouden door de gewrichtsbanden. Deze banden zijn gemaakt van heel sterk bindweefsel. Rond het gewricht zit het gewrichtskapsel. Het gewrichtskapsel dat rond het gewricht zit, zorgt voor ruimte voor het gewricht: de gewrichtsholte. De gewrichten zijn gemaakt van kraakbeen. Kraakbeen is stevig weefsel, maar het is ook elastisch. Het zorgt voor bescherming van de botten. Ook is kraakbeen belangrijk voor de glijbeweging. Bij gewrichten die beweeglijk zijn, zit er een laagje vloeistof op het gewricht om het goed te laten werken. Er zijn verschillende soorten gewrichten: • kogelgewricht (zoals in een heup of schouder) Deze kan alle kanten op bewegen. • scharniergewricht (zoals in een knie of in vingers) Deze kunnen buigen of strekken. • minder beweeglijke gewrichten (zoals tussen de rugwervels) Er zit dan een soort taai kussentje tussen de wervels dat zorgt voor stabiliteit. Deze problemen komen het meest voor met gewrichten: • reuma • jicht • artrose.

De gewrichten.

OPDRACHT 6 GEWRICHTEN 1 Waarvoor zorgen de gewrichten in het lichaam?

5


Noem drie voorbeelden van gewrichten. 1. 2. 3. Wat is het verschil tussen een kogelgewricht en een scharniergewricht?

Noem drie problemen of ziektes die met gewrichten te maken hebben. 1. 2. 3.

OPDRACHT 7 GEWRICHTEN 2 Schrijf de goede naam bij de gewrichten.

6


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

ZENUWSTELSEL Het zenuwstelsel regelt alles in je lichaam. Het zorgt ervoor dat de organen werken, dat je je spieren kunt bewegen en dat je reageert op prikkels. Het zenuwstelsel bestaat uit twee delen: 1. het centrale zenuwstelsel Dit zijn de hersenen en het ruggenmerg. Het ruggenmerg zit aan de binnenkant van de wervels van de rug. 2. de zenuwbanen Dit zijn de uitlopers van zenuwen in het lichaam. Tot in het puntje van je tong en in je tenen zitten zenuwen. De zenuwen zorgen ervoor dat je prikkels waarneemt. Via de zenuwbaan gaat er een bericht naar de hersenen. De hersenen zorgen voor een reactie. Dit gaat heel snel en onbewust. Wanneer je je teen stoot, dan voelt je teen dit als pijn. Via een zenuw in je teen, been en ruggenmerg komt het signaal van pijn binnen in de hersenen. De hersenen weten wat je moet doen: je teen terugtrekken. Je doet dit dan eigenlijk automatisch. Er zijn veel verschillende aandoeningen aan het zenuwstelsel, bijvoorbeeld: • ziekte van Parkinson • beroerte (CVA) • epilepsie • multiple sclerose • dementie • spasticiteit.

Het zenuwstelsel.

7


OPDRACHT 8 ZENUWSTELSELTEL Welke onderdelen heeft het zenuwstelsel?

Wat regelt het zenuwstelsel?

Noem drie aandoeningen of ziektes aan het zenuwstelsel.

OPDRACHT 9 PIJN AAN JE VINGER Iemand brandt zijn vinger. Leg in je eigen woorden uit hoe het lichaam hierop reageert.

DE ZINTUIGEN Met de zintuigen kun je van alles waarnemen. De bekendste zijn het gezichtsvermogen, het gehoor, de tastzin, de reuk- en smaakzin. De zintuigen geven prikkels door aan de hersenen. De hersenen zorgen daarna voor een reactie. ZINTUIG

WAAR IN LICHAAM PRIKKEL

REACTIE

Je rijdt een tunnel uit.

Gezichtsvermogen Oog

Opeens veel licht

Je knijpt je ogen dicht.

De deurbel gaat.

Gehoor

Oor

Geluid

Je staat op en doet de deur open.

Je stapt op een legoblokje.

Tastzin

Huid

Pijn onder je voet

Je trekt je voet snel terug.

Je loopt langs de viskraam op de markt.

Reukzin

Neus

Lucht van (gebakken) vis

Je koopt een gebakken visje en eet het op.

Wanneer iemand een zintuig mist, dan kunnen andere zintuigen gedeeltelijk het werk overnemen. Iemand die blind is, maakt meer gebruik van de tastzin (het voelen) en het gehoor om zijn weg te kunnen vinden.

