Leefstijl 3 Sociaal-emotionele vaardigheden en actief burgerschap voor de regionale onderwijscentra
Proefles
www.leefstijl.nl
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 1
Les 2 Aangenaam, je herkent mij aan…
Introductie
Lesdoel
In deze les kijken de studenten naar uiterlijke overeenkomsten en verschillen: wat mag je wel en niet op werk en stage dragen, en wat is de betekenis van werkkleding? In deze les maken de studenten een eigen visitekaartje (of een eerste opzet).
De studenten kunnen: • uiterlijke verschillen benoemen tussen henzelf en anderen; • weten wat je wel en niet op je werk en in je stage draagt; • een eigen visitekaartje maken om in de praktijk te gebruiken.
Lesschema
Vooraf Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3
Terugkomen op de vorige les ´jezelf voorstellen´ Concentratiespel op uiterlijk Reactiespel op uiterlijke overeenkomsten en verschillen Lijstje maken n.a.v. vragen over uiterlijke kenmerken, wat je wel en niet in werk of op stage mag dragen. In groepjes daarover vertellen en voor ieder een tekeningetje bedenken als symbool. Opdracht 5 Een eigen visitekaartje maken.
Voorbereiding • • • • •
Belangrijk voor de docent
12
Materiaal Het werkboek Pen of potlood Vellen papier Zwarte en een andere kleur stiften(liever geen rood) Computers en de website van Leefstijl, www.leefstijl.nl Het ontwerp voor het visitekaartje maken de studenten op de computer. Bedenk of u dit in of buiten de les wilt doen.
Deze les gaat over uiterlijke overeenkomsten en verschillen. De verschillen in soort kleding liggen in een groep soms gevoelig. Het reactiespel bij opdracht 2 kunt u gebruiken om de studenten te laten ervaren dat er meer overeenkomsten en verschillen zijn dan alleen bepaalde kledingmerken en uiterlijke stijlen. Door in dit spel op allerlei uiterlijke kenmerken te selecteren, wordt iedere student steeds in een nieuwe groep ingedeeld.
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
De les Vooraf Kom terug op de vorige les. Daarin vroeg u de studenten de komende tijd te letten op hoe zij zich in het dagelijks leven in verschillende situaties aan een ander voorstellen, of hoe een ander zich voorstelt. Vraag naar hun eigen ervaringen of naar de ervaringen die ze van anderen hebben gehoord Laat de studenten even kort daarover vertellen of de situatie uitspelen. Zijn er studenten die bij het zichzelf voorstellen nu ander gedrag laten zien? Zo ja, wat is anders? Vertel daarna dat het in deze les gaat over uiterlijke overeenkomsten en verschillen: welke kleding je in het dagelijks leven draagt en welke kleding op stage of werk. Als studenten de huiswerkopdracht niet hebben uitgevoerd, spreek ze daar op aan. Leg uit dat het huiswerk nooit veel is en tegelijkertijd toch belangrijk.
13
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 1
Opdracht 1 Concentratiespel Bij deze oefening gaat het erom of de student zich in gedachten een beeld kan vormen van iets uiterlijks van zichzelf en zijn medestudenten. En of dit klopt met de werkelijkheid. Het spel wordt bewuster gedaan als u vooraf aan de studenten de vraag stelt: wat denk je dat de reden is voor de volgende oefening? Wat merk je bij jezelf?
• • • • • •
De studenten zitten in een kring. Iedereen doet de ogen dicht of kijkt als dat een probleem is naar de grond. Stel achtereenvolgens de volgende vragen: Welke kleur sokken/ kousen/ panty heb je vandaag aan? Hoe ziet de rok/ broek eruit van de persoon die rechts naast je zit? Is de persoon links van je groter of kleiner dan jij? Zit er ergens een merkje in je kleding? Zo ja, waar? Welke kleur ogen heeft…..? (naam van een student) Wie in de groep hebben krullend haar? enzovoort. Steeds mogen de studenten even kijken om te controleren of de werkelijkheid overeenkomt met wat ze dachten. Bespreek de vooraf gestelde vragen.
14
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
Opdracht 2 Reactiespel op uiterlijke overeenkomsten en verschillen De studenten staan in een kring. Geef de studenten de opdracht om zich zo snel mogelijk te groeperen rond bepaalde overeenkomsten in hun uiterlijk. Noem steeds één ding bijvoorbeeld kleur ogen, kleur haar, met of zonder bril, kleur sokken/schoenen/veters, oorbellen (1, 2 of meer), andere sieraden, met of zonder kraagje, kleren met laagjes, schoenmaat, merk op hun kleren enzovoort. De studenten vormen daardoor steeds nieuwe groepjes. Laat de studenten zelf suggesties geven voor nieuwe indelingen gericht op uiterlijke kenmerken. Daarna bedenkt een student een indeling op een uiterlijk kenmerk. Hij deelt zijn groepsgenoten in groepjes zonder te zeggen waarop ze zijn geselecteerd. De groep moet door goed te kijken, bedenken waarop de indeling is gebaseerd.
