2016 #36
PRAKTIJK
WETENSCHAP
OPINIE
VERENIGING
Medisch leiderschap 3.0
Hoogbegaafheid
Jeugdarts, zorg dat u in beeld bent!
Richtlijnen: het moet wel haalbaar zijn!
het belang van (h)erkenning
Kennen, kunnen en doen
Kennen, kunnen en doen vak(manschap). Koester dan vooral ook de studenten die in deze JA! publiceren over hun onderzoek naar de rol van de jeugdarts bij hoogbegaafde kinderen, zulke collega’s kunnen we straks goed gebruiken! De JA! is van en voor jeugdartsen van nu; met oog voor het verleden en visie op de toekomst. —
Els Jonker Hoofdredacteur JA!
Colofon
Inhoud
JA! Jeugdarts Actueel!, magazine van de AJN Frequentie: 3x p.jaar ISSN: 1873-8346 EDITIE: 2016 #36
WETENSCHAP
FORMULE: De JA! is het magazine van AJN Jeugdartsen Nederland, de specialisten voor een gezonde jeugd. De JA! is van en voor de jeugdartsen in Nederland en publiceert over ontwikkelingen in het vak, de beroepspraktijk en de vereniging. De JA! informeert, opinieert en biedt jeugdartsen een forum om ervaringen met elkaar te delen. Daarmee draagt de JA! bij aan de onderlinge communicatie en de ambitie van de AJN. KERNREDACTIE: Wike Lijs (voorzitter), Rianne Paalman (secretaris), Els Jonker (hoofdredacteur) REDACTIERAAD: Sigrid Hendriks, Trudy de Jong, Jorien Kuijk, Rianne Paalman, Ulco Schuurmans, Elle Struijf. CARTOONIST: Rosanne van der Lugt ONDERSTEUNING: LuteijsCommunicatie SECRETARIAAT JA!: ja@artsenjgz.nl ART DIRECTION/SALES: E Media Connecting Business, Maria van der Veen E: m.vanderveen@elma.nl Postbus 18, 1720 AA Broek op Langedijk T: 0226 331 600, I: www.elma.nl Advertenties, advertorials en pagina’s ‘Marktvisie’ vallen buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. COVERFOTO: Els Jonker en John Luteijs ABONNEMENT: Alle AJN-leden ontvangen de JA! Niet-leden kunnen losse nummers bestellen of zich abonneren. Meer informatie bij het secretariaat van de AJN. SECRETARIAAT/CONTACT AJN: Churchilllaan 11, 3527 GV Utrecht, T: 0854 894 980, F: 0854 898 988 E: secretariaat@artsengjz.nl I: www.artsengjz.nl ALV – 18 maart, 17 juni en 18 november 2016. De JA!37 heeft als thema ‘Wat schrijft de jeugdarts?’ Deadline: 23 maart 2016. De JA!38 heeft als thema ‘Juridische aspecten’ Deadline: 15 juli 2016.
Medisch leiderschap voor jeugdartsen: een toekomstvisie Hoogbegaafdheid, het belang van (h)erkenning Onderzoek door jeugdartsen: Meer mogelijk dan je denkt
4 16 26
PRAKTIJK ‘Zorg dat je in beeld bent’ Egoloos werken: geen methodiek, maar attitude Tien praktische tips voor het begeleiden van coassistenten E-learning: een terug- en vooruitblik
10 18 25 30
OPINIE Gewoon doen! Gewoon doen! De jeugdarts aan het roer! Kennen, kunnen, doen Jeugdartsen en wijkteams Waar was de JGZ?
12 13 21 33 35 38
PLATFORM Kennen, kunnen en doen: KOPP/KVO Witte jassen in de school 1895 – 1965
40 40
VERENIGING Zeldzame aandoeningen: kennen, kunnen en doen! Iedere keer inspirerend: ABCDag Richtlijnen, het moet wel haalbaar zijn!
28 41 45 INHOUD
Kennen, kunnen, doen. Op het moment dat we als redactie een thema kiezen, is het blad zelf nog maagdelijk onbeschreven en hebben we vooral ideeën over welke onderwerpen aan bod gaan komen. Het is altijd weer een verrassing hoe het blad er in de praktijk uit komt te zien. Ook dit nummer is rijk gevuld geraakt met kopij over onze dagelijkse praktijk, het verleden en de toekomst van ons vak en inspiratie over Medisch Leiderschap en Egoloos Werken. Daarmee laat de JA! niet alleen onszelf, maar ook de buitenwereld zien hoe veelzijdig ons vak is. Tips voor de begeleiding van coassistenten helpen u een volgende generatie medici kennis te laten maken met ons
3
Karine van ’t Land
Medisch leiderschap voor jeugdartsen: een toekomstvisie Medisch leiderschap is vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw veranderd. De topdownbenadering (leiderschap 1.0) werd aangevuld met meer transparantie, overreden en uitleggen (2.0). Op dit moment ontstaat leiderschap vanuit de basis van de samenleving (3.0). Wat betekent dit voor de JGZ? Karine van ’t Land schetst de ontwikkelingen.
PRAKTIJK
Door: Karine van ’t Land
4
Medisch leiderschap is de CanMedscompetentie die de oude competentie management vervangt. De KNMG zet breed in op medisch leiderschap in haar CanBetter-programma en maakt het tot een speerpunt van de opleiding tot specialist. Er zijn websites als http://platformmedischleiderschap.nl/ en talentprogramma’s als de talentklas medisch leiderschap van het UMCU. Carina Hilders is in 2014 benoemd tot hoogleraar Medisch management en leiderschap in Rotterdam; KNMG-directeur Wendela Hingst wijdde vier van haar columns in Medisch Contact aan het onderwerp medisch leiderschap. Welke kansen biedt
die nieuwe competentie aan de jeugdarts? Waarom zouden wij ons bezighouden met medisch leiderschap? En welke inzichten geeft het ons als we ons werk bezien als een vorm van leiderschap?
ANDERE COMPETENTIES NODIG De zorg verandert en daarmee veranderen de competenties die een medisch specialist nodig heeft. ‘Vroeger’ lag de nadruk bij verreweg het meeste artsenwerk op de medische deskundigheid bij de ontmoeting met patiënten in de spreekkamer. Het werk was besloten, intiem en kende zijn eigen professionele logica. Jeugdartsen ontmoetten kinderen en hun ouders. Tegenwoordig verandert de inhoud van het artsenwerk in snel tempo en de jeugdarts ervaart dat als geen ander. Artsen werken samen met andere professionals binnen en buiten
de eigen organisatie. Taaksubstitutie zorgt ervoor dat taken die voorheen door artsen werden uitgevoerd nu bij anderen terechtkomen. Organisaties drukken hun stempel nadrukkelijker dan voorheen op artsenwerk, bijvoorbeeld wanneer ziekenhuizen specialisten in loondienst aannemen. De logica van organisaties dringt zich dan op. Daarnaast is er nog de publieke logica: ook de mening van de maatschappij over artsenwerk verandert en met die veranderende mening moeten we rekening houden.
MEDISCH LEIDERSCHAP OP VERSCHILLENDE NIVEAUS Deze ontwikkelingen zorgen ervoor dat medisch leiderschap op verschillende niveaus nodig is. Allereerst neemt de arts door persoonlijk leiderschap verantwoordelijkheid voor de eigen persoonlijke en professionele ontwikkeling. De arts heeft klinisch leiderschap nodig om de individuele patiënt tijdens het zorgproces te (bege)leiden. Ook is leiderschap nodig op organisatieniveau. Artsen borgen de kwaliteit van zorg bij alle verschuivingen en substituties.
‘De inhoud van het artsenwerk verandert in snel tempo en de jeugdarts ervaart dat als geen ander.’
MEDISCH LEIDERSCHAP: JGZ ZIT WEL SNOR, NU NOG UITDRAGEN Van alle opleidingen tot medisch specialist zijn de sociaal-medische op dit moment het best toegerust om de competentie medisch leiderschap helder
Vanaf de zeventiende eeuw tot in de jaren zestig van de vorige eeuw was in Nederland het regentenmodel dominant. ’t Hart duidt het model aan als leiderschap 1.0. In het regentenmodel krijgen leiders veel ruimte van hun achterban. De leider beschikt over kennis en ervaring die niet beschikbaar is voor de achterban (in het geval van paternalistisch leidende artsen: de patiënt), analyseert de kwestie op een technocratische manier, neemt een beslissing en voert die topdown uit. In acute situaties kan dit de enig juiste manier van optreden zijn.
LEIDERSCHAP 2.0 In jaren zestig van de vorige eeuw veranderde de Nederlandse maatschappij. Het opleidingsniveau steeg sterk, de zuilen brokkelden af en de invloed van de kerk verdween grotendeels. Mensen vroegen om inspraak. Daarbij paste een ander model van leiderschap met meer transparantie in de besluitvorming. Bij leiderschap 2.0 gaat het om overreden
‘De sociaal-medische specialisten zijn op dit moment het best toegerust om de competentie medisch leiderschap helder vorm te geven.’ vorm te geven. Vergaderingen leiden, samenwerken met ketenpartners, toeleiden naar de juiste zorg, de kwaliteit van zorg verleend door andere disciplines zoals doktersassistente, pedagoog en verpleegkundige waarborgen, functioneren binnen een organisatie, de eigen professionele ontwikkeling: het zijn integrale onderdelen van de opleiding tot jeugdarts en dagelijkse kost in het werk van vele jeugdartsen. Kortom, met ons medisch leiderschap zit het wel snor, zeker in vergelijking met de doorsnee ziekenhuisspecialist. Dit feit zouden we krachtiger mogen uitdragen.
LEIDERSCHAP 1.0 Welke inzichten heeft kennis over leiderschap jeugdartsen te bieden? Om die vraag te beantwoorden gebruik ik het werk van bestuurskundige Paul ’t Hart, en ga ik uit van het niveau van het klinisch leiderschap, gericht op de individuele cliënt. ’t Hart onderscheidt verschillende modellen van leiderschap in het Nederlandse publieke domein, die elk goed voldoen binnen een bepaalde context en het best passen in een bepaalde tijd.
en uitleggen. Leiders werden ‘verkopers’ van hun visie en gingen eindeloos zaaltjes af met powerpoints en oneliners om draagvlak te creëren. Communicatie werd een serieus beleidsinstrument, ‘soft power’ (ofwel macht door overreding en aantrekkingskracht) het nieuwe toverwoord.
HEALTH LITERACY Dit model leiderschap is duidelijk herkenbaar in de jeugdgezondheidszorg. We leggen veel uit. We geven onze cliënten informatie waarmee we ze willen overreden om onze adviezen op te volgen en hun gedrag te veranderen. Daarvoor hebben we consulten, websites, folders, posters, Youtubefilmpjes en nieuwsbrieven. Hoe modern deze vormen ook zijn, toch vormen ze de klassieke topdownbenadering van public health, waarbij professionals de kennis die zij waardevol achten voor de samenleving van bovenaf uitdragen. Als het 2.0-model werkt, werkt het bij hoogopgeleide, welvarende groepen in de maatschappij – bij mensen met ‘health literacy’. Zij zijn in staat om optimaal te profiteren van de kennis die in de jeugdgezondheidszorg
wordt aangeboden, hoewel zich onder deze groep ook kritische zorgconsumenten bevinden. Toch is het deze groep die als eerst profiteert van wetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld het eten van noten of over het werken aan een zit-stabureau. Middelbaar opgeleide mensen stuiten over het algemeen later op deze informatie, terwijl mensen met de laagste opleiding, inkomen en sociaal kapitaal vaak zo overweldigd zijn door hun problemen, dat zij niet in de gelegenheid zijn om welk nuttig advies dan ook in hun leven in te passen. De adviezen van de jeugdgezondheidszorg kunnen op deze manier onbedoeld de gezondheidsverschillen in de maatschappij verder vergroten.
LEIDERSCHAP 3.0 Inmiddels kennen we leiderschap 3.0, weer in antwoord op de ontwikkelingen in de maatschappij. We leven in een turbulente netwerksamenleving die in hoog tempo en voortdurend verandert. Burgers hebben via internet toegang tot een enorme hoeveelheid informatie. Zij organiseren zich in snel wisselende netwerken zonder duidelijke verschillen in macht of status. Leiders die effectief zijn in deze context richten zich minder op de inhoud of op hun eigen visie en doen afstand van gezag. In dit leiderschapsmodel gaat het om empowerment en enablement. De leider accepteert dat de cliënt, de burger of de wijk ‘in the lead’ is. De energie komt van onderaf, de vraag om verandering ook, en de leider faciliteert en katalyseert.
LEIDERSCHAP 3.0 VOOR JGZ Voor de jeugdgezondheidszorg zijn dit belangrijke inzichten. Als wij onze leiderschapskwaliteiten kunnen inzetten volgens het 3.0-model, biedt dat ook kansen voor groepen met een lage sociaaleconomische status en een lage health literacy. Empowerment en enablement komen in ons werk steeds meer centraal te staan. Dat betekent dat het onze taak is om ook de stem van cliënten met een zwakkere positie te versterken. Wij kunnen hun energie mobiliseren en maken het mogelijk dat zij hun doelen halen. Wat vinden mensen? Wat willen kinderen? En als we dat weten, wat is er nodig om hen te laten slagen? Om mensen met een lage health literacy succesvol te steunen via leiderschap-3.0 is het nodig dat we onze eigen visie en plannen minder belangrijk vinden. We raken hen niet met verhalen over de effecten van roken, hoe evidencebased die ook zijn. In plaats daarvan luisteren we, verbinden we en laten we initiatieven bloeien. Willen mensen graag een veili-
PRAKTIJK
Zij laten de samenwerkingsprocessen soepel verlopen en zoeken aansluiting bij veranderingen in het werkveld. Wanneer ontoereikende structuren en ondoordachte wijzigingen de kwaliteit van zorg aantasten, trekken artsen als medische leiders aan de bel, verzamelen bewijsmateriaal en doen voorstellen tot aanpassingen. En nog een niveau hoger: artsen tonen hun leiderschap in het maatschappelijk debat, zoals de oogartsen die de discussie over vuurwerkgebruik aanzwengelen, de longartsen die zich uitspreken over longkanker en de jeugdartsen die bijdragen aan discussies over kindermishandeling, comazuipen, hechtingsproblematiek en meeroken door kinderen.
5
Poster gepresenteerd op KAMG-congres 27 november 2015. ger buurt, trapveldjes of schooltuinen? Is op een school wegens geldgebrek het groep 8-kamp afgeschaft? Zouden ondernemers iets willen bijdragen aan een betere leefomgeving voor kinderen? Wat vindt de wethouder? En daarbij speelt zeker ook: hoe ervaren mensen zelf hun rookgedrag? De jeugdgezondheidszorg reikt thema’s aan, en dialoog gestuurd
van een gemeente, een wijk, een school, een gezin staan centraal. Daarom heeft 3.0-zorg overal een ander gezicht.
OUTPUT VERSUS OUTCOME Dat vraagt om aanpassingen van jeugdgezondheidszorgorganisaties en van de gemeenten als financiers. Omdat de jeugdgezondheidszorg 3.0 uitgaat van lokale wensen en mogelijkheden, zullen organisaties en gemeenten tolerant moeten zijn voor diversiteit en voor een zekere onvoorspelbaarheid. De prestaties van de jeugdgezondheidszorgorganisatie moeten in andere termen gemeten gaan worden. Nu meet men vaak in termen van output, met nadruk op het aantal kinderen, aantal trajecten, aantal contacten; straks meer in kwalitatieve outcome, met nadruk op wat er gebeurd is, waarom, in aansluiting op wat, en welke vruchten dit lijkt te gaan opleveren.
‘In 1.0- en 2.0-zorg moet een jeugdarts veel praten en hard werken.’ wordt bepaald met welk thema professionals, kinderen, ouders en andere partijen aan de slag gaan. In het 3.0-model pikt de lokale jeugdgezondheidszorgsignalen op, wijst de weg, verbindt partijen en maakt mogelijk. Een passende taak voor een jeugdgezondheidszorg 3.0 en een proces waaraan jeugdartsen uitstekend leiding kunnen geven.
PRAKTIJK
VERANDEREN
6
Daarvoor is wel een verandering in de mindset van medewerkers nodig. De spreekkamer is het belangrijkste werkterrein voor de 1.0- en 2.0-zorg, maar voor 3.0 moeten we de samenleving in. In 1.0- en 2.0-zorg moet een jeugdarts veel praten en hard werken. Voor 3.0zorg is luisteren belangrijk, en maken we vooral mogelijk dat de ander werkt. Centraal vastgelegde standaarden en protocollen zijn leidend in 1.0-en 2.0zorg, maar voor 3.0-zorg is de omgeving bepalend: de wensen en mogelijkheden
HET OUDE NIET WEGGOOIEN Tot slot nog dit. Verandering is nodig, maar behoud ook. Bestuurskundige ’t Hart vergelijkt organisaties met gebouwen, waarop steeds nieuwe verdiepingen worden geplaatst, terwijl de oude (met renovaties of na een verbouwing) in gebruik blijven. De jeugdgezondheidszorg heeft een stevig sociaal-medisch fundament. Haar bereik is hoog, haar voorlichting solide, haar individuele begeleiding helpend en het door de jeugdgezondheidszorg uitgevoerde Rijksvaccinatieprogramma succesvol. Om de belangen van kinderen en hun ouders optimaal te kunnen dienen, is respect nodig voor flinke delen van het al bestaande jeugdgezondheidszorghuis
– en een nieuwe verdieping. De jeugdarts 3.0 is als sociaal geneeskundige bij uitstek deskundig om delen uit het huis te slopen of te vervangen, en om de nieuwe etage vorm te geven. Daarbij kan zij of hij de competentie medisch leiderschap ten volle benutten.
OVER DE AUTEUR: Karine van ’t Land is jeugdarts in opleiding bij ZuidZorg. Met dank aan Paul ’t Hart voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. FOTO: Bas Meeuws
LITERATUUR: http://platformmedischleiderschap.nl/ Columns Wendela Hingst: http://www.knmg.nl/Dossiers-9/Columns/ Column/148551/Dokters-en-leiderschap-eenliefdesverhaal-1.htm http://www.knmg.nl/Dossiers-9/Columns/Column/149366/Dokters-en-leiderschap-Speakup-dear.htm http://www.knmg.nl/Dossiers-9/Columns/ Column/149903/Dokters-en-leiderschap-heteinde-van-de-macht.htm http://www.knmg.nl/Dossiers-9/Columns/Column/151163/Leiders-gij-zult-niet-schaden.htm De Kwant, L. (2015). Medisch leiderschap voor dummies. Medisch Contact 70 1730-1731. Horton, R. (2015). Offline: Medical leadership—from inspection to inspiration. The Lancet 386 120. Laverack, G., (2009). Public Health: Power, Empowerment and Professional Practice Basingstoke: Palgrave MacMillan. ’t Hart, P. (2014). Ambtelijk vakmanschap 3.0. Zoektocht naar het handwerk van de overheidsmanager. NSOB. ’t Hart, P. (2014). Understanding Public Leadership. Basingstoke: Palgrave MacMillan. Thompson, N. (2007). Power and Empowerment. Lyme Regis: Russell House. Voogt J.J. e.a. Medisch leiderschap ontrafeld. Ned Tijdschr Geneesk. 2015; 159: A9123.
NESTLÉ innoveert
Met ons beste
eiwit ooit ®
Nestlé begrijpt dat moedermelk de gouden standaard is. Al ruim 50 jaar streven wij ernaar de voordelen van moedermelk te onderzoeken en te begrijpen. De kwaliteit en hoeveelheid eiwitten in moedermelk die een baby in de eerste maanden krijgt, spelen een cruciale rol in de toekomstige gezondheid van baby’s. Bij Nestlé hebben wij NAN OPTIPRO® opvolgmelk ontwikkeld. NAN OPTIPRO® opvolgmelk bevat ons beste eiwit ooit en probioticum Bifidus lactis (BL). Daarnaast bevat het de nodige voedingsstoffen, zoals Ә-linoleenzuur (Omega 3) dat bijdraagt aan een normale hersenontwikkeling en vitaminen A en C die het immuunsysteem ondersteunen. Daarmee willen wij baby’s een stevige basis voor het leven geven. Ontdek meer over eiwitten op www.nestlebabyvoeding.nl Ons eiwitgehalte, de voedingsstoffen en vitaminen zijn conform wetgeving. Belangrijke informatie voor (para)medici: de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)** heeft aanbevolen om zwangere vrouwen en moeders van zuigelingen te informeren over de voordelen en superioriteit van borstvoeding. In het bijzonder dat borstvoeding de beste voeding is, de beste bescherming tegen ziektes biedt en het voordeligst is. Moeders moeten ook voorlichting krijgen omtrent de manier waarop zij het geven van borstvoeding kunnen voortzetten en over het belang van de kwaliteit van hun eigen voeding. Gedeeltelijk geven van flesvoeding of andere voedingsmiddelen wordt afgeraden omdat het een negatieve invloed op borstvoeding kan hebben. Bovendien moeten moeders gewaarschuwd worden dat moeders niet terug kunnen komen op hun beslissing om geen borstvoeding meer te geven en dat moedermelk de meest economische voeding is. Wanneer toch wordt besloten om flesvoeding te geven is het belangrijk om de juiste instructies mee te geven omtrent het gebruik van deze voeding en erop te wijzen dat ongekookt water, niet gesteriliseerde zuigflessen of een onjuiste bereiding de baby ziek kan maken. Met vriendelijke groeten, Nestlé Babyvoeding. ** Internationale code voor marketing van zuigelingenvoeding, zoals aangenomen tijdens de bijeenkomst van de wereldgezondheidsraad in resolutie WHA 34.22 mei 1981 ‘Informatie alleen bestemd voor (para)medici’
NANJA!012016
NAN OPTIPRO opvolgmelk, met ons beste eiwit ooit. Uniek in zowel kwaliteit als kwantiteit, exclusief van Nestlé.
Eiwitten cruciaal voor gezonde toekomst doorNestlé
Moedermelk is de gouden standaard als het gaat om de beste voeding voor zuigelingen. Nestlé, producent van babyvoeding, onderschrijft dat en onderzoekt voortdurend de nutritionele en gezondheidsbevorderende eigenschappen van moedermelk. Het bedrijf doet al meer dan 150 jaar onderzoek en dat leidt tot steeds betere producten. Zo heeft Nestlé recent de nieuwe flesvoeding NAN OPTIPRO® op de markt gebracht. De samenstelling van moedermelk verandert mee met een zuigeling. De melk past zich aan, aan de behoefte van het kind. Zo is de eerste borstvoeding die een pasgeborene krijgt, veel vetter dan de melk die een baby van zes maanden krijgt en verandert borstvoeding afhankelijk van het klimaat. Ook zijn samenstelling en smaak van moedermelk afhankelijk van het dieet van de moeder.
KWALITEIT EIWITTEN In het Nestlé Research Center in Zwitserland wordt al meer dan vijftig jaar onderzoek gedaan naar moedermelk. Met een team van driehonderd wetenschappers en onderzoekers wordt gewerkt aan constante verbetering van de flesvoeding. De laatste vijftien jaar heeft dat onderzoek zich toegespitst op eiwitten in moedermelk. Eiwitten spelen een cruciale rol in de toekomstige gezondheid van baby’s. Eiwitten en vetten dragen bij aan de ontwikkeling van het lichaam, de spieren en hersenen van een baby. De kwaliteit van eiwitten in moedermelk is hoog en de hoeveelheid past zich perfect aan naargelang de behoeften en leeftijd van een baby veranderen. In de eerste fase bevat moedermelk meer eiwitten omdat baby’s erg snel moeten groeien. Later, als z’n groei vertraagd, vermindert de hoeveelheid eiwitten. Sinds 2005 wordt het eiwitgehalte in kunstvoeding van Nestlé aangepast zodat het beter aansluit op de behoefte van de baby. “Aanvankelijk was het onderzoek vooral gericht op de kwantiteit, de hoeveelheid eiwitten in moedermelk”, vertelt Cathérine Heugens, scientific advisor bij Nestlé. “Sinds een paar jaar doen we veel onderzoek naar de kwaliteit, de samenstelling van de eiwitten omdat juist die samenstelling ook invloed kan hebben op de toekomstige gezondheid van de baby.”
MINDER KANS OP OVERGEWICHT
MARKTVISIE
Eiwitten zijn opgebouwd uit kleinere onderdelen, de aminozuren. Essentiële aminozuren kunnen niet aangemaakt worden door het lichaam, maar moeten via de voeding opgenomen worden. Binnen de groep van essentiële aminozuren bevinden zich de insulinogene aminozuren: valine, leucine, isoleucine en threonine. Deze insulinogene aminozuren zetten de insulinerespons in gang waarbij de IGF-1 zorgt voor een toename in aantal en grootte van de vetcellen; hyperplasie en hypertrofie van de adipocyt genaamd. “Hoe meer eiwitten je geeft aan een
8
zuigeling, hoe meer van deze insulinogene aminozuren de aanmaak van de vetcellen gaan stimuleren, dus hoe meer risico er zal zijn op ontwikkeling van overgewicht,” vertelt Heugens. Dit proces wordt de early protein hypothesis1 genoemd en vindt plaats tijdens de eerste levensjaren. “Juist daarom is het van cruciaal belang om een aangepaste, lagere hoeveelheid eiwitten van hoge kwaliteit te geven aan een zuigeling. Zeker tot een kind de leeftijd van 2 jaar heeft bereikt.”2, 3
PROCEDÉ Om in kunstvoeding de samenstelling van eiwitten te verbeteren, volgen de wetenschappers van Nestlé een zeer ingewikkeld procedé. “Het technische procedé om deze eiwitkwaliteit te verhogen is exclusief van Nestlé,” vertelt Heugens. “Het omvat een aanpassing van de cGMP (caseïnoglycomacropeptide) en de Ơ-lactalbumine fractie binnen het weieiwit. De cGMP fractie bevat veel threonine (een insulinogeen aminozuur) Verschil in insulinogene aminozuren in % en weinig tryptofaan (ook essentieel aminozuur, maar Threonine géén insulinogeen) en wordt verlaagd terwijl de Ơ-lactalbumine-fractie, die veel tryptofaan en weinig threonine bevat, wordt 40 verhoogd. Zo krijgen we 30 toch voldoende van beide 20 essentiële aminozuren 10 zonder dat er overmatig 0 threonine wordt gegeven.” Uit uitgebreide analyse is Isoleucine Valine gebleken dat NAN OPTIPRO®, de nieuwe flesvoeding van Nestlé minder insulinogene aminozuren bevat dan zijn directe concurrent. De smaak van de flesvoeding blijft als vanouds en wordt niet beïnvloed door de nieuwe samenstelling. Heugens: “Doordat men de eiwitten niet hydrolyseert, blijven ze intact en dus verandert er niets aan de smaak van de melk.”
Moedermelk NAN OPTIPRO 1 ®
Leucine
Concurrent A
EERSTE FLESVOEDING In 1867 ontwikkelde apotheker Henri Nestlé de eerste voeding voor een baby waarvan de moeder geen borstvoeding kon geven. Destijds een revolutionaire doorbraak. Een jaar later bracht Nestlé ook in Nederland de eerste flesvoeding op de markt. Nestlé zuigelingenvoeding wordt geproduceerd in gespecialiseerde Nestlé fabrieken, onder andere in Nunspeet. Het voedingsmiddelenconcern dat 150 jaar bestaat, heeft een speciale afdeling health en science, waar continu onderzoek wordt gedaan om de producten nog verder te verbeteren. Al 150 jaar is Nestlé wereldwijd de nummer één in zuigelingen- en babyvoeding.
MARKTVISIE
Noten: 1 Koletzko B et al. Can infant feeding choices modulate later obesity risk ? Am J Clin Nutr 2009; 89(Suppl): 1502S-1508S 2 Koletzko B et al. European Childhood Obesity Trial Study Group. Lower protein in infant formula is associated with lower weight up to age 2 y: a randomized clinical trial. Am J Clin Nutr. 2009; 89: 1836-45 3 Scaglioni S et al. Early macronutrient intake and overweight at five years of age. Int J Obed Relat Metab Disord. 2000; 24: 777-81
9
‘Zorg dat je in beeld bent’ Lineke Dogger en Mascha Kamphuis Zichtbaar zijn. Laten zien wat je doet en je toegevoegde waarde voor het voetlicht brengen: het zijn competenties die door de transities in de zorg voor de jeugd en de vernieuwingen in de jeugdgezondheidszorg nog belangrijker zijn geworden dan voorheen. Maar hoe zorg je dat je invloed hebt op de koers van je instelling en in beeld bent bij gemeenten? Veel jeugdartsen vinden dat lastig, maar volgens Lineke Dogger en Mascha Kamphuis moeten ze het vooral als kans zien. ‘We kunnen ons vak nog veel beter positioneren.’
PRAKTIJK
Door: Marjolein Dekker, communicatieadviseur LAD
10
Positioneren is geen vaardigheid die artsen standaard meekrijgen als ze gaan studeren. ’Als ik om me heen kijk, zie ik dat veel jeugdartsen voor het vak hebben gekozen vanwege het één-op-ééncontact met de cliënt, vanuit de insteek om mensen te helpen. Veel collega’s richten zich dus vooral inhoudelijk op hun vak en zijn minder bezig met managementzaken of positioneringsvraagstukken’, vertelt Mascha Kamphuis, jeugdarts bij JGZ Zuid-Holland West en tevens voorzitter van de AJN. Lineke Dogger, jeugdarts bij JGZ Kennemerland, herkent dat beeld. ’Toen ik net begon, leden veel collega’s nog aan het Calimero-effect: jeugdartsen waren binnen de artsenwereld een beetje een ondergeschoven kindje en deden ook weinig om daar verandering in te brengen.’
Dat is in de loop der jaren veranderd, vindt ze, en dat was ook nodig, zeker met de transitie die in 2015 van start is gegaan. ‘De jeugdgezondheidszorg was altijd al een verantwoordelijkheid van
kader). Dogger heeft daarnaast veel baat gehad bij de scholingsmogelijkheden die de NSPOH tijdens de tweede fase van de opleiding M&G aanbiedt. ‘Laten zien dat je er bent begint met een stukje bewustwording van het feit dát het belangrijk is om je te positioneren en wat het kan opleveren’, meent Dogger. ‘Ik was daar zelf erg naar op zoek en trainingen kunnen daar heel goed bij helpen. Vervolgens gaat het erom dat je daadwerkelijk laat zien dat je er bent. In mijn ogen is dat het allerbelangrijkste. Dat betekent soms dat je een angst moet overwinnen en tegen je manager of staf zegt wat in jouw ogen goed is voor de koers van je organisatie.
‘Nog lang niet alle gemeenten hebben een goed beeld bij wat jeugdartsen doen.’ gemeenten. De transitie van de zorg voor jeugd, die in 2015 in gang is gezet en die zich nog verder moet uitkristalliseren, maakt dat de noodzaak om te laten zien waar onze toegevoegde waarde zit nog groter is geworden. Zelf zie ik dat vooral als kans om ons vak beter te positioneren.’
LAAT ZIEN DAT JE ER BENT De hamvraag luidt: hoe doe je dat? Zowel Dogger als Kamphuis heeft de training ‘Beter in beeld’ gevolgd, die
MAATSCHAPPELIJKE BIJDRAGE Kamphuis onderstreept dat. ‘Als je denkt dat het zinvol is om gemeenten uit te nodigen voor een werkbezoek, geef dat dan aan. Want nog lang niet alle gemeenten hebben een goed beeld bij wat jeugdartsen doen, en wij zijn ook niet gewend om onze successen te delen. Dat is jammer, want de breedte van ons vak wordt nog vaak onderschat. Veel mensen denken dat we alleen “prikken en wegen”, maar we doen natuurlijk veel meer. Onderschat bovendien niet onze “filterfunctie”, waardoor we bijvoorbeeld voorkomen dat mensen onnodig een beroep doen
‘Het gaat erom dat je daadwerkelijk laat zien dat je er bent.’ de Landelijke vereniging van Artsen in Dienstverband (LAD) de afgelopen jaren organiseerde en die in juni 2016 speciaal voor jeugdartsen wordt aangeboden (zie
BETER IN BEELD De training “Beter in beeld” is opgezet vanuit het idee om twee werelden samen te brengen: die van artsen en die van bestuurders/ beslissers in de zorg. De training beslaat één dag en de nadruk ligt op iemands kernkwaliteiten. Waar ben je goed in en hoe kun je die kwaliteiten inzetten om je invloed te vergroten? Een groot deel van de dag bestaat uit praktijkoefeningen, waarbij wordt gelet op hoe iemand dingen zegt en aanpakt. Tijdens de training wordt onderscheid gemaakt tussen zaken waarop je als arts wel of juist geen invloed hebt. De kunst is om te kijken waar je je eigen invloed kunt vergroten, en dat je aanklopt bij het juiste loket en de juiste persoon om je boodschap goed voor het voetlicht te brengen. De LAD biedt op woensdag 22 juni 2016 van 09.30 - 17.00 uur een speciale trainingsdag aan voor jeugdartsen. Interesse? Meld u dan aan via http://bit.ly/1JfyM2y. Deelname kost € 250,-.
de vraag hoe je dit soort zaken aanpakt en wie dat doet.’ Ze vindt het belangrijk dat dat bewustzijn al vroeg wordt aangewakkerd. ‘Tijdens de opleiding moet uiteraard aandacht uitgaan naar de medische inhoud, maar ik denk dat het wel goed is als (aankomende) artsen zich al in een vroeg stadium bewust zijn van het
‘We moeten veel zichtbaarder maken hoe we een kind hebben geholpen én wat dat heeft opgeleverd.’ doen heel “gewoon”, maar moeten veel zichtbaarder maken hoe we een kind hebben geholpen én wat dat de maatschappij heeft opgeleverd of bespaard.’
BEWUSTZIJN AANWAKKEREN Volgens beide jeugdartsen is daar nog een wereld te winnen. ‘Dat betekent overigens niet dat iedere jeugdarts strategisch hoeft te opereren en stevig moet inzetten op positionering’, benadrukt Dogger, ‘maar het is wel belangrijk om het binnen je instelling te hebben over
belang van zichtbaarheid. De NSPOH besteedt er veel aandacht aan tijdens de tweede fase van de opleiding; wellicht dat de LAD in het stadium daarvóór een rol kan spelen.’ Ook Kamphuis vindt het belangrijk dat bewustzijn aan te wakkeren. ‘Ik heb veel aan de training “Beter in beeld” gehad, vooral door de rollenspellen. Het is nuttig om bijvoorbeeld in een rollenspel uit te proberen hoe je salarisonderhandelingen doet. Daarbij leer je jezelf goed kennen en ontdek je waar je goed in bent.’
De training “Beter in beeld” sluit aan op de doelstelling van de LAD om artsen steviger te positioneren (en sluit ook aan op het meerjarenplan van de AJN). ‘Artsen zijn eindverantwoordelijk in het primaire proces, en daarom moeten ze nadrukkelijk worden betrokken bij strategische vraagstukken. Zij weten vanuit hun inhoud en ervaring immers wat goed is voor de patiënt en de organisatie van de zorg’, aldus directeur Caroline van den Brekel. ‘We vinden het om die reden ontzettend belangrijk dat artsen een rol spelen bij strategische beslissingen en bij onderhandelingen met gemeenten en zorgverzekeraars.’ De LAD probeert die inspraak te regelen via goede randvoorwaardelijke afspraken in cao’s en arbeidsvoorwaardenregelingen, zodat artsen de ruimte krijgen om naast hun patiëntgerelateerde werkzaamheden beleidstaken uit te voeren. ‘Om te zorgen dat artsen die ruimte ook nemen, organiseren we trainingen, zoals “Beter in beeld”. Daarnaast proberen we artsen te stimuleren om zitting te nemen in de ondernemingsraad of om een vereniging op te richten waarin artsen zich organiseren als gesprekspartner van de werkgever’, vertelt Van den Brekel. ‘Dat zijn belangrijke manieren om je invloed te doen laten gelden.’ Artsen kunnen ook bij de LAD terecht voor ondersteuning bij het werk in de OR of het opzetten van verbanden van artsen op instellingsniveau. PRAKTIJK
op hun huisarts. Punt is alleen: als ik zeg dat ik heb voorkomen dat een kind met een aardbeivlek naar de huisarts is gegaan, klinkt dat een stuk minder heroïsch dan wanneer ik zeg dat ik met een openhartoperatie iemands leven met misschien wel vijftien jaar heb verlengd. En dáár zit precies ons dilemma én onze uitdaging. We vinden veel dingen die we
POSITIONERING SPEERPUNT LAD
11
Gewoon doen! Henrique Sachse Door: Henrique Sachse Iedere jeugdarts kent het uit de spreekkamer: een vader die opeens onverwachte kritiek heeft, een moeder die je diskwalificeert als professional, een puber die het allemaal onzin vindt. Het kan ons dokters onzeker maken en soms zelfs handelingsverlegen. Mij in ieder geval wel, zeker toen ik als jong doktertje, na klinische ervaring in Afrika te hebben opgedaan, begon in de jeugdgezondheidszorg. Pfoe, wat had ik een moeite met die soms ingewikkelde ouders, de medisch specialisten die
je dat maar af en toe, dan sta je er een volgende keer toch sterker bij. Nu draai ik mijn hand niet meer om voor presentaties en ervaar ik nog slechts een piepje nervositeit, net genoeg om scherp te blijven en te presteren. Door uit je comfortzone te komen beleef je nieuwe ervaringen, kom je nog eens ergens. Dat gebeurde toen ik toetrad tot het landelijk bestuur van de AJN, en een paar jaar daarna tot het EUSUHM-bestuur. Leuk, die vergaderingen ‘ergens in Europa’, maar soms ook knap lastig. Iedere keer weer een uitdaging!
‘Door uit je comfortzone te komen beleef je nieuwe ervaringen, kom je nog eens ergens.’ het allemaal beter meenden te weten en de huisartsen die toch lekker deden wat ze zelf wilden. Het voelde als een lot uit de loterij als een huisarts je verwijzing naar de kinderarts wel wilde doorzetten, vaker deden ze gewoon niet wat je vroeg….. Nee, het was in die tijd geen gemakkelijke keuze om in de jeugdgezondheidszorg te gaan werken. En toch deed ik het gewoon. In mijn eerste baan verving ik een senior collega. Het allereerste CB bleek er een van de ouderwetse stempel: geen afspraken, een overvolle wachtkamer en een consultduur van maximaal vijf minuten. Niemand had me dat verteld, niemand die mij begeleidde, en ik had geen idee…. Toch is het goed gekomen, en waren de moeders (ja, toen veelal de moeders…) tevreden over de nieuwe manier van werken. Zo zijn er nadien vaker situaties in mijn werkende leven voorgekomen dat ik even geen idee had en het toch gewoon ging doen. Die eerste presentatie voor een groot publiek, nog nooit was ik zo nerveus geweest! Ik had het hele verhaal precies uitgeschreven, het klonk vast niet heel natuurlijk. Maar wat was ik trots dat ik het ‘gewoon’ gedaan had! En wat helpt het dan als je iemand tegenkomt die in je gelooft, die je stimuleert en die waardering uit voor je pogingen om te ‘groeien’. Al gebeurt
Zeven jaar geleden maakte ik de overstap naar het AMK en werd ik vertrouwensarts. Plotseling gaat de hele wereld ervan uit dat je alles weet van moeilijke situaties in gezinnen en die maar even oplost. Opeens had ik als vertrouwensarts autoriteit, werd er beter naar mij geluisterd, hadden huisartsen en medisch specialisten mij nodig om een probleem op te lossen. Maar ik moest daar bij het AMK nog wel heel veel leren, het voelde zó spannend en nieuw! Ik was in het diepe gesprongen en moest zwemmen. En dat deed
OPINIE
‘Kinderen en hun ouders hebben mij laten begrijpen wat het met je doet als je opgroeit in stressvolle en uitzichtloze situaties.’
12
ik dus. Soms ging ik bijna kopje onder, met de hulp van lieve collega’s kwam ik weer boven. Inmiddels voel ik me bij Veilig Thuis als een vis in het water en kan ik anderen leren zwemmen. Nu ben ik blij dat ik gesprongen ben. Het heeft me veel gebracht. Kinderen en hun ouders hebben mij laten begrijpen wat het met je doet als je opgroeit in stressvolle en uitzichtloze situaties. Met dat begrip ben ik beter in staat hen te helpen. Dat had ik nooit ervaren als ik veilig was blijven zitten waar ik zat. Ik kan het iedere jeugdarts aanraden: ‘gewoon doen’!
Gewoon doen! Els Jonker We kennen ze allemaal, onze collega’s die ogenschijnlijk zonder al te veel moeite een inspirerende presentatie geven, ontspannen met moeilijke klanten omgaan en onbespreekbare taboes bespreekbaar maken. Die een lastige vergadering soepeltjes voorzitten, met speels gemak een prachtige column of een degelijk wetenschappelijke artikel schrijven, die in de dagelijkse praktijk de meerwaarde van de jeugdarts voor het voetlicht brengen. Moet je daarvoor over uitzonderlijke talenten beschikken of gaat het om ‘gewoon doen’?
Door: Els Jonker Met deze vraag peilde de JA!-redactie de mening onder de aanwezigen op de AJN-dag van november 2015 met behulp van een 5-punts Likertschaal en de mogelijkheid toe te lichten en praktijkvoorbeelden te geven. Geen van de respondenten kiest voor uitsluitend talent of ‘gewoon doen’, het meest gekozen werd de fifty-fiftymix. Of, zoals in een toelichting te lezen was: talent maakt het makke-
kers van de bibliotheek en de peuterspeelzaal stappen en hen erbij betrekken. Een andere collega heeft met name tijdens de praktijkbegeleiding ervaren dat werken met gevoel en drive energie geeft: ‘Genieten van menselijk contact en in communicatie tot een dieper (meta) niveau komen, is een skill van de jeugdarts. Als je dit een uitdaging vindt, en die prikkels opzoekt in de spreekkamer – in de vorm van overleg, discussie, digitaal of via schrijven – , dan word je hierin ook vanzelf ’onderlegd’. Dat ‘talent’ verder uitbouwen, omdat je merkt dat je een ander kan bewegen, dat maakt dat je voeling en interesse tot competenties verheven worden’. Een collega die uit de intro van dit artikel weggelopen kon zijn, vertelt hoe twee instituutsopleiders haar destijds uitdaagden na te denken over het landelijk bestuur. ‘Het helpt als iemand die potentie in je ziet, je aanspreekt en prikkelt om actief met je sluimerende talent aan de slag te gaan’. In dat landelijk bestuur kon zij haar eigen talenten beter leren kennen en op dit ogenblik probeert zij op haar beurt talentvolle, ambitieuze collega’s te laten groeien in het vak. ‘Als je het talent mist om een presentatie te geven of een goed verhaal te schrijven, kun je nog steeds bijdragen aan commissies of werkgroepen’, zo schrijft een collega die zichzelf een echt HBS-B-mens noemt. En een jeugdarts die tijdens haar opleiding van werkomgeving en opleider veranderde, maakte mee hoe zij opeens een heleboel ‘gewoon’ kon, een heleboel ‘gewoon’ durfde, sommige dingen ‘gewoon’ zelfs heel erg goed bleek te kunnen (talent?) en dingen waarin ze niet goed was, ‘gewoon’ kon leren. Zij concludeert dat behalve talent en gewoon doen ook een stimulerende (leer)omgeving onmisbaar is. Blijft de verzuchting van de jeugdarts die ogenschijnlijk met het grootste gemak voor een volle zaal staat: ‘collega’s denken dat het me geen moeite kost. Ik weet dat het een kwestie is van een zeer gedegen voorbereiding, heel veel doen en van herhaalde training. Het begon met ‘ja’ zeggen ook al had ik het nog nooit gedaan. Met hulp en advies vragen van ervaren collega’s en gewoon doen dus’!
lijker, ‘gewoon doen’ helpt! In veel verhalen is de opleiding een belangrijk moment om door ‘gewoon doen’ het eigen talent te ontdekken en ontwikkelen. Zo vertelt een collega hoe haar literatuuronderzoek naar de effecten van voor- en vroegschoolse educatie uiteindelijk resulteert in het ontwikkelen van een interventie om ouders ook thuis te laten voorlezen. Daar was talent voor nodig: vooral de creativiteit om die interventie te bedenken, om aan te sluiten bij de doelgroep. En het doen: als jeugdarts naar de medewer-
OPINIE
‘Behalve talent en gewoon doen is ook een stimulerende (leer)omgeving onmisbaar.’
13
Beroepsmatig omgaan met kinderen met psychische stoornissen door Lucertis
Lucertis is specialist op het gebied van kinder- en jeugdpsychiatrie. Die expertise delen wij met andere professionals via een uniek concept: de ‘Online School’. Wij bieden collega-professionals cursussen aan over stoornissen die wij behandelen. Deze cursussen worden afgestemd op specifieke beroepsgroepen en door onze psychiaters live in online ‘klaslokalen’ gegeven. Momenteel volgen alle jeugdartsen in de regio Rijnmond in onze Online School de cursus “Signalering ASS bij kinderen van 4-6 jaar voor jeugdartsen”. Wilt u dit ook? Kijk op www.lucertis.nl, onder het kopje ‘deskundigheidsbevordering’. Huisartsen, medewerkers van het Centrum voor Jeugd en Gezin, leerkrachten en andere jeugdprofessionals die beroepsmatig te maken hebben met psychiatrische ziektebeelden kunnen bij ons hun kennis vergroten en vaardigheden ontwikkelen.
WAT IS LIVE ONLINE LEREN? Net als in een traditioneel klaslokaal, heeft u in een live online klaslokaal een docent en medecursisten, die u via uw computer kunt horen en zien. Een live online klaslokaal biedt het grote voordeel dat u de cursus op iedere locatie kunt volgen. Comfortabel vanuit huis of op uw werk. U kunt de lessen ook opnemen en nog eens terugkijken. Met uw medecursisten uit heel Nederland werkt u online samen aan opdrachten en u deelt uw ervaringen met elkaar. Hierdoor wordt de interactie gestimuleerd.
DOELSTELLING EN INHOUD Kinderen en jongeren met een psychische stoornis stellen professionals soms voor raadsels, omdat ze anders kunnen reageren dan anderen. Hierdoor kunt u regelmatig niet terugvallen op uw eigen ervaring en kennis. In de basiscursussen vindt u antwoorden op allerlei vragen en leert u bijvoorbeeld denkwijzen en oplossingen herkennen. U brengt uw eigen casuïstiek in en werkt met medecursisten aan creatieve oplossingen. De doelstelling en inhoud is mede afhankelijk van de cursus die u kiest. Op de website staat het meest recente aanbod: www.lucertis. nl/onderwijs
VROEGSIGNALERING Professionals die problemen bij kinderen in een vroeg stadium ontdekken, dragen bij aan het tijdig bieden van de juiste hulp. Vroegsignalering helpt veel leed, vooral op latere leeftijd, voorkomen. In onze cursussen is hier ruim aandacht voor.
MEER WETEN?
MARKTVISIE
Mail naar communicatie@lucertis.nl ga naar: www.lucertis.nl en kijk onder het kopje ‘deskundigheidsbevordering’.
14
速
NANNYcare geitenmelk een onderzocht alternatief
Van geiten uit het prachtig groene, gro oene, ge誰soleerde en schone scho one Nieuw-Zeeland * * * * *
Onderzocht, veilig en samengesteld volgens de Europese richtlijnen n Lichter h verteerbaar b d dan kkoemelk, lk met een h heerlijk l k zachte h en romige smaak M ll onbewerkte b kt geitenmelk it lk speciaal i l geproduceerd d d voor flflesvoeding di Mett volle Bevat geen toegevoegde glucosesiroop, sucrose of maltodextrine Speciaal verrijkt met vitaminen en mineralen afgestemd op de behoeften per leeftijdsgroep
Overzichtelijke verpakkingen Alle producten van NANNYcare zijn voorzien van een etiket met een overzichtelijke nummering (1, 2, 3) voor de verschillende leeftijdsgroepen.
Voor uitgebreide documentatie over de NANNYcare producten belt u 075 6476050 of mailt u naar info@vitals.nl. Bestellen kan op www.vitals.nl! BELANGRIJK: Borstvoeding wordt in het algemeen beschouwd als de beste voeding voor zuigelingen. Het wordt aanbevolen NANNYcare zuigelingenmelk alleen te gebruiken op advies van onafhankelijke deskundigen op het gebied van geneeskunde, voeding of farmaceutische wetenschap of van personen die beroepsmatig verantwoordelijk zijn voor de zorg voor moeder en kind.
Distributie door:
Hoogbegaafdheid, het belang van (h)erkenning Vroege herkenning van hoogbegaafdheid door school, professionals in de JGZ en andere direct betrokkenen rondom hoogbegaafde kinderen helpt om hun problemen te verminderen. Jeugdartsen kunnen bij die herkenning een grotere rol spelen dan tot nu toe.
Door: Tim Offringa, Annebregt Treling, Rosa Coolen, Manouk Keijsers, Remco Erkens, Ralph van Mazijk
INLEIDING In 2014 heeft het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) de informatiebrochure Jonge hoogbegaafde kinderen: een bijzonder groep uitgebracht. Deze brochure is gericht op professionals in de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en gaat vooral over kinderen in de leeftijd
Van links naar rechts: Tim Offringa, Manouk Keijsers, Ralph van Mazijk, Annebregt Treling, Remco Erkens, Rosa Coolen Autonoom, nieuwsgierig en gedreven van aard. Een sensitief en emotioneel mens, intens levend. Hij of zij schept plezier in creëren’ aldus de Nederlandse definitie van hoogbegaafdheid (Delphiconsensus, NCJ 2014, pag. 6). Een andere veelgebruikte definitie van hoogbegaafdheid is een IQ van boven de 130. Hiertoe behoort per definitie 2,5% van de bevolking. Ook bij zeer jonge kinderen is hoogbegaafdheid al te herkennen aan hun leergierigheid, de snelheid van leren, het concentratievermogen en de jonge leeftijd waarop ze ontwikkelingsstadia bereiken. (NCJ 2014, pag. 7). De auteurs beschrijven in hun brochure dat hoogbegaafde kinderen al vroeg problemen kunnen ervaren, zoals sociale isolatie, depressiviteit, gepest worden, hypersensitiviteit en een
dan de school een vermoeden van de hoogbegaafdheid.’ van 0-4 jaar.1 De auteurs van het NCJ stellen dat er over het algemeen in de JGZ weinig aandacht voor deze groep kinderen is, mede doordat nog weinig bekend is over de specifieke kenmerken en behoeften van hoogbegaafde kinderen van deze leeftijd. Zij constateren dat professionals in de JGZ een gunstige ontwikkeling kunnen bevorderen door hoogbegaafdheid al op jonge leeftijd te signaleren, te benoemen en advies te geven aan ouders van hoogbegaafde kinderen.
WETENSCHAP
WAT IS HOOGBEGAAFD?
16
‘Een hoogbegaafde is een snelle en slimme denker, die complexe zaken aankan.
zwakkere sociaal-emotionele ontwikkeling. Tevens worden perfectionisme, faalangst, hyperactiviteit, verveling, motivatieproblemen, problemen hebben met zelfvertrouwen en onderpresteren genoemd. Voorbeelden van positieve kenmerken zijn vroeg inzicht in complexe en abstracte problemen en een versnelde intellectuele ontwikkeling. Onvoldoende herkenning en erkenning van hoogbegaafdheid bij kinderen kan de hierboven genoemde problemen veroorzaken of verergeren. Het is noodzakelijk dat aan herkenning en erkenning meer aandacht wordt besteed om deze kinderen in hun ontwikkeling te steunen.2
METHODE In het kader van een onderzoeksopdracht, als onderdeel van de opleiding geneeskunde, hebben de auteurs van dit artikel door middel van een online enquête retrospectief onderzocht wat de ervaringen van ouders van hoogbegaafde kinderen zijn rond de herkenning van de hoogbegaafdheid van hun kind. De onderwerpen die daarbij centraal stonden, waren – vermoeden en herkenning van de hoogbegaafdheid; – ervaringen op school; – of er andere diagnoses zijn overwogen; – impact van herkenning en erkenning; – contact met jeugdarts en suggesties voor verbetering van herkenning en begeleiding. Daarnaast werd een aantal jeugdartsen ondervraagd over hun ervaringen met hoogbegaafde kinderen.
RESULTATEN De enquête bestond uit acht open en 25 gesloten vragen; bij achttien vragen was er een mogelijkheid voor een toelichting. De enquête is uitgezet op vier fora van ouders met hoogbegaafde kinderen. Van de 374 ontvangen reacties waren er 212 volledig ingevuld en geschikt voor analyse.
VERMOEDEN VAN HOOGBEGAAFDHEID DOOR DE OUDERS In de onderzochte populatie was hoogbegaafdheid op een gemiddelde leeftijd van zes jaar en twee maanden vastgesteld. Ouders hadden vaak eerder dan de school een vermoeden van de hoogbegaafdheid door herkenning van betere vaardigheden en snellere ontwikkeling in vergelijking met leeftijdsgenootjes en door bijzondere interesses, hypersensitiviteit en het vóórkomen van hoogbegaafdheid in de familie. Ook problemen
IMPACT VAN HERKENNING Meer dan de helft van ouders zegt dat na het vaststellen van hoogbegaafdheid de sfeer op school voor hun kind verbeterde. Ook namen problemen af op
Figuur 1: Redenen voor ouders om hoogbegaafdheid (HB) te vermoeden (A) en een jeugdarts te consulteren (B) (sommige kinderen vielen onder meerdere categorieën)
Eén op de vijf ouders uit de enquête wendde zich tot een jeugdarts, vooral vanwege lichamelijke klachten en psychosociale problemen. Sommige ouders zochten bevestiging bij de jeugdarts voor hun vermoeden als de school de hoogbegaafdheid niet erkende of om een bevestiging vroeg. Tevens kwam hoogbegaafdheid ter sprake bij een aantal reguliere contactmomenten. (Figuur 1B)
school, thuis of in de algemene sociale omgeving. Tevens lijkt vroegere herkenning (vóór zes jaar) meer verbetering op te leveren. Ouders verklaren dit doordat het kind makkelijker te begeleiden is als het kind, de ouders en de omgeving kennis hebben van de hoogbegaafdheid.
ERVARINGEN OP SCHOOL
Een derde van de ouders vindt dat herkenning van hoogbegaafdheid door jeugdartsen beter kan. Bijvoorbeeld door meer aandacht te geven aan de vóórlopende ontwikkeling van het kind en de zorgen van de ouders serieuzer te nemen. Vooral bij ouders van een eerste kind, die vaak minder op de hoogte zijn van het normale ontwikkelingsproces, kan een jeugdarts helpen de snelle ontwikkeling te herkennen.
Bijna drie kwart van de ouders vertelt dat hun kind beter presteert dan leeftijdsgenootjes, dat het bijvoorbeeld uitblinkt in rekenen, creativiteit of een andere taal. Ook hebben de kinderen een beter begrip van tijd en planning, leren ze snel nieuwe vaardigheden aan en tonen ze meer inzicht bij de uitvoer van taken op school. Als problemen op school noemen ouders druk gedrag, verveling, onderpresteren, emotionele problemen, gepest worden en moeite hebben met autoriteit. Hun kinderen ervaren regelmatig problemen
CONTACT MET JEUGDARTS EN SUGGESTIES VOOR VERBETERING VAN HERKENNING EN BEGELEIDING
ANDERE DIAGNOSES Problematiek van hoogbegaafde kinderen wordt soms geduid als ADHD, een autismespectrumstoornis of een stemmings- of gedragsstoornis, voordat de hoogbegaafdheid wordt onderkend (NCJ 2014, pag. 10, 11). In ons onderzoek was dat bij 16,5% van kinderen gebeurd.
DISCUSSIE EN CONCLUSIE Het onderzoek kent beperkingen: het is een retrospectief crosssectioneel onderzoek onder een selecte groep ouders van hoogbegaafde kinderen die lid zijn van een vereniging of forum voor hoogbegaafdheid. Er ontbreekt een controlegroep, de vragenlijst is niet gevalideerd en er is geen zicht op het perspectief van de school en het kind zelf. Wel bevestigen de uitkomsten van het onderzoek de grote diversiteit aan presentaties en ervaren problemen van hoogbegaafdheid bij kinderen. In deze onderzoeksgroep werd de hoogbegaafdheid gemiddeld ruim twee jaar na schoolaanvang vastgesteld. Herkenning droeg volgens ouders bij aan een betere begeleiding van hun kind en afname van ervaren problemen. Daarmee wordt het belang van vroege herkenning bevestigd, zoals die ook geadviseerd wordt in de literatuur. Vooral in die vroege herkenning kan de jeugdarts een grotere rol spelen. Om dat te bereiken is het gewenst dat de jeugdarts vóórlopende ontwikkeling of bijzondere kwaliteiten beter herkent, meer aandacht heeft voor hoogbegaafdheid in de familieanamnese en hoogbegaafdheid opneemt in de differentiaaldiagnose van gedrags- en opvoedingsproblematiek.
ERVARINGEN VAN JEUGDARTSEN Zes jeugdartsen, waarvan vijf werkzaam met kinderen jonger dan twaalf jaar, zijn telefonisch geinterviewd over hun ervaringen met hoogbegaafde kinderen. Zij rapporteerden dat deze kinderen zich presenteerden met problemen in de omgang met leeftijdsgenoten, schoolverzuim, veel dagdromen, piekeren, motorische en sociale problemen, angst en lichamelijke klachten. Als positieve kenmerken werden genoemd: creativiteit, technisch inzicht, muzikaliteit, makkelijke omgang met oudere kinderen, analytisch en complex strategisch denken en het hebben van een hoger taalniveau. Als er sprake is van hoogbegaafdheid geven de geïnterviewde jeugdartsen (conform de NCJ-brochure, pag. 17-21)
‘Een derde van de ouders vindt dat herkenning van hoogbegaafdheid door jeugdartsen beter kan.’ in de communicatie met klasgenoten en meer dan de helft van de ouders geeft aan dat kinderen thuis beter presteren dan op school.
voorlichting en advies aan de ouders over de ontwikkeling van hun kind. Ook geven zij advies en informatie aan school en hebben een bemiddelende rol als ouders en school van mening verschillen.
OVER DE AUTEURS/ERKENNING: De auteurs voerden dit onderzoek uit in het kader van het derde jaar van hun opleiding geneeskunde aan het Erasmus MC. Zij werden in hun onderzoek begeleid door Frans Pijpers, sociaal geneeskundige en medeauteur van de genoemde NCJ-brochure en Wilma Stolk, epidemioloog afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg, Erasmus Mc. Vereniging Mensa Nederland heeft advies gegeven voor het opstellen van de enquête en geholpen bij de verspreiding.
LITERATUUR: 1. Pijpers F. and Carmiggelt B. Jonge hoogbegaafde kinderen: een bijzondere groep. Utrecht: NCJ - Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, 2014, p.25. 2. Grossman L., Walfish, S. Translating Psychological Research Into Practice. New York: Springer Publishing Company, LLC, 2014.
WETENSCHAP
zoals driftbuien, depressiviteit en slecht luisteren droegen bij aan het vermoeden. Slechts 5,6% van de geënquêteerde ouders had zelf niet aan hoogbegaafdheid gedacht. (Figuur 1A)
17
Yvonne van Heerwaarden
Egoloos werken: geen methodiek, maar attitude In de afgelopen periode heeft het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) in de persoon van Yvonne van Heerwaarden een vijftal blogs gepubliceerd over Egoloos Werken. De begrippen egoloos werken en de egoloze hulpverlener zijn geïntroduceerd door Erik Gerritsen. In zijn promotieonderzoek beschrijft hij hoe de lokale overheid kan bijdragen aan het oplossen van ‘ongetemde’ problemen. Daarbij gaat het om problemen die inhoudelijk complex zijn en waarover verschil van mening bestaat ten aanzien van na te streven normen en waarden . Het zijn problemen waarbij wederzijds afhankelijke actoren betrokken zijn met eigen deelbelangen en percepties, in een situatie waarin niemand de baas is1. Volgens Gert Schout2 impliceert egoloos hulpverlenen in de JGZ afstand houden van de heldenrol die de beleidscontext en de bestuursorganen met hun hang naar toezicht, controle en risicoreductie de JGZ aanreikt.
GELIJKWAARDIG PARTNERSCHAP Gelijkwaardig partnerschap is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Immers, jeugdigen en ouders zijn expert van hun eigen leven en hun ervaringsdeskundigheid is gelijkwaardig aan de expertise van de jeugdarts. Door deze beide aspecten vanuit een open en waardevrije (‘egoloze’) houding met elkaar te
Iedere jeugdarts kent die ‘ongetemde problemen’, dus als egoloos werken kan bijdragen aan het oplossen ervan: graag! Daarom is de JA! nieuwsgierig naar waarom het NCJ egoloos werken omarmt, wat egoloos werken voor de jeugdarts betekent, over welke competenties je zou moeten beschikken en hoe je egoloos kunt werken in onze JGZ-context vol toezicht, controle en risicoreductie
PLATFORM
Door: Yvonne van Heerwaarden
18
Het NCJ zet zich in voor versterking, verbinding en vernieuwing van de jeugdgezondheidszorg. Zo ondersteunt het NCJ JGZ-organisaties bij de implementatie van richtlijnen. Deze richtlijnen zijn essentieel voor het screenen en meten van risico’s; een specialisme waarbij je als jeugdarts een oordeel geeft of iets binnen of buiten de marges valt en hoe je daar vervolgens naar handelt. Deze richtlijnen vormen een belangrijke basis voor het kunnen bieden van een hoge kwaliteit van jeugdgezondheidszorg. Om die hoge kwaliteit te kunnen blijven bieden, is volgens het NCJ in deze tijd méér nodig. We zijn we als maatschappij anders gaan denken over zorg, welzijn en gezondheid (Huber, 2011). Niet de
ziekte zelf, maar het omgaan met ziekte, het kunnen meedoen en het bevorderen van gezondheid, welbevinden en vitaliteit zijn hierin leidend. Dit betekent een transformatie naar een duurzame vernieuwing van het zorgstelsel, waarin de JGZ een steuntje in de rug biedt bij het gezond en vitaal houden van jeugdigen en ouders. Juist in deze fase van transformatie, waarin de burger centraal wordt gesteld, gaat het er ook om hoe jij als mens, vanuit je functie als arts, contact maakt met jeugdigen en ouders. Juist de manier waarop je ondersteunt, bemoedigt en stimuleert is bepalend voor het uiteindelijke resultaat. Dit vraagt iets van je grondhouding. De tijd dat gezinnen opkeken tegen ‘de witte jas’ van de arts is voorbij: in de dialoog zul je elkaar moeten vinden.
verbinden, ontstaat optimale preventieve zorg. Gelijkwaardig partnerschap wordt geëffectueerd door beschikbare informatie open en transparant te delen. Dit geldt voor zowel de klant, die vooraf gezondheidsgegevens deelt die hij heeft verzameld (bijvoorbeeld via
EEN EGOLOZE ATTITUDE ALS VERRIJKING Egoloos werken is niet iets nieuws. Het begrip prikkelt en past bij de transformatie en de duurzame vernieuwing waar veel professionals naar op zoek zijn. Het gaat om het bewustzijn dat er per definitie ruimte bestaat tussen jou als professional en de jeugdige en de ouder. In die ruimte bestaat geen waarheid, daar heerst twijfel of onzekerheid, maar ook creativiteit en mogelijkheden. Om die ruimte te kunnen benutten moet je als professional nieuwsgierig blijven, vragen stellen over mogelijke verschillen zonder te oordelen over opvattingen
van de ander. Het gaat om samen stap voor stap, met gissen en missen, een weg te zoeken naar (andere) mogelijkheden om de situatie te verbeteren. Dit werkt als er oog en waardering is voor kleine successen, als er fouten gemaakt mogen worden en als samen gezocht
wordt naar de positieve uitzonderingen, momenten dat het soms al wel goed gaat. Zo werken vraagt soms dat je als jeugdarts wat ongemak voor lief neemt en je eigen opvattingen even ‘tussen haakjes’ plaatst. Deskundig betrokken aanwezig zijn, terwijl jeugdigen en ouders hun eigen zoekproces doormaken, kost moeite. Zeker als je zelf uitgesproken ideeën hebt over wat in jouw ogen de kortste of beste weg voor hen zou zijn. Door in plaats daarvan even mee te lopen, kun je jeugdigen en ouders helpen zelf zicht te krijgen op hun eigen kracht en mogelijkheden. Dan gaan zij verder met oplossingen die bij hen passen, die ze zelf hebben kunnen vinden. Het vanaf de zijlijn ondersteunen van dat proces en aanmoedigen en juichen als stappen gemaakt worden, dat is egoloos werken.
WAT VRAAGT EGOLOOS WERKEN? Egoloos werken betekent niet dat je jezelf als jeugdarts buitenspel zet. Het vraagt om (zelf)bewust handelen en timing. Om een flexibele houding, waarin je het anders-zijn van jeugdigen en ouders wilt begrijpen. Dat houdt niet in dat je dat anders-zijn zonder meer goedkeurt, het betekent wél dat je niet probeert je eigen normen en oplossingen op te dringen. Het lijkt tegenstrijdig, maar egoloos werken vraagt juist van jou als jeugdarts persoonlijkheid, eigenheid en identiteit. Je moet schakelen tussen begrenzen en bemoedigen, tussen confronteren en bevestigen en daar bovendien kritisch op reflecteren. Als je weet wie je als professional bent en wat je voor een ander kunt betekenen, neemt de kracht van egoloos werken toe. Hiervoor is het nodig dat je je bewust bent van jezelf als jeugdarts én als mens. Voordat je elkaar kunt vertrouwen, is het belangrijk als jeugdarts allereerst op jezelf te vertrouwen. Zelfinzicht is hierbij waardevol, want je neemt jezelf immers mee in de contacten die je hebt met jeugdigen en ouders. Als je weet waar je eigen (professionele en persoonlijke) grens ligt, wat je wel en niet kunt, ben je beter in staat bewust het contact met jeugdigen en ouders aan te gaan. Je kunt jezelf dan ook kwetsbaar opstellen, zonder daarmee de ander te belasten. Ook dan kun je authentiek aansluiten bij de ander, want elke keer dat je woorden en lichaamstaal niet overeenkomen, vertrouwen jeugdigen en ouders meer op wat zij zien en minder op wat zij horen. Egoloos werken betekent dus allerminst dat je jezelf als jeugdarts buitenspel zet.
DE TAAL VAN MOGELIJKHEDEN De taal van mogelijkheden kan helpen bij het vormgeven van egoloos werken. Het geeft namelijk andere energie dan
de taal van oorzaken en verklaringen. Pas als jeugdigen en ouders het gevoel hebben dat ze de situatie kunnen veranderen, staan ze open voor adviezen. Dat betekent eerst in gesprek over hoe het opgroeien en het ouderschap beleefd worden, voordat je samen komt tot passende adviezen en voorlichting. Als je vraagt ‘Wat is hier gaande?’ in plaats van ‘Wat is hier aan de hand?’ krijg je zicht op die beleving. In plaats van ‘Wat is er aan de hand?’ als iemand vertelt over een probleem, de vraag stellen ‘Wat is hier gaande?’ En met vragen uit de taal van mogelijkheden als ‘Omschrijf je kind eens’ of ‘Vertel eens hoe dat avondeten bij jullie verloopt’, spreek je ouders en jeugdigen aan op hun eigen deskundigheid en kun je als jeugdarts daarbij aansluiten. Dan kun je vanuit je eigen deskundigheid gericht doorvragen. Ook vragen als ‘Wat wil je vaker meemaken? Wanneer gaat het wel goed? en Wat zou je anders of beter willen?’ kunnen jeugdigen en ouders op een andere manier laten nadenken over hun situatie. Daarmee verschuift ook je eigen insteek van het zoeken naar een oplossing naar het helpen vinden. Vinden gaat immers om openstaan, verkennen en ontdekken.
TOT SLOT Egoloos werken is een grondhouding, geen methodiek. Die grondhouding kan je helpen om de richtlijnen toe te passen en om beargumenteerd daarvan af te wijken. Je kunt je deze grondhouding eigen maken door je erin te verdiepen en je erin te ontwikkelen. Het begint met nieuwsgierig zijn naar wat egoloos werken voor jou zou betekenen. Door een kijkje te nemen op de website van het NCJ en de blogs te lezen over egoloos werken (www.ncj.nl via actueel>NCJblogs>blogs over egoloos werken) of Gert Schouts artikel: Egoloos hulpverlenen en de jeugdgezondheidszorg. Een verkenning van mogelijkheden. (www. ncj.nl via home>toolbox basispakket JGZ>professional nieuwe stijl).
NOTEN: 1 E. Gerritsen De slimme gemeente nader beschouwd: Hoe de lokale overheid kan bijdragen aan het oplossen van ongetemde problemen. UvA, 2013 2 G. Schout Egoloos hulpverlenen in de jeugdgezondheidszorg, een verkenning van mogelijkheden. Journal of social interventions (24), 2015
OVER DE AUTEUR: Yvonne van Heerwaarden is adviseur van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid
PLATFORM
een applicatie), als de professional die vooraf die test- of onderzoeksgegevens op een zodanige wijze deelt, dat de klant hierover kan nadenken en tijdens het gesprek gerichte vragen kan stellen. Gelijkwaardig partnerschap lijkt vanzelfsprekend, maar werken volgens dit principe waarbij de klant daadwerkelijk centraal staat, vraagt veel van professionals en organisaties. Hoewel de intentie vaak een andere is, draait het ook in de jeugdgezondheidszorg nog te vaak om de organisatie en de geboden dienstverlening in plaats van de behoefte en wensen van de klant.
19
NIEUW Animatiefilm ‘Goede voeding voor je kind’ Hoe ziet een gezond voedingspatroon voor kinderen er uit? De basisvoeding volgens de Schijf van Vijf is hierbij een handig uitgangspunt. Toch kan het voor ouders soms lastig zijn om in te schatten wat hun kind nodig heeft. Het FrieslandCampina Institute biedt u daarom deze animatiefilm over goede voeding voor kinderen aan. Hierin worden de voedingsaanbevelingen voor kinderen in de leeftijd 1 t/m 7 jaar visueel weergegeven. Handig om in het consult te laten zien of de ouder toe te sturen voor thuis! Bekijk en download het filmpje hier!
www.frieslandcampinainstitute.nl/nl/materialen-aanvragen
Bestel ook de poster en de brochure ‘Goede voeding voor je kind’
Poster
FrieslandCampina Institute Het FrieslandCampina Institute biedt gezondheidszorgprofessionals wereldwijd informatie over zuivel, voeding en gezondheid volgens de laatste stand van de wetenschap. Hierbij werken wij intensief samen met onze FrieslandCampina R&D experts. Daarnaast biedt het FrieslandCampina Institute praktische tools op een breed scala van voeding en gezondheid gerelateerde onderwerpen: van opgroeiende kinderen tot gezond oud worden. Wilt u meer informatie over zuivel, voeding en gezondheid? Neem dan contact op met het FrieslandCampina Institute Nederland. 0800-2345600 institute.nl@frieslandcampina.com www.frieslandcampinainstitute.nl
Brochure
Volg ons ook op social media @FCInstitute_NL /FrieslandCampinaInstitute
‘Veranderingen zullen blijven gebeuren en wij, de jeugdartsen, kunnen, mogen en moeten daar een actieve rol in spelen.’
De jeugdarts aan het roer! - Column - Lalonde
Dit citaat van Gandhi, een van mijn helden, is een must voor elke jeugdarts. Waarom? Met zijn manier van leven en wijze uitspraken inspireerde hij miljoenen mensen over de hele wereld, inclusief mij. Gandhi was niet alleen een man van mooie wijze woorden, hij leefde zijn woorden. ‘Wees de verandering die je in de wereld wil zien gebeuren’, is dan ook een prachtige oproep aan ons jeugdartsen om in ons doen en laten uit te dragen waar we voor staan. Het beïnvloeden van de omgeving, in het belang van de jeugd, begint bij onszelf. Gezien vanuit het model van Lalonde: wij zijn de gezondheidszorg die vooral ook oog heeft voor leefstijl en omgeving, die zich niet beperkt tot wat er in de spreekkamer gebeurt. Met ingrijpende veranderingen zoals de transitie jeugdzorg en flexibilisering van de JGZ is het juist nu tijd onszelf te laten zien en horen. In het concept ‘Medisch Leiderschap’1 herken ik mogelijkheden voor ‘wees de verandering’. Dat gaat niet vanzelf, daar heb ik hard aan moeten werken, daar moet ik aan
‘Wat is het mooi dat er zoveel kansen zijn om zichtbaarheid binnen onze AJN te oefenen, uit te proberen.’ blijven werken! Neem nou ‘zichtbaarheid’. Tijdens de opleiding tot jeugdarts KNMG moesten we bij toerbeurt de rol van dagvoorzitter op ons nemen en ervoor zorgen dat de opleidingsdag vlekkeloos verliep. Vooral dat voor de groep staan bezorgde me veel stress: ik voelde me te zichtbaar. Het liefst droeg ik aan vergaderingen bij door als deelnemer mee te denken en liet ik een ander sturen. Dat was mijn manier van verantwoordelijkheid nemen en invloed uitoefenen. Die opdracht tijdens de opleiding dwong me om uit mijn comfortzone te komen. Ook toen ik in opleiding was tot Master in Public Health overkwam het me min of meer: toen de voorzittende manager vertrok, werd het stokje van voorzitter van een projectgroep Flexibilisering waar ik aan deelnam, aan mij overgedragen.
Het was hard werken, want innoveren betekent niet alleen met elkaar brainstormen, maar ook sturen en een standpunt innemen. En alleen als je jezelf laat zien en horen, kun je daarin invloed uitoefenen. De rol van voorzitter helpt daarbij. Inmiddels ben ik lid en voorzitter (geweest) van meerdere commissies en besturen en bouw ik voort aan mijn ‘zichtbaar zijn’. Het is een vaardigheid waar ik aan moet blijven werken, waarvoor ik mijn comfortzone moet verlaten. Wat destijds zeker geholpen heeft om uit die comfortzone te komen, om het voorzitterschap op te pakken, om mezelf te laten zien, was dat het in het kader van opleidingen plaatsvond. De eerste keer in de besloten omgeving van de opleidingsgroep, in het tweede voorbeeld werd ik op afstand gecoacht door een ervaren collega. Wat is het dan mooi dat er zoveel kansen zijn om die zichtbaarheid en dat voorzitterschap binnen onze AJN te oefenen, uit te proberen. Commissie, regiobesturen, landelijk bestuur, allemaal kansen om met ervaren collega’s om je heen uit je comfortzone te stappen en te ontdekken hoe ook jij zichtbaar kunt zijn, hoe ook jij medisch leiderschap kunt tonen. Filosofisch gezien blijft het de vraag of zulke mogelijkheden langs komen omdat je er bewust voor kiest, of door omstandigheden, of per toeval. Hoe dat ook zij, het staat vast dat veranderingen zullen blijven gebeuren en dat wij, de jeugdartsen, daar een actieve rol in kunnen, mogen en moeten spelen. Om te beginnen kan dat veilig binnen de context van onze eigen beroepsvereniging en als je durft daar buiten. Mijn take-home-message is hopelijk duidelijk. Invloed uitoefenen op het gezondheidsbeleid voor de jeugd (Lalonde) betekent dat we moeten beginnen met durven en doen (Gandhi). Onze sociale omgeving, de AJN, helpt daarbij. Dus: pak je kans en durf de verandering te zijn die je wenst. Ik sluit af met een citaat van een andere held van mij: ‘Ons gedrag is afhankelijk van onze besluiten, niet van onze omstandigheden’ (Covey). Aan het roer staan en sturing geven als dokters, ten bate van de jeugd, dat gaan we doen. Jij toch ook? 1
http://www.knmg.nl/Nieuws/Overzicht-nieuws/Nieuwsbericht/150389/Medisch-leiderschap-in-12-competentiedomeinen.htm
Vasanthi Iyer
OVER DE AUTEUR: Vasanthi Iyer, jeugdarts, arts M&G, werkzaam bij TNO en Veilig Thuis, instituutsopleider, actief lid AJN.
OPINIE
You must be the change you wish to see in the world – Mahatma Gandhi.
21
Pure, onbewerkte geitenmelk, juiste basis voor flesvoeding door Vitals
In Nederland zijn we steeds bewuster van goede en gezonde voeding. Dat heeft ook zijn weerslag op de keuze voor flesvoeding. Ouders kiezen niet alleen voor zichzelf, maar ook voor hun kinderen voor pure, onbewerkte en licht verteerbare voeding. De flesvoeding van NANNYcare geitenmelk past goed in dit beeld. Borstvoeding is de beste voeding voor een baby en bovendien de meest natuurlijke. In moedermelk zitten alle voedingsstoffen die een kind nodig heeft om goed te kunnen groeien en zich te ontwikkelen. Wanneer borstvoeding niet mogelijk is, of wanneer moeders willen overstappen naar flesvoeding, kan men nu ook kiezen voor flesvoeding op basis van geitenmelk. De ervaring leert dat de keuze voor geitenmelk boven koemelk er o.a. voor kan zorgen dat de voeding beter wordt verdragen door jonge kinderen wat onder andere een positieve invloed kan hebben op de slaap.
WAAROM GEITENMELK ALS BASIS VOOR FLESVOEDING? NANNYcare geitenmelk, afkomstig van Nieuw-Zeelandse geiten, is een licht verteerbare flesvoeding op basis van volle, onbewerkte geitenmelk, zonder onnodige toevoegingen. Geitenmelk bevat minder allergene eiwitten (zoals alfa-S1-caseïne) en heeft een lichter verteerbare eiwitsamenstelling en kleinere vetbolletjes dan koemelk 1-4. Dat is ideaal voor baby’s en dreumesen, omdat hun darmpjes nog volop in ontwikkeling zijn.
WAT JE VAN VER HAALT IS LEKKER? Dat NANNYcare geitenmelk een verrassend romige en lekkere smaak heeft dat klopt. Maar er zijn meer argumenten om te kiezen voor de geitenmelk uit Nieuw-Zeeland.
LIEFDE EN VAKMANSCHAP De NANNYcare geiten leven op 69 kleinschalige boerderijen, in een groene, rustige en vooral schone omgeving. De geiten produceren, volgens zeer hoge normen van kwaliteit en hygiëne, alleen melk voor flesvoeding. Ze krijgen hiervoor vers voer (geen droge korrels) dat specifiek is afgestemd op het produceren van melk die het meest geschikt is voor (jonge) kinderen. Het verse voer wordt door de boeren zelf verbouwd en bestaat uit een mengsel van verschillende voedergewassen zoals gras, raaigras, cichorei, klaver en alfalfa. De Nieuw-Zeelandse zuivelindustrie is veel minder intensief van aard dan die in Nederland en er geldt een verbod op het gebruik van hormonen voor groei en stimulering van melkproductie.
GEEN ONNODIGE TOEVOEGINGEN
MARKTVISIE
®
22
NANNYcare kiest er bewust voor om jonge kinderen niet bloot te stellen aan onnodige stoffen in voeding, zoals bijvoorbeeld maltodextrine en glucosesiroop. Ouders die kiezen voor pure voeding zijn vaak goed op de hoogte en scannen de etiketten op zoek naar ‘onnodige en onwenselijke additieven’ (zoals ook sommige gezondheidsprofessionals maltodextrine en glucosesiroop zien). Maltodextrine wordt over het algemeen gebruikt als goedkope vulstof of verdikkingsmiddel, of als koolhydraatbron in flesvoeding (omdat goede lactose van hoge kwaliteit nogal kostbaar is). Het komt echter van nature niet in melk voor. NANNYcare kiest bewust voor een meer
natuurlijke oplossing en gebruikt lactose uit melk in plaats van maltodextrine of glucosesiroop om het koolhydraatgehalte aan te vullen (conform de Europese richtlijn).
VOLLE ONBEWERKTE GEITENMELK NANNYcare gebruikt de volle, onbewerkte geitenmelk als basis. De melk wordt verrijkt met vitaminen en mineralen volgens de richtlijnen voor flesvoeding. Vervolgens wordt het vocht uit de melk gefilterd en daarna wordt de melk gedroogd. Meer bewerkingsstappen (zoals afromen, toevoegen van eiwitten, splitsen van eiwitten, toevoegen van nucleotiden* etc.) zijn er niet. *Nucleotiden vormen de bouwstenen voor DNA en RNA. Het is vastgesteld dat deze groep van bio-organische verbindingen een belangrijke rol spelen bij de gewichtstoename en groei van fles gevoede kinderen. Geitenmelk bevat van nature deze nucleotiden, waardoor toevoeging (zoals bij koemelk), niet nodig is 8.
KLINISCH ONDERZOCHT EN VEILIG De NANNYcare coöperatie investeert voortdurend in onderzoeken om de veiligheid en positieve eigenschappen van geitenmelk te benadrukken. In 2013 heeft de Europese Commissie (op basis van een Scientific Opinion van de EFSA) geitenmelk officieel goedgekeurd als basis voor zuigelingenvoeding en opvolgmelk. De EFSA (European Food Safety Authority) baseert haar mening op onderzoeken die allen zijn gedaan met de formules van NANNYcare 6,7.
BEWUSTE KEUZE NANNYcare geitenmelk is puur en licht verteerbaar; een goed onderzocht alternatief voor alle hedendaagse kunstvoedingen. Er zijn drie verschillende flesvoedingen, afgestemd op de behoefte van jonge kinderen: – NANNYcare zuigelingenmelk – 0 tot 6 maanden – NANNYcare Opvolgmelk – 6 maanden tot 1 jaar – NANNYcare Peutermelk – 1 tot 3 jaar De geitenmelk flesvoedingen worden met liefde en vakmanschap geproduceerd in het prachtig groene, geisoleerde en schone Nieuw-Zeeland, wat de keuze voor NANNYcare nog natuurlijker maakt. NANNYcare is verkrijgbaar bij natuurvoedingswinkels, adviesdrogisten en online. Op www.nannycaregeitenmelk.nl kunnen ouders de verkooppunten vinden. Het is tevens mogelijk om het eerste blik Opvolgmelk te bestellen met een probeerkorting van 50%.Meer weten over geitenmelk voor kinderen? Vraag de informatiebrochure aan via info@nannycaregeitenmelk.nl of bel met 020-8459006.
VERSCHIL IN GEITENMELK
REFERENTIES 1. Prosser, C.G., (2007). Allergy to goat milk: a summary of existing data. Dairy Goat Co-operative 2. Haenlein, G.F.W., et al. (2004) Goat milk in human nutrition. Small Ruminant Research, 51, 155 – 163 3. Ford, R. P. K. (2005). Does goat milk formula have a place in the management of children with cow milk allergy? 4. El-Agamy, E. I., (2007). The challenge of cow milk protein allergy. Small Ruminant Research, 68, 64 – 72 5. Bevilacqua C et al. Goats’ milk of defective alpha(s1)-casein genotype decreases intestinal and systemic sensitization to bètalactoglobulin in guinea pigs. Journal of Dairy Research 2001;68:217-227 6. Grant C et al. Randomized, double-blind comparison of growth in infants receiving goat milk formula versus cow milk infant formula. J Paediatr Child Health. 2005;41,564-568 7. Zhou SJ et al. Nutritional adequacy of goat milk infant formula for term infants: a double blind randomised controlled trial. British Journal of Nutrition. 2014;111: 1641-1651 8. Prosser CG et al. Composition of the non-protein nitrogen fraction of goat whole milk powder and goat milk-based infant and follow-on formulae. Int J Food Sci Nutr. 2008; 59, 123-33
MARKTVISIE
Vergeleken met geiten uit Europa produceren Nieuw-Zeelandse geiten melk met de minste (allergene) alfa-S1-caseïne. Het alfa-S1-caseïnegehalte in Nieuw- Zeelandse geitenmelk bedraagt 3% van het totale eiwitgehalte, in Europese geitenmelk is dit percentage circa 10% en in koemelk 45%. Geitenmelk uit Nieuw-Zeeland is waarschijnlijk het minst allergeen 5.
23
Foto: Janneke Muyselaar-Jellema
Tien praktische tips voor het begeleiden van coassistenten in de JGZ
Door: Janneke Muyselaar 1. Laat zien hoe je op de bres staat voor de gezondheid van de Nederlandse jeugd. Laat zien dat wij veel meer doen dan alleen de individuele zorg voor kinderen, wat wij doen met signalen van pesten, ingrijpende gebeurtenissen in een klas, of schoolverzuim. Bespreek de uitkomsten van de jongeren- of gezondheidspeilingen en wat je als jeugdarts, jeugdgezondheidszorg met die uitkomsten doet. Breng activiteiten en thema’s van de AJN onder de aandacht, bespreek de position paper en laat de coassistent dagelijks een actueel nieuwsitem benoemen wat de JGZ aangaat. Eén van de medische competenties is maatschappelijk handelen. Het blijkt dat specialisten het vaak moeilijk vinden om deze competenties invulling te geven in de opleiding. Dit is een unieke kans voor ons. De arts die maatschappelijk handelt heet in het Engels ‘health advocate’: ‘Advocacy requires action. Physicians contribute their knowledge of the determinants of health to positively influence the health of the patients, communities, or populations they serve.’ (CanMeds) 2. Zorg dat coassistenten zelf iets kunnen doen. Ook als het coschap kort is, kan een coassistent actief betrokken worden bij het medisch handelen in de spreekkamer: onder begeleiding een of enkele onderdelen van de anamnese en het onderzoek uitvoeren, actief laten observeren en verwoorden van wat hij ziet, of een advies laten formuleren. Coassistenten kunnen met enkele ouders in gesprek gaan over hoe zij het consult hebben ervaren. Of over wat de impact is van een ziekte of handicap voor het kind, het gezin, de school. Onderzoek bij jonge artsen die bedrijfsarts of verzekeringsarts willen worden naar hoe zij terugkeken op het onder-
wijs over sociale geneeskunde leert ons dat de waardering voor het coschap veel positiever is als studenten actief werkzaamheden mogen uitvoeren (Greijn, 2015). 3. Vraag de coassistent naar het eigen carrièreperspectief; en naar zijn leerdoelen voor het coschap in de jeugdgezondheidszorg. Met welke leeractiviteiten kun je daarbij aansluiten? Is het mogelijk om het programma aan te passen zodat de leerdoelen behaald kunnen worden? 4. Vraag welke leerpunten zij hebben meegekregen in eerdere coschappen. Aan welke competenties zouden ze extra aandacht moeten besteden? Vertaal één van deze leerpunten in een concrete toetsbare activiteit tijdens het coschap JGZ. 5. Geef regelmatig feedback aan de coassistent, het liefst volgens de zogenoemde Pendleton rules (Brand, 2009). Dus: 1. Vraag wat er goed ging. 2. Vul aan met wat er nog meer goed ging. 3. Vraag wat er beter kan en hoe. 4. Vul aan met nog twee of drie verbeterpunten. 5. Laat de coassistent samenvatten en maak concrete afspraken voor de komende dagen. Feedback geef je bij voorkeur dagelijks, maar in ieder geval halverwege het coschap, zodat de coassistent de gelegenheid heeft verbeterpunten toe te passen. 6. Verwoord je ‘denkstappen’. Hoewel wij in praktische zin soms hetzelfde doen als een huisarts of kinderarts, is onze manier van kijken en context betrekken fundamenteel anders. Alleen door hardop te verwoorden wat je doet en waarom, kan de coassistent inzicht krijgen in dat verschil. Dan kun je de coassistent ook bevragen op welke verschillen hij ziet. 7. Heb hoge verwachtingen van de coassistent. Het is al lang bekend dat studenten beter presteren als we hoge verwachtingen hebben, en vooral als wij hoge verwachtingen uitspreken. 8. Laat de coassistent zo veel mogelijk kennismaken en meelopen met de verschillende disciplines waar wij mee samenwerken. Denk hierbij aan de jeugdverpleeg>> vervolg op pagina 27
PRAKTIJK
Jaarlijks lopen vele coassistenten een coschap in de jeugdgezondheidszorg. Voor de studenten een unieke kans om kennis te maken met ons vak. Voor ons is het een unieke kans om te laten zien wat ons vak inhoudt en om de bekendheid van de JGZ te verhogen bij toekomstige huisartsen, specialisten en andere collega’s. Hoe kunnen wij deze kans ten volle benutten, ook als het maar om een kortdurende kennismaking gaat? Tien tips kunnen helpen.
25
Onderzoek door jeugdartsen: Meer mogelijk dan je denkt Een van de doelen van de wetenschappelijke commissie van de AJN is om jeugdartsen enthousiast te maken voor wetenschappelijk onderzoek. Het verhaal van Jessie Hermans laat zien hoe onderzoek een plaats heeft in een gevarieerde loopbaan.
Interview met Jessie Hermans Door: Silvia van den Heijkant
WETENSCHAP
Jessie, kun je iets meer over jezelf vertellen? ‘Als fysiotherapeute in het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht raakte ik geïntrigeerd door de evidence van het vak en heb ik de stap gezet naar de studie geneeskunde. In 1995 ben ik gepromoveerd op het onderwerp de visuele ontwikkeling van kinderen met een laag geboortewicht in hun eerste twee levensjaren, een combinatie van de vakgebieden neurofysiologie, kindergeneeskunde en publieke gezondheid. Ik wilde eigenlijk altijd kinderarts worden en dit onderzoek leek een goede aanzet om een opleidingsplaats te bemachtigen. Maar toen ik tijdens dat promotieonderzoek bij de Erasmus Universiteit Rotterdam als jeugdarts bij de GGD Rotterdam was gaan werken, ontdekte ik dat er een hele wereld buiten het ziekenhuis bestaat. Een wereld die zo mogelijk nog interessanter en van meer belang is voor de ontwikkeling van kinderen dan de ziekenhuiszorg.’
26
Wat is de rode draad in je loopbaan? ‘Bij opleiding en werk ging het vrijwel altijd om jeugd en om maatschappelijke vraagstukken in de publieke gezondheidszorg. Daar heb ik vanuit verschillende invalshoeken aan gewerkt, eerst als uitvoerend jeugdarts, later als hoofd van een afdeling JGZ, als beleidsadviseur van wethouders en vanuit onderwijsperspectief. In al die functies heb ik ook bijgedragen aan wetenschappelijk onderzoek. Zo was ik lid van begelei-
Jessie Hermans dingscommissies en heb ik meegewerkt aan een onderzoek naar culturele competenties onder jeugdartsen. Mijn drijfveer is de zoektocht naar evidence en mijzelf blijven ontwikkelen. Momenteel zijn onderwijs en onderzoek van medisch onderwijs mijn grote passie.’ Jessie wil eraan bijdragen dat alle artsen oog hebben voor maatschappelijke ontwikkelingen en dat ze het Lalondemodel in elk spreekkamercontact toepassen. ‘Daar is nog heel wat winst te behalen.’ Hoe ben je in je huidige baan terecht gekomen? ‘Als arts M&G was ik een aantal jaren hoofd van de afdeling JGZ en lid van het managementteam van de GG&GD Utrecht. Toen al was ik gastdocent bij het UMC Utrecht. In 2010 heb ik de overstap gemaakt naar onderwijs als opleider bij de NSPOH. Sinds september 2015 werk ik bij het UMC Groningen.’ Als lid van de staf van de afdeling Sociale Geneeskunde heeft Jessie een coördinerende functie bij de bachelor- en masteropleiding geneeskunde. ‘De onderwijservaring die ik bij de NSPOH heb opgedaan kan ik goed inzetten bij het UMCG. Hier heb ik ook de mogelijkheid gekregen om onderzoek te ontwikkelen naar onderwijs vanuit de Sociale Geneeskunde, iets wat ik heel erg graag wilde’. Wat is er zo bijzonder aan het onderwijs bij het UMC Groningen? De bacheloropleiding geneeskunde is in 2014 geheel vernieuwd en de masteropleiding gaat daarop aansluiten. ‘De vernieuwing betekent onder andere dat samen leren en van elkaar leren uitgangspunt is en dat we werken met de flipped classroom1. Dat betekent weinig colleges en veel zelf doen voor studenten, vaak in groepen, in zogenoemde Learning
>> vervolg van pagina 25
10. Creëer mogelijkheden om uitgebreider keuzecoschappen te lopen in de JGZ voor deze potentiële collega’s van de toekomst. Vaak ambiëren coassistenten niet een baan in ons vak, toch is de tijd dat ze bij ons coschap lopen onderdeel van hun professionele vorming. Ik ben er van overtuigd dat er regelmatig gesprekken zijn in onze spreek-
Communities. Het onderwijs wordt op een heel andere manier dan voorheen aangeboden. Dat vraagt nogal wat van alle medische disciplines. Het is reuze interessant en inspirerend om deel te mogen uitmaken van deze ontwikkeling. En het biedt veel mogelijkheden voor onderzoek van onderwijs’. Wat moet ik me voorstellen bij onderzoek doen naar onderwijs? ‘Onderzoek naar medisch onderwijs gaat over vragen als: Welk effect heeft feedback en reflectie op competentieontwikkeling? Of: hoe kun je vaststellen dat studenten of artsen in opleiding bepaalde competenties hebben verworven? Om hier onderzoeksvoorstellen voor te schrijven ben ik me aan het verdiepen in de structuur van het curriculum, in visies op leren en instructie, in het ontwerpen van onderwijs en in thema’s als zelfgereguleerd leren.’ In de kerstvakantie las Jessie een boek van zevenhonderd bladzijden over deze onderwerpen. ‘Dan bemerk ik weer hoe gepassioneerd ik erover ben!’ Kun je iets zeggen over competenties van jeugdartsen om onderzoek te doen? ‘Ik vind het belangrijk dat jeugdartsen en artsen M&G zelf onderzoek kunnen uitvoeren. Artsen M&G zijn daar ook voor opgeleid. Wat ik zo mogelijk nog belangrijker vind dan zelf onderzoek doen, is dat jeugdartsen een kritische geest hebben en die ook laten zien. Dat is voor mij de essentie van academisering van het vak en van een geacademiseerde JGZ. Niet varen op routine, maar jezelf continu vragen stellen, kritisch zijn, je vakliteratuur bijhouden, richtlijnen beoordelen en ontwikkelen, onderzoeksvoorstellen refereren, met collega’s discussiëren over de juiste aanpak van een vraagstuk. Expert opinion is de eerste stap op weg naar het genereren van wetenschappelijke kennis en evidence. In de opleiding M&G ontwikkel je
LITERATUUR C.M.Greijn, J.v.der Gulden: Hoe kijken jonge artsen die bedrijfsarts of verzekeringsarts willen worden terug op het onderwijs over sociale geneeskunde? In TSJ 93, 2015, 261 P.L.P.Brand, P.M.Boendermaker: Feedback geven: een cruciale vaardigheid in de medische opleiding. In: NTVG 2009; 153:B141 A.W.Chickering, Z.F.Gamson: Seven Principles for good practice in undergraduate education. 1987 CanMeds, http://www.royalcollege.ca/portal/page/portal/rc/canmeds/framework zie KNMG CanMEDs rollen http://www.medischevervolgopleidingen.nl/ rubrieken/algemene-competenties-canbetter/canmeds-competenties/ Position Paper Jeugdartsen: De Jeugd gezond houden 2015 OVER DE AUTEUR Janneke Muyselaar-Jellema, arts maatschappij en gezondheid, profiel JGZ is coördinator van het coschap sociale geneeskunde in het LUMC en tevens werkzaam in de kinderrevalidatie. E-mail: J.Z.Muyselaar-Jellema@lumc.nl Met dank aan Nathalie Leeuwenburgh en Hester de Jong voor hun toevoegingen en kritische blik bij het totstandkomen van dit artikel.
PRAKTIJK
9. Laat coassistenten altijd kennismaken met de professionaliteit van ons vak en beroepsgroep: de Toolbox Basispakket van het NCJ en de e-learning van de JGZacademie. Neem hem mee als je zelf een bijscholing volgt. Coassistenten kunnen vaak zonder kosten als introducé deelnemen.
kamer en kinderen of ouders waar de coassistent later nog aan zal denken. Zij nemen het mee in hun verdere professionele carrière.
deze competenties, in de werkpraktijk ga je daarmee verder en laat je die competentie zien aan je organisatie. Dan ontstaat een stimulerende lerende werkomgeving, waar het vanzelfsprekend wordt dat jeugdartsen op alle taken waar ze voor zijn opgeleid, worden ingezet en onderzoek gaan doen. In zo’n werkomgeving wil iedereen toch werken?’ Zijn er kansen voor jeugdartsen om onderzoek te doen? ‘Zeker. De literatuurstudie in de opleiding tot jeugdarts (1e fase) is een start. Een goede volgende stap is het wetenschappelijk onderzoek dat aio’s M&G in de 2e fase doen. Je kunt met dergelijk onderzoek laten zien wat de meerwaarde ervan is voor je organisatie en voor de volksgezondheid. Wil je echt als onderzoeker verder of als je wilt promoveren, dan zou ik met een academische werkplaats of universiteit gaan praten. Alle signalen staan voor de JGZ op groen. De JGZ wordt belangrijk gevonden door VWS, door ZonMw en gemeenten. Praktijkorganisaties hebben vaak al goede contacten met universiteiten. Al deze partijen én jeugdartsen moeten een gezamenlijke inspanning leveren om te onderzoeken hoe het academische werkklimaat in de JGZ verder versterkt kan worden. Daar begint het mee volgens mij. En met lef, om met Ben Rensen te spreken, die dit als jeugdarts én voortrekker in de strijd tegen kindermishandeling dagelijks liet zien!’
OVER DE AUTEUR: E-mailadres Jessie Hermans: a.j.m.hermans@umcg.nl VOETNOOT: 1 https://www.kennisnet.nl/fileadmin/kennisnet/leren_ict/flipping_the_classroom/bijlagen/Infographic_Flipping_the_Classroom.pdf https://en.wikipedia.org/wiki/Flipped_classroom
WETENSCHAP
kundige, kinderfysiotherapeut, logopedist, orthopedagoog of leerkracht. Ook een voorlichtingsavond van Gezondheidsbevordering is leuk en leerzaam. En laat de coassistent indien mogelijk aanwezig zijn bij een multidisciplinaire bespreking. Formuleer altijd een gerichte opdracht waardoor de coassistent actief betrokken is.
27
Zeldzame aandoeningen: kennen, kunnen en doen! Zeldzame aandoeningen zijn alledaags. Het lijkt met elkaar in tegenspraak; toch heeft ook de jeugdarts vaker met zeldzame aandoeningen te maken dan je in eerste instantie zou denken. Dit artikel beschrijft waarom dat zo is en hoe de jeugdarts een rol in de zorg voor kinderen met een zeldzame aandoening kan (blijven) nemen.
JEUGDARTSEN EN ZELDZAME AANDOENINGEN Om de zorg voor mensen met een zeldzame aandoening te verbeteren is in 2013 het Nationaal Plan Zeldzame Aandoeningen gelanceerd (www.npzz.nl). Doel is de landelijke lopende initiatieven te stimuleren, met elkaar te verbinden en de voortgang van de initiatieven te monitoren. Ook jeugdartsen hebben in dit plan een rol.
VERENIGING
Om jeugdartsen een gezicht te geven binnen het werkterrein van zeldzame aandoeningen, maar ook om de problematiek van mensen met een zeldzame aandoening meer bekend te maken onder jeugdartsen (‘awareness’) en hun kennis over zeldzame aandoeningen te vergroten, is binnen de AJN een commissie met dit aandachtsgebied opgericht.
28
Sinds de oprichting van de Commissie Zorg voor Zeldzaam in december 2014 zijn inmiddels tien (voormalig) jeugdartsen actief. Het afgelopen jaar heeft de commissie plannen gemaakt en
Commissie Zorg voor Zeldzaam: Achterste rij- v.l.n.r.: Dagmar Burggraaf, Berna Heijink, Sigrid Hendriks, Marianne Wassing. Voor v.l.n.r.: Anneke Ligtenstein, Marina van Silfhout, Anneke Kesler. Op de foto ontbreken Marianne Nijnuis, Saapke Quaak en Henrike ter Horst (AJN-bestuur)
activiteiten ondernomen om aan de genoemde doelen te werken. Om een aantal te noemen: – Vertegenwoordiging van de AJN in het afstemmingsoverleg van het NPZZ; – Vertegenwoordiging in het Platform Kwaliteitsverbetering Eerstelijnszorg Zeldzame Aandoeningen; – Advisering namens de AJN bij een project dat tot doel heeft vroegsignalering te verbeteren; – Aanlevering nieuwsberichten op de website over onderwerpen op het gebied van zeldzaam die interessant zijn voor de jeugdarts. – Binnenkort hopen we scholing voor jeugdartsen te kunnen aankondigen
Door: Sigrid Hendriks
KENNEN Jeugdartsen weten meer over zeldzame aandoeningen dan ze denken. Tijdens de opleiding tot (jeugd)arts komen verschillende zeldzame aandoeningen aan de orde. Bijvoorbeeld: Neurofibromatose type 1, Syndroom van Noonan, Tubereuze Sclerose Complex of aangeboren schedelafwijkingen. Het is alleen ondoenlijk voor (jeugd-)artsen om alle ruim zevenduizend aandoeningen te kennen en te herkennen. Hoewel deze aandoeningen onderling verschillen, hebben ze door hun zeldzaamheid ook proble-
matiek gemeenschappelijk, bijvoorbeeld problemen bij de vroegsignalering. Van de meeste zeldzame aandoeningen komen er per aandoening in Nederland slechts tien tot vijftien of soms nog minder nieuwe patiënten per jaar bij. Nederland telt in totaal bijna één miljoen mensen die een zeldzame aandoening hebben. Als we naar gemeenschappelijke problematiek kijken dan komen zeldzame aandoeningen dus in de dagelijkse praktijk wel vaak voor.
KUNNEN De rol van de jeugdarts is groter dan we ons wellicht realiseren. Veel zeldzame aandoeningen zijn aangeboren en circa tachtig procent daarvan is erfelijk. Vroege diagnostiek is daarom van belang. In het vaak langdurige traject dat tot het stellen van de diagnose leidt, kunnen juist de alertheid van de jeugdarts en diens verwijsmogelijkheden een belangrijke bijdrage leveren aan het totstandkomen van vroege diagnostiek. Immers, diagnostiek in een vroeg stadium voorkomt de vaak onnodig verrichte diagnostische onderzoeken en de soms onterecht ingestelde behandelingen, terwijl de tijdige juiste behandeling verdere gezondheidsschade kan voorkomen of op zijn minst kan beperken. En niet te vergeten: vroege diagnostiek kan ook de lange onzekerheid beperken waarin de ouders en het patiëntje vrijwel altijd verkeren. Ook in het verdere beloop kan een jeugdarts ondersteuning bieden onder andere door een schakel te zijn tussen school/maatschappij en de medische zorgverlening (kinderartsen), bij deze
DOEN Het is belangrijk dat jeugdartsen die rol nemen en hun expertise op het gebied van zeldzame aandoeningen vergroten. De commissie Zorg voor Zeldzaam werkt daarom aan de mogelijkheid van
– Smith’s Recognisable Patterns of Human Malformation is een aanrader voor de bibliotheek van iedere JGZinstelling. – Laagdrempelig overleggen met een kinderarts (met expertise van EAA) of een klinisch geneticus. – De sociale kaart op dit terrein inventariseren in uw werkgebied.
‘Nederland telt in totaal bijna één miljoen mensen die een zeldzame aandoening hebben.’ nascholing over deze onderwerpen, geïnspireerd op een nascholingstour van de kinderartsen over erfelijke en aangeboren aandoeningen (EAA) dit afgelopen najaar op twaalf locaties. In de loop van 2016 worden deze plannen concreet. Houd daarom de AJN-agenda en de regiobijeenkomsten in de gaten! Wat kunt u zelf doen om je expertise op dit gebied te vergroten? – Uzelf verder bekwamen in dysmorfologie: beschrijf wat u ziet (oefen met foto’s), gebruik de ‘‘MALL-test” (zie kader).
– Gebruikmaken van nuttige websites als www.zichtopzeldzaam.nl, www. orphanet.com, diagnosezoekmachines als FindZebra.com. – Gebruikmaken van informatiebrochures voor de huisarts, die ook informatief zijn voor jeugdartsen (zie www. zichtopzeldzaam.nl). – Ouders van kinderen met een ontwikkelingsachterstand en/of syndroom waarvoor geen diagnose is gevonden attenderen op de website www.ziekteonbekend.nl.
DE MALL-TEST The MALL-test (Robin NH. 2011. The mall test (or fun with a dysmorphologist). Am J Med Genet Part A 155: 2909–2909.) Het is moeilijk om ‘de kunst van het zien en beschrijven van dysmorfe kenmerken’ (dysmorfologie) aan te leren. Wie in een winkelcentrum loopt en winkelende families ziet en observeert, ontdekt dat iedereen wel één of meer ‘minor’ dysmorfe kenmerken heeft. Soms zijn kenmerken bij de kinderen te herleiden tot de (beide) ouders. Door bij een opvallend uiterlijk deze bijzonderheden bewust en systematisch te beschrijven, kan men veelal een diversiteit aan kenmerken ontdekken. Het is uiteindelijk de context die bepaalt of de dysmorfe kenmerken onderdeel zijn van een (zeldzaam) syndroom. Juist als mensen opvallen in een algemene populatie is het belangrijk wat opvalt te benoemen. Vraag uzelf daarom af: Zou deze persoon mij opvallen in het winkelcentrum en waarom?
VERENIGING
veelal chronische (progressieve) aandoeningen.
29
E-learning: een terug- en vooruitblik Niet meer weg te denken uit onze moderne tijd: e-learning. Leren via de pc. Wat is e-learning, wat zijn de voor- en nadelen en bovenal: wat kan de jeugdarts ermee? Ulco Schuurmans laat er zijn licht op schijnen.
Door: Ulco Schuurmans
HOE WERKT E-LEARNING? Onder elektronisch leren (e-learning) valt een breed scala aan ICT-methoden om onze kennis en ervaring te verrijken.
de iPad is dit verder geëvolueerd tot complete iPad-(Steve Jobs-)scholen aan toe. Nog altijd vormt dit type e-learning een gewilde en effectieve vorm van kennisoverdracht. De komst van interactieve videodisks dateert ook al van de vorige eeuw. Hierop voortbordurend kwamen de educatieve videogames uit. Allemaal beproefde leermethoden gebaseerd op het echt beleven van de lesstof of situatie.
‘Als e-learning verkeerd wordt ingezet, kan het contraproductief werken.’ E-learning maakt dat de leerling niet meer strikt gebonden is aan de klassikale leeromgeving. De lesstof en het oefenen daarvan zijn naar eigen behoefte te benaderen, op elke plaats, gewenste tijd en (kennis)niveau. En herhalen kan zoveel je maar wilt. Er is keuze uit individuele trajecten of gezamenlijke (groeps-)sessies met medestudenten. Het scheelt flink in reistijd en locatiekosten. Je kunt zelf de e-learning tot je nemen of onder begeleiding van een docent op afstand. Het maken van online toetsen verschaft de accreditatie en/of een getuigschrift.
PRAKTIJK
NIET NIEUW
30
Met de komst van internet en e-mail werd het al snel mogelijk om als student met de docent te communiceren. Deze vorm van e-learning bestaat nog steeds en kent vele gebruikers. Echter, nu wel in vernieuwde jasjes zoals interactieve studiesites met beeldcontact (Skype, Facetime) en Facebook. Actieve docenten ontwikkelden al vlot lesprogramma’s voor de pc of Mac. Vaak grotendeels in tekstvorm met wat afbeeldingen of videoclips. Met de komst van
ICT IS GEEN ONDERWIJSKONING! Al snel ontstond de neiging om e-lear-
Ulco Schuurmans
ning via geavanceerde ICT tot een soort heilige onderwijsgraal te maken. Zonder e-learning en vergaande ICT geen school of onderwijsprogramma meer dat meetelt? Of alle boeken de deur uit? Nee. Vergeet niet dat technieken voor e-learning gewoon instrumenten zijn. Verkeerd ingezet kunnen zij zelfs contraproductief werken, bijvoorbeeld als leerlingen niet meer zelf onderzoeken of gewoon overnemen wat anderen al deden (Google learning). Het is niet de bedoeling dat de elektronische leermiddelen de eigen creativiteit afremmen of de studerende afleiden met teveel bijkomende activiteiten op het beeldscherm. Bij de juiste inzet van ICT krijgt de docent een set effectieve tools in huis. Maar het gaat mis bij leerlingen die naast
JGZ-COMPETENTIES VERGAREN Hoe leert de jeugdarts nu met behulp van e-learning? De online te volgen geaccrediteerde leersessies zijn redelijk populair. Bijvoorbeeld die van de KMG en de JGZ-Academie van het NCJ. Gewoon de ‘ingeblikte’ introtoetsen, leermodules en afsluitende kennistest volgen vanaf de pc of tablet. Het vooraf al gereed staan heeft wel al de beperking dat er meestal geen directe interactie met de docent(en) of medecursisten mogelijk is. Maar je kunt de sessies natuurlijk ook intern doen, door bijvoorbeeld veel voorkomende situaties voor nieuwe collega’s als e-learning sessies op het netwerk van de organisatie te zetten. Een stuk interactiever zijn de online sessies met deskundige panels. Het rendement is behoorlijk, doch er treden in de praktijk nogal eens problemen op. Op het werk blijken netwerksystemen te vaak niet berekend op onderwijssessies. Te traag, te veel afgeschermd, en geen geluid of bewegende filmpjes. Thuis werkt het vaak een stuk beter! Corporatief of via social media van elkaar leren vormt een belangrijke stroming bij het opdoen van kennis en competenties. Het via blogs, LinkedIn, Facebook, online groepssessies en webfora leren is al gemeengoed. Dat kan per specialisatie, gebruikersgroep of meer algemeen. TED is zo’n voorbeeld waarbij
een scala van interessante onderwerpen en van een behoorlijk niveau door sprekers via YouTube te zien zijn. En als we het toch over YouTube en Vimeo hebben: daar valt een ware schat aan tutorials over allerlei onderwerpen te vinden. Wel het kaf van het koren scheiden! Gaming vormt een interessante educatieve variant. ICT doet daar nog een dimensie bij. Fraaie visualisaties en het uitdagen om mislukkingen te overwinnen. Met de aantrekkelijk gevisualiseerde scores en gestelde doelen ontstaat er zelfs een soort educatieve Quantified Self. Bij de JGZ gaat het hierbij om trainingen waarin je bijvoorbeeld een gesprek op het consultatiebureau, het werken in een wijkteam of het beleid maken met een gemeenteambtenaar kunt oefenen.
VIRTUAL EN AUGMENTED E-LEARNING De nieuwste trend van e-learning is die via Virtual (beelden door de computer ontworpen) en Augmented (bestaande beelden) Reality met een 360-gradenervaring (= beeld rondom). Zet een bijpassende VR-/AR-bril op, start de leerapp en het kan beginnen. Als student betreedt u een realistische ervaringswereld die u zelf in alle richtingen kunt verkennen en interacties naar keuze kunt aangaan. Het is bijvoorbeeld een ervaring om in de belevingswereld van een ADHD- of autistisch kind te kunnen treden, zelf te ondervinden wat taal-/kennisbarrières betekenen, processen als transities te kunnen analyseren, Big Data te vertalen naar interventies en ziekteprocessen te begrijpen. Ook is het mogelijk om uw gedrag en respons op bepaalde situaties te leren verbeteren. Dat maakt dit soort applicaties interessant voor vele toepassingen. Samenvattend biedt e-learning vele geschikte ICT-tools om de competenties en kennis van de jeugdarts te verbeteren. Doe er u voordeel mee! Let daarbij
goed op de vorm van e-learning en de bijgaande coaching. Dat is maatwerk. Als dat niet met u matcht, daalt het rendement.
MEER LEZEN: Ulco Schuurmans publiceert ook blogs op www.artsenjgz.nl. De linkjes naar deze blogs komen regelmatig voorbij op @jeugdartsen (Twitter) en op www.facebook.com/jeugdartsennederland.
E-LEARNING: WAT VINDT DE JEUGDARTS? Eleonora de Nennie, jeugdarts bij GGD Amsterdam, maakte als aandachtsfunctionaris kindermishandeling gebruik van het aanbod van the next page-site, nu Augeo. nl, en dit is haar goed bevallen: ‘Informatie opdoen op een voor mij geschikt moment, in mijn eigen tempo en sterk gericht op mijn eigen, specifieke scholingsvraag,’ somt ze als voordelen op. ‘Maar’, stelt ze, ‘e-learning vraagt wel discipline om ervoor te gaan zitten, het is redelijk vrijblijvend.’ De Nennie is desondanks overwegend positief: ‘Als de herregistratie actueler wordt voor mij, dan zal ik zeker weer gebruik maken van e-learning. Daarnaast vind ik een live-scholing ook nog altijd fijn, voor de interactieve en sociale aspecten.’ Collega en AJNbestuurslid Pim Jansen herkent dit. Pim kan bogen op veel ervaring met e-learning als gebruiker en maker (voor jouwggd.nl): ‘In een e-learning kun je naast tekst heel gemakkelijk in een video tonen hoe iets er in de praktijk uitziet. En je kunt de lezer vragen stellen en hem/haar zelfs daarop toetsen!’ PRAKTIJK
de lesstof ook chatten, de mail controleren, facebooken of ongemotiveerd tijdens de e-learning ook internetdata ophalen. De fysieke docent is en blijft een belangrijke factor om dit leerproces goed te structureren. De leerkracht is en blijft de coach van de leerling en stimuleert hem om deel te nemen aan een zo effectief mogelijk onderwijs! Vergeet ook niet dat de docent getraind dient te worden in het gebruik van educatieve ICT om de meerwaarde van e-learning eruit te halen.
31
N
IO S ijnAT ON
l R TI 1eEPARUC
PR ST IN
Met LGG With LGG®®
In sneltreinvaart richting het einde van koemelkallergie Eerste tussenstation - het verdwijnen van allergische verschijnselen √ Aangetoonde gemiddelde klinische werkzaamheid van 99% 1^ √ Snellere verdwijning van KMA-verschijnselen vergeleken met Nutramigen zonder LGG 2,3†
Richting eindbestemming All the existing benefits of Nutramigen LIPIL with the addition of a probiotic branded LGG®, for no extra cost. terug naar melkº en richting het einde van KMA √ De eHF waarvan klinisch is bewezen dat deze de tijd tot een terugkeer naar melkº verkort 4‡ First stop — symptom resolution √ Na 12 maanden gebruik kunnen 8 van de 10 zuigelingen koemelk verdragen 4,5 Proven to have an average efficacy of 99%1†
Faster resolution of CMA symptoms vs previous formulation2,3 √ Nutramigen LGG (caseïne hydrolysaat) mag nu volgens de nieuwe JGZ richtlijn ook voorgeschreven worden in de eerste lijn voor milde en matige KMA6 Final destination — oral tolerance to leave CMA behind √ Er is nagenoeg geen prijsverschil tussen Nutramigen LGG en wei hydrolysaten; 4‡ Thegoede only eHF clinically to accelerate to tolerance een reden om vanproven Nutramigen LGG uwtime eerste keuze te maken
Wereldwijd toonaangevend in de aanpak van KMA7
4‡
PR
ESTIMIL LIP EG
www.nutramigen.nl IL
IGEN PUR AMIGEN PURA M A A
NOINO MI M
® M w iet t L G GG® h LG
RAMIGEN UT N TRAMIGEN U N
2 2
M TRA IGEN NU TRAMIGEN 1 U 1 N
NUNUT TR R
8 out of 10 infants are tolerant to cow’s milk after 12 months of use The world's leading CMA formula5 Mocht u bij een zeer ernstige vorm van KMA niet uitkomen met Nutramigen LGG 1 of 2, kan Nutramigen PURAMINO™ een uitkomst bieden.
Een oplossing voor al uw KMA-behoeften A solution for all your CMA needs
® M w iett L G GG® h LG
Belangrijke mededeling: Borstvoeding is de beste voeding voor baby’s. Nutramigen LGG 1 & 2 en Nutramigen Puramino zijn dieetvoedingen voor medisch gebruik en moeten onder medisch toezicht worden gebruikt. ® Nutramigen withC LGG not recommended for Mpremature and immunocompromised infants unless directed and supervised by et al. J Pediatr 2010;156:397–401. 4. Canani RB et al. J Pediatr Referenties: 1. Dupont et al. Br Jis Nutr 2012;107:325–338. 2. Nermes et al. Clin Exp Allergy 2011;41:370–377. 3. Baldassarre ME 2013;163:771–777. 5. Canani RB et al. Jwww.nutramigen.co.uk Allergy Clin Immunol 2012;129:580–582 6. JGZ-richtlijn voedselovergevoeligheid, 2014 7. Mead Johnson Data on file, 2014. a healthcare professional.
Dit materiaal is uitsluitend bestemd voor zorgprofessionals.
01-2016
®
. Berekend aan de hand van gegevens over allergische reacties na orale voedselprovocatie met een eHF uit tabel 3 van Dupont C et al. 2012, vóór toevoeging van LGG Studied before the addition of LGG®. Calculated using data on allergic reactions after oral food challenge with an eHF from table 3 of Dupont C et al. 2012, as judged by the beoordeeld door de Voedingscommissie van de Franse Vereniging ‡ voor Kindergeneeskunde. †vs. Nutramigen LIPIL. ºOnder terug naar melk wordt hier verstaan het normale fysiologische Committee on Nutrition of the French Society‡Vergeleken of Paediatrics. eHF based on casein, riceLGG, hydrolysate, and amino acid formulas. CMA, milkop allergy; extensively proces waarin voeding een grote rol speelt. met vs eenancaseïnehydrolysaat zonder een sojasoy voeding, een rijsthydrolysaat en eencow’s voeding basis eHF, van aminozuren. ® hydrolysed formula; LGG , Lactobacillus rhamnosus GG. References: 1. Dupont C et al. Br J Nutr rhamnosus GG. 2012;107:325–338. 2. Nermes M et al. Clin Exp Allergy 2010;41:370–77. 3. KMA: Koemelkallergie; eHF: Intensief gehydrolyseerde voeding; LGG ®: Lactobacillus Baldassarre ME et al. Jvan Pediatr 4. Canani RB et al. J Pediatr 2013;163:771–777. 5. Data on file,Reserved. 2014. Trademark and copyright used under license. LGG ® en het *Gedeponeerd merk Mead2010;156:397–401. Johnson & Company, LLC. ©2016 Mead Johnson & Company, LLC. All Rights IMPORTANT NOTICE: Breastfeeding provides the best nutrition babies. *Trademark Mead Johnson Company, LLC. © 2015 & Company, LLC. All geregistreerde handelsmerken van Valio Ltd, Finland. for Mead Johnson Nutrition,ofWTC Toren H, 17e&verdieping, Zuidplein 142,Mead 1077 Johnson XV Amsterdam, Servicenummer: LGG ®-logo zijn ® 0800reserved. - 44 55 001 (tijdens kantooruren). is a registered trademark of Valio Ltd, Finland. This material is for healthcare professionals only. EU15.572/09–15. rights LGG
† ^Onderzocht
‘Maar ondanks dat kennen en kunnen, blijft het doen iets waar ik tegenop zie.’
Kennen, kunnen, doen - Column -
In de 23 jaar die ik als huisarts werkzaam was heb ik één keer, jaren geleden, een melding van vermoeden kindermishandeling gedaan. En dat verliep zowel voor het betroffen gezin als voor mij rampzalig. Voor de gezinsleden omdat zij erg ongelukkig waren toen ik mijn zorgen met hen besprak en daarna de vertrouwensarts op bezoek kwam. Voor mij omdat ik vol goede intenties, maar met weinig kennis en ervaring op dat gebied, de melding deed. Het vermoeden bleek ongegrond te zijn, en het betrokken gezin wilde nooit meer iets met mij te maken hebben.
om over die belemmeringen heen te stappen? In mijn geval speelt naast een zekere naïviteit en de neiging van iedereen het beste te (willen) denken, de emotie angst een belangrijke rol. In de eerste plaats de angst voor de boosheid van de ouder met wie je je vermoeden deelt. Plus de angst dat de relatie met het gezin in kwestie verstoord raakt, waardoor het wellicht helemaal niet meer mogelijk is hulp te verlenen. En dan herken ik nog de angst om fouten te maken die misschien wel tot een klacht bij het Medisch Tuchtcollege kunnen leiden. Gek genoeg denk ik daarbij eerder aan een melding die niet terecht blijkt te zijn dan aan een niet-gedane melding! Kennis over kindermishandeling en de procedures die in de meldcode zijn beschreven, maken de kans om fouten te maken minder groot. Maar het voeren van een gesprek over kindermishandeling met ouders, het hanteren van de emoties die daarbij naar voren komen en toch de onderlinge relatie behouden, is iets wat je al doende leert: door die gesprekken te oefenen, door ze samen met een collega te voeren, door mijn eigen veronderstellingen en belemmeringen tegen het licht te houden en door steeds weer feedback te vragen aan collega’s en de ouders zelf. Mijn goede voornemen voor 2016 is dan ook om dit samen met mij collega’s vooral te gaan DOEN!
‘H Het voeren van een gesprek over kindermishandeling met ouders is iets wat je al doende leert.’’ Inmiddels is mijn kennis over dit onderwerp flink toegenomen, mede door het doorwerken van het Medisch handboek kindermishandeling. Mijn ervaring sinds ik bij de JGZ werk helaas ook. Maar ondanks dat kennen en kunnen, blijft het doen iets waar ik tegenop zie. En dat herken ik zowel bij de huisartsen als bij de jeugdartsen om mij heen. Die belemmering is mijns inziens een belangrijke oorzaak van de onderdiagnostiek van kindermishandeling en verwaarlozing op dit moment. Wat maakt nu dat artsen er tegenop zien om signaleren en vermoeden van kindermishandeling bij ouders aan te kaarten? Is dat omdat kindermishandeling taboe is? Omdat het onderwerp misschien wel heel dicht bij onszelf komt? Omdat we de taal niet beheersen om het bespreekbaar te maken zonder te beschuldigen? Omdat we ons onvoldoende kunnen inleven in ouders die de mist ingaan of het gevoel hebben dat we zo weinig te bieden hebben? En hoe kunnen wij onszelf er toe zetten
Agaath Cornel-Muysken OVER DE AUTEUR: Agaath Cornel-Muysken is jeugdarts en huisarts.
@AgaathC
Oppepper komende JA!’s De zomer-JA! heeft als thema ‘Wat schrijft de jeugdarts?’. Hebt u inbreng? Laat het de redactie weten! En stuur uw kopij in vóór 23 maart a.s.
OPINIE
De najaars-JA! is gewijd aan de juridische aspecten van ons vak. We vullen ook deze JA! graag weer met uw ervaringen, vragen, dilemma’s en grote en kleine verhalen. De deadline is 15 juli a.s., maar laat al eerder van u horen via ja@artsenjgz.nl
33
We teach...
NIEUW
CYCLUS SAMENWERKEN IN HET WIJKTEAM - Ouders en vragen van nu, multiculturele samenleving en radicalisering, 20 april 2016, Utrecht - Eigen kracht in de wijk, 20 april 2016, Utrecht
NIEUW
GEHOORSCHADEPREVENTIE: HOE BESCHERM JE JONGEREN DIE GRAAG NAAR MUZIEK LUISTEREN? 24 mei 2016, Utrecht
TRAIN-DE-TRAINERWORKSHOP VOOR VISUSINSTRUCTEURS 26 mei 2016, Utrecht
INTRODUCTIECURSUS JEUGDGEZONDHEIDSZORG 0-18 - 2, 16 en 30 september, 14 oktober, 4 en 25 november 2016, Utrecht - 23 september, 7 en 28 oktober, 11 november, 2 en 16 december 2016, Noord Nederland
BELEIDSADVIEZEN SCHRIJVEN IN DE JGZ 3 oktober 2016, Utrecht NIEUW
TERUGKOMDAG VOOR DE VAN WIECHEN INSTRUCTEURS 5 oktober 2016, Utrecht
NIEUW
NIEUWE TAAK VOOR DE JEUGDARTS: INDICATIESTELLING 6 oktober 2016, Utrecht
NIEUW
DE JEUGDARTS ALS BEHANDELAAR 13 oktober 2016, Zwolle
NIEUW
CURSUS TOT GECERTIFICEERD INSTRUCTEUR VAN WIECHENONDERZOEK 2 en 16 november 2016 en 19 april 2017, Utrecht
...interesse?
Zie www.nspoh.nl voor toelatingseisen en informatie of bel 030 – 8100500
De NSPOH wil een waardevolle bijdrage leveren aan de verbetering van de volksgezondheid, de arbeidsomstandigheden en participatie in Nederland. Dit doen wij door professionals kwalitatief goed en vraaggestuurd op te leiden voor de hedendaagse praktijk van public en occupational health. Wij ontwikkelen en organiseren opleidingen, bij- en nascholing, in-company programma’s en symposia op academisch en post-hbo niveau.
34
Jeugdartsen en wijkteams - Column -
In bijna alle gemeenten zijn wijkteams actief, soms alleen voor jeugd, soms voor inwoners van alle leeftijden. Vaak als laagdrempelige voorziening, dan weer specifiek bedoeld voor toeleiding naar of indicatie van zwaardere zorg. Maar ze zijn er, een gegeven waar je als jeugdarts niet omheen kunt, waar je wat mee moet.
uitspraak dat je dé deskundige bent niet al te pretentieus? Ja, wij weten van gezondheid en armoede, maar zijn wij deskundig op het gebied van schuldsanering, het bevorderen van werkgelegenheid, werkelijke armoedebestrijding? Allemaal factoren die van grote invloed zijn op de kansen voor de jeugd en de gezinnen!
Maar hoezo ‘moeten’. En wat moeten ‘we’ dan? Jeugdartsen zijn al net zo divers als de wijkteams!
En je kunt wel denken dat je alle kinderen in een wijk kent, maar hoe waar is dat als je als jeugdarts 0-4 of 4-12 jaar werkt, of in stukjes van verschillende wijken? Alleen als we echt wijkgericht van –9 maanden tot 18 jaar gaan werken, leren we die wijk en de mensen die er wonen echt kennen! Stimuleer of belaag desnoods je management en de jeugdverpleegkundigen. Pak de kans om als deel van een wijk te gaan functioneren.
Allereerst zijn er de jeugdartsen en jeugdverpleegkundigen die al een positie in ‘hun’ wijk verworven hebben. Zij vinden ook
‘Wijkteams zijn er. Je kunt daar als jeugdarts niet omheen, je moet er wat mee.’
Juist als jeugdarts moet je goed weten wat je weet en kunt. En zeker wat niet! Waartoe je bevoegd bent en waartoe je je bekwaam voelt. Hoe je prioriteiten stelt in je werk, zowel individueel als wijkgericht. En vooral: hoe je mensen mee kunt krijgen, niet alleen jongeren en ouders, maar ook leden van een wijkteam. Ook zij zijn zoekend. Als je samen bedenkt wat je zoekt, kun je zoveel meer vinden. Dan zorg je samen voor de jeugd en gezinnen in de wijk en het
snel hun plek naast of in het wijkteam. En kunnen vanuit die positie, met kennis en inzicht, goede input leveren. Zij worden gewaardeerd om hun meerwaarde en dragen bij aan het welzijn van de wijk. Veel jeugdartsen zijn nog zoekend. Zoeken gaat beter als je weet waar je naar zoekt. Als ik om me heen kijk en de verhalen van collega’s hoor, dan lijkt het soms of we vooral met mopperen bezig zijn. Opmerkingen als: ‘voor welke wet zit ik hier eigenlijk te werken?’; ‘hoe kunnen ze mij niet vragen terwijl ik toch dé deskundige ben?’; ‘hoe kunnen ze mij niet betrekken, terwijl ik alle kinderen in de wijk ken?’ getuigen niet van groot professioneel reflectie- en relativeringsvermogen.
‘Juist als jeugdarts moet je goed weten wat je weet en kunt. En zeker wat niet!’
Want je bent toch jeugdarts, voor invulling van de publieke gezondheidszorg, voor alle kinderen en gezinnen, met aandacht voor diegenen die extra risico lopen? Dan is toch niet de wet van waaruit je werkt bepalend, maar de vraag hoe jouw inzet kan bijdragen aan betere kansen voor die kinderen en gezinnen? Conform het landelijk professioneel kader jeugdgezondheidszorg?
versterken van de eigen kracht. Ieder vanuit eigen deskundigheid en menselijkheid. Samen kom je verder. Ik wens alle jeugdartsen een constructieve zoektocht. En alle inwoners van je wijk betere kansen. It takes the community to raise the children!!
Anja.
OPINIE
Of je bent als jeugdarts dan wel deskundig op het gebied van de preventieve gezondheid(szorg) voor jeugdigen, is echter de
35
Voeding in de Jeugdgezondheidszorg door Hero Nederland
Voeding is hip. De gemiddelde consument is zich meer dan ooit bewust van de samenstelling en gezondheidsaspecten van zijn voeding. Voedingsgoeroes en -bloggers schieten als paddenstoelen uit de grond. Waar we enkele jaren geleden aan de exotische granen en zaden moesten, lijkt het tij nu gekeerd en verschuift de trend weer naar een meer ambachtelijk en puur (minder bewerkt) voedingspatroon. We willen weten wat er in onze voeding zit en waar het vandaan komt. De Jeugdgezondheidszorg volgt de gezondheid van kinderen gedurende de eerste levensjaren, een belangrijke periode waarin eetpatronen aangeleerd worden. Dit maakt dat de JGZ een belangrijk aanspreekpunt is voor ouders. Dit biedt kansen om ongezonde leefgewoonten al in een vroeg stadium te signaleren en in te grijpen nog vóórdat er problemen ontstaan. Voor de gezondheidsprofessional ligt er dus een uitdaging om, in het doolhof van berichten en adviezen, een genuanceerd en evidence-based advies te geven. De Gezondheidsraad en het Voedingscentrum helpen hierin gelukkig, door gedegen wetenschappelijke inzichten om te zetten in praktische voedingsadviezen, zoals in de recent verschenen ‘Richtlijnen goede voeding 2015’. En zelfs de voedingswetenschap is soms weerbarstig. Ondanks dat sommige adviezen voor iedereen gelden, is het belangrijk om voedingsadviezen ook af te stemmen op de persoonlijke situatie, om de kans te vergroten dat de adviezen ook daadwerkelijk opgevolgd worden. Daarnaast gelden soms verschillende adviezen voor verschillende leeftijdsgroepen, wat het ook niet makkelijker maakt.
VET BELANGRIJK
MARKTVISIE
Neem bijvoorbeeld de consumptie van vet. Vet, met name verzadigd vet heeft bij volwassenen vaak een negatieve associatie. Toch hebben we vetten hard nodig. Met name zuigelingen en jonge kinderen hebben een relatief hoge behoefte aan vet (zie grafiek) . Dit wordt geïllustreerd door de samenstelling van moedermelk, waarin 50% van de energie geleverd wordt door vet. Vetten zijn een bestanddeel van lichaamscellen en ook de hersenen bestaan voor een aanzienlijk deel uit vet. De inname van voldoende vetten is belangrijk voor een goede groei en (hersen) ontwikkeling. Naast de inname van voldoende vet is de kwaliteit (het type) vet van belang. Ieder(e) vet of olie heeft een unieke samenstelling en structuur. De samenstelling en structuur van plantaardig vet is anders dan die van vet met een dierlijke oorsprong, zoals het vet in melk
36
(melkvet). Melkvet bevat naast vet ook andere stoffen zoals eiwitten, fosfolipiden en cholesterol. Juist zuigelingen lijken baat te hebben bij de specifieke samenstelling van melkvet. Ondanks zijn slechte reputatie, lijkt de inname van cholesterol via moedermelk een belangrijke rol te spelen bij de programmering van het lange termijn cholesterolmetabolisme van zuigelingen. In praktijk zien we dat ook de daadwerkelijke inname van kinderen op sommige vlakken afwijkt van die van volwassenen. Beide eten te weinig groente- en fruit maar er zijn ook verschillen. De meest recente Voedsel Consumptie Peiling (VCP) onder jonge kinderen laat zien dat de inname van vetten aan de ondergrens van de aanbeveling ligt. Onder 1-3 jarigen is de gemiddelde inname van vet ongeveer 29 procent van de totale energie-inname, terwijl 25-40 energieprocent aanbevolen wordt. Wellicht is dit veroorzaakt door de negatieve aandacht die vet een tijd kreeg, waardoor kinderen hun brood niet meer besmeren en de halfvolle zuivel is ingewisseld voor een magere of vetvrije variant. En hebben de berichten over metalen in vette vis ervoor gezorgd dat we geen (of nauwelijks) vis meer eten. Dat ook de industrie een rol speelt bij het stimuleren van gezond en gevarieerd eetgedrag, daar zijn we ons bij Hero van bewust. De samenstelling van onze flesvoeding is gebaseerd op jarenlang onderzoek. Op basis van de laatste inzichten voegen wij melkvet toe aan onze flesvoedingen Nutrasense® Standaard en Nutrasense® Comfort+.
SCHOLING
MARKTVISIE
Naast het feit dat we kritisch kijken naar de samenstelling van onze producten, willen we ook bijdragen aan de kennisontwikkeling over voeding bij gezondheidsprofessionals. Dit jaar organiseren we voor de JGZ op verschillende plaatsen in het land scholingen over voeding voor jonge kinderen. Kinderdietistes Carlijn van Ophuizen en Nienke Wierdsma lichten toe hoe zij beoordelen wat een goede voeding voor jonge kinderen is en wat de rol van vetten hierin is. Kinderartsen Marc Benninga en Gieneke Gonera laten zien welke rol voeding speelt binnen een paar veel voorkomende ziektebeelden bij jonge kinderen. Tot slot geven we vanuit Hero een update over de nieuwste onderzoeksresultaten op het gebied van vetten in flesvoeding. Meer informatie over deze scholing is te vinden op www.heromedisch.nl/nascholing/vet-goed.
37
Waar was de JGZ? In de Volkskrant van 11 december 2015 stond een interview met Iris de Groot, een jonge vrouw die opgroeide als kind van een alleenstaande moeder met een licht verstandelijke beperking. Zij publiceerde haar ervaringen in Mamma?, een stripboek. Het gaat erover hoe niemand naar haar als kind omkeek en hoe familie en omstanders zich afwendden. Het interview en het boek schetsen een onthutsend en schrijnend verhaal over een kind dat basale zorg en aandacht ontbeerde, ook die van professionals. Els Jonker en Henrique Sachse reflecteren samen.
Een tweegesprek over ouders met een licht verstandelijke beperking Door: Els Jonker en Henrique Sachse Els: In het boek gaat het onder andere over gebrek aan hygiene, de klitten in het haar, de geur van kattenpis. Waar was de jeugdarts? Die moet die verwaarlozing toch hebben gezien? Ik denk terug aan mijn eigen spreekkamer. Wanneer wordt (een beetje) vies verwaarlozing? En dan hebben we het over zichten ruikbare verwaarlozing. Maar hoe zit het met onzichtbare zaken? Hebben wij weet van de schaamte en sociale uitsluiting die Iris beschrijft? Zijn die voor de JGZ reden tot handelen? Ook ik keek soms liever weg keek en liet daarmee ‘mijn‘ Irissen in de steek. Waarom? Omdat ik hoopte dat het wel meeviel? Omdat we als team geen oplossing wisten? Omdat ik bang was dat ouders niet meewerkten? Omdat er niet al eerder was ingegrepen, dus waarom zou ik moeten ingrijpen? Hoopte ik dat er, ondanks de signalen van verwaarlozing, sprake was van liefdevolle zorg? En wat als ik de optie van ‘LVB-ouders’ had overwogen?
‘Ik denk dat er nog te vaak wordt weggekeken.’
OPINIE
Henrique: Je hebt wel gelijk. Ik denk dat er nog te vaak wordt weggekeken. In het veld is niet voldoende kennis en kunde aanwezig. Professionals, zoals verloskundigen, kraamverzorgenden, JGZ-ers, leerkrachten, artsen, beleidsmakers en politici dragen verantwoordelijkheid voor dat zien, dat handelen en erkennen van de kwetsbaarheid van deze groep kinderen en ouders. Sommige LVB-ouders zijn verbaal sterker, ze vallen niet op in onze spreekkamer. Daarom is en blijft een huisbezoek zo belangrijk! Een gezond wezen vervuilt zijn eigen nest niet! Diagnostiek is voor jeugdartsen en andere hulpverleners moeilijk toegankelijk en te weinig beschikbaar. En áls dan duidelijk is dat iemand een verstandelijke beperking heeft, hebben we te maken met de dominante maatschappelijke norm van “zelf
38
doen, geen bemoeienis van een ander”. Eigen kracht dus, een politiek mantra. Maar juist deze groep heeft die eigen kracht niet, die heeft steun nodig van familie en hulp van professionals, vaak levenslang. Die steun en hulp moeten het liefst zo eenvoudig mogelijk zijn en worden gegeven voordat het uit de hand loopt. Maar daarvoor moet het probleem eerst gezien worden! Els: Het is eigenlijk vreemd dat ik LVB niet altijd als optie overweeg. Het zou het makkelijker maken om verwaarlozing te begrijpen. En om mededogen te voelen voor verwaarlozende ouders, zonder de ernst van de verwaarlozing voor het kind uit het oog te verliezen. Of geraken we dan in een andere machteloosheid, die van: hoe bespreek je de optie van verstandelijke beperking met die ouder? Helpt de diagnose verstandelijke beperking mislukkende en kortstondige hulpverlening te voorkomen? Henrique: Het blijft een lastig onderwerp om met ouders te bespreken. Maar meestal voelt die ouder zelf ook wel dat het niet goed gaat. Op den duur zal openheid en “het beestje bij de naam noemen” leiden tot opluchting en besef dat steun en hulp nodig zijn. Tenminste, bij een deel van de groep. Er zijn verstandelijk beperkte ouders die geen hulp accepteren. Dat leidt uiteindelijk tot emotionele en/of pedagogische verwaarlozing, kindermishandeling dus. Dat moeten we beseffen. Mededogen is goed zolang het noodzakelijk handelen niet belemmert. Als ouders het niet op eigen kracht kunnen, moet tijdig en snel de juiste hulp ingezet worden, ook die van het informele netwerk. Soms betekent dat uithuisplaatsing. Vóórdat het helemaal uit de hand loopt en het kind uit schaamte in een sociaal isolement terecht komt. Iris doet ons beseffen dat de rol van de JGZ bij de gezinnen met verstandelijk beperkte ouders nog veel beter kan. Laten we de handschoen oppakken. Laten we er ook voor deze kwetsbare kinderen en ouders zijn!
TIPS VAN DE AUTEURS: - NJi heeft goede informatie op de site over de doelgroep LVB ouders - Blijf huisbezoeken! - Boek De Woonschool van Christel Jansen laat zien wat het betekent om op te groeien bij LVB ouders. www.christeljansen.nl/woonschool - www.luciekessens.nl/index.php/de-woonschool website van het meisje waarover Woonschool gaat, inclusie e-book - Mamma? van Iris de Groot is uitgegeven in eigen beheer, te bestellen via www.idegro.nl OVER DE AUTEURS Els Jonker is arts M&G, jeugdarts bij GGD NOG Henrique Sachse is arts M&G, vertrouwensarts bij Veilig Thuis
1E FASE OPLEIDING ARTS MAATSCHAPPIJEN GEZONDHEID 2016 Een basis voor een levenslang professioneel leren Wil jij een adequate bijdrage leveren aan het bevorderen van de gezondheid van de jeugd in jouw regio? Verwerf de competenties die je daarvoor nodig hebt in de opleiding jeugdarts KNMG bij TNO. Als je voor TNO kiest, kies je voor
3. het digitaal portfolio EPASS met o.a. een competentiemeting waaraan je kunt aflezen hoe je competentieontwikkeling verloopt tijdens de opleiding.
1. het volgen van het cursorische onderwijs in een jaargroep. Het leerrendement is groot door uitwisseling van kennis en praktijkervaringen. Je vergroot je netwerk in heel Nederland en je jaargroep biedt jou een steunende en veilige leeromgeving! 2. integratie van theorie en praktijk. Hierdoor word je goed voorbereid op de taken van de jeugdarts in het Basispakket JGZ waarbij veel aandacht is voor de sociaal-medische context.
STARTEN EN INSTROMEN! De opleiding start in april 2016 in Eindhoven en in september 2016 in Leiden. Naast deze startmomenten is het mogelijk om in bestaande groepen in te stromen: in Eindhoven in september 2016 (groep 2016 Eindhoven) en in Leiden in januari 2017 (groep 2016 Leiden). Onderwijssecretariaat T 088 866 62 70 W www.tno.nl/onderwijs E onderwijs@tno.nl
Spinnenwebdiagram, visualiseert competentieontwikkeling in EPASS ( Electronic portfolio and assessment Support System).
Voor meer info: https://www.tno.nl/media/6111/opleiding_jeugdarts_knmg_1e_fase.pdf
Rookvrij Opgroeien; het bespreken van meeroken binnen de JGZ Voorkom dat kinderen meeroken Meeroken door kinderen komt nog vaak voor. In 14% van de gezinnen met kinderen in de leeftijd 0 tot 4 jaar en in 24% van de gezinnen met kinderen in de leeftijd 4 t/m 18 jaar wordt er binnenshuis gerookt (TNS NIPO 2012). Dit betekent dat ruim 800.000 kinderen van 0 t/m 18 jaar niet in een rookvrij huis wonen. Het betreft hier met name kinderen uit gezinnen met een lage Sociaal Economische Status en kinderen van rokende ouders. Deze kinderen lopen hierdoor ernstige gezondheidsrisico’s. Voorlichting aan ouders is essentieel om te voorkomen dat kinderen meeroken. Als jeugdarts kunt u hier een belangrijke bijdrage aan leveren. Training voor jeugdartsen en -verpleegkundigen Het Nationaal Expertisecentrum Tabaksontmoediging (onderdeel van het Trimbos-instiuut) verzorgt (incompany-)trainingen voor jeugdartsen en -verpleegkundigen. Voorheen werden deze trainingen aangeboden door Stivoro. In de training Rookvrij Opgroeien krijgt u meer informatie over de schadelijke gevolgen van meeroken voor kinderen. Ook wordt er aandacht besteed aan hoe u tijdens het gesprek kunt aansluiten bij de ouders en wordt er geoefend met gesprekstechnieken (op basis van ' Motivational Interviewing') die de effectiviteit van uw gesprek kunnen vergroten. Accreditatie Jeugdartsen kunnen voor de training 4 accreditatiepunten krijgen via ABSG. Jeugdverpleegkundigen krijgen 4 accreditatiepunten via het kwaliteitsregister V&VN. Ondersteuningsmaterialen Om uw woorden tijdens het gesprek met ouders kracht bij te zetten, kunt u gebruikmaken van verschillende ondersteuningsmaterialen, zoals de publieksfolder Rookvrij Opgroeien, stickers, posters en een toonkaart. Meer info of aanmelden?
Wilt u meer informatie over de geaccrediteerde training Rookvrij Opgroeien? Stuur dan een email naar trainingsbureau@trimbos.nl. Voor het bestellen van materialen, kunt u kijken op www.trimbos.nl/ webwinkel.
39
Kennen, kunnen en doen: KOPP/KVO Door: Els Jonker Kinderen die opgroeien bij ouders met psychische problemen en/of een verslaving (KOPP/KVO) lopen een groot risico om zelf ook dergelijke problemen te ontwikkelen. In november 2007 sprak kinder- en jeugdpsychiater Lies Wenselaar over ‘Opgroeien met een psychisch zieke ouder’ op de landelijke AJN-dag over opgroeien met ziekte en zorg. Nu heeft zij haar jarenlange ervaring gebundeld in een praktisch handboek voor de hulpverlener en twee werkboeken voor ouders en kinderen. In vijfendertig hoofdstukken beschrijft de auteur werkelijk alle relevante invalshoeken van het thema. Ieder hoofdstuk begint met een samenvatting, waardoor de lezer kan inschatten of hij zich kan beperken tot die samenvatting of juist dit hoofdstuk uitgebreid wil bestuderen. De eerste hoofdstukken behandelen algemene aspecten als de cijfers over KOPP/KVO-kinderen in Nederland, hulpverlening, psychiatrie en ouderschap, risico’s voor het kind, emotionele kindermishandeling, risico- en beschermende factoren. Nadat kindsignalen per leeftijdsfase zijn beschreven, komen de diverse psychiatrische ziektebeelden aan bod, inclusief de impact op het ouderschap en het opgroeiende kind. In het laatste deel van het boek gaat alle aandacht naar hoe hulp te verlenen: vrijwillig of gedwongen, de gesprekken met ouders, met minderjarige en met volwassen KOPP/KVO-kinderen. Zelden heb ik zo’n volledig, uitgebalanceerd en praktisch boek over zo’n moeilijk onderwerp in handen gehad. De opzet en indeling maken het mogelijk vanuit verschillende invalshoeken informatie te vinden. Of je nu zoekt op basis van de leeftijd of symptomen van een kind, de problematiek van de ouder of de competentie van jou als hulpverlener om de
problematiek te bespreken: steeds is de gezochte informatie snel en overzichtelijk te vinden. Wenselaar schrijft prettig en illustreert vooral de hoofdstukken over ziektebeelden met aansprekende casuïstiek en anekdotes uit haar spreekkamer. Het boek is uiterst praktisch en overzichtelijk, geeft ook voor de jeugdarts zeer bruikbare handelingsadviezen en getuigt van de grote expertise van de auteur op dit terrein. Dit handboek, zeker in combinatie met de twee bijbehorende werkboeken, biedt de jeugdarts de mogelijkheid KENNIS en KUNDE over KOPP/KVO op te doen, de praktische tips en aandachtspunten zijn een steun in de rug om die hulpverlening te DOEN. Lies Wenselaar: Integrale hulpverlening aan ouders met psychiatrische en/of verslavingsproblemen en hun kinderen. Een praktisch handboek voor de hulpverlener. ISBN 9789036809344 Bohn Stafleu van Loghum, 2015. 227 blz. € 42,99 Werkboek voor kinderen en jongeren van ouders met psychiatrische en/of verslavingsproblemen. Op weg naar een betere toekomst. ISBN 9789036809900 Bohn, Stafleu van Loghum, 2015. 83 blz. € 24,99 Werkboek voor ouders met psychiatrische en/of verslavingsproblemen en hun kinderen. Verbeteren van de ouderrol. ISBN 9789036809887. Bohn, Stafleu van Loghum, 2015. 76 blz. € 24,99
Witte jassen in de school 1895 – 1965
PLATFORM
Door: Rianne Paalman
40
Onder invloed van veranderingen in de maatschappij worden van de jeugdarts steeds veranderende competenties gevraagd. Fedor den Beer onderzocht vanuit cultuurhistorisch perspectief de (veranderende) rol van de schoolarts van 1895 tot 1965. Witte jassen in de school geeft de jeugdarts van nu een kijkje in de keuken van onze voorgangers. Het is boeiend om te lezen over die veranderingen in de maatschappij van toen en over hoe artsen, politici en onderwijzers verschillend dachten over de invulling van het werk van de schoolarts. Het leerde mij ook dat ons vak ontwikkelingen ook nodig heeft.
F.H. de Beer: Witte jassen in de school; de schoolarts in Nederland, ca 1895 – 1965. Van Gorcum. 2008. 368 pagina’s. ISBN: 9789023244257. ACTIE: Verkrijgbaar via klantenservice@vangorcum.nl, prijs 10 euro, OP=OP (zie AJN-Nieuwsbrief december 2015)
Iedere keer inspirerend: ABCDag Door: Els Jonker
Eens per jaar, een cadeautje van de AJN aan haar actieve leden, iedere keer inspirerend: de ABCDag. Dit jaar in Utrecht in een oude school die nu als restaurant en werkervaringsplek dienst doet, the Colour Kitchen. Deze combinatie van idealisme en praktijk is als een metafoor voor waar wij als jeugdartsen, als AJN voor staan.
In de Workshop Kinderrechten onderzochten we hoe kennis over kinderrechten eraan bij kan dragen dat je er als jeugdarts ook echt STAAT. De veertien criteria van Kalverboer kunnen daarbij helpen, maar bedenk dat ook de jeugdartsen de verplichting hebben er alles aan te doen ouders en kind bij elkaar te houden!1
We begonnen met Personal Branding:
Ik ben.. Ik ben jeugdarts.. En ik sta voor…/Ik ga voor… om aan het eind van de dag vast te stellen
De Workshop ‘Hoe vang je een jeugdarts in een pakkende tekst’ leidde tot grote creativiteit met als resultaat fraaie ‘tegeltjes’ en een ode aan de jeugdarts. Het kan niet anders dan dat iedereen er volgend jaar zelf bij wil zijn. Dat kan: word ook actief!!
is zo leuk dat
rts is de weg
naar bete
r.
je nooit meer volwassen wilt worden!
ugd Laat de je verslaafd n raken aa id! gezondhe
Liever ee
n
Geen enkel kind is normaal,
jeugdarts
in de
een goede
wijk, dan
een
afkickcen
trum in de stad .
gezondheid wel.
NOOT: 1 Meer over kinderrechten op www.kinderrechten.nl, Kinderrechtenchecklist in JA! 35 en www.kinderrechtennu.nl
FOTO’S: Willemien Boland
VERENIGING
De jeugdarts
De jeugda
rts de jeugda Ode aan n de zorger va e b it le p Jij als zorg ondheids jeugdgez nzorg in de kete r e d in b r e Jij als v dividueel hter op in c a tw r o o Jij als p ef niveau en collecti ties, competen je l a t e m e Jij e preventi ner van d le r e v g r o bent de z
41
Zorgverlener, zie klachten niet over het hoofd! door Meda
Nicole Petrus is 33 jaar, arts, en woont in Amsterdam en heeft zich de afgelopen jaren bezig gehouden met onderzoek rondom koemelkallergie: een allergie die de afgelopen decade vaak lijkt voor te komen bij zuigelingen. Na haar studie geneeskunde aan de UVA rolde Nicole het onderzoek in: eerst werkte ze als arts-onderzoeker 9 maanden mee aan het EuroPrevall geboortecohort onderzoek, daarna onderzocht ze 15 maanden de longfunctie bij baby’s in Bern, Zwitserland. Vanaf januari 2010 startte ze haar promotietraject bij het EuroPrevall onderzoek in Nederland, dat ze vanaf de zomer van 2013 combineerde met een fulltime baan in de kliniek. “Koemelkallergie lijkt een van de meest voorkomende allergische ziekten op de jonge kinderleeftijd te zijn, maar hoe vaak KMA in Europa nou echt voorkwam dat was niet bekend.”
WAT HOUDT JE ONDERZOEK PRECIES IN?
MARKTVISIE
“In het onderzoek hebben we zwangere vrouwen gevraagd of ze mee wilden werken vanaf de geboorte van het kind tot een leeftijd van 2,5 jaar. Met jaarlijkse vragenlijsten hebben we in totaal 1.000 kinderen gevolgd. Kinderen met symptomen of klachten die zouden kunnen passen bij allergie, werden gevraagd voor verder onderzoek, waaronder een dubbelblinde voedsel provocatietest, huidpriktest, bloedtesten en genetisch onderzoek. Mijn onderzoek is onderdeel van het Europese EuroPrevall onderzoek. Een onderzoek dat in 9 landen werd verricht. Alle landen gebruikten hetzelfde protocol om voedselallergie vast te stellen. In alle landen werd koemelkallergie op dezelfde manier onderzocht, wat nog nooit in de wereld op zo’n grote schaal is gedaan. Daarnaast omvat het EuroPrevall onderzoek nog ander wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld het volgen van kinderen ouder dan 2,5 jaar, tot hun tiende levensjaar. Er wordt dan ook gekeken hoe het met de kinderen gaat en of de kinderen astma, allergische neus- en oogklachten, en andere voedselallergieën hebben ontwikkeld.
42
EN WAT ZIJN DE UITKOMSTEN? Vanuit het Europese verband is gebleken dat 0,74 procent van de kinderen een koemelkallergie had1, onder de groep die een reactie liet zien tot twee uur na de koemelk provocatietest. Ook bleek dat de meerderheid van de kinderen uiteindelijk over de allergie heen groeit: meer dan 50 procent heeft een jaar na vaststelling van de diagnose geen klachten meer. Als behandeling krijgen de kinderen een koemelkvrij dieet. In geval van moedermelk gevoede kinderen, zal de moeder een koemelkvrij-dieet moeten houden. In geval van kunstvoeding gevoede kinderen zal dit een intensief gehydrolyseerde zuigelingen kunstvoeding zijn of zuigelingen voeding op basis van vrije aminozuren. Normaal blijkt nog 10 procent van de zuigelingen allergisch te reageren op de koemelk epitopen in een intensief hