Werken met Factor-E Helpende Zorg en Welzijn Het profieldeel Factor-E Helpende Zorg en Welzijn bestaat uit 5 thema’s. Elk thema bestaat uit: 1. de leerdoelen. Je ziet wat je moet kunnen en kennen. 2. vakkennis en opdrachten. Wanneer je de vakkennis doorneemt en de opdrachten doet, leer je over en oefen je met de praktijk. 3. de digitale leeromgeving. Voordat je de digitale leeromgeving kunt gebruiken moet je je licentie activeren. – Overleg met je docent welk type account je gebruikt. – Ga naar www.edu-actief.nl/licentie – Bekijk de instructiefilm of lees het stappenplan. – Volg de stappen. Daarna kun je aan de slag!
1
1
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Dit thema gaat over methodisch werken. En over welke technologische hulpmiddelen er zijn en hoe je deze kunt gebruiken. Ook het gebruik van sociale media wordt besproken. Je leert welke huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden er zijn en hoe je een cliënt kunt ondersteunen hierbij. Dit thema bestaat uit: • de leerdoelen • de vakkennis en de opdrachten • het project • de praktijktoets • de theorietoets. LEERDOELEN 1.
Je hebt basiskennis van methodisch werken in de sector Zorg en Welzijn.
2.
Je hebt basiskennis van technologische hulpmiddelen op het gebied van wonen, welzijn en zorg.
3.
Je hebt basiskennis van huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
4.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
5.
Je hebt basiskennis van textiel en bedden opmaken.
6.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij het verzorgen van textiel.
7.
Je hebt basiskennis van overdracht van gegevens.
8.
Je kunt informatie over huishoudelijke werkzaamheden uit het zorgplan halen bij een bekende en onbekende cliënt.
9.
Je kunt met een bekende en onbekende cliënt en betrokkenen afspraken maken over wie wat doet.
10. Je kunt gegevens overdragen over werkzaamheden die volgens plan verlopen zijn aan directe en indirecte collega’s.
2
11.
Je kunt informatie over huishoudelijke werkzaamheden uit het zorgplan halen bij een bekende en onbekende cliënt.
12.
Je kunt met een bekende en onbekende cliënt en betrokkenen afspraken maken over wie wat doet.
13.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
14.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij het verzorgen van textiel.
15.
Je kunt gegevens overdragen over werkzaamheden die volgens plan verlopen zijn, aan directe en indirecte collega’s.
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 1 VOORBEREIDEN Bekijk de leerdoelen hiervoor. Je ziet wat je moet kunnen en kennen om te ondersteunen bij huishouden en wonen. En je ziet waarop je beoordeeld wordt tijdens de praktijktoets. Welk leerdoel lijkt jou uitdagend? Waarom?
Waar zie je tegenop? Leg uit waarom.
Welke ervaringen heb je al met deze leerdoelen?
Waar denk je dat je deze leerdoelen tegenkomt in je werk?
METHODISCH WERKEN Als helpende wil je graag resultaat zien. Je wilt bijvoorbeeld een bewoner ondersteunen bij de persoonlijke zorg, maar laat hem veel zelf doen. Of je gaat een groep kinderen begeleiden bij een sportmiddag. Dan moet jij zorgen dat bij elk spel de juiste materialen aanwezig zijn, de begeleiders op de juiste plek staan, de kinderen in groepjes verdeeld worden, enzovoort. Om een zo goed mogelijk resultaat te behalen, werk je methodisch. Methodisch werken is een vaste manier van handelen met een bepaald doel. Dit gebeurt volgens de cyclus: voorbereiden, uitvoeren, evalueren. Ook binnen de thuiszorg wordt methodisch gewerkt. Dit gebeurt met protocollen. In een protocol staat duidelijk beschreven wie wat wanneer doet. De voordelen van methodisch werken: • Je weet waarom je iets doet. • Er is een logische volgorde. • Er is een tijdsplanning. • Je kunt evalueren. • Het is gemakkelijk over te dragen of over te nemen van een ander. • Het biedt houvast voor jezelf en voor de cliënt.
3
Cyclus methodisch werken. Voorbeeld Voorbereiden Martine werkt als helpende Zorg en Welzijn bij een zorgcentrum. Ze werkt op een afdeling voor kleinschalig wonen. Ze heeft bedacht om vanmiddag met een paar bewoners koekjes te gaan bakken. Voordat ze begint heeft ze goed nagedacht over wat ze precies wil doen. Het kneden van het deeg zou mevrouw Janssen goed kunnen doen. Mevrouw Zaria en mevrouw Roekx kunnen niet meer kneden, maar zij kunnen wel met de vormpjes koekjes maken. Uitvoeren Om 15.00 uur gaat Martine met de activiteit beginnen. Mevrouw Janssen begint met het kneden van het deeg. De andere twee dames bekijken aandachtig alle vormpjes en zoeken uit welke ze willen gebruiken. Dhr. Graafsma maakt de bakplaten klaar en legt er bakpapier op. Martine houdt alles in de gaten, ze hoeft nauwelijks aanwijzingen te geven. Ze zet op de achtergrond een muziekje op. De koekjes zijn klaar en kunnen de oven in. Ondertussen ruimt Martine de spullen op. Bij een kopje thee proeven ze de koekjes en Martine vraagt of ze het leuk vonden. De bewoners vonden het gezellig. Mevrouw Zaria zegt dat ze de volgende keer de koekjes graag zou versieren. Martine noteert dat ze een volgende keer ook wat versiersels erbij kan gebruiken. Evalueren Je ziet dat Martine methodisch werkt. Haar doel is: het bakken van koekjes met een paar bewoners. Ze werkt doelgericht. Wanneer ze zomaar ineens iets zou gaan doen, zou het een rommeltje worden en zouden bewoners niet weten wat ze moeten doen. Er horen drie stappen bij methodisch werken: • De voorbereiding Martine bedenkt wat ze gaat doen, welke spullen ze wil gebruiken en hoeveel tijd ze nodig heeft, en hoe ze de taken gaat verdelen. • De uitvoering het bakken van de koekjes. • De evaluatie Martine vraagt hoe de bewoners het vonden en noteert verbeterpunten voor een volgende keer.
4
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 2 METHODISCH WERKEN 1 Waar denk je aan bij het woord methode?
Kan een vrijwilliger ook methodisch te werk gaan of moet je daar per se voor betaald worden?
Kan iemand met een verstandelijke beperking methodisch werken? Waarom wel of niet?
OPDRACHT 3 METHODISCH WERKEN 2 Schoenen poetsen van cliënten is een voorbeeld van methodisch werken. Geef aan hoe je dit zou aanpakken volgens de cyclus van voorbereiden, uitvoeren en evalueren.
Bedenk zelf een taak waarbij methodisch werken belangrijk is en geef aan hoe je het volgens de cyclus zou aanpakken.
TAKENPAKKET VAN EEN HELPENDE Een helpende ondersteunt mensen bij dingen die zij niet (meer) zelfstandig kunnen. Dit kan binnen zorginstellingen en welzijnsinstellingen, maar ook bij mensen thuis. In zorginstellingen ondersteunt de helpende bij wonen, huishouden en ADL (algemene dagelijkse levensverrichtingen). In welzijnsinstellingen ligt de nadruk op het begeleiden, bijvoorbeeld spullen klaarzetten, schoonmaken, opruimen en ondersteunen bij activiteiten. Bij mensen thuis is het vaak een combinatie van ondersteunen en begeleiden.
5
Tafeldekken. Een helpende werkt onder begeleiding van iemand anders. Ook werk je regelmatig alleen, bijvoorbeeld bij iemand thuis of als je gedurende de dag cliënten ondersteunt. Taken helpende Als helpende heb je huishoudelijke, verzorgende en begeleidende taken. • huishoudelijke taken Bijvoorbeeld: schoonmaken, opruimen, maaltijden klaarzetten en afruimen, koffie- en theezetten, de was verzorgen. • verzorgende taken Bijvoorbeeld: wassen, assisteren bij aan- en uitkleden, naar bed brengen, eten geven. • begeleidende taken Bijvoorbeeld: stimuleren om deel te nemen aan activiteiten, toezien op veiligheid. Ook bied je mensen een luisterend oor. Je zorgt voor een prettige sfeer en een fijne leefomgeving. Je helpt mensen om zelfstandig te functioneren. Daarnaast zorg je ervoor dat je je taken bijhoudt in het zorgdossier. Je beschrijft per cliënt wat je aan taken hebt uitgevoerd.
OPDRACHT 4 STAGE Jij loopt of liep stage. Noteer alle taken die je op je stage hebt uitgevoerd. Geef per taak aan of je deze zelfstandig hebt uitgevoerd of onder begeleiding. Geef ook aan of het een taak voor een helpende is of niet. Zo niet, leg dan uit waarom.
6
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
VOLGORDE VAN WERKZAAMHEDEN Voorbeeld Josje heeft haar werkrooster gekregen voor de komende twee weken. Ze weet nu wanneer ze moet werken. Haar werkdag voor woensdag 2 april ziet er zo uit: • tot ongeveer 9.30: bewoners van de kamers 10, 12 en 14 helpen met opstaan en helpen bij het ontbijt • van 9.30 tot 10.00: bewoners naar de huiskamer brengen • 10.00: koffiepauze • 10.30: met meneer Louwers mee naar de fysiotherapie • ongeveer 12.00: terug, tafeldekken • 12.30 tot 13.30: spullen van de warme maaltijd opruimen, bewoners die een middagdutje willen doen in bed helpen • 14.00: bij mevrouw Druss langsgaan om te vragen wat de huisarts gezegd heeft • 14.30: samen met cliënten en collega's een uurtje wandelen • 15.45: bijzonderheden rapporteren, overdracht. Wat doe je wanneer? Als helpende voer je meerdere werkzaamheden uit op een dag of in een week. Als je goed naar het lijstje kijkt, dan zie je dat de klok voor een groot deel de volgorde van de taken bepaalt. Ontbijten doe je niet om 14.00 uur en een middagdutje niet om 11.00 uur. Een groot gedeelte van je taken op een dag ligt vast, maar niet alles: Josje wil om 14.00 uur bij mevrouw Druss langsgaan om te vragen wat de huisarts heeft gezegd. Dat kan pas als de huisarts is geweest. Deze afspraak staat gepland om 13.30 uur. Je ziet dat er tussen 14.00 uur en 14.30 uur niets gepland staat. Een dag verloopt zelden zoals je 's morgens in je hoofd had. Bijna altijd gebeurt er wel iets onverwachts.
OPDRACHT 5 DE GOEDE VOLGORDE Maak een overzicht van allerlei voorkomende werkzaamheden in het huishouden. Bedenk vooraf wie jou erbij zou kunnen helpen. Per taak noteer je: • dagelijks, wekelijks of maandelijks • tijdsduur • materialen/middelen • wat moet er eerst (bijvoorbeeld stoffen voordat je gaat dweilen) • bijzonderheden. Vul de tabel in: TAAK
DAGELIJKS/ WEKELIJKS OF MAANDELIJKS
MATERIALEN/ MIDDELEN
WAT MOET ER EERST
BIJZONDERHEDEN
7
OPDRACHT 6 THUISZORG Je loopt stage in de thuiszorg. Vandaag bezoek je de familie Van Wissum. Meneer is redelijk goed ter been maar is doof en bijna blind aan het rechteroog. Mevrouw heeft bronchitis. Je ondersteunt hen bij het huishouden. Er ligt veel vuile was, de tafel ligt vol met bankafschriften en belastingpapieren, het is erg stoffig en het aanrecht staat vol met vuile vaat. Welke taken voer jij uit bij deze familie?
Zet ze in de juiste volgorde. Wat doe je eerst en wat erna?
TECHNOLOGISCHE HULPMIDDELEN BIJ ZELFSTANDIG WONEN Er worden steeds meer hulpmiddelen ontwikkeld om mensen te ondersteunen. Technologische hulpmiddelen zorgen voor een betere kwaliteit van wonen en leven.Technologische hulpmiddelen die zorgen voor een betere kwaliteit van wonen en leven, heten domotica. Deze zijn onder andere ontwikkeld om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Hierna vind je een greep uit de technologische hulpmiddelen om mensen langer zelfstandig thuis te laten wonen. Personenalarmering Dit is ontwikkeld om 24 uur per dag hulp te kunnen inschakelen. De cliënten dragen vaak een ketting waaraan een alarmknop zit. Zo kunnen ze elk moment gebruikmaken van noodhulp.
Personenalarm.
8
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Medicijnbox Dit is een kastje dat bij de cliënt thuis geïnstalleerd is. Het geeft een signaal wanneer het tijd is om de medicijnen in te nemen. De cliënt drukt dan op een knop. Uit het kastje komt een zakje met de juiste hoeveelheid medicijnen. Wanneer de cliënt niet op de knop drukt, gaat er een melding naar de thuiszorg. Er zal dan iemand bij de cliënt langs moeten gaan. Automatische gordijnen Gordijnen die automatisch open- en dichtgaan, bijvoorbeeld wanneer het licht of donker wordt. Met een afstandsbediening kunnen cliënten ook zelf bepalen wanneer de gordijnen open of dicht moeten. Met een druk op de knop wordt dat geregeld. Sleutelkluisje Een sleutelkluisje hangt buiten bij de voor- of achterdeur. De thuiszorg en/of sociale omgeving kan deze kluis openmaken met een code. De sleutel van het huis van de oudere zit erin, zodat zorgpersoneel en familieleden binnen kunnen komen. Het voordeel hiervan is dat niet iedereen een sleutel van het huis hoeft te hebben. Hierdoor worden er minder sleutels verloren en is de kans op inbraak kleiner. Lichtstraal van bed naar wc Ouderen kunnen ‘s nachts in de war raken als het licht in de slaapkamer nog aan is. Door middel van de lichtstraal is het licht beperkt, maar kunnen ze nog wel zien waar ze lopen.
OPDRACHT 7 HULPMIDDELEN Zoek op internet naar nog vijf technologische hulpmiddelen. Beschrijf waar ze voor dienen en zoek er een afbeelding bij.