8


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

OPDRACHT 10 PRIKKEL Bekijk deze strip.

Welk zintuig gebruikt de persoon in de strip?

Welke prikkel krijgt hij binnen?

Wat gebeurt er in de hersenen?

OPDRACHT 11 ZINTUIGEN Doe deze opdracht met een klasgenoot. Eén student krijgt een blinddoek voor. De andere student leidt deze student van punt A naar punt B. Bespreek met elkaar: Welke zintuigen heb je gebruikt bij deze opdracht? Hoe ging dat?

Eén student krijgt oordopjes in. Zorg ervoor dat hij echt niets kan horen. De andere student maakt iets duidelijk. Bespreek met elkaar: Welke zintuigen heb je gebruikt om jezelf duidelijk te maken? Of om de ander te begrijpen? Is dat gelukt? Eén student krijgt een blinddoek voor. De andere student helpt deze student om te proeven van verschillende smaken. Bespreek met elkaar: heb je de smaken herkend door alleen te proeven?

9


BLOEDSOMLOOP, BOUW EN FUNCTIE VAN HET HART Het hart zorgt ervoor dat het bloed stroomt. Het hart is een grote spier. Er zijn twee verschillende bloedsomlopen: • de kleine bloedsomloop • de grote bloedsomloop.

De bloedsomloop. In de grote bloedsomloop pompt het hart het zuurstofrijke bloed naar alle delen van het lichaam. Hier geeft het bloed zuurstof en voedingsstoffen af. Het bloed neemt vanaf hier weer afvalstoffen mee terug naar het hart. Hier start de kleine bloedsomloop. In de kleine bloedsomloop stromen zuurstofarm bloed en afvalstoffen vanuit het lichaam via het hart naar de longen door de longslagader. In de longen neemt het bloed nieuwe zuurstof op en geeft het afvalstoffen, zoals koolstofdioxide, af. Vanaf de longen stroomt het bloed terug naar het hart. Hier begint de grote bloedsomloop weer. Deze problemen komen het meest voor met de bloedsomloop en het hart zijn: • aderverkalking (waardoor de aderen dichtslibben) • een slechter werkend hart (hartfalen) • hartinfarct.

10


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

OPDRACHT 12 BLOEDSOMLOOP Zet de woorden op de goede plek in de tekening. Kies uit: grote bloedsomloop - hart - kleine bloedsomloop - longen - zuurstofarm - zuurstofrijk.

Welke problemen kunnen zich voordoen met bloedsomloop en hart?

HARTSLAG EN BLOEDDRUK Met de hartslag en de bloeddruk krijg je signalen over de gezondheidstoestand. De bloeddruk Met de bloeddruk meet je de druk in de aders. Zowel een hoge bloeddruk als een lage bloeddruk kunnen een symptoom zijn voor (ernstige) ziektes. Bij een te hoge bloeddruk is het hart te veel belast. Dit kan leiden tot hartfalen: het hart moet harder werken dan goed is. Ook andere hartziektes, zoals ritmestoornissen en een hartinfarct kunnen het gevolg zijn van hoge bloeddruk. Een te lage bloeddruk is ook niet goed. De weefsels van het lichaam krijgen in dat geval niet genoeg

11


zuurstof en werken niet goed. Een cliënt kan duizelig zijn of erg vermoeid. De bloeddruk wordt gemeten met een band om de arm van de cliënt. Een helpende hoeft de bloeddruk niet op te meten. De hartslag De hartslag, hoe vaak het hart klopt, kun je meten aan de pols. Dit heet ‘de pols opnemen’. De normale hartslag van de mens ligt tussen de 60 en 80 slagen per minuut. Baby’s hebben een hogere hartslag. Als iemand beweegt, gaat de hartslag omhoog. Wanneer de hartslag in rust hoger is dan normaal, dan kan dit wijzen op koorts, problemen met de ademhaling of met het hart. De bloeddruk Met de bloeddruk meet je de druk in de aders. Zowel een hoge bloeddruk als een lage bloeddruk kunnen een symptoom zijn voor (ernstige) ziektes. Bij een te hoge bloeddruk is het hart te veel belast. Dit kan leiden tot hartfalen: het hart moet harder werken dan goed is. Ook andere hartziektes, zoals ritmestoornissen en een hartinfarct kunnen het gevolg zijn van hoge bloeddruk. Een te lage bloeddruk is ook niet goed. De weefsels van het lichaam krijgen in dat geval niet genoeg zuurstof en werken niet goed. Een cliënt kan duizelig zijn of erg vermoeid. De bloeddruk wordt gemeten met een band om de arm van de cliënt. Een helpende hoeft de bloeddruk niet op te meten.