Nabespreking • • •
•
15
Voor de nabespreking stelt u de volgende vragen: Wat gebeurde er in deze oefening? Waar let jij vooral op als je iemand anders ziet? Op stage of werk zul je in de meeste gevallen je moeten aanpassen in wat je draagt, je haardracht, sieraden, opmaak enzovoort. Wat denk jij dat de reden daarvoor is? Wat betekent dit voor jou? Welke mening heb jij daarover? In bepaalde beroepen heb je niet altijd een keuze in soort kleding en draag je werkkleding. Wat is de betekenis van werkkleding? Als je werkkleding draagt, wat betekent dat dan voor jou? (Bijvoorbeeld nodig voor het functioneren, beschermend, herkenbaarheid, visitekaartje, gezag).
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 1
Opdracht 3 Lijstje maken, uitwisselen en symbool bedenken van persoonlijke uiterlijke kenmerken. En wat je wel en niet draagt in het werk of stage U stelt vragen en de studenten bedenken voor zichzelf daarop een antwoord. Met een enkel steekwoord zetten zij het antwoord in hun werkboek. Deze steekwoorden zijn alleen bedoeld als geheugensteun. Geef dit duidelijk aan. Geef ook aan dat het mogelijk is dat zij op bepaalde vragen geen antwoord hebben. Vertel de studenten dat de volgende vragen gaan over ieders uiterlijk. Wat hoort bij je? Kun je dit op je stage ook dragen? Schrijf de volgende vragen op het bord en stel ze vervolgens aan de studenten: • Wat van je uiterlijk vind je belangrijk? U geeft wat voorbeelden: haar, kleding, sieraden, handen enzovoort. • Aan welke uiterlijke kenmerken herkent een ander jou? • Is er iets van wat je genoemd hebt, dat je niet op je werk of stage kunt dragen? • Als je iets op je werk niet kunt dragen, wat betekent dit dan voor jou? Maak groepjes van vier (indien nodig één of meerdere van drie). Geef ieder in het groepje een nummer van 1 t/m 4. Ieder groepje krijgt een groot vel papier dat in vier vakken wordt verdeeld. In elk vakje komt de naam van iemand uit het groepje te staan. Om de beurt vertelt één persoon aan de anderen over wat uiterlijk bij hem hoort. Nummer 1 begint. Een ander schrijft met zwart viltstift deze kenmerken op in het vakje bij de naam van deze persoon. Daarna wordt met een andere kleur viltstift een cirkel getrokken om dat wat niet in het werk/ stage gedragen kan worden. Op die manier komt ieder op volgorde van zijn nummer aan de beurt. Het groepje bekijkt n.a.v. ieders kenmerken, welk typerend tekeningetje bij iedere persoon past bijvoorbeeld een oor met een oorbel, een krullenbos, een tatoeage, een hoofddoek enzovoort. Dit tekeningetje wordt als symbool van iemand in het vakje erbij gezet.
Nabespreking
• • • •
16
De studenten zitten in een grote kring. De groepjes zitten bij elkaar. Het vel papier ligt voor hen. Ieder groepje kiest een woordvoerder. Stel aan ieder groepje de volgende vragen: Welk symbool is voor ieder in het groepje bedacht? Wat mogen jullie niet op het werk of stage dragen? Wat is daarvoor de reden? Wat betekent dit voor jullie?
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
Opdracht 4 Invullen van gegevens en het visitekaartje maken Vertel de studenten dat zij een eigen visitekaartje gaan ontwerpen. Uiteindelijk doen zij dat op de computer. Het format voor een visitekaartje halen de studenten van de website van Leefstijl, www.leefstijl.nl. Kom nog even kort terug op het doel van een visitekaartje. Wat kunnen zij er in de praktijk mee doen? De studenten kijken in het werkboek naar voorbeelden van andere visitekaartjes. Bespreek de verschillen. Bekijk ook de persoonlijke symbolen op de visitekaartjes. Geef ze de opdracht ook na te denken over een symbool van zichzelf voor op hun eigen visitekaartje. In het werkboek staat een kader voor het ontwerpen van een eigen visitekaartje. Welke gegevens moeten er in ieder geval op komen? • De studenten zetten in het werkboek hun persoonlijke gegevens in het kader voor het eigen visitekaartje. • De studenten ontwerpen hun eigen visitekaartje. Laat aan het einde van de les iedereen nog even bij elkaar komen. Maak afspraken over in hoeverre het visitekaartje de volgende keer af moet zijn. Iedereen neemt de volgende keer van zijn eigen ontwerp een geprint kaartje mee, ook als het nog niet helemaal af is.
17
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:14
Pagina 6
AANGENAAM… JE HERKENT ME AAN...
LES 2 Welk (uiterlijk) kenmerk hoort bij jou?
De docent stelt jullie een aantal vragen. Schrijf eventueel een aantal steekwoorden op. • • • •
Tekening die past bij jouw kenmerk(en)
6
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 1
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
Maak je eigen visitekaartje
10:14
Pagina 7
Mijn persoonlijke/zakelijke gegevens zijn: Naam Straat Postcode/plaats Telefoon E-mail
Het uitwisselen van visitekaartjes is een eenvoudige manier om ervoor te zorgen dat mensen contact met elkaar kunnen opnemen. In het bedrijfsleven heet dit ‘netwerken’. Zou jij in je werk/stage een visitekaartje kunnen gebruiken? Mijn visitekaartje kan ik geven aan: • • •
Welke informatie staat erop de visitekaartjes? Het lieveheersbeestje is het symbool voor geluk en liefde. De Nederlandse Stichting Tegen Zinloos Geweld heeft het lieveheersbeestje nu als haar symbool.
Ontwerp je visitekaartje. Gebruik het onderstaande lege kaartje als klad. Maak nu je visitekaartje op de computer en print het uit. Misschien kun je je visitekaartje ook echt gaan gebruiken! De volgende les nemen jullie je visitekaartje mee en bekijken deze gezamenlijk.
Welk symbool zou jij kiezen op je visitekaartje?
7
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 1
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:14
Pagina 8
Uitwisselen van de visitekaartjes
8
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 1
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 4
Les 1 Het herkennen van agressief, passief en assertief gedrag Introductie
In deze les ervaren de studenten het verschil en de gevolgen van agressief, passief en assertief gedrag.
Lesdoel
De studenten kunnen: • het verschil tussen agressief, passief en assertief gedrag aangeven; • herkennen hoe zij zelf in verschillende situaties (werk/ stage) reageren en de gevolgen van hun eigen gedrag inzien; • kijken naar hun eigen situaties en inzien wanneer assertief gedrag een positief effect heeft.
Lesschema
Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Opdracht 4 Opdracht 5
Voorbereiding • • • • •
Belangrijk voor de docent
6
Reactiespel vanuit agressief en passief gedrag In rol reageren vanuit een agressieve of passieve houding In rol reageren vanuit een assertieve houding De agressieve, passieve en assertieve gedragsstoel Eindopdracht voor het oefenen in ander gedrag
Materiaal: voor iedere student drie stickers die rood en blauw en geel gemerkt zijn; drie stickers die afzonderlijk rood, blauw en geel gemerkt zijn of drie gekleurde lappen waarvan één rode, één gele en één blauwe; gele, blauwe en rode kaart; drie extra stoelen; werkboek en pen/ potlood. Lees de achtergrondinformatie: ‘Wat is assertief zijn?’ Voor opdracht 5, ‘De gedragsstoel’, hebt u een conflictsituatie nodig uit de praktijk (privé, opleiding, stage of werk). Kies een situatie waarin een student te maken heeft met één andere persoon bijvoorbeeld een collega, klant, chef of iemand uit zijn privéleven. Vraag de studenten voorafgaand of tijdens de les een conflictsituatie uit hun werk of stage te bedenken.
Gebruik rode, blauwe en gele stickers. In deze les wordt geoefend met passief, agressief en assertief (actief) reageren. De verschillende vormen van reageren worden door de studenten in beeld gebracht met het gebruik van een rode (agressieve), blauwe (passieve) en gele (assertieve) sticker. De studenten krijgen de ruimte om ervaringen op te doen met deze verschillende mogelijkheden van gedrag. Er zijn geen goede en foute manieren, maar de actieve wijze van reageren geeft vaak goede resultaten, al zijn er ook situaties waarin agressief of passief handelen juist van pas kunnen komen.
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 1
De les Vooraf Vertel dat deze les gaat over verschillende manieren van reageren en wat de gevolgen daarvan zijn.
7
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 4
Opdracht 1 Reactiespel De studenten zitten in een ruime kring. Zelf staat u in het midden Er is één stoel minder dan het aantal mensen. U neemt drie woorden en geeft ieder in de kring achtereenvolgens één woord: nummer 1 vuur, nummer 2 water, nummer 3 lucht, nummer 4 vuur, nummer 5 water en nummer 6 lucht, enzovoort. Gedurende het hele spel houdt de student het gegeven woord. Geef uzelf ook een woord. Roep één van de drie woorden, bijvoorbeeld: vuur. Ieder die het woord vuur heeft, staat op en wisselt zo snel mogelijk van stoel met iemand anders die het woord vuur heeft. Tijdens dit wisselen probeert u vlug op een lege stoel te komen. Er blijft één persoon over die geen stoel heeft. Die gaat in het midden staan en zegt één van de woorden, bijvoorbeeld: water. Iedereen met het woord water gaat staan en wisselt zo snel mogelijk van stoel met iemand anders die het woord water heeft. Degene in het midden probeert zo snel mogelijk op een lege stoel te komen, enzovoort.
Nabespreking
• • • •
U stelt een aantal vragen die de studenten alleen voor zichzelf beantwoorden. Daarbij hoeft niets gezegd te worden. Geef aan dat dit kan helpen bij het vormen van je eigen gedachten en ongecensureerd kijken naar je gedrag. Kijk eens terug naar het spel. Hoe speelde jij het spel? Welk gedrag liet je zien? Wat was je houding? (Fanatiek, afwachtend, onverschillig.) Wat was de reden van dat gedrag? Welk gevoel krijg je voordat je dat gedrag laat zien? Bespreek kort met elkaar wat agressief en passief gedrag inhouden.
Het reactiespel gespeeld vanuit actief en passief gedrag Vertel dat het reactiespel opnieuw gespeeld wordt maar nu vanuit actief of passief gedrag. De helft van de groep krijgt stickerkaartjes die rood en de andere helft kaartjes die blauw gemerkt zijn. De rode sticker staat voor agressief en de blauwe voor passief gedrag. De studenten plakken de sticker bijvoorbeeld op hun voorhoofd. Speel het reactiespel nog een keer maar nu met de opdracht dat te doen vanuit het gedrag dat hoort bij de sticker. Laat agressief fanatiek zijn en passief afwachtend. Er is één regel: het spel moet voor de ander wel veilig blijven. Na verloop van tijd wisselen de studenten van sticker en daarmee van gedrag. Het spel herhaalt zich.
Nabespreking Laat de studenten in tweetallen de volgende vragen nabespreken. Zet de vragen op bord. • Lukte het om je bij het spel anders te gedragen dan misschien je gewoonte is? • Hoe voelde dat? Waar voelde jij je het prettigst bij? Wissel na afloop een aantal spelervaringen uit. 8
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 1
Opdracht 2 In rol reageren vanuit een agressieve of passieve houding Haal de situatie van Joris en zijn chef uit project 2 terug.
De chef: “Hé Joris, zou jij morgen om zeven uur kunnen beginnen? We krijgen het druk.” Joris:
“……
In project 2 ging het over miscommunicatie. Geef duidelijk aan dat de studenten in dit project ervaren hebben hoe een goede communicatie onduidelijkheden kan wegnemen. In deze les spelen de studenten deze situatie vanuit agressief, passief en later assertief gedrag.
Spelsituatie vanuit agressief gedrag Maak nieuwe tweetallen en laat die op hun stoel tegenover elkaar zitten. In ieder tweetal speelt één de chef en de ander Joris. Stel nu dat Joris op de vraag van zijn baas reageert vanuit agressief gedrag. Geef aan dat degene die zijn baas speelt weer reageert op het gedrag van Joris. Een regel is dat de deelnemers elkaar tijdens het spel niet aanraken. Laat degene die Joris speelt de rode sticker op doen die staat voor agressief gedrag. Vraag aan de studenten die Joris spelen voor zichzelf te bedenken: • Welk gevoel deze Joris krijgt als de baas dit aan hem vraagt? • Welke gedachte deze Joris krijgt? Daarna speelt ieder tweetal de situatie uit.
Nabespreking • • • •
Laat ieder tweetal de spelsituatie nabespreken op: Hoe reageerde de baas op Joris zijn agressieve gedrag? Hoe verliep de situatie? Wat maakt Joris agressief reageert in deze situatie? Hoe gaat het verder met die twee? Wissel daarna klassikaal een aantal spelervaringen uit. De volgende vragen over agressief gedrag beantwoord de studenten voor zichzelf. Geef van tevoren aan dat u ze niet vraagt naar hun antwoorden. Dit geeft de studenten de mogelijkheid om voor zichzelf, zonder oordeel van buitenaf, te kijken naar hun eigen gedrag.
Agressief gedrag • Hoe reageer je op agressief gedrag? In welke situaties (bijvoorbeeld in de trein, discotheek, het sportveld)? Welk gevoel krijg je dan? • Ken jij van jezelf agressief gedrag? Waar word jij agressief van? Hoe uit zich dat? 9
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 4
Werkboek Geef naar aanleiding van de vragen de studenten de ruimte hun gedachten en ervaringen in hun werkschrift op te schrijven. Bespreek met de studenten de volgende meningsvormende vraag kort na. • In welke situaties kan het nodig zijn agressief gedrag te laten zien? En wanneer niet? Spelsituatie vanuit passief gedrag Stel nu dat Joris op de vraag van zijn baas reageert vanuit passief gedrag. In de volgende spelsituatie houdt ieder zijn eigen rol. Laat degene die Joris speelt de blauwe sticker op doen die staat voor passief gedrag. Vraag aan de studenten die Joris spelen voor zichzelf te bedenken: • Welk gevoel krijgt deze Joris als de baas dit aan hem vraagt? • Welke gedachte(n) krijgt deze Joris? Daarna speelt ieder tweetal de situatie uit.
Nabespreking Laat ieder tweetal de spelsituatie nabespreken op: • Hoe reageerde de baas op Joris zijn passieve gedrag? • Hoe verliep de situatie? • Wat maakt dat Joris passief reageert in deze situatie? Wissel daarna klassikaal een aantal spelervaringen uit. Passief gedrag Net als bij agressief gedrag beantwoorden de studenten voor zichzelf: • Hoe reageer je op passief gedrag? In welke situaties? Welk gevoel krijg je dan? • Wanneer reageer jij passief? Hoe uit zich dat? Werkboek Geef naar aanleiding van de vragen de studenten de ruimte hun gedachten en ervaringen in hun werkschrift op te schrijven. Bespreek met de studenten de volgende meningsvormende vraag kort na. • Wanneer kan het nodig zijn passief gedrag te laten zien? En wanneer niet?