OPDRACHT 8 LEEFSTIJLMONITORING In de thuiszorg wordt steeds vaker leefstijlmonitoring ingezet. Leefstijlmonitoring geeft inzicht in langzame veranderingen in het dagelijkse leefpatroon van alleenwonende mensen. Door signalen van sensoren in de woning krijgt de mantelzorger of de thuiszorg informatie over het functioneren van de cliënt die alleen thuis woont. De sensoren bevinden zich in alle ruimtes van de woning waar de oudere vaak aanwezig is. De sensoren registreren de activiteiten van de bewoner en signaleren veranderingen. Welke veranderingen zou zo’n systeem kunnen registreren?
9
TECHNOLOGISCHE HULPMIDDELEN IN ZORGINSTELLINGEN Er zijn veel verschillende technologische hulpmiddelen die gebruikt worden in zorginstellingen. Voorbeelden: Paro de zeehond, Joyk-pop en de WC-VAmat. Paro de zeehond Paro is een sociale robotzeehond. Hij is ontwikkeld in Japan. Paro heeft een zachte, witte vacht en ziet er lief uit. Hij reageert op aanraking en herkent stemmen van mensen die vaker met hem spelen. Paro ziet eruit als een gewone knuffel, maar zit vol technologie. Zelfs in zijn snorharen zitten sensoren, zodat hij reageert als ze worden aangeraakt. Hij reageert hij door te bewegen, piepgeluiden te maken, zijn kop op te richten, te knorren en boos te worden als iemand hem slaat. Uit onderzoek is gebleken dat dementerenden veel hebben aan een huisdier. Het werkt stressverlagend. Maar ze kunnen niet meer zorgen voor een huisdier (eten geven, uitlaten). Bij Paro is dat ook niet nodig.
Joyk-pop
Paro
Joyk-pop Dit is een levensechte pop die je altijd aankijkt. De poppen zijn verzwaard aan de onderkant, zodat ze als een echte baby aanvoelen. Hierdoor kunnen ze zelfstandig zitten. De poppen zijn aaibaar en hebben zo realistisch mogelijke details. Je kunt ze ook aan- en uitkleden. Het doel is dat de cliënten van de poppen gaan houden en ervoor gaan zorgen. WC-VAmat De WC-VAmat is een toiletzitting die de cliënt na ieder toiletbezoek reinigt en verzorgt. Dit gebeurt door het gebruik van warm water en een droogfunctie (handmatig of automatisch). De cliënt kan de WC-VAmat bedienen met de hand, elleboog of voet. De douche werkt alleen als de cliënt op de bril zit. Na het indrukken van de startknop begint het douchen en daarna het föhnen.
OPDRACHT 9 HULPMIDDELEN Naast Paro de zeehond, Joyk en de WC-VAmat zijn er nog meer hulpmiddelen. Zoek informatie over: • een hulpmiddel dat bijdraagt aan de veiligheid • een hulpmiddel dat zorgt voor ontspanning • een hulpmiddel dat ondersteunt bij bewegen.
10
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Geef per hulpmiddel een beschrijving. 1. 2. 3.
E-HEALTH Bij e-Health gaat het over het aanbieden van zorg via internet. Er moet binnen de zorg regelmatig bezuinigd worden. Met minder middelen moet dezelfde of meer zorg gegeven worden aan de cliënten. Cliënten wonen tegenwoordig langer zelfstandig thuis. Ze willen zo veel mogelijk zelf bepalen wat er gebeurt. Zorgorganisaties zoeken naar manieren waarop dat mogelijk is. Het gebruik van een tablet of tv-scherm door de cliënt is een voorbeeld van e-Health. Tablet Met een tablet (of tv-scherm) kan er via een website contact onderhouden worden met familie en medewerkers van de thuiszorg. Via beeldbellen kunnen cliënten contact maken, waardoor zorg op afstand mogelijk is. Het helpt tegen eenzaamheid, omdat er veel ruimte is voor persoonlijke aandacht. Zo'n website kan voor nog meer zaken gebruikt worden. Bijvoorbeeld: • agenda voor afspraken • beeldbellen met sociaal netwerk • spelletjes, alleen of met anderen • belangrijke info en nieuws (algemeen en lokaal) • tv-gids • toegang tot de thuiszorgwinkel.
E-health via tablet. Met de tablet kunnen cliënten foto's maken. Bij wondverzorging en het nemen van medicatie kan dit handig zijn. De tablet kun je meenemen bij gesprekken met bijvoorbeeld artsen en fysiotherapeuten. Het gesprek wordt dan opgenomen of er worden aantekeningen gemaakt. Na afloop is het nog eens terug te luisteren.
11
OPDRACHT 10 PROJECT E-HEALTH Zoek op internet twee voorbeelden van e-Health. Schrijf in vier zinnen op: aan wat er precies gedaan wordt, wat de voor- en nadelen zijn, wat cliënten ervan vinden.
SOCIAL MEDIA BINNEN ZORG EN WELZIJN Social media is de verzamelnaam voor alle onlineplatformen waarop mensen zelf de inhoud verzorgen, zoals Facebook en Instagram. Het gebruik van social media vraagt om speciale aandacht.
OPDRACHT 11 KIJK NAAR JEZELF Op welke social media ben je zelf actief?
Hoe vaak check jij je berichten?
Hoe vaak per dag plaats je een bericht?
Zijn er op school en op je stage afspraken over je telefoongebruik? ja / nee Heb je ooit een bericht of foto geplaatst waar je achteraf spijt van had? ja / nee Heeft iemand je daarop aangesproken? ja / nee
12
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 12 FACEBOOK Op Facebook heeft je collega dit bericht geplaatst:
Geef aan wat er verkeerd is aan dit bericht en waarom.
Herschrijf het bericht.
13
OPDRACHT 13 INSTAGRAM 1 Op het Instagramaccount van je vriendin staat deze foto:
Ze schrijft erbij: ‘Zo hey wat een teringbende vanochtend bij mevrouw Ter Aa, drie keer raden wie de zooi mocht opruimen #stage #thuiszorgxenozorg #geenzin #vies’ Hoe reageer je?
GEBRUIK SOCIAL MEDIA Via Social media kun je snel informatie delen met anderen. Als privépersoon kun je via sociale media contact houden met familie, vrienden en kennissen, en ze laten weten wat je doet. Je kunt bijvoorbeeld de foto’s van je vakantie online zetten, zodat je vrienden kunnen zien hoe leuk je het gehad hebt. Voor jou als helpende bieden social media de mogelijkheid om je kennis en ervaring te delen met collega’s, die verspreid over het hele land en zelfs over de wereld kunnen zitten. Je kunt met collega’s discussiëren over ontwikkelingen in je vak of je kunt collega’s om raad vragen. Je kunt bijvoorbeeld via een weblog collega’s en het publiek informeren over je vak. Grenzen aan gebruik social media Hoewel het gebruik van social media zeker positieve kanten heeft, is er een duidelijke grens. Binnen de zorgrelatie is er geen plaats voor het gebruik van social media. Daarvoor is die relatie te kwetsbaar. Als jij tijdens je werkzaamheden Facebook checkt op de laatste berichten, is je aandacht niet bij de cliënt. Hiermee schaad je de zorgrelatie.
14
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Foto’s van cliënten verspreiden via social media (of op welke manier dan ook) is niet toegestaan. Zelfs met toestemming van de cliënt moet je het niet doen, want de verspreiding via social media gaat heel snel en reikt heel ver. Je hebt dat niet in de hand. Dit geldt niet alleen voor de verspreiding van foto’s van cliënten, maar ook voor foto’s van zorgverleners. Ook aan je collega’s zul je toestemming moeten vragen. En zelfs met toestemming is het de vraag of je het wel moet doen. Do's en don'ts bij social media Wanneer je sociale media gebruikt, denk dan aan het volgende: • Wees jezelf, zeg wie je bent en waar je werkt. • Maak duidelijk dat het om je eigen mening en opvattingen gaat. • Zorg dat feiten kloppen en wees eerlijk. • Onderbouw je mening met feiten. • Denk na voordat je iets online plaatst. • Gebruik je gezond verstand en wees beleefd. • Geef toe als je je vergist hebt, bied verontschuldigingen aan. • Toon respect voor andere culturen, religies, waarden enzovoort. • Gebruik geen logo's, muziek, afbeeldingen enzovoort zonder toestemming. • Zoek geen ruzie. • Citeer geen collega's. • Plaats geen materiaal zonder toestemming van de eigenaar.
OPDRACHT 14 INSTAGRAM 2 Anja is helpende en werkt op een psychogeriatrische afdeling. Zij vindt het leuk om foto’s te maken met haar mobiele telefoon. Die foto’s zet ze op Instagram en ze krijgt vaak leuke reacties. Ze maakt ook foto’s van de afdeling waar ze werkt. Ze fotografeert een gang, de huiskamer, maar ook cliënten en collega’s. Op een foto staat een collega, die een cliënt probeert te wassen. De cliënt is heeft duidelijk geen zin in zijn wasbeurt. Ook deze foto’s plaatst zij op Instagram. Stel jij bent een collega en je ziet deze foto op Instagram voorbijkomen. Wat zou jouw reactie zijn? En waarom reageer je op deze manier?
Stel je bent leidinggevende op deze afdeling. Je krijgt bovenstaande te horen. Wat is jouw reactie naar Anja? En waarom reageer je op deze manier?
Wat zou jij kunnen doen om in de toekomst te voorkomen dat zoiets nog eens gebeurt?
15
OPDRACHT 15 POSTER SOCIAL MEDIA Voor je stageplek of voor school maak je een poster over het gebruik van social media. Wat mag wel en wat niet? Op de poster maak je duidelijk waarom die regels zo belangrijk zijn. Wat gebeurt er als je je er niet aan houdt? De poster moet er aantrekkelijk uitzien. Kies goede afbeeldingen, kleuren en lettertypes.
OPDRACHT 16 PRIVACY Ik heb vanmiddag een bijscholing bijgewoond op mijn stage. Die ging over het gebruik van social media. Ik heb nooit bedacht wat het gebruik van social media voor gevolgen kan hebben. Ik heb al mijn profielen maar eens goed bekeken. Toen bleek dat iedereen alles van mij kon zien! Nu heb ik zaken afgeschermd. En sommige dingen mogen alleen vrienden zien. Ik zal er nooit dingen op zetten die gaan over privézaken van mijn cliënten. Kom op zeg, dat zou je toch zelf ook niet willen? Kijk nog een keer naar je eigen socialmediagebruik en dan met name naar je privacyinstellingen. Hoe zijn die bij jou geregeld en waarom heb je dat op deze manier ingesteld? Of heb je het juist helemaal niet ingesteld? Wie mag je profiel lezen/bekijken? Alleen vrienden / Vrienden van vrienden / Iedereen. Wie kan je adres en telefoonnummer zien? Alleen vrienden / Vrienden van vrienden / Iedereen. Wie mag je foto’s en filmpjes zien? Alleen vrienden / Vrienden van vrienden / Iedereen. Wie kent jouw wachtwoorden? Alleen ik / Mijn ouders / Vrienden en familie. Andere mensen kunnen jouw foto’s en filmpjes kopiëren. Als jij ze weer van internet afhaalt, kunnen deze er toch op blijven staan. Wist je dit? Ja / Nee Nu je dit weet, verandert dit dan je gedrag met betrekking tot het plaatsen van foto’s en filmpjes op social media? Ja / Nee
HUISHOUDELIJKE WERKZAAMHEDEN In de thuiszorg ontmoet je mensen die nog thuis wonen. Andere cliënten wonen bijvoorbeeld in een instelling of een sociowoning. Binnen je werk kom je veel cliënten tegen die niet, of niet meer zo goed, voor hun eigen huishouden kunnen zorgen. Het kost mensen die ziek zijn of een beperking hebben veel moeite om de was te doen, ramen te wassen, boodschappen te doen en te koken. Er zijn veel huishoudelijke werkzaamheden waar je de cliënten bij kunt betrekken. Natuurlijk zul je elke situatie afzonderlijk moet beoordelen: wat kan wel en wat niet? Leefruimte Een schone, opgeruimde en gezellige leefruimte is prettig voor de cliënten. In zo’n ruimte slingeren geen schoenen, boeken, lege glazen en kleren rond. Natuurlijk mag er op tafel een tijdschrift of een krant liggen. Je kunt een cliënt vragen om een stapel te maken van de tijdschriften. Ook kun je vragen of hij de vieze glazen in de keuken wil zetten. De ruimte moet schoon zijn. Hoe vaak je moet stofzuigen of dweilen is een kwestie van afspraken maken en vastleggen. Iedere instelling heeft zijn eigen regels. In de thuiszorg heb je te maken met de eigen methodes van de cliënten voor het huishouden. Je past je hierin aan, voor zover mogelijk. Kruimels die er liggen moet je natuurlijk opzuigen, ook als er eigenlijk pas over twee dagen gestofzuigd hoeft te worden. Ook gezelligheid in de leefruimte is belangrijk. Betrek de cliënten hierbij. Het gaat er niet om wat jíj gezellig vindt, maar wat zíj leuk en gezellig vinden.
16
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Sanitair Sanitair moet je zorgvuldig schoonmaken. In een vochtige omgeving voelen bacteriën zich namelijk thuis en kunnen ze zich snel vermeerderen. Bij het sanitair horen: douches, badruimtes en toiletten.
Badruimte. Keuken In een keuken heb je te maken met voedingswaren. Bacteriën op voedingswaren kunnen schadelijk voor de gezondheid zijn. Afwassen en de schone vaat opruimen zijn taken waar cliënten goed bij kunnen helpen. Iemand die in een rolstoel zit, kan zittend bij het aanrecht afdrogen. Kinderen kunnen helpen bij het afdrogen van het bestek (let op met messen). Bij het in- en uitruimen van een vaatwasser kunnen cliënten ook prima helpen. Laat hen bijvoorbeeld dingen dragen die niet kunnen breken. Dat geldt ook voor het dekken en afruimen van de tafel. Een koelkast moet regelmatig schoongemaakt worden, omdat die vol staat met levensmiddelen. Levensmiddelen kunnen bederven en er kunnen kleine restjes achterblijven. Deze restjes zorgen ervoor dat nieuwe, verse producten sneller bederven.
OPDRACHT 17 NIEUWE CLIËNT Je werkt in de thuiszorg. Vandaag is er een nieuwe cliënt bij wie je gaat helpen, mevrouw Witteman van tachtig jaar. Ze komt vandaag uit het ziekenhuis na een heupoperatie en moet voorlopig nog even rustig aan doen. Mevrouw woont alleen en haar dochter woont in het buitenland. Een buurvrouw brengt de boodschappen voor haar mee. Verder is ze volledig afhankelijk van de thuiszorg. Beschrijf hoe jij kennis maakt met deze nieuwe cliënt. Leg uit waarom je dat op deze manier doet. Beschrijf ook welke afspraken je met haar gaat maken over de hulp en zorg die jij gaat bieden. Welke huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden ga jij uitvoeren? Bij welke schoonmaakwerkzaamheden zou mevrouw kunnen ondersteunen?
17
SCHOONMAAKMATERIALEN Om je werk goed te kunnen doen heb je allerlei soorten materialen nodig. Als je in de thuiszorg werkt, moet je het doen met de materialen en middelen die de cliënt in huis heeft. Wanneer bijvoorbeeld de stofzuiger niet goed werkt, kun je niet even om een nieuwe vragen. Werk je in een instelling, dan gebruik je de materialen en middelen waar de instelling voor gekozen heeft. Vaak zie je dat dit andere middelen en materialen zijn dan thuis. Ze worden veel intensiever gebruikt in een instelling. Deze middelen en materialen worden in grote hoeveelheden ingekocht. Materialen Bij huishoudelijk werk heb je materialen nodig. Die zijn er in allerlei soorten en maten. Dit is een algemeen lijstje van materialen die je nodig zou kunnen hebben: VOOR NAT WERK:
VOOR DROOG WERK:
• • • • • • • •
• • • • • •
emmer spons/zeem raamwisser vloerwisser dweil of mop microvezeldoekje afwasborstel vaatdoekje.
stofdoek stofzuiger kruimeldief plumeau veger en blik ragebol.
OPDRACHT 18 THEEDOEKEN In de keuken van mevrouw Witteman staat een grote berg afwas. Er is geen vaatwasmachine. Je begint met de afwas. Dan heb je tenminste wat ruimte in de keuken. Je zoekt in de keukenkastjes naar een theedoek. Je kunt er nergens een vinden. Er staat wel een afdruiprek in het gootsteenkastje. Je vraagt aan mevrouw waar de theedoeken liggen. Ze zegt dat ze die niet heeft, omdat ze dat maar onzin vindt. Ze laat de natte vaat in het afdruiprek staan totdat het droog is. Je vindt dat wel een beetje raar. Je vraagt aan haar of ze een paar theedoeken wil kopen. Ze zegt dat ze erover na zal denken. Niet iedereen doet op dezelfde manier de afwas. Als helpende zul je je moeten aanpassen aan de manier van werken van de cliënt. Je kunt wel vragen om een paar theedoeken, maar je kunt deze niet eisen. Stel dat je de volgende keer weer bij haar bent en dat ze geen theedoeken heeft gekocht: hoe ga je reageren en wat ga jij doen?
18
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 19 VERSCHIL IN MATERIALEN Welke verschillen zijn er tussen materialen die een cliënt thuis gebruikt en materialen van een instelling?
OPDRACHT 20 SCHOONMAAKMATERIALEN Zoek op internet vijf afbeeldingen van schoonmaakmaterialen.Beschrijf steeds wat het is, waar je het voor gebruikt en waar je het kunt kopen.
MIDDELEN EN SYMBOLEN Schoonmaakmiddelen heb je in allerlei soorten en maten. Er zijn natuurlijke schoonmaakmiddelen zoals: soda, groene zeep en azijn. Er zijn ook synthetische schoonmaakmiddelen. Deze worden in een fabriek gemaakt. Soms is het lastig om te bepalen welk middel je moet gebruiken. Lees het etiket zorgvuldig. Er staan soms symbolen op die je iets vertellen over het gebruik. Overleg ook altijd met de cliënt. Middelen Een allesreiniger kun je gebruiken bij alle natte werkzaamheden. Vetoplossers kun je goed gebruiken in de keuken, bijvoorbeeld bij het reinigen van een kookplaat. Kalkoplossers zijn er om kalkresten in de douche of het bad te verwijderen. Ook kun je ze gebruiken bij het reinigen van wastafels. Toiletreinigers zijn speciaal bedoeld om toiletpotten schoon te maken. In een instelling gebruik je vaak andere middelen dan in de thuiszorg. Voor het gebruik van die middelen gelden weer andere voorschriften. Spray Als in het voorschrift staat dat je een schoonmaakspray moet gebruiken, dan doe je dat. Je gebruikt het middel dat de instelling voorschrijft. Je kunt niet je eigen schoonmaakspray meebrengen. Je weet namelijk niet of jouw product wel samengaat met de producten die de instelling gebruikt. Misschien is
19
jouw product wel schadelijk voor de cliënten, de meubels of het milieu. Gebruik de hoeveelheid die staat aangegeven. De gedachte 'hoe meer, hoe beter' is fout. De spray maakt niet beter schoon als je de dubbele hoeveelheid gebruikt. Bovendien werk je dan niet kostenbewust en milieuvriendelijk.
Waarschuwingssymbolen. Symbolen Elk schoonmaakmiddel beschikt over een etiket. Op dit etiket staat de gebruiksaanwijzing. Ook vind je op het etiket waarschuwingssymbolen. Deze symbolen hebben elk hun eigen betekenis.
OPDRACHT 21 SYMBOLEN 1 Op schoonmaakmiddelen kom je verschillende symbolen tegen. Zoek op internet de meest voorkomende symbolen op en geef per symbool uitleg.
20
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 22 SYMBOLEN 2 Bekijk het filmpje. Wat voor instructies vind je op een schoonmaakmiddel?
Op schoonmaakmiddelen staan de gebruiksaanwijzing en de symbolen.Zoek op internet of in de winkel vijf schoonmaakmiddelen. Beschrijf per middel welke symbolen er op de verpakking staan en hoe het gebruikt moet worden. 1. 2. 3. 4. 5.
OPDRACHT 23 BIJ JOU THUIS Schrijf op wat er allemaal gedaan wordt om jouw woonkamer en keuken schoon en netjes te houden en vertel wie daarvoor welke werkzaamheden/taken doet. Dagelijks TAKEN/WERKZAAMHEDEN MATERIALEN
SCHOONMAAKMIDDELEN TIJD DIE HET KOST
WIE DOET HET?
SCHOONMAAKMIDDELEN TIJD DIE HET KOST
WIE DOET HET?
Wekelijks TAKEN/WERKZAAMHEDEN MATERIALEN
21
Maandelijks TAKEN/WERKZAAMHEDEN MATERIALEN
SCHOONMAAKMIDDELEN TIJD DIE HET KOST
WIE DOET HET?
OPDRACHT 24 KOELKAST Kijk thuis of op school de koelkast na. Check de producten op datum en kijk of er restjes in de koelkast zijn achtergebleven. Maak de koelkast schoon. Gebruik stappenplan Koelkast schoonmaken. Maak foto's van voor en na.
VEILIGHEID Als je aan het schoonmaken bent in een ruimte waar ook cliënten komen, zorg dan dat er niets kan gebeuren. Zet schoonmaakmiddelen op een veilige plek en draai doppen goed dicht. Zorg ervoor dat cliënten, met name kinderen, niet bij het middel kunnen komen. Dit geldt ook voor dementerenden en mensen met een verstandelijke beperking.
OPDRACHT 25 VEILIGHEID Als je aan het schoonmaken bent in een ruimte waar ook cliënten komen, zorg dan dat er niets kan gebeuren. Hoe kun je ervoor zorgen dat er niets kan gebeuren? Waar moet je aan denken?
HULPMIDDELEN Voor het huishouden zijn veel verschillende hulpmiddelen verkrijgbaar. Zo kunnen ouderen langer zelfstandig het huishouden blijven doen. Enkele voorbeelden van huishoudelijke hulpmiddelen zijn: • afstandsbedieningen voor huishoudelijke apparaten • afwasborstels met een zuignap (als de cliënt maar één hand kan gebruiken) • kookplaten met een tijdschakelaar (als de cliënt vergeetachtig is) • stoffers en blikken met lange steel (als de cliënt niet kan bukken) • elektrische blikopeners • greepaanpassingen, bijvoorbeeld op keukenkastjes.
22
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Elektrische blikopener.
OPDRACHT 26 HOE WERKT HET NOU? Zoek voor twee hulpmiddelen (niet een van de hiervoor genoemde) uit hoe ze werken. Geef ook aan waarvoor deze hulpmiddelen een oplossing bieden. 1. 2.
OPDRACHT 27 HULPMIDDEL 2.0 Er zijn veel hulpmiddelen te krijgen. Helaas hebben de hulpmiddelen meestal een saai uiterlijk. Aan jou de vraag om een bestaand hulpmiddel (bijvoorbeeld bestek, grijptang, veger en blik) op te pimpen. Dit kun je doen door er een tekening of knutselwerk van te maken.
PLANTVERZORGING Bij het schoonhouden en opruimen van de leefomgeving hoort ook het verzorgen van de planten en dieren. Dit is vaak een beperkte taak van de helpende, want eerst wordt gekeken of een mantelzorger dit kan doen. Er zijn enkele belangrijke factoren waardoor bloemen en planten goed bloeien en groeien. Dit noemen we groeifactoren. Elke plant heeft verschillende behoeftes. Groeifactoren zijn: • licht Een plant maakt uit licht groeistoffen waardoor ze groeit. • lucht Het moet niet te droog zijn in de omgeving van de plant. Hierdoor groeit de plant niet optimaal. • water Door water kunnen de planten de voedingsstoffen uit de bodem halen. Maar te veel water is niet goed, dan kunnen de wortels wegrotten.
23
• temperatuur De meeste planten houden niet van een koude omgeving. • voedingsstoffen Als er in de grond niet genoeg voedingsstoffen zitten, kun je bijmesten met plantenvoeding. Bloemen blijven langer mooi wanneer je ze als volgt verzorgt: • een schone vaas gebruiken • dagelijks schoon water in de vaas doen • niet te weinig water gebruiken • water verversen als het vies of troebel wordt • eventueel snijbloemenvoeding toevoegen • de bloemstelen schuin afsnijden • bloemen niet in de zon, bij de verwarming of op de tocht zetten.
OPDRACHT 28 PLANTVERZORGING Voor de inrichting van de woonkamer van de sociowoning zijn nog planten nodig. Zoek drie verschillende soorten kamerplanten uit die je in de woonkamer gaat neerzetten. Zoek van elke plant een afbeelding en beschrijf hoe de plant verzorgd moet worden. Per plant maak je een verzorgingskaartje. Lamineer de kaartjes zodat ze voor een langere tijd gebruikt kunnen worden.
OPDRACHT 29 HULPMIDDEL Mevrouw Jansson zit met een brede glimlach aan de keukentafel. Ik groet haar en zeg dat ze er erg vrolijk uitziet. Ze glundert en laat vol trots aan mij zien dat ze een blik en veger heeft met een lange steel. Ook heeft ze een grijpstok op tafel liggen. ‘Nu kan ik je helpen in het huishouden’, zegt ze. Hoe reageer jij? Beschrijf wat je met haar bespreekt.
OPDRACHT 30 SCHOONMAKEN EN OPRUIMEN Mevrouw Veenstra is 85 jaar en woont zelfstandig in een seniorenflat. Zij heeft in de loop van de tijd twee nieuwe knieën en twee nieuwe schouders gekregen. Mevrouw heeft al tien jaar een ingezakte rug en pijnklachten door botontkalking. Twee jaar geleden heeft zij een rugoperatie ondergaan die geen verbetering heeft gebracht. Haar rechterbeen functioneert slecht, waardoor zij slecht loopt en een rollator gebruikt voor binnen en buiten. Verder wordt haar gehoor minder en gebruikt zij twee gehoorapparaten. Zij heeft huishoudelijke hulp voor het schoonhouden van het huis en het doen van de was. Zij heeft persoonlijke alarmering via een organisatie die de hulp van buren gebruikt als achtervang. Ze bezit een taxipas voor taxivervoer via de Regiotaxi. Mevrouw maakt gebruik van de bejaardentelefoon en gaat regelmatig naar fysiotherapie. Ze heeft ook regelmatig contact met de huisarts. Verder neemt zij deel aan Bewegen voor Ouderen. Maak gebruik van de stappenplannen: • stof wissen
24
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
• • • •
stofzuigen ramen wassen koelkast schoonmaken toilet schoonmaken.
Bekijk de stappenplannen. Overleg met elkaar welke taken mevrouw Veenstra zelf zou kunnen doen. Wat kan de cliënt zelf?
Wat kan de cliënt zeker niet? Probeer aan te geven waarom niet.
Wat zijn de wensen en behoeften van de cliënt?
Hoe kun je de cliënt stimuleren?
WAS VERZORGEN Hoe krijg je de vuile was weer schoon? Voordat het wasgoed schoon in de kast ligt, moet je: • wasgoed voorbereiden • wasgoed sorteren • handwas • bepalen of er voorwas nodig is • juiste wasprogramma kiezen • zorgen dat je de wasmachine niet te vol doet • wasmiddel kiezen en toevoegen • na afloop wasgoed uit de wasmachine halen om te drogen. Wasgoed voorbereiden Kijk welk wasgoed er in de wasmand ligt. Er mag geen nat wasgoed tussen liggen. Als dat wel zo is, geef je de cliënt daar advies over. Nat wasgoed kan vlekken (schimmelvorming) veroorzaken in droog wasgoed. Hang nat goed zoals washandjes, theedoeken en werkdoekjes altijd eerst uit om te laten drogen. Controleer de was. Zijn alle zakken leeg? Zitten er geen vreemde voorwerpen in de was? Een broekzak met bijvoorbeeld een spijker of sleutel kan de was beschadigen of schade veroorzaken aan de wasmachine. Het nakijken van de zakken is mogelijk een taak die je de cliënt zelf kunt laten uitvoeren. Kijk ook of er mouwen of broekspijpen zijn opgerold. Die moet je eerst ‘ontrollen’ en dan pas het kledingstuk in de wasmachine doen. Spijkerbroeken keer je binnenstebuiten om streepvorming te voorkomen. Ook
25
kledingstukken met een opdruk keer je binnenstebuiten. Dit voorkomt dat de opdruk lelijk wordt of verdwijnt. Sluit alle ritssluitingen, knopen en touwtjes. Dit voorkomt schade aan de wasmachine en het overige wasgoed. Als het wasgoed erg vuil is, moet je het eerst voorbehandelen. Wasgoed voorsorteren Wasgoed moet je eerst sorteren. Je maakt stapeltjes die bij elkaar horen. Het etiket in het kledingstuk is hierbij een handig hulpmiddel. Hierop staat van welke soort textiel het kledingstuk is gemaakt en er staan wassymbolen op, waaraan je kunt zien hoe het gewassen moet worden.
Was sorteren. Hier let je op als je wasgoed gaat sorteren: • Kan ik het zelf wassen of moet het naar de stomerij? • Is het handwas of machinewas? • Is het bonte was, donkere was, witte was of fijne was? • Hoe vuil is het wasgoed? • Welke textielsoort is het? • Welke temperatuur? • Hoe snel centrifugeren? Het wasgoed dat je zelf kunt wassen, moet je nog sorteren: machinewas of handwas. Wasgoed dat erg vuil is moet je apart wassen, anders kan het vuil neerslaan op het schonere wasgoed. Ook is het belangrijk om te letten op de textielsoort en om wollen kleding apart te wassen. Kijk altijd naar de temperatuur op het wassymbool. Was nooit heter dan op het wassymbool vermeld staat. De laatste stap is dat je kijkt naar de centrifugeersnelheid op het etiket. Als er een streep staat onder het wassymbool, dan gebruik je een lagere centrifugeersnelheid.
OPDRACHT 31 WAS SORTEREN Noteer de zeven stappen die horen bij het sorteren van de was. Geef per stap aan op welke manier de cliënt hierbij kan assisteren.
26
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 32 KLEUR AFGEVEN Sommige kleding kan kleur afgeven, vooral nieuwe kleren. Hoe ga je hiermee om?
Hoe kun je testen of kleur afgeeft bij een nieuw kledingstuk?
HANDWAS OF MACHINEWAS? Juiste wasprogramma kiezen Het wasgoed is gesorteerd. Dit betekent dat al het wasgoed van het stapeltje bij elkaar in de wasmachine kan. Kies nu het juiste wasprogramma. Welk programma dit is, kun je op het etiket aflezen. Handwas Sommige kledingstukken kun je beter met de hand wassen. Redenen waarom je wasgoed met de hand gaat wassen: • Het (nieuwe) kledingstuk kan kleur afgeven. • Je hebt niet voldoende wasgoed voor een volle wasmachine (er zijn wasmachines die speciale programma's hebben voor een kleine hoeveelheid was). • Op het behandelingsetiket staat dat het kledingstuk niet in de wasmachine mag.
Handwas.
27
Bij de handwas is het erg belangrijk dat je op de temperatuur let. Gebruik altijd handwarm water. Bij te heet water kun je er niet met je handen in en het wasgoed kan gaan krimpen. Gebruik voor de handwas een speciaal wasmiddel, zoals een fijnwasmiddel. Los eerst het wasmiddel op in het water en dompel daarna pas het kledingstuk onder in het sop. Bij de handwas moet je er steeds voor zorgen dat het kledingstuk onder water en in beweging blijft. Je houdt het wasgoed in beweging door het te kneden. Beweeg het van links naar rechts door het water. Haal niet steeds het wasgoed uit het water om het daarna weer onder te dompelen, hierdoor kan het wasgoed gaan uitrekken. Voorwas Bij kledingstukken die erg vuil zijn, laat je het programma van de wasmachine een voorwas draaien. Het wasprogramma van de wasmachine zal dan eerst de voorwas doen en daarna automatisch overgaan op de hoofdwas. Voordat je een kledingstuk in de wasmachine doet, kun je op de lastige vlekken een vlekkenmiddel doen of een waskrachtversterker aan het wasmiddel toevoegen. Gebruik je een vlekkenmiddel, dan kun je de voorwas van de wasmachine overslaan, tenzij de vlekken hardnekkig zijn. Zorgen voor een correcte belading Na het juiste wasprogramma te hebben gekozen, kun je de wasmachine vullen. Hoeveel wasgoed je in de wasmachine mag doen, hangt af van het gekozen wasprogramma. Witte was: De machine mag vol. Bonte was: De machine mag vol. Kreukherstellende was: De machine mag driekwart vol. Fijne was: De machine mag driekwart vol. Wolwas: De machine mag half vol.
OPDRACHT 33 WASSEN BIJ DE CLIËNT Je gaat de was doen bij Meneer Dirkx. Hij geeft aan je graag te willen helpen. Hij kan niet lang staan en hij zit aan tafel. Wat zou je Meneer Dirkx kunnen laten doen?
HOEVEEL WAS EN WASMIDDEL? Bij een volle wasmachine kun je in de trommel nog een hand boven het wasgoed heen en weer bewegen. Als er te veel of te weinig wasgoed in de wasmachine is, dan wast de wasmachine niet goed schoon. Te veel was: er is te weinig beweging in de wasmachine. Het wasgoed wordt niet helemaal schoon doordat het wasmiddel niet goed zijn werk kan doen. De wasmachine kan het wasmiddel niet helemaal uitspoelen waardoor er wasmiddel in het wasgoed achterblijft. Te weinig was: verspilling van elektriciteit en water. Er kan te veel schuim in de wasmachine ontstaan waardoor het wasgoed niet schoon wordt. Veel wasmachines hebben tegenwoordig een spaarprogramma voor kleine hoeveelheden wasgoed. Ook bestaan er wasmachines die het wasgoed wegen en daarna zelf het juiste programma bepalen. Hoeveelheid wasmiddel Hoeveel wasmiddel je moet toevoegen, staat op de verpakking. Je kunt het op verschillende manieren toevoegen.
28
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
• In het spoelbakje Nadeel is dat er wasmiddel kan achterblijven in de afvoer en dan komt niet al het wasmiddel bij de was terecht. • In een doseerbol Het wasmiddel doe je in een bol en die leg je boven op het wasgoed in de trommel. Het wasmiddel lost direct op en doet zijn werk.
Wasmiddel doseren in een doseerbol. Gebruik je te weinig wasmiddel, dan worden het vuil en de vlekken niet verwijderd, maar komen de vuildeeltjes weer terecht op het wasgoed. Gebeurt dat een paar keer, dan wordt het wasgoed grauw. Ook kan er na verloop van tijd kalkaanslag op het wasgoed en op het verwarmingselement in de wasmachine komen. Hierdoor functioneert het verwarmingselement minder goed. Wanneer er kalkaanslag op het verwarmingselement zit, wordt het water niet meer goed warm. Gebruik je te veel wasmiddel, dan zal er te veel schuim ontstaan waardoor het wasmiddel niet goed zijn werk kan doen. Het wasgoed wordt dan niet schoon. Belangrijk bij het doseren van de hoeveelheid wasmiddel is ook de hardheid van het water(dH).
OPDRACHT 34 THUIS DE WAS DOEN Doe thuis, op school of stage de was. Maak hiervan een verslag waarin alle behandelde stappen duidelijk naar voren komen. Per stap voeg je een foto toe. Het verslag is een A4.
HARDHEID VAN HET WATER Water uit de kraan wordt meestal gemaakt van grondwater. In grondwater zitten allerlei stoffen, zoals calcium en magnesium. Deze stoffen bepalen de hardheid van het water. Hoe meer calcium en magnesium in de bodem, hoe harder het water. Als de waterhardheid te hoog is, kan snel kalkvorming ontstaan. Dit is niet schadelijk voor de mens, maar het zorgt er wel voor dat het waspoeder minder goed werkt. De hardheid verschilt per gebied en wordt uitgedrukt in Duitse hardheid (dH). In Nederland ligt de gemiddelde waterhardheid tussen de 8 en 12 dH. 0-4 dH: zeer zacht water 4-8 dH: zacht water
29
8-12 dH: gemiddelde waterhardheid 12-18 dH: vrij hard water 18-30 dH: hard water. Een waterhardheid tussen de 5,5 en 8,5 dH is ideaal. Aan het eind kun je wasverzachter toevoegen. Hoeveel je moet toevoegen, lees je op de verpakking. Je doet het middel in het wasverzachterbakje, dan wordt het vanzelf toegevoegd aan het laatste spoelwater. Wanneer je dit allemaal hebt gedaan, sluit je de deur van de wasmachine en druk je op start. De wasmachine doet zelf de rest.
OPDRACHT 35 KALKVORMING Kalkvorming zorgt niet alleen voor een minder goede werking van de zepen. Wat kan nog een gevolg zijn van kalkvorming?
OPDRACHT 36 WASVERZACHTER Waarom voegen mensen wasverzachter toe?
Kun je wasverzachter aan alle soorten textiel toevoegen?
Is wasverzachter milieuvriendelijk?
DROGEN EN OPRUIMEN VAN DE WAS Het programma van de wasmachine is afgelopen en de was is schoon. Haal nu meteen het wasgoed uit de wasmachine om het te laten drogen. Als je dit niet doet, kunnen er vieze geurtjes of schimmel op je wasgoed ontstaan.
30
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Direct het wasgoed uit de wasmachine halen. Drogen van de was Je kunt het wasgoed in een droger drogen of aan de waslijn. Het is belangrijk om het wasgoed eerst goed uit te kloppen. Zo droogt het sneller en is het later makkelijker te strijken. Niet ieder kledingstuk kan in de droger. Let daarom goed op het behandelingsetiket. Doe je het wasgoed in de droogtrommel om te drogen, dan heb je veel tijdwinst. Bij het drogen van het wasgoed in een droogtrommel komen pluizen vrij. De pluizen worden opgevangen in het pluizenfilter. Die moet je elke keer na gebruik reinigen. Je stopt maximaal één lading wasgoed vanuit de wasmachine in de droogtrommel. Je haalt het wasgoed direct uit de droogtrommel als het droog is. Dit voorkomt kreukvorming. Het gebruik van de droogtrommel kost veel energie. Drogen aan de waslijn kost geen energie en is dus goedkoper. Ook een voordeel van drogen aan de waslijn is dat het wasgoed minder kreukt. Zorg ervoor dat de waslijn droog en schoon is voordat je het wasgoed aan de waslijn ophangt. Broeken kun je aan de broekspijpen ophangen en T-shirts aan de onderkant. Zorg ervoor dat je het wasgoed een klein stukje om de waslijn heen hangt. Dit voorkomt dat je punten aan het wasgoed krijgt. Drogen aan de waslijn kan zowel binnen als buiten. Strijken van de was Is het wasgoed schoon en droog, dan moet het meestal opgevouwen of gestreken worden. • Strijk eerst het wasgoed dat op een lage temperatuur gestreken moet worden, daarna het wasgoed dat heter gestreken moet worden. • Strijk wasgoed met opdruk binnenstebuiten. Anders plakt de opdruk aan het strijkijzer. • Wanneer het wasgoed een beetje vochtig is, is het makkelijker te strijken. • Synthetische stoffen kunnen smelten als je ze te heet strijkt. • Zorg voor een juiste werkhouding door de strijkplank op de juiste hoogte in te stellen. • Voorkom ongelukken met het strijkijzer. Zet de strijkplank op een stabiele ondergrond en laat kinderen nooit alleen in de buurt van een heet strijkijzer.
31
Opruimen van de was Als de was droog, gestreken en opgevouwen is, moet je het opruimen. Er zijn verschillende manieren om wasgoed op te ruimen. Vraag je cliënt wat zijn wensen zijn. De cliënt kan je hier ook bij helpen. Laat hem bijvoorbeeld de juiste sokken bij elkaar zoeken. Handdoeken vouwen is een taakje dat veel cliënten prima kunnen uitvoeren. Enkele praktische tips: • Wanneer het wasgoed klaar is om te worden opgeruimd, kun je het sorteren op de ruimte waar het thuishoort. Vraag eerst aan de cliënt in welke kamers en kasten het wasgoed ligt of hangt. Het is handig om vaatdoekjes, theedoeken en keukendoeken bij elkaar te leggen, zodat je deze kunt opruimen in de keukenkastjes. • Badhanddoeken en washandjes leg je bij elkaar, zodat je die in de badkamer kunt opbergen of in een kast die daarvoor bestemd is. • Kleding kun je per kamer sorteren, zodat je de kleding ook per kamer kunt opruimen. Kleding die opgehangen kan worden, kun je op een hanger doen tijdens het sorteren. Zo kun je de kleding direct in de kast ophangen. • Kleding die gestreken moet worden, kun je op een aparte stapel leggen in de ruimte waar je gaat strijken.
Kleding opruimen.
OPDRACHT 37 KLEDING WASSEN Welke handelingen moet je uitvoeren om vuile was weer schoon en gestreken in de kast te krijgen?
32
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 38 WAS DROGEN Maak een mindmap over het drogen van de was.
OPDRACHT 39 STRIJKEN Je moet veilig werken met een strijkijzer. Waar moet je op letten?
OPDRACHT 40 INSTRUCTIEKAART Maak een instructiekaart over het verzorgen van de was. Deze punten moeten hierbij naar voren komen: 1. het sorteren van de was 2. het wassen 3. welke wasmiddelen er worden gebruikt 4. hoe de was gedroogd wordt. Zet dit op een A4’tje. Lamineer het en hang het bij de wasmachine.
WASMIDDELEN/WASVERZACHTERS Om het vuil uit het wasgoed te verwijderen, heb je een wasmiddel nodig. Water alleen is meestal niet voldoende. Niet ieder wasmiddel is geschikt voor alle soorten wasgoed. Op de verpakking kun je lezen voor welke was het wasmiddel bedoeld is, hoeveel wasmiddel je moet gebruiken en wat de ingrediënten van het wasmiddel zijn. De belangrijkste stof in een wasmiddel zijn de wasactieve stoffen. Die zorgen ervoor dat het vuil wordt verwijderd. Soorten wasmiddelen Er zijn verschillende soorten wasmiddelen te koop, die je kunt onderverdelen in drie hoofdgroepen: • hoofdwasmiddelen (of totaalwasmiddelen) • kleurwasmiddelen • wol- en fijnwasmiddelen.
33
Fijnwasmiddelen zijn alleen verkrijgbaar in vloeibare vorm. De overige wasmiddelen zijn er als waspoeder en als vloeibaar wasmiddel.
Soorten wasmiddel. Totaalwasmiddelen Er zijn totaalwasmiddelen voor witte en voor gekleurde was bij temperaturen van 40 of 60 ºC. Totaalwasmiddelen voor de witte was bevatten vaak optische witmiddelen. Totaalwasmiddelen zijn bijzonder geschikt om kleurstofhoudende vlekken te verwijderen. Ze bevatten een zuurstofbleekmiddel om lastige vlekken uit de was te verwijderen. Kleurwasmiddelen Kleurwasmiddelen zijn speciaal ontworpen om de kleuren van het wasgoed te beschermen bij temperaturen van 30 ºC en 40 ºC. Aan deze wasmiddelen worden meestal geen bleekmiddelen en optische witmiddelen toegevoegd. Aan een kleurwasmiddel is een kleurbeschermer toegevoegd. Deze stof voorkomt dat losgelaten kleurdeeltjes zich opnieuw aan het textiel hechten, waardoor het textiel kan verkleuren. Wol- en fijnwasmiddelen Wol- en fijnwasmiddelen bevatten geen optische witmiddelen en bleekmiddelen, en zijn daardoor geschikt voor wollen truien, of fijne synthetische stoffen en fijne gekleurde was. De samenstelling van fijnwasmiddelen lijkt sterk op die van poedervormige kleurwasmiddelen. Maar door hun specifieke samenstelling zijn wol- en fijnwasmiddelen zachter voor het textiel.
34
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 41 WIE GEBRUIKT WAT? Er zijn veel verschillende soorten wasmiddelen op de markt. Onderzoek samen met een klasgenoot welke soorten er gebruikt worden. Jullie maken vier vragen die gaan over het gebruik van wasmiddelen. Je stelt de vragen aan minimaal tien personen (denk aan leerkrachten, ouders, ooms/tantes, collega's op stage). Wanneer je alle antwoorden hebt verzameld, ga je checken wat de overeenkomsten/verschillen zijn. Dit presenteer je aan de rest van de klas.
POEDER OF VLOEIBAAR De verschillen in soorten wasmiddel zijn inmiddels enorm. Naast vele merken en soorten heb je ook nog de keuze tussen poeder en vloeibaar. Waspoeders Waspoeders zijn onder te verdelen in hoofd- en fijnwasmiddelen. Voor het doseren van het waspoeder gebruik je het maatschepje. Dit is meestal meegeleverd in de verpakking of is opvraagbaar bij de fabrikant. Tegenwoordig zijn er ook wastabletten op de markt, die eenvoudig zijn te doseren. Vloeibare wasmiddelen Vloeibare wasmiddelen zijn bij uitstek geschikt om te gebruiken bij lage temperaturen (30 °C tot en met 40 °C). Ze zijn eenvoudig te doseren. Een vloeibaar wasmiddel verspreidt zich sneller in water dan een waspoeder. Dat betekent dat de oppervlakteactieve stoffen direct met hun werk kunnen beginnen, zodra de machine draait. Omdat een vloeibaar wasmiddel veel meer oppervlakteactieve stoffen bevat dan een poeder, is het extra efficiënt voor vet vuil. Vloeibare wasmiddelen worden bij voorkeur in een wasbol op het wasgoed geplaatst. De wasbol voorkomt dat een gedeelte van het wasmiddel ongebruikt in de afvoer verdwijnt. Er zijn ook vloeibare wasmiddelen in tabletvorm te koop voor eenvoudige dosering.
OPDRACHT 42 DE WERKING VAN WASMIDDELEN In wasmiddelen zitten stoffen met een specifieke werking: • enzymen • wasverzachters • bleekmiddel • waterontharder • optische witmiddelen. Zoek op wat de werking is van deze stoffen.
35
MILIEU Tijdens het wassen komt het spoelwater met het wasmiddel via het riool in het milieu terecht. Fabrikanten van wasmiddelen onderzoeken continu of het wasmiddel schadelijk is voor het milieu. Zelf kun je ook aan het milieu denken door op het volgende te letten: • Gebruik de wasmachine alleen wanneer de machine minstens halfvol is. Ook bij een halfvolle wasmachine wordt er veel water en stroom gebruikt. Denk dan aan het spaarprogramma voor kleine hoeveelheden wasgoed. Heb je een enkel kledingstuk, dan is het beter om dat met de hand te wassen. • Volg de dosering op die op de verpakking staat. Te veel wasmiddel is niet goed voor het milieu. • Laat de wasmachine draaien op de laagst aanbevolen temperatuur. Bij hoge temperaturen verbruikt de wasmachine meer energie dan bij lage temperaturen. • Koop navulverpakkingen en doe de kartonnen verpakkingen bij het oud papier. Kartonnen verpakkingen worden gerecycled. Plastic verpakkingen kun je bij het plastic afval doen. Dat wordt ook gerecycled.
OPDRACHT 43 MEEST MILIEUVRIENDELIJKE WASMACHINE De techniek van de wasmachines verandert snel. Ga op zoek op internet of stap een witgoedwinkel binnen en vraag naar de nieuwste, meest milieuvriendelijke wasmachine. Maak een flyer van dit apparaat op een A4’tje. Zorg dat duidelijk is wat deze wasmachine zo milieuvriendelijk maakt.
OPDRACHT 44 MILIEU Je wilt bij het wassen graag rekening houden met het milieu. Wat kun je dan doen? Gebruik in ieder geval de woorden: temperatuur, wasmiddel en drogen.
ETIKETTEN Iedereen wil lang plezier van zijn kleding hebben. Het etiket geeft veel informatie over het kledingstuk. Deze informatie kan bijvoorbeeld op het etiket staan: • waar het kledingstuk van is gemaakt • het wassymbool dat bij het kledingstuk hoort • of het kledingstuk apart gewassen moet worden. Er zijn twee verschillende soorten etiketten: het samenstellingsetiket en het behandelingsetiket. Het samenstellingsetiket Hierop kun je lezen uit wat voor vezels (bijvoorbeeld wol of katoen) het kledingstuk bestaat. Het is verplicht om in kleding een samenstellingsetiket op te nemen. Hierdoor kan bijvoorbeeld iemand met een allergie voor wol gelijk zien of er ook wol in het kledingstuk aanwezig is.
36
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Het behandelingsetiket De verschillende vezel moeten anders worden behandeld. Je ziet op het behandelingsetiket meerdere symbolen waaraan je kunt aflezen hoe je het kledingstuk op de beste manier kunt behandelen: hoe het kledingstuk moet worden gewassen, gedroogd en gestreken. De symbolen zijn internationaal. Dit wil zeggen dat in elk land het symbool dezelfde betekenis heeft. Er zijn vijf verschillende symbolen en elk symbool heeft weer meerdere variaties.
Wassymbolen.
OPDRACHT 45 KLEDINGETIKET Noteer bij elk etiket hoe het gewassen moet worden. Gebruik hiervoor het overzicht van de wassymbolen hiervoor. Schrijf op: 1. Hoe moet het gewassen worden? 2. Waarvan is het kledingstuk gemaakt? 3. Mag het kledingstuk gebleekt worden? 4. Mag het kledingstuk in de droogtrommel? 5. Op welke temperatuur mag het gestreken worden?
37
38
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 46 EIGEN KLEDING Ga in tweetallen bij elkaars kleding na hoe het gewassen moet worden en waar het van gemaakt is. Denk aan je jas, broek, shirt, vest of trui.
GRONDSTOFFEN EN VEZELS De grondstof waaruit textiel gemaakt wordt zijn vezels. Alle textielsoorten bestaan uit vezels. De grondstoffen die voor het textiel gebruikt worden, kun je verdelen in drie verschillende soorten vezels: • dierlijke vezels • plantaardige vezels • synthetische vezel • mengvezels. Dierlijke vezels Voorbeelden van dierlijke vezels zijn wol en zijde. Dierlijke vezels zijn erg kwetsbaar. De meest gebruikte soorten wol zijn afkomstig van de vacht van schapen en lammeren. Zijde is afkomstig van de cocon van zijderupsen. Zijde heeft lange vezels en die geven de zijde een mooie glans. Plantaardige vezels Voorbeelden van plantaardige vezels zijn katoen en linnen. Katoen is afkomstig van katoenplanten, die groeien in tropische streken. Linnen komt van de vlasplant. Synthetische vezels Voorbeelden van synthetische vezels zijn: acryl, fleece en polyester. Synthetische vezels worden gemaakt uit aardolie. Dit zijn niet-natuurlijke vezels. Mengvezels Bij mengvezels zijn er meerdere grondstoffen. Mengvezels ontstaan door verschillende vezels door elkaar te mengen. Dit gebeurt al in de fabriek. In een lap stof zitten dan meerdere soorten vezels. Hier wordt een kledingstuk of iets anders van gemaakt, bijvoorbeeld een trui gemaakt van een combinatie van wol en katoen. Het kan ook een combinatie zijn van natuurlijke en synthetische vezels. Eigenschappen van vezels Vezels hebben verschillende eigenschappen. In het schema is te zien wat verschillende soorten vezels doen. Zo kan wol bijvoorbeeld heel goed warmte vasthouden en zijde juist niet. WOL
ZIJDE
KATOEN
LINNEN
SYNTHETISCH
Brandbaarheid zelfdovend
niet dovend
niet dovend
niet dovend
smelt weg
vochtopnames Langzaam, neemt veel op
Neemt veel op Snel, neemt weinig op
Neemt weinig op
Neemt vrijwel niets op
warmte vasthouden
Heel goed
Niet
Weinig
Weinig
Weinig
Lucht doorlaten
Goed
Weinig
Goed
Goed
Slecht
39
Sterkte
WOL
ZIJDE
KATOEN
LINNEN
SYNTHETISCH
Matig sterk
Niet sterk
Sterk
Sterk
Heel sterk
Matig
Goed
Goed
Niet
Hittebestendig Matig
OPDRACHT 47 VEZELS Noem twee verschillen tussen dierlijke en plantaardige vezels. 1. 2. Er wordt in de kledingindustrie steeds meer gebruik gemaakt van synthetische stoffen. Wat is het nadeel van synthetische stoffen?
Wat is de meest geschikte grondstof voor het maken van kinderkleding? Leg je antwoord uit.
TEXTIEL VERZORGEN Naast het wasgoed heb je nog andere soorten textiel, bijvoorbeeld een stoffen of leren bank, een tapijt of gordijnen. Je hoeft deze niet zo vaak te reinigen als wasgoed. Een stoffen bank kun je regelmatig stofzuigen. Vlekken kun je behandelen met speciale vlekkenreinigers voor banken/stoelen. Wanneer je een bank koopt, krijg je hier een onderhoudsinstructie bij. Hierin kun je ook terugvinden hoe je een bank kunt reinigen of vlekken kunt behandelen. Een leren bank kun je ook stofzuigen, maar zorg er dan voor dat je er geen krassen op maakt. Ook kun je een leren bank onderhouden met speciale was of olie. Tapijt reinigen Een tapijt kun je gemakkelijk stofzuigen. Vlekken moet je op de juiste manier behandelen. Welke manier dat is, kun je terugvinden in de gebruiksaanwijzing of op internet, of navragen bij de winkel/fabrikant. Kaarsvet op tapijt: laat het kaarsvet opdrogen. Verwarm het strijkijzer tot halfwarm. Leg keuken- of bakpapier tussen de vlek en het strijkijzer en strijk voorzichtig over de vlek. Kijk uit dat het strijkijzer niet te warm is, anders loop je kans op schade aan de vloerbedekking. Bloedvlekken op tapijt: gebruik nooit warm of heet water. Dit zorgt ervoor dat bloed zich aan het materiaal hecht. Koud water is de beste oplossing. Dep de vlek met een vochtige doek. Krijg je niet alles weg, gebruik dan azijn om de laatste restjes weg te nemen. Kauwgom in tapijt: kauwgom laat zich het beste verwijderen als het bevroren is. Gebruik vrieselementen of ijsblokjes om de kauwgom te bevriezen. Gebruik daarna een mes om de kauwgom los te schrapen.
40
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 48 VLEKKEN Zoek op internet hoe je deze vlekken kunt behandelen: 1. een rodewijnvlek op een stoffen bank 2. blauwe inkt op een witleren bank. 1. 2.
OPDRACHT 49 TAPIJT Bekijk de website. Waar moet je op letten bij voor het behandelen van vlekken op tapijten?
OPDRACHT 50 WAS VERZORGEN 1 Tja, ik zal maar eerlijk zijn: ik heb een gloeiende hekel aan het verzorgen van de was bij de sociowoning. Het lijkt soms alsof het nooit ophoudt. De laatste broek ligt nog niet gestreken in de kast of de wasmand ligt alweer vol. De bewoners gooien elke dag hun kleren in de was. Ik vraag me af of dat echt nodig is. Hoe maak je jouw probleem bespreekbaar?
Welke oplossingen kun je aandragen?
OPDRACHT 51 WAS VERZORGEN 2 Doe deze opdracht met een klasgenoot. Voor de opdracht maak je gebruik van de stappenplannen: • wasgoed machinaal wassen • wasgoed drogen aan de waslijn • wasgoed drogen in de droogtrommel • strijken en vouwen van een overhemd.
41
Bekijk de stappenplannen. Voer de stappenplannen uit. Spreek met je docent af waar je dat gaat doen. Heb je vragen over de stappenplannen, stel ze dan aan je docent. Bespreek na afloop hoe het is gegaan. Vul voor jezelf het feedbackschema in. FEEDBACKSCHEMA
Ik sorteer de was goed. Ik behandel de was voor als dat nodig is. Ik stel de wasmachine in op het juiste wasprogramma. Ik droog de was op de juiste manier. Als ik met een droger werk, stel ik hem goed in. Ik strijk overhemden kreukloos. Ik vouw de was netjes op. Tips: Tops:
BED VERSCHONEN Onder het verschonen van een bed wordt het afhalen en opmaken van het bed verstaan. Het lijkt zo eenvoudig, bedden verschonen, maar er komt best veel bij kijken. Het is voor een cliënt heel vervelend om in een bed te liggen dat niet goed opgemaakt is. Het is bijvoorbeeld belangrijk om het onderlaken goed strak te trekken. Plooien kunnen irriteren en op den duur kunnen cliënten er zelfs doorligplekken van krijgen. Voor het opmaken van een bed heb je nodig: • een matrasbeschermer • een matras • een molton • een hoeslaken • kussens en kussenslopen • een dekbed met dekbedhoes of een laken, deken en sprei • eventueel ook een celstof onderlegger.
42
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Bed verschonen. Protocol bed verschonen Iedere instelling heeft protocollen voor het verschonen van bedden. Daarin staat precies hoe je een bed op moet maken. Er zijn protocollen voor het bed opmaken met en zonder cliënt in het bed. Sommige cliënten zijn bedlegerig en kunnen hun bed niet uit. Dan moet je het bed opmaken terwijl de cliënt erin ligt. Vaak werk je in zo’n situatie samen met een collega. Volg altijd het protocol van de instelling. Na een paar keer oefenen zul je zien dat het een stuk makkelijker gaat. Zorg bij het opmaken van het bed voor een goede voorbereiding. Overleg van tevoren met de cliënt over zijn wensen en gewoontes. Pas je daarbij zo veel mogelijk aan. Als hij bijvoorbeeld het ondereind van het dekbed niet ingestopt wil hebben, doe je dat ook niet. Leg schoon beddengoed klaar, dan hoef je niet onnodig heen en weer te lopen.
OPDRACHT 52 BED VERSCHONEN Hoe vaak verschoon jij je bed?
Wat ligt er allemaal op jouw bed?
Gaat alles in de was?
Wat doe je met wat er niet in de was gaat?
43
VOLGORDE BED VERSCHONEN Bij het verschonen van een bed houd je altijd een vaste volgorde aan: 1. Haal de slopen van de kussens. 2. Haal de dekbedhoes van het dekbed. Dat doe je door de flappen bij de opening van het dekbed over de rest van het dekbed naar je toe te trekken. 3. Haal het onderlaken of hoeslaken van het bed. 4. Haal eventueel de molton van het bed. 5. Laat kussens en dekbed luchten als dat kan. 6. Draai eventueel het matras om. Bij een cliënt die bedlegerig is, is er geen tijd om de kussens en het dekbed te laten luchten. Het is niet altijd nodig om de molton van het bed te halen en te wassen. Dat doe je alleen als hij vuil is of muf ruikt. Verschoon hem in ieder geval elke twee weken. Niet elk matras hoeft regelmatig gekeerd te worden. Een matras van een waterbed of een antidecubitusmatras hoef je niet te keren. Op de meeste matrassen staat dat aangegeven. Hygiëne bij bed opmaken Het is belangrijk dat je hygiënisch werkt bij het opmaken van het bed. Zo voorkom je besmetting. Was altijd je handen voor en na het opmaken van het bed. Doe sieraden af. In instellingen is het soms nodig om handschoenen aan te trekken, bijvoorbeeld als iemand een besmettelijke ziekte heeft of zijn bed bevuild heeft. Als je een bed in een instelling opmaakt, neem je een verrijdbare waszak of wasmand mee. Daar kun je het vuile beddengoed direct indoen. Als je in de thuiszorg werkt, doe je het vuile beddengoed in de wasmand. Zorg er wel voor dat je nat of vochtig beddengoed eerst laat drogen, voordat je het in de wasmand doet. Natte of vochtige was bij de droge was geeft schimmelvlekken in het wasgoed.
OPDRACHT 53 BED VERSCHONEN EN OPMAKEN Bekijk het filmpje. Als je bedden verschoont en weer opmaakt, gaat alles van het bed. Wat doe je ermee voor het er weer op gaat? WAT LIGT ER OP BED? GAAT DIT IN DE WAS? NIET IN DE WAS? WAT DOE JE ERMEE?
OPDRACHT 54 WENSEN VAN DE CLIËNTEN Het is 10.00 uur in de ochtend. Je gaat bij mevrouw Salam thuis het bed verschonen. Je ziet dat het bed ernstig bevuild is. Je verschoont het bed. Het vuile beddengoed neem je mee naar beneden. Je zegt dat je het meteen even in de wasmachine zal stoppen, zodat het weer schoon wordt. Mevrouw zegt dat ze dat pas vanavond wil doen, want na 21.00 uur geldt het daltarief voor stroom.
44
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Hoe reageer je?
KUSSENS SCHIKKEN Als een cliënt graag wat hoger ligt, heb je meer kussens nodig. Je kunt de kussens in het bed van een cliënt op verschillende manieren neerleggen. • Als er een ruggensteun aanwezig is, kun je kussens rechtop tegen de ruggensteun zetten en ze dakpansgewijs over elkaar leggen. Leg aan de bovenkant een kussen horizontaal neer. • Je kunt kussens dakpansgewijs op elkaar stapelen. Het eerste kussen leg je een stukje van het hoofdeind af. Het volgende kussen leg je bovenop het eerste, iets meer naar het hoofdeind toe. Het volgende kussen leg je nog iets meer naar het hoofdeind toe, bovenop het tweede. Als de cliënt goed ligt, moet het bovenste kussen goed in de nek aansluiten. • De manier van het huisje is voor veel mensen erg prettig. Leg twee kussens schuin bij het hoofdeind, met de bovenste hoeken over elkaar heen. Leg aan de bovenkant (dus over de over elkaar liggende hoeken) horizontaal een kussen. Het bovenste kussen moet goed in de nek aansluiten.
Dakpansgewijs.
45
OPDRACHT 55 KUSSENS SCHIKKEN Je kunt kussens op verschillende manieren schikken.Maak van elk van de drie manieren een tekening.
SOORTEN BEDDEN EN MATRASSEN Er zijn verschillende soorten bedden en matrassen. Sommige mensen hebben een waterbed: het matras is dan gevuld met water. Het water wordt steeds op dezelfde temperatuur gehouden. Oudere mensen hebben soms een seniorenbed. Dat is een bed dat hoger is, zodat je er gemakkelijker uit kunt stappen. Ook een hoog-laagbed is een bekende variant. Dit bed kun je in hoogte verstellen. Je kunt het ook verrijden. Stel het bed op de juiste werkhoogte in als je het gaat opmaken en zet het daarna weer lager. Tegenwoordig zie je veel drukverlagende matrassen zoals Tempur-matrassen. Deze matras is eerst hard, maar als je erop gaat liggen, wordt hij door de warmte van je lichaam zachter. Je zakt er in en hij vormt zich naar je lichaam. Er zijn ook speciale antidecubitusmatrassen. Als je op deze matras ligt, is er minder druk op de wond. Bij ernstige decubitus worden er speciale luchtmatrassen gebruikt.
46
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Hoog-laagbed met antidecubitusmatras.
OPDRACHT 56 SOORTEN BEDDEN Er zijn verschillende soorten bedden en matrassen. Geef per soort aan wat er bijzonder aan is en voor welke cliënt dit bed/matras geschikt zou zijn. waterbed
drukverlagend matras
hoog-laagbed
OPDRACHT 57 WAAR OF NIET WAAR Waar of niet waar? WAAR
NIET WAAR
Bij het opmaken van het bed houd je rekening met de wensen van de cliënten. Als je het bed opmaakt, zet je altijd een raam open. Als je het bed opmaakt, verschoon je de molton altijd. Als je het bed verschoont, leg je de kussens en het dekbed altijd buiten om te luchten.
BED OPMAKEN VOOR CLIËNTEN MET COMPLICATIES Er zijn verschillende hulpmiddelen die je bij het bed kunt gebruiken voor cliënten met complicaties. Ze helpen om het voor de cliënt zo comfortabel mogelijk te maken.
47
Papegaai Een papegaai is een handgreep die boven het bed hangt, waaraan een cliënt zich op kan trekken. Hij zit vast aan een standaard en je kunt hem in hoogte verstellen. De handgreep moet boven de borst van de cliënt hangen, zodat de cliënt er makkelijk bij kan. Met een papegaai kan een cliënt zich in het bed verplaatsen, bijvoorbeeld een stukje verschuiven of omdraaien.
Papegaai. Hoofdsteun/rugsteun Bij veel bedden kun je het hoofdeinde (en voeteneinde) omhoog te zetten. Als dat niet kan, kun je voor het hoofd en de rug een hoofd-/rugsteun gebruiken. Deze steun zorgt ervoor dat het bovenste deel van de rug en het hoofd hoger liggen. Dat is vooral prettig voor mensen die hartklachten of een aandoening aan de luchtwegen hebben. Als ze wat hoger liggen, hebben ze het minder benauwd. Dekenboog Een cliënt die een wond aan zijn been heeft, kan de druk van een dekbed op zijn benen soms niet verdragen. Je kunt dan een dekenboog gebruiken. Het onderste deel van de dekenboog schuif je aan het voeteneind onder het matras. Daarna leg je een extra deken of dekbed dwars over de dekenboog. Zo voorkom je dat de benen koud worden.
Dekenboog.
48
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Kussentjes Voor sommige cliënten is het moeilijk om hun armen en benen goed in bed neer te leggen omdat ze geen of te weinig controle over hun spieren hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij mensen die halfzijdig verlamd zijn of bij mensen met spasmen (het ongecontroleerd samentrekken van de spieren). Je kunt dan met kussentjes de arm of hand ondersteunen. Een zandzakje kun je gebruiken om te voorkomen dat een voet naar buiten of naar binnen geklapt komt te liggen. Zo voorkom je vergroeiingen (ook wel contracturen genoemd). Andere hulpmiddelen Een bedtafeltje kan over het bed heen worden gedraaid. De cliënt kan dan bijvoorbeeld zittend in bed eten. Bedhekken voorkomen dat de cliënt uit bed valt. Er is een alarmsysteem om iemand van de verpleging te waarschuwen. Om cliënten uit bed te tillen, is er een bedcarrier of tillift. De cliënt hangt in deze lift en wordt zo uit het bed getild. Bedtextiel In een ziekenhuis worden meestal lakens en dekens gebruikt. Thuis hebben mensen vaak dekbedden. Bij een langdurig bedlegerige cliënt is het fris om het dekbed regelmatig te wassen. Een synthetisch dekbed is dan beter dan een donzen dekbed. Een donzen dekbed moet naar een stomerij en dat kost tijd en geld. Cliënten met bijvoorbeeld een allergie voor huisstofmijt of met astmatische klachten kunnen een donzen dekbed meestal niet verdragen: het verergert hun klachten.
Dekbed. Dekbedden zijn er in een zomer- en een wintervariant. Met klittenband of drukkers kan er een extra dekbed worden vastgemaakt aan een bestaande. Dit dubbele dekbed is het winterdekbed, het enkele dekbed het zomerdekbed.
OPDRACHT 58 CLIËNT IN COMA Een cliënt ligt in coma. Welke hulpmiddelen rond het bed zijn dan handig?
49
Wat heb je nog meer nodig als een cliënt een dekenboog heeft? een extra kussen een extra deken een extra laken
OPDRACHT 59 DEKBEDOVERTREK Bedden opmaken vind ik echt niet leuk. Altijd dat gedoe met het dekbedovertrek, het lukte me nooit om dat ding fatsoenlijk over het dekbed heen te krijgen. Tot gisteren! Een collega zag me stoeien bij het verschonen van het bed. Ze moest wel lachen toen ze me bezig zag. Ze heeft me wat tips gegeven. Welke tips zou de collega gegeven kunnen hebben?
Wie verschoont thuis de bedden en hoe doet diegene dat?
OPDRACHT 60 BED VERSCHONEN Doe deze opdracht met een klasgenoot. Bij je werk als helpende zul je regelmatig een bed voor een cliënt op moeten maken. Misschien denk je: dat kan ik al. Maar het maakt verschil of je een bed voor jezelf of voor een ander opmaakt. Bij het opmaken van een bed houd je rekening met de wensen en behoeftes van de cliënt. Het is belangrijk dat de cliënt comfortabel ligt, want hij brengt veel uren in bed door. Het kan ook voorkomen dat je een bed op moet maken terwijl de cliënt erin ligt. Voor deze training heb je deze stappenplannen nodig: • bed afhalen • bed opmaken • bed opmaken en verschonen met cliënt in bed. Bekijk de stappenplannen en voer ze uit. Overleg met je docent waar je dat gaat doen.Heb je vragen over de stappenplannen, stel ze dan aan je docent. Bed afhalen en opmaken Maak een bed op terwijl de cliënt er niet in ligt. Dat doe je samen met een klasgenoot. Jij maakt het bed op de ander observeert. Draai na afloop de rollen om. Bespreek samen hoe het opmaken van het bed ging. Wat ging goed en wat kon beter? Je krijgt hiervoor een uur de tijd. Bed opmaken met cliënt erin Maak een bed op met een cliënt erin. Dat doe je samen met twee klasgenoten. De ene student speelt de cliënt en een observeert. Bespreek na afloop met elkaar hoe het opmaken van het bed ging. Wat ging goed en wat kon beter? Je krijgt hiervoor een uur de tijd. Snel en efficiënt Haal een bed eerst af en maak het daarna weer op, terwijl je erop let dat je snel en efficiënt werkt. Je krijgt hiervoor tien minuten.
50
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
RAPPORTEREN Wanneer je werkt in de zorg of thuiszorg krijg je met verschillende cliënten en collega's te maken. Het is dan belangrijk dat je als collega's van elkaars werkzaamheden op de hoogte bent. Jij verschoont bijvoorbeeld op maandag het bed en maakt hier geen notitie van. Je collega verschoont het bed op dinsdag en een derde collega doet het op woensdag nog een keer. Je kunt je voorstellen dat dit allemaal onnodig werk is geweest. Bovendien levert het extra was op, die ook onnodig is. Wanneer je je werkzaamheden opschrijft, kan een collega in een oogopslag zien wat er al gebeurd is. Zo voorkom je onnodig werk. Rapporteren is het geven van informatie aan anderen. Je kunt binnen je werk informatie geven over iets dat je meegemaakt, gezien of geobserveerd hebt. Je kunt mondeling en schriftelijk rapporteren. Mondeling rapporteren Stel dat je op je afdeling opmerkt dat mevrouw Woudstra voortdurend op en neer loopt tussen haar kamer en de woonkamer. Je hebt haar al gevraagd of er iets aan de hand is. Mevrouw zegt dat het druk in haar hoofd is. Je besluit vanmiddag een stukje met haar te gaan wandelen. Je geeft dit door aan je collega. Hier is sprake van mondeling rapporteren: je hebt iets gezien of meegemaakt en vertelt dit aan een collega of een leidinggevende. Voordelen van deze manier zijn dat het snel gaat en dat iemand meteen kan reageren. Een nadeel kan zijn dat het niet op papier staat en dus niet terug te lezen is. Schriftelijk rapporteren Soms is de informatie die je moet geven ingewikkeld. Of de informatie die je wilt geven is belangrijk voor iedereen. Dan is het slim om te kiezen voor schriftelijke rapportage. Je kunt een schriftelijk rapportage altijd teruglezen. Tijdens een vergadering of bespreking kun je erop terugkomen. VOORDEEL
NADEEL
Mondeling
• Snel • Direct reageren
• Niet nog eens na te lezen
Schriftelijk
• Nog eens na te lezen • Terugkomen op iets • Bewaren
• Minder snel
Als helpende zul je vaak mondeling rapporteren. Het kan voorkomen dat je gevraagd wordt om iets te noteren. Bedenk dan dat de cliënt en zijn naaste familie altijd de schriftelijke rapportage mogen inzien. Het is belangrijk om goed na te denken hoe je zaken opschrijft.
51
Onderschrift: Voorbeeld van een rapportageformulier. Rapportageformulieren Rapportageformulieren zijn voorbedrukte formulieren. Hierop staan de onderwerpen al vermeld. Zo’n formulier kan handig zijn, want je weet dan precies waarover je moet rapporteren. Tegenwoordig worden deze formulieren vaak digitaal ingevuld. Ze zijn er in allerlei soorten en maten. Welke formulieren je gebruikt, hangt af van de instelling waar je voor werkt.
OPDRACHT 61 HOE MOET HET WEL? Vandaag was het weer een ontzettende puinzooi. Meneer Dirkx ging als een gek tekeer tegen Sofie, hij smeet zijn incontinentieluier naar haar hoofd. Mevrouw Esser ging zich er ook nog eens mee bemoeien. Dat doet ze echt elke keer als er wat aan de hand is. Sofie werd boos en is zich gaan omkleden. Nou, toen heb ik meneer Dirkx maar even onder handen genomen. Die blijft vandaag maar lekker op zijn kamer. Sofie wordt de laatste tijd wel erg snel boos, vind je niet? Zal vast iets zijn …, ruzie met haar vriend of zo ….‘Oh ja, de leggers zijn op, moet je effe bestellen.’ Nou toedels, ik ben vanavond op stap, effe lekker pilsen!! Doei, Gerdie Dit is een voorbeeld van een overdracht. De manier waarop deze geschreven is, is niet correct. Hoe moet het wel? Herschrijf de overdracht.
52
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
PRIVACY EN BEROEPSGEHEIM Voor jou als helpende is het belangrijk om respect te tonen voor de persoonlijke vrijheid van de cliënt. De bescherming van de privacy is ook vastgelegd in de Nederlandse wet. Jij hebt geheimhoudingsplicht: jij mag als helpende niet zomaar vertrouwelijke informatie van de cliënten doorvertellen. Niet iedereen heeft dezelfde behoefte aan privacy. De ene cliënt vindt het geen enkel probleem als je zonder te kloppen de kamer binnenloopt. Een andere cliënt wil bij het douchen altijd de deur op slot. Je mag nooit namen noemen van de cliënten waar jij mee werkt. Een cliënt moet ervan uit kunnen gaan dat je vertrouwelijk omgaat met zijn gegevens. Je kunt als helpende niet met een vriendin of je moeder het dossier van een cliënt bespreken. Dan schend je zijn privacy. Soms heb je de behoefte om zaken te bespreken. Dit kun je doen met je collega's of met je leidinggevende. In je privésituatie noem je nooit namen en ga je heel zorgvuldig om met informatie van je cliënten.
OPDRACHT 62 PRIVACY 1 Noem, naast je eigen werk als helpende, nog vier beroepen die te maken hebben met privacy/geheimhoudingsplicht.
OPDRACHT 63 PRIVACY 2 Janna werkt als helpende. Ze moet vandaag meneer Secic helpen met douchen. Haar directe collega is ziek. Janna mag het douchen van meneer vandaag alleen doen. Janna loopt naar boven. Ze opent de kamerdeur en ziet dat meneer nog in bed ligt. ‘Goedemorgen meneer Secic. Heeft u lekker geslapen?’, zegt Janna. Meneer Secic is verrast dat Janna zomaar de kamer binnen komt gelopen. Hij zegt: ‘De andere zusters kloppen altijd eerst, dan kom ik uit bed en maak ik de deur open.’ Oh jee, denkt Janna, dat was niet handig. Ik had moeten aankloppen. Janna verontschuldigt zich. Ze vraagt of ze meneer Secic zal helpen met het uitkleden en het douchen. Meneer Secic zegt dat hij zichzelf uitkleedt en op de douchestoel gaat zitten. Dan pas wordt hij geholpen bij het douchen. Hij vraagt of ze hem wat privacy wil geven tijdens het uitkleden. Janna loopt naar de woonkamer, terwijl meneer naar de badkamer loopt om zich uit te kleden. In de woonkamer staan heel veel foto's op het dressoir. De kamer ziet er heel netjes en opgeruimd uit. Ze loopt verder naar het keukentje en trekt een aantal kastjes open. Alle servies staat keurig netjes in de kastjes. Dan hoort ze meneer Secic roepen dat hij klaar is. Ze loopt naar de badkamer. Meneer zit klaar op de douchestoel. Janna draait de kraan open en begint meneer te wassen. Ze zegt tegen hem dat zijn kamer er opgeruimd en netjes uitziet. Er verschijnt een glimlach op het gezicht van meneer Secic. Ze maakt een praatje met meneer tijdens het douchen.
53
Janna kan een paar dingen anders kunnen aanpakken. Beschrijf wat ze verkeerd heeft gedaan en hoe ze het anders zou kunnen aanpakken. Beschrijf ook de dingen die ze goed doet.
OPDRACHT 64 RESPECT TONEN Wat zeg/doe je wel en wat niet? Maak een lijst met dingen die je in de praktijk wel moet doen en met dingen die je niet moet doen. Kies uit: • cliënt aankijken • slecht luisteren ouderen met 'jij' aanspreken • geduldig zijn • cliënt laten meebeslissen • slordig omgaan met privégegevens • kloppen voordat je een kamer binnengaat • goed luisteren • beleefd zijn • je koptelefoon met muziek ophouden • beslissingen nemen voor de cliënt • complimenten geven • cliënt niet aankijken • aan eigendommen van cliënten zitten. NIET DOEN
54
WEL DOEN
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
OPDRACHT 65 MEVROUW ZIJWER Ik loop de keuken binnen bij mevrouw Zijwer. Ik merk dat mevrouw een beetje kribbig is. Tijdens mijn werkzaamheden merk ik dat er op het kastje in de woonkamer een aantal fotolijstjes mist. Ook zie ik dat de planten er een beetje slap bij hangen. Omdat mevrouw wel humor heeft, maak ik een grapje over de levenloze plant. Maar mevrouw wordt boos en begint te huilen. Ik schrik en ga naast haar zitten om te vragen wat er aan de hand is. Ze vertelt me dat de poes is overreden door een auto, drie dagen geleden. Ze is erg verdrietig. Hoe reageer je als helpende op deze situatie?
Hoe voorkom je dat zoiets nog een keer gebeurt?
OPDRACHT 66 ZORGLEEFPLAN Doe deze opdracht met een klasgenoot. Bekijk het zorgleefplan van meneer Van der Meijden. Wat kan deze cliënt zelf?
Wat kan hij echt niet meer?
Zijn er dingen die je opvallen?
Welke vragen kun je stellen aan de cliënt?
Welke vragen kun je stellen aan een collega/leidinggevende?
55
OPDRACHT 67 MEVROUW LEMSTER Mevrouw Lemster is 82 jaar. Ze is weduwe en woont in een seniorenwoning. Zij heeft de ziekte van Alzheimer en erge artrose. Mevrouw heeft drie kinderen waarvan er een in dezelfde plaats woont en twee op een afstand van zo’n 20 tot 30 min rijden. Mevrouw krijgt dagelijks hulp bij ADL, eten/drinken en medicijnen. Op zaterdag rond het middaguur komt de helpende bij mevrouw Lemster. Mevrouw heeft erge pijn in haar knieën. De helpende belt daarom, na overleg met de leidinggevende, de dienstdoende huisarts. Zij belt ook de schoondochter. De huisarts komt en schrijft medicijnen voor. De helpende blijft bij mevrouw tot de schoondochter komt en vraagt de familie om de medicijnen op te halen. Ook vraagt ze of de familie bij mevrouw wil blijven omdat zij erg ziek is van de pijn, niets kan en in bed ligt. De zoon en schoondochter hebben 's middags een feest en kunnen de medicijnen niet ophalen of blijven. De andere zoon werkt en kan de medicijnen na het werk ophalen. Hij probeert wel eerder naar huis te gaan. Een derde zoon woont op 30 minuten rijden maar heeft geen auto. Ook de bussen rijden niet. Hij zou op de fiets kunnen komen, maar hij stelt dit zelf niet voor. Hoe pak je dit aan?
Waar ligt jouw verantwoordelijkheid en waar die van de familie?
COMMUNICEREN Binnen je werk als helpende is communicatie erg belangrijk. Je komt de hele dag door in aanraking met verschillende cliënten, hun familie, maar ook met collega's. Belangrijk is dan dat je op een correcte manier kunt communiceren. Respect De cliënten die je tegenkomt in je werk hebben ondersteuning nodig, de ene wat meer dan de andere. Dat doe je altijd op een respectvolle manier. Respect betekent: eerbied, ontzag of achting. Respect tonen betekent iemand in zijn waarde laten, iemand accepteren zoals hij is. Respect kun je tonen door de manier waarop je iets zegt. Je geeft een cliënt bijvoorbeeld een compliment. Respect kun je ook tonen door de manier waarop je iets doet, bijvoorbeeld een klopje op de schouder. Communiceren als helpende Binnen je werk toon je respect voor de manier waarop de cliënt de werkzaamheden uitgevoerd wil hebben. Je voert de huishoudelijke werkzaamheden zo veel mogelijk uit volgens de wensen van de cliënt. Stel vragen als iets niet duidelijk is. Bij allochtone cliënten kan de taal lastig zijn. Zorg dat je hierop voorbereid bent. Informeer bij je leidinggevende of collega, of er bijzonderheden zijn waar je zeker rekening mee moet houden. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat de was gedaan wordt door een familielid: de cliënt schaamt zich en wil niet dat jij de vuile was aanraakt. Ook kan het zijn dat een cliënt niet wil
56
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
dat alles gepland wordt van dag tot dag. Probeer hier op een goede manier mee om te gaan. Zorg er altijd voor dat je de naam van de cliënt goed kunt uitspreken, oefen hierop. In sommige gevallen is het wenselijk om een tolk in te schakelen. Dit kan een familielid zijn maar ook een professionele tolk is een optie. Via een tolkcentrale is er altijd een tolk beschikbaar.
OPDRACHT 68 RESPECT 1 Scott loopt stage op een afdeling voor licht dementerenden. Vandaag gaat hij samen met collega Frank meneer Basting verzorgen. Meneer is licht dementerend en 81 jaar. Frank begroet meneer Basting bij binnenkomst en vraagt of hij goed geslapen heeft. Meneer zegt dat hij veel last heeft van zijn knieën en dat hij vaak wakker is geworden vannacht. Samen helpen ze meneer overeind. Frank informeert naar de klachten van meneer. Terwijl meneer op de bedrand zit, doet hij zelf zijn pyjamajas uit. Frank geeft hem een compliment. Frank benadrukt dat meneer nog een mooie volle haardos heeft. Meneer glimlacht en zegt dat hij er erg trots op is. Ze helpen meneer met wassen. Frank heeft gevraagd welke kleren meneer graag aan wil vandaag. Hij wil er graag goed gekleed bij zitten. Hij kiest zelf zijn kleding uit. Frank geeft hem een compliment. Wat vind je van de houding van Frank? Benoem wat je goed vindt en wat je zelf eventueel anders zou doen?
OPDRACHT 69 RESPECT 2 Wat betekent het woord respect voor jou?
Voor wie heb jij respect?
Denk je dat het woord respect voor iedereen in jouw groep hetzelfde betekent? Leg je antwoord uit.
Typ het woord respect eens in bij Google. Schrijf vier verschillende betekenissen op.
OMGANGSVORMEN In je werk als helpende is het gebruikelijk dat je een oudere cliënt met ‘u’ aanspreekt. Dat heeft te maken met het leeftijdsverschil, maar ook met je beroep als helpende. Er zijn verschillen in omgangsvormen, maar als je je houdt aan deze richtlijnen dan kan er weinig misgaan: • wees beleefd • wees vriendelijk
57
• • • • •
toon respect wees positief heb geduld toon belangstelling luister.
OPDRACHT 70 RESPECTVOLLE OMGANG Geef met twee voorbeelden uit je stage aan hoe jij op een respectvolle manier omgaat met de cliënt. Welke omgangsvormen gebruik je? Geef je complimenten? Zo ja, welke?
Welke punten zou je kunnen verbeteren en hoe zou je dat eventueel kunnen doen?
WAARDEN EN NORMEN Waarden en normen horen bij elkaar. Maar wat zijn het nou eigenlijk? Waarden zijn opvattingen over wat goed of slecht is, of mooi of lelijk. Normen zijn verwachtingen die we hebben over het gedrag van mensen. Bijvoorbeeld, bij de norm ‘je spreekt ouderen aan met u’ hoort de waarde ‘respect’. En wanneer je bijvoorbeeld iets van iemand leent, dan geef je het na gebruik terug. De waarde die hierbij hoort is ‘verantwoordelijkheid’. In je werk als helpende kom je mensen tegen met verschillende normen en waarden. Soms hebben mensen dezelfde waarden en normen als jij, soms zijn ze heel verschillend. Waarden en normen hebben te maken met de opvoeding, het geloof en de cultuur waarmee iemand opgroeit. Als helpende heb je respect voor de normen en waarden van de cliënt.
OPDRACHT 71 WAT HOORT WAARBIJ? Zet de juiste waarde bij de normen, kies uit: eerlijkheid - beleefdheid - behulpzaamheid - privacy veiligheid. NORMEN Wanneer iemand voor je in de rij bij de kassa aan het pinnen is, houd je gepaste afstand. Als iemand zijn portemonnee verliest, dan zeg je dat tegen die persoon. Als er na jou nog meer mensen door een deur moeten, houd je de deur even open. Als iemand je om hulp vraagt, dan bied je hulp. Als iemand met de auto wil invoegen, dan geef je hem de ruimte.
58
WAARDEN
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
CULTUUR Binnen de Nederlandse samenleving zijn er verschillende culturen. Bij je werk als helpende kun je hier mee te maken krijgen. Een cultuur is niet aangeboren. Een cultuur ‘leer’ je als je opgroeit. Ouders, familie, vrienden en school dragen allemaal bij aan de cultuur. Alle verschillende culturen hebben hun eigen gebruiken en gewoontes. Bijvoorbeeld het vieren van het Suikerfeest, het dragen van een hoofddoekje bij moslims of het eten van rijstgerechten door Indische of Chinese Nederlanders. In Italië nemen mensen veel tijd om te genieten van het eten en in Nederland eten we beschuit met muisjes bij de geboorte. Voorbeeld Meneer Arsla is 75 jaar en van Turkse komaf. Sinds drie weken woont hij in het verpleeghuis. Zelfstandig wonen ging niet langer. Hij at slecht en verzorgde zichzelf niet goed meer. Hij is dementerend. In het verpleeghuis eet hij sinds een week heel erg slecht. Het enige dat hij wil eten zijn boterhammen die hij zelf gemaakt heeft. De familie en het personeel van het verpleeghuis maken zich zorgen. De verzorgende vroeg aan hem waarom hij alleen maar boterhammen at. Hij antwoordde dat hij had gezien dat zijn vlees op de schaal bij het onreine vlees lag. Samen met meneer is er een gesprek en een rondleiding in de keuken geweest. Er is afgesproken dat zijn eten apart wordt opgediend. Dit heeft ervoor gezorgd dat meneer weer is gaan eten.
OPDRACHT 72 CULTUREN Zoek voor vier verschillende godsdiensten/culturen op welke gebruiken typisch zijn. Bijvoorbeeld: kenmerken, voorschriften voor eten en drinken, hygiëne, manieren van schoonmaken, rituelen enzovoort. Per godsdienst/cultuur gebruik je minimaal een half A4’tje. Voor één godsdienst/cultuur verzamel je de informatie door middel van een interview.
OPDRACHT 73 BEGRIPPEN Geef de juiste betekenis van onderstaande begrippen door ze in je eigen woorden te formuleren en een voorbeeld te geven waarin je het toepast. Respect
Privacy schenden
Omgangsvormen
Geheimhoudingsplicht
Gewoontes
59
OPDRACHT 74 CULTUUR Voor deze opdracht moet je vier foto’s of voorwerpen meenemen die jouw cultuur laten zien. De hele klas legt de voorwerpen op een tafel. Die ligt dus vol met allerlei voorwerpen en/of foto’s van voorwerpen die te maken hebben met diverse culturen. Je kiest een voorwerp uit waar je een vraag bij hebt. Je pakt het voorwerp of de foto, noteert je vraag erbij en legt het op een andere tafel. Beantwoord samen de vragen waar direct een antwoord op te geven is. De vragen waar niet direct een antwoord op is, worden verdeeld. Spreek af wie het antwoord opzoekt. Je kunt antwoorden krijgen via een cliënt, een familielid, een collega, een vriend/vriendin of door te zoeken op internet of in de bibliotheek.
OPDRACHT 75 EEN SITUATIE NASPELEN Speel de situatie na. Je docent speelt een cliënt en jij bent helpende. Mevrouw Sanders is 80 jaar en woont nog zelfstandig. Ze heeft reuma in haar handen. Ook begint ze een beetje vergeetachtig te worden. Meestal is mevrouw Sanders vrolijk. Haar dochter woont in de buurt en doet de boodschappen. Zij komt dagelijks even op visite bij haar moeder. Mevrouw heeft hulp nodig bij de dagelijkse huishoudelijke taken. Ze krijgt elke dag thuiszorg in de ochtenden, tussen 8.30 en 11.00 uur. De ene dag heeft ze meer hulp nodig dan de andere. Dit is onder andere afhankelijk van haar reuma. Gisteren heeft ze meegeholpen met de afwas, ze heeft zittend aan de keukentafel afgedroogd. Ook heeft ze meegeholpen bij het opruimen in de woonkamer, ze heeft de tijdschriftenbak gesorteerd. Mevrouw is vandaag een beetje humeurig. Je bespreekt de taken die gisteren zijn uitgevoerd. Je benoemt waar ze bij geholpen heeft. Je bespreekt wat er vandaag moet gebeuren en vraagt haar of ze kan en wil helpen. Mevrouw reageert kribbig en zegt dat ze vandaag echt niks gaat doen! Er ligt een map op de keukentafel waarin deze taken per dag staan genoteerd. Jij moet aan het einde van je dienst noteren wat er is gebeurd en waar je mevrouw bij geholpen hebt. Zo is duidelijk voor collega's welke werkzaamheden zijn gedaan en waar mevrouw hulp bij heeft gehad. Ook noteer je in de map de materialen en middelen die aangeschaft moeten worden. De dochter komt dagelijks langs en zo is zij op de hoogte van eventuele spullen die aangeschaft moeten worden. Dit zijn de taken die je als helpende uitvoert: • ontbijtboel afruimen • afwassen/vaatwasser in- en uitruimen • stoffen/stofzuigen • bed opmaken/bed verschonen. • was sorteren en wasmachine aanzetten • stofzuigen • planten water geven.
VOORBEREIDEN Bereid je voor. Bedenk: • Hoe begroet je de cliënt? • Hoe reageer je op het gedrag van de cliënt? • Wat zeg en doe je? • Hoe kom je erachter of er iets aan de hand is? • Hoe stimuleer je haar om mee te helpen? • Wat doe je als ze echt niet wil meewerken?
60
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
• Waar zou ze bij kunnen helpen? • Wat schrijf je in de map? Maak een praatje, neem de map door, bespreek wat er de dag ervoor aan werkzaamheden gebeurd is.
UITVOEREN Speelde situatie na. De rest van de klas gaat in tweetallen zitten en observeert het rollenspel. Jullie noteren welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Beschrijf ook of er werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en waarom niet. Beschrijf het gedrag van mevrouw Sanders.
TERUGKIJKEN Wissel je beschrijving uit en bespreek de overeenkomsten en verschillen. FEEDBACKSCHEMA
Ik begroet de cliënt. Ik reageer op het gedrag van de cliënt. Ik vraag door. Ik stimuleer de cliënt om te helpen. Ik rapporteer bijzonderheden. Tips:
Tops:
OPDRACHT 76 PROJECT THEMA 1 Bij dit thema hoort een project. Overleg met je docent of je dit project doet.
OPDRACHT 77 PRAKTIJKTOETS In deze praktijktoets laat je zien dat je kunt ondersteunen bij wonen en huishouden. De praktijktoets kun je uitvoeren op school, op stage of op de werkplek. Overleg met je docent waar je de toets doet. Je krijgt de praktijktoets van je docent. BEOORDELEN 1.
Je hebt basiskennis van methodisch werken in de sector Zorg en Welzijn.
OOOO
2.
Je hebt basiskennis van technologische hulpmiddelen op het gebied van wonen, welzijn O O O O en zorg.
3.
Je hebt basiskennis van huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
OOOO
61
BEOORDELEN 4.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
OOOO
5.
Je hebt basiskennis van textiel en bedden opmaken.
OOOO
6.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij het verzorgen van textiel. O O O O
7.
Je hebt basiskennis van overdracht van gegevens.
8.
Je kunt informatie over huishoudelijke werkzaamheden uit het zorgplan halen bij een O O O O bekende en onbekende cliënt.
9.
Je kunt met een bekende en onbekende cliënt en betrokkenen afspraken maken over O O O O wie wat doet.
OOOO
10. Je kunt gegevens overdragen over werkzaamheden die volgens plan verlopen zijn aan O O O O directe en indirecte collega’s.
62
11.
Je kunt informatie over huishoudelijke werkzaamheden uit het zorgplan halen bij een O O O O bekende en onbekende cliënt.
12.
Je kunt met een bekende en onbekende cliënt en betrokkenen afspraken maken over O O O O wie wat doet.
13.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij huishoudelijke schoonmaakwerkzaamheden.
14.
Je kunt een bekende en onbekende cliënt ondersteunen bij het verzorgen van textiel. O O O O
15.
Je kunt gegevens overdragen over werkzaamheden die volgens plan verlopen zijn, aan O O O O directe en indirecte collega’s.
OOOO
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
BEOORDEEL JEZELF 1.
1.
2.
2.
Noem twee dingen waarover je tevreden bent.
Noem twee dingen die je de volgende keer anders zou willen doen.
OPMERKINGEN VAN DE DOCENT OF PRAKTIJKOPLEIDER DIE BEOORDEELT TIP
TOP
Bespreek de beoordeling van deze praktijktoets met je docent en/of praktijkopleider. Als jullie het samen eens zijn, tekenen jullie beiden voor akkoord. Naam docent of praktijkopleider:
Naam student:
Handtekening:
Handtekening:
Datum:
Datum:
63
VAKTAAL ADL Algemene dagelijkse levensverrichtingen. Antidecubitusmatras Matras tegen doorligwonden. Behandelingsetiket Geeft aan hoe je het kledingstuk moet wassen, strijken en drogen. Centrifugeren Wasgoed op hoge snelheid ronddraaien, zodat het droger wordt. Cultuur De gewoontes van een bepaalde groep mensen. Cyclus Periode, tijdkring. Decubitus Doorligwond. Domotica Alle apparaten in en rond woningen die meten, sturen en programmeren voor bewoners en dienstverleners. Doseerbol Plastic bol waar je wasmiddel in afmeet. E-Health Gebruik van internet om de gezondheid te verbeteren. Evaluatie Achteraf bespreken om ervan te leren. Kostenbewust Goed nadenken wat iets kost voordat je iets gebruikt. Methodisch werken Vaste manier van handelen met een bepaald doel. Milieuvriendelijk Niet schadelijk voor het milieu. Molton Beschermhoes voor om het matras. Omgangsvormen Manieren van omgaan met andere mensen.
64
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Privacy De mogelijkheid om persoonlijke zaken voor jezelf te houden. Protocol Vastgelegde regels en afspraken. Rapporteren Melden wat er gebeurd is. Respect Eerbied en waardering. Samenstellingsetiket Geeft aan waarvan het kledingstuk gemaakt is. Sanitair Douches, baden, wastafels en toiletten. Social media Online platforms waar gebruikers zelf voor de inhoud zorgen. Symbolen Tekens. Synthetische schoonmaakmiddelen Kunstmatige schoonmaakmiddelen. Textiel Geweven stof. Vezels Grondstof van textiel. Zorgdossier Dossier waarin afspraken over de verzorging van de cliënt worden vastgelegd.
OPDRACHT 78 TEST JE KENNIS Welke drie stappen zet je telkens als je methodisch werkt?
Geef twee voorbeelden van begeleidende taken.
Wat zijn domotica?
65
Waarom is een elektronisch huisdier een goed hulpmiddel voor een dementerende?
Wat is e-health?
Waar is het verstandig geen foto's van cliënten te verspreiden via social media?
Wat is het verschil tussen schoonmaakmiddelen en -materialen?
Hoe kun je een cliënt betrekken bij zijn eigen huishouden? Geef vier voorbeelden. 1. 2. 3. 4. Schrijf onder de foto waar je op moet letten als je met dit product werkt.
Bij welke doelgroepen moet je extra goed letten op de veiligheid tijdens het schoonmaken?
Waar moet je op letten als je planten verzorgt?
66
ONDERSTEUNEN BIJ HUISHOUDEN EN WONEN
Waar moet je allemaal op letten als je was sorteert?
Hoe behandel je kledingstukken die erg vuil zijn?
Wat is een doseerbol?
Wat is het nadeel van hard water?
Noem twee nadelen van het grogen van de was met een droger. 1. 2. Wat voor soort wasmiddelen beschermen de kleur van de was het beste?
Voor wat voor soorten was is vloeibaar wasmiddel het mneest geschikt?
Waarom is het beter om alleen wassen te doen met een wasmachine die voor meer dan de helft vol is?
Op wat voor etiket lees je hoe heet je een kledingstuk moet strijken? behandelingsetiket samenstellingsetiket Wat voor soort vezels zijn katoen en linnen?
Wat moet je doen als je een bloedvlek op het tapijt schoon wilt maken?
67
Wat is een molton?
Zet de handelingen in de juiste volgorde. Haal de sloop van het kussen. Haal het onderlaken van het bed. Zet het raam eventueel open. Draai eventueel het matras om. Laat het dekbed en kussen luchten. Haal de dekbedhoes binnenstebuiten van het dekbed af. Haal eventueel de molton van het bed.
Wat is een antidecubitusmatras?
Waar moet een papegaai hangen?
Wat is een nadeel van mondeling rapporteren?
Als helpende heb je geheimhoudingsplicht. Wat betekent dit?
Hoe kun je zorgen dat je werkt volgens de wensen van de cliënt.
Wat zijn omgangsvormen?
Wat is cultuur?
68