OPDRACHT 13 POLS EN BLOEDDRUK Vul deze tabel in. POLS OPNEMEN

BLOEDDRUK METEN

Wat wordt gemeten? Waar wordt dit gemeten? Meet de helpende dit? Waar kan een snelle polsslag op wijzen?

Wat is een normale polsslag?

Wat kan een gevolg zijn van een hoge bloeddruk?

ADEMHALINGSORGANEN EN HUN FUNCTIE Wanneer je ademt, komt lucht door de neus of de mond via de luchtpijp in de longen terecht. In de longen wordt zuurstof opgenomen in het bloed. Andersom komen afvalstoffen uit het bloed, zoals kooldioxide, in de longen terecht en worden deze uitgeademd. De neusharen halen stofdeeltjes uit de adem. Fijnere deeltjes kunnen verder komen in de longen: deze worden daar opgenomen door het longslijmvlies. De longen zijn geen holle ruimte. De binnenkant van de longen is een soort spons. Hier loopt de ingeademde lucht door heen. Zuurstof komt hier in het bloed terecht. De ademhaling wordt geregeld door de hersenen. Dit gebeurt automatisch: je hoeft hier niet zelf over

12


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

na te denken. In je slaap of als je bewusteloos bent, adem je ook gewoon door. Bij het inademen en uitademen gebruik je verschillende spieren. Je maakt je borstholte groter en lucht stroomt naar binnen. Bij het uitademen maak je de borstholte weer kleiner, de lucht stroomt naar buiten. Een gezonde volwassene ademt twaalf tot vijftien keer per minuut. Deze problemen en aandoeningen met ademhalingsorganen komen het meest voor : • verkoudheid met slijm en hoesten • ontsteking van de luchtwegen, zoals bronchitis of longontsteking • COPD • astma.

De ademhaling.

OPDRACHT 14 ADEMHALINGSORGANEN Welke stof neemt het bloed op in de longen?

Welke stof geeft het bloed af in de longen?

Welk orgaan regelt de ademhaling?

Welke problemen kunnen zich voordoen met de longen?

OPDRACHT 15 STOF Je bent aan de slag in een huis waar veel stof is. Welk orgaan houdt de stofdeeltjes tegen bij het inademen? Beschrijf hoe dit gaat.

13


DE SPIJSVERTERING De spijsvertering zorgt ervoor dat voedsel verteerd wordt in het lichaam. Dit gebeurt in enkele organen die elk hun eigen functie hebben. Bij elkaar noem je dit het spijsverteringskanaal. Mond Het voedsel komt het lichaam binnen in de mond. Met het gebit wordt het voedsel kleiner gemaakt. Tanden en kiezen doen hier hun werk. Het speeksel in de mond zorgt ervoor dat het voedsel wordt bewerkt. Het voedsel, bijvoorbeeld een boterham, wordt omgezet tot voedingsstoffen, die later in het bloed opgenomen worden. Slokdarm De slokdarm is de weg tussen de mond en de maag. Maag De maag maalt het eten verder fijn. Darmen Het voedsel komt hierna in de twaalfvingerige darm, de dunne en de dikke darm. De voedingsstoffen worden hier verder bewerkt en komen daarna in het bloed terecht. Onder andere de sappen uit de alvleesklier doen hier hun werk. Niet alle stoffen uit het voedsel worden opgenomen. De afvalstoffen verzamelen zich in de endeldarm. Anus Via de anus verlaten de afvalstoffen als ontlasting het lichaam. De weg van het voedsel duurt normaal 24 tot 48 uur.

Het spijsverteringskanaal.

14


ANATOMIE EN ZIEKTELEER

Klachten In het proces van de spijsvertering kunnen een aantal zaken niet goed gaan. Deze klachten komen het meest voor : • maagzuur • diarree • obstipatie (verstopping).

OPDRACHT 16 SPIJSVERTERING Teken de weg die het voedsel door het lichaam aflegt. Zet erbij hoe de verschillende lichaamsonderdelen heten.

Waar zitten de volgende problemen met de spijsvertering? Schrijf het in je tekening. • maagzuur • diarree • obstipatie Ken je zelf nog andere problemen met de spijsvertering? Zet ze in je tekening.

15


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.