10
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 1
Opdracht 3 In rol reageren vanuit een assertieve houding Bespreek de betekenis van assertief gedrag. • Wat houdt assertief gedrag in? • Hoe zit je? Hoe kijk je? Wat zeg je? • Welke vaardigheden heb je nodig om assertief te reageren? Laat de studenten een tableau maken van iemand die assertief gedrag vertoont. Tableau vivant betekent ‘levend schilderij’. Een tableau is een stilstaand beeld waarin de essentie wordt uitgedrukt van een gevoel, emotie of situatie. Spelsituatie vanuit assertief gedrag Stel nu dat Joris op de vraag van zijn baas reageert vanuit assertief gedrag. In de volgende spelsituatie houdt ieder zijn eigen rol. Geef degene die Joris speelt de gele sticker en laat hem deze opdoen. De gele sticker staat voor assertief gedrag. Vraag aan de studenten die Joris spelen voor zichzelf te bedenken: • Welk gevoel krijgt deze Joris als de baas dit aan hem vraagt? • Welke gedachte(n) krijgt deze Joris? Daarna speelt ieder tweetal de situatie uit.
Nabespreking Laat een tweetal de spelsituatie nu voor de hele groep naspelen. Stel voorafgaand aan het spel de kijkers de volgende vraag: • Wat maakt het spelverloop anders dan dat met het agressieve gedrag en wat met het passieve gedrag? Bespreek de vraag. Stel daarna aan de studenten de volgende vragen: • Wat kan het voordeel zijn van assertief gedrag? • Wat heb jij nodig om assertief te kunnen reageren? Werkboek Laat de studenten het antwoord op deze laatste vraag in het werkboek opschrijven.
11
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 4
Opdracht 4 De agressieve, passieve en assertieve gedragsstoel Voor opdracht 4 hebt u een conflictsituatie nodig uit de praktijk waarop een student te maken heeft met één andere persoon, bijvoorbeeld een collega, klant, chef, of iemand uit zijn privéleven. Laat iemand anders de rol spelen dan de persoon om wie het in deze situatie gaat. Geef de speler een andere naam maar niet de naam van de persoon die de situatie heeft ingebracht. Dit zorgt ervoor dat de situatie algemeen wordt gemaakt. In de gegeven situatie reageert één student achtereenvolgens vanuit de drie soorten gedragingen. Om ervoor te zorgen dat er goed op het gegeven gedrag wordt gereageerd, kunt u het beste de tegenrol (collega, klant, chef of iemand uit zijn privéleven) zelf spelen.
12
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 1
De studenten zitten met hun stoelen in een halve kring. Zet schuin voor de groep drie stoelen neer. Geef één stoel een rode, één stoel een blauwe en één stoel een gele sticker, of bedek ze met een overeenkomstige kleur lap. Zet tegenover deze stoelen een andere stoel (zie opstelling). Eén student speelt de rol van de persoon in de praktijksituatie. Op elke stoel speelt de student de gegeven situatie uit vanuit het gedrag dat bij die kleur stoel hoort (rood – agressief; blauw – passief; geel – assertief). Om de verschillende soorten gedrag en de gevolgen ervan goed te ervaren is het belangrijk dat de student bewust steeds vanuit agressief, passief of assertief gedrag op een stoel zit. Eerst wordt de situatie gespeeld vanaf de rode, vervolgens de blauwe en tenslotte de gele stoel. U neemt de stoel er tegenover en reageert vanuit uw rol op het spelgedrag van de student in de gegeven situatie. Observatieopdracht voor de kijkers De kijkers krijgen voor het spel een observatieopdracht. Verdeel de groep in drieën. Iedere groep krijgt een gele of een blauwe of een rode kaart. Iedere groep let extra op één soort gedrag dat past bij hun kleur kaart, en op wat het gevolg is van dat gedrag in de gespeelde situatie.
Nabespreking Stel de student die gespeeld heeft de volgende vragen: • Hoe was het voor jou om deze situatie vanuit de drie verschillende gedragingen te spelen? • Wat gebeurde er vanuit de verschillende soorten gedrag in het spel met je rol gebeurde? Verdeel het bord in drieën. Geef een deel een rood, een deel een blauw en een deel een geel teken. Schrijf bij de kleuren het bijbehorende gedrag. Schrijf naar aanleiding van de onderstaande vragen in elk deel wat het resultaat en de gevolgen waren van het gedrag in de gegeven situatie. Stel de studenten de volgende vragen: • Wat was het gevolg van het gedrag in: de agressieve situatie, de passieve situatie, en de assertieve situatie? Wat was in elke situatie het resultaat? Neem nogmaals dezelfde of een andere situatie. Deze spelsituatie wordt alleen vanuit assertief gedrag gespeeld. Haal daarom de rode en blauwe stoelen weg. Laat een andere student de rol van de student uit de praktijksituatie spelen. Speel zelf weer de tegenrol. Vraag voorafgaand aan het spel aan de kijkers vooral te letten op hoe assertief de speler is. Laat de studenten bedenken welke tips zij nog mee kunnen geven aan de speler om, waar nodig, zijn assertieve gedrag te versterken.
13
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 4
Opdracht 5 Oefenen in assertief gedrag Ieder bedenkt voor zichzelf een antwoord op de volgende vragen: welk gedrag (passief, agressief, assertief) laat jij meestal zien in de volgende situaties: thuis, op school, werk/ stage, bij vrienden, op je sportclub? Laat je in de verschillende situaties vaak hetzelfde of juist verschillend gedrag zien? Ken je momenten waarop het voor jou goed zou zijn om in plaats van agressief of passief gedrag, assertief gedrag te vertonen? Met welk doel? Neem zo´n moment. Neem je de komende weken voor om te proberen in die situatie assertief te zijn. Kijk wat het effect is, en welk gevoel je erbij krijgt. Schrijf dit voor jezelf op in je werkboek. De studenten kunnen bij deze opdracht ook kijken naar de door hen gekozen voorbeeldfiguur uit project 3. Is deze assertief? Waaraan merk je dat?
14
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:14
Pagina 25
LES 1 HET HERKENNEN VAN AGRESSIEF, PASSIEF EN ASSERTIEF GEDRAG
Reageren vanuit een agressieve en passieve houding
Je speelt de volgende casus. De rollen zijn Joris en zijn chef. Joris reageert op de vraag van zijn chef eerst vanuit een agressieve, dan een passieve en later een assertieve houding. Joris werkt als stagiaire in een groot hotel. Hij begint elke ochtend om 9 uur…. De chef: “Hé Joris, zou jij morgen om zeven uur kunnen beginnen? We krijgen het druk.” Joris: “
Agressief gedrag
De volgende vragen beantwoord je voor jezelf. Je antwoorden worden niet nabesproken. Hoe reageer je zelf op agressief gedrag?
In welke situaties reageer je op agressief gedrag?
Welk gevoel krijg je dan?
25
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 4
”
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:14
Pagina 26
Ken jij van jezelf agressief gedrag?
Waar word jij agressief van?
Hoe uit zich dat?
Passief gedrag
De volgende vragen beantwoord je voor jezelf.
Hoe reageer je zelf op passief gedrag?
In welke situaties reageer je op passief gedrag?
Welk gevoel krijg je dan?
Ken jij van jezelf passief gedrag?
Wanneer reageer jij passief?
Hoe uit zich dat?
Reageren vanuit een assertieve (actieve) houding
Het is soms lastig om iemand eerlijk te zeggen wat je niet goed vindt of stoort. Misschien ga je de situatie liever uit de weg. Maar als je assertief bent, kom je voor jezelf op en ga je het niet uit de weg. Veel mensen denken dat assertief hetzelfde is als agressief. Dat is niet waar. Als je assertief bent, is agressie niet nodig. Je kan dan duidelijk maken wat je graag wilt. Je gedrag is eerlijk en niet bedreigend. Je toont respect, zowel voor jezelf als voor de ander. Assertief gedrag Wat is het voordeel van assertief gedrag?
26
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 4
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:14
Pagina 27
Wat heb jij nodig om assertief te kunnen reageren?
Oefenen in assertief gedrag Bedenk voor jezelf een antwoord op de volgende vragen: Welk gedrag (passief, agressief of assertief) vertoon je het meest in de volgende situaties? • Thuis ben ik meestal • Op school ben ik meestal • Op mijn werk/stage ben ik meestal • Bij vrienden ben ik meestal • Op mijn sportclub ben ik meestal Laat je in de verschillende situaties vaak hetzelfde gedrag zien of verschilt het? Ken je momenten waarop het voor jou goed zou zijn om in plaats van agressief of passief gedrag, assertief gedrag te vertonen? Met welk doel? Schrijf op in welke situatie je assertief gedrag wilt laten zien!
Neem je de komende dagen voor om in je gekozen situatie assertief te zijn. Kijk wat het effect is. En welk gevoel je erbij krijgt. In de volgende les kom je hierop terug en vul je de onderstaande vragen in. Ik heb assertief gedrag laten zien in:
Ik voelde mij toen
Toen ik dat gedrag liet zien gebeurde het volgende
Wissel je ervaringen uit: • Wat was je situatie? • Welk gedrag laat je meestal in die situatie zien? • Is het je gelukt om assertief te zijn? Als het niet gelukt is, wat is daarvan de reden? • Als het je wel gelukt is, hoe verliep die situatie? Heb je nog niet geoefend met assertief gedrag? Vertel dan in welke situatie je assertief wilt zijn en de reden waarom je dat nog niet hebt geoefend. Misschien kan de ander je tips geven.
27
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 4
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
Les 2 Het netwerk
Introductie
Lesdoel
Lesschema
Voorbereiding
Voor maatschappelijk en persoonlijk succes is de steun en informatie van een relatienetwerk van groot belang. Deze les gaat over netwerken.
De student leert: • een zakelijk telefoongesprek voeren; • wat het belang is van het hebben van een goed netwerk.
Opdracht 1 Opdracht 2 Opdracht 3 Opdracht 4 Opdracht 5
ff bellen (even bellen) Zakelijk telefoneren Gebruikmaken van je netwerk Netwerken Afsluiten/voorbereiding op les 3
Materiaal • kaartje met daarop gezocht/gevraagd (zie kopieerblad 3). Contacten die je hebt, de mensen die je kent, vormen je relatienetwerk. Ga zelf eens na in welke situaties u een beroep heeft gedaan op uw eigen netwerk.
Belangrijk voor de docent
Netwerken In het stadsdeel Amsterdam-Noord zijn honderden scholieren en studenten tevergeefs op zoek naar een werkplek. Maar is dat een gevolg van discriminatie op de arbeidsmarkt? MKB-voorzitter Ferry Houterman denkt van niet. “Het ontbreekt migrantenkinderen vooral aan een netwerk,” zegt hij. “De jongeren kunnen geen beroep doen op het netwerk van hun ouders omdat dat niet aansluit op de Nederlandse geschoolde arbeidsmarkt.” Bron: NRC-Handelsblad, 9 februari 2005 MKB- voorzitter Ferry Houterman signaleert het belang van het hebben van een goed netwerk. Je kunt je alleen afvragen of het ontbreken van een netwerk het tevergeefs zoeken naar een werkplek helemaal verklaart. Netwerken is een sociale vaardigheid die je kunt leren.
13
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 9
De les Vooraf De studenten hebben de afgelopen dagen gelet op hoe ze zich een eerste indruk vormden. Waren er misschien vooroordelen in het spel? Om contacten te leggen, is een open en onbevooroordeelde houding belangrijk. Op die manier bouw je op een natuurlijke wijze aan een sociaal netwerk.
14
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
Opdracht 1 Ff bellen (even bellen) Nodig twee studenten uit voor de klas die een willekeurig telefoongesprek met elkaar gaan voeren. Laat ze eventueel hun mobieltje bij dit rollenspel gebruiken. (Waar zit je, wat doe je, waar ga je naar toe, enzovoort.) Dit telefoongesprek zal het verschil tussen privé en zakelijk verduidelijken. Zakelijk telefoneren heeft zo z’n eigen regels… De studenten schrijven de verschillen tussen privé en zakelijk telefoneren in hun werkboek.
Nabespreking • Wat is het verschil tussen privé en zakelijk telefoneren? 15
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 9
Opdracht 2 Zakelijk telefoneren Vertel dat een aantal studenten dadelijk een zakelijk telefoongesprek met u zullen voeren. In het werkboek staan drie opdrachten beschreven waaruit de student kan kiezen. Geef de studenten even de tijd om het gekozen gesprek voor te bereiden. De student ‘belt’ dus met een gerichte opdracht. Zet twee stoelen met de rugleuningen tegen elkaar, zodat u elkaar niet ziet tijdens het gesprek.
2a Telefonisch informatie opvragen - gerichte vragen bedenken informatie herhalen - samenvatten Nodig nu een student uit om met u te telefoneren. Vraag de student voor welke opdracht hij gekozen heeft, zodat u weet wat uw rol zal zijn. 1. U speelt de assistent van de huisarts. De student zal bellen om een afspraak met u te maken. Vraag waar hij/zij last van heeft en hoelang hij met deze klachten rondloopt. De agenda van de huisarts zit erg vol en er is niet eerder plek dan over twee dagen. 2. U werkt in een groothandel van onderdelen. De student belt vanaf zijn werk en wil een onderdeel bestellen voor een defecte machine. U vraagt wat er precies defect is, het type(nummer) en het bouwjaar van de machine. Op die manier kunt u het juiste onderdeel leveren. 3. U bent administratiemedewerker bij het roc. De student heeft een brief ontvangen waarin staat dat het lesgeld nog niet is ontvangen. Er blijkt een vergissing in het spel. Vermoedelijk zijn er twee studenten met elkaar verwisseld. Maak het de student niet te gemakkelijk. Neem bijvoorbeeld de telefoon op met: “Ja, hallo,” zodat de student niet weet of hij met de juiste persoon spreekt. Overige studenten observeren het gesprek.
Nabespreking: • • • •
Hoe verwoordde de student zijn opdracht? Hoe luisterde de student? Hoe heeft de student zich voorbereid op het gesprek? Heeft de student het gesprek op het eind nog even samengevat en afgerond?
Zakelijk telefoneren • Begin met ‘Goedemorgen, -middag of -avond’. • Zeg duidelijk je naam. • Zeg ‘u’ tegen iemand die je niet kent. • Luister goed. • Stel gerichte vragen, schrijf deze eventueel van tevoren op. • Vat het gesprek aan het eind samen. Controleer zo of je het gesprek hebt begrepen en of jouw boodschap goed is overgekomen. 16
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
2b Voicemail inspreken Nodig opnieuw een student uit om met u te telefoneren. De student weet echter niet dat hij/zij zo uw ‘voice-mail’ te horen zal krijgen. “Momenteel kunnen wij u niet te woord staan. Spreek na de pieptoon uw boodschap in. Wij bellen u dan zo spoedig mogelijk terug.” De student moet dus onverwachts een boodschap inspreken.
Nabespreking • Hoe heeft de student gereageerd op uw voicemail?
17
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 9
Opdracht 3 Gebruikmaken van een netwerk De studenten krijgen een kaartje met daarop gezocht/gevraagd. (Kopieerblad 3) Zij schrijven hierop wat ze zelf zoeken of willen vragen. Bijvoorbeeld gezocht: een scooter of een vakantiebaan. Het kaartje gaat nu de klas rond waarop de andere studenten hun goede raad, tips of advies kunnen schrijven. Uiteindelijk krijgt de student zijn kaartje dus terug met allerlei nuttige informatie.
Nabespreking • Wat maakt deze opdracht duidelijk? (De klas functioneert nu als netwerk)
18
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
LES 2
Opdracht 4 Netwerken Netwerken is gebruikmaken van je contacten: de juiste mensen op het juiste tijdstip kunnen inschakelen. In het werkboek staat een aantal situaties beschreven. De studenten bedenken op wie zij een beroep kunnen doen.
Nabespreking • Wat is het belang van een netwerk? • Hoe kom je aan een netwerk?
Extra oefening U kunt eventueel de social talk oefenen: • Inventariseer met de studenten hoe je dat aanpakt, de tips komen op het bord. • Laat de studenten een situatie bedenken waarin social talk aan de orde is. • Laat de studenten in drietallen oefenen.
Nabespreking • Hoe heb je het aangepakt? • Wat vond je goed gaan en wat minder goed? • Wat wil je nog bespreken of vragen?
19
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – DOCENTENHANDLEIDING
PROJECT 9
Opdracht 5 Afsluiten/voorbereiding op les 3 Vraag de studenten eens na te denken in welke situaties zij zelf een beroep hebben gedaan op of gebruik hebben gemaakt van hun netwerk. Voor de eindopdracht, ‘open sollicitatie’, vraagt u de studenten de personeelsadvertenties te lezen in de dagbladen. Laat de studenten voor de volgende les een aantal advertenties meenemen. Ze mogen een willekeurige advertentie kiezen, dus ongeacht hun vakgebied. In de eindopdracht zijn ze vrij om te solliciteren naar de baan die hun fantasie het meest aanspreekt.
20
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
10:15
Pagina 61
LES 2 HET NETWERK
Het verschil tussen privé en zakelijk telefoneren Privé telefoneren
Zakelijk telefoneren
Zakelijk telefoneren
Maak een keuze uit de volgende telefonische opdrachten: 1. Je belt met de assistent van je huisarts. Je wilt een afspraak maken want je voelt je al een tijdje niet zo lekker. Je voelt je moe en lusteloos. Je loopt al enige tijd met je klachten rond. 2. Je belt vanaf je werk naar de groothandel. Je hebt een onderdeel nodig voor een machine die kapot is. Je vraagt of ze het onderdeel op voorraad hebben en zo niet of ze het eventueel voor je kunnen bestellen. Informeer naar de kosten en de levertijd. 3. Je hebt een brief thuis gekregen waarin staat dat je lesgeld nog niet ontvangen is. Je belt naar de administratie van het ROC. Volgens jou is het enige tijd geleden betaald, dus je informeert wat er eventueel mis is gegaan. Je voert het telefoongesprek met de docent. De docent speelt de rol aan de andere kant van de lijn.
61
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 9
werkboek ROC_xp19
17-07-2006
Gebruikmaken van een netwerk
10:15
Pagina 62
Alle contacten die je hebt, vormen je netwerk. De mensen die je kent, vrienden, familie, kennissen, ze maken allemaal deel uit van het netwerk dat je ongemerkt hebt opgebouwd. Je helpt elkaar en geeft elkaar advies. Plak hier je kaartje: ‘gezocht/gevraagd’.
Netwerken
Netwerken is gebruikmaken van je contacten: de juiste mensen op het juiste tijdstip in kunnen schakelen. Bespreek de volgende situaties met elkaar: • Je praktijkbegeleider heeft het erg druk. Daardoor is het lastig om je praktijkopdrachten op tijd af te krijgen. Wie zou je kunnen helpen? • Je wilt graag een vakantiebaantje. In de krant heb je geen geschikte advertenties kunnen vinden. Ga na wie je zou kunnen helpen? • Je werkt bij een leuk stagebedrijf. Je zou hier later graag een vaste baan willen hebben. Wie zou je hiervoor kunnen benaderen? • Je tante en oom zijn 25 jaar getrouwd. Je bent uitgenodigd op hun feest, maar op die dag zou je eigenlijk moeten werken. Wie zou je uit de brand kunnen helpen? • Je werkt bij een groot bedrijf met veel verschillende afdelingen. Je bent benieuwd wat je carrièremogelijkheden zijn. Wie zou je deze informatie kunnen geven? Ga eens na in welke situaties je zelf al eens gebruik hebt gemaakt van je netwerk.
62
LEEFSTIJL VOOR HET ROC – PROJECT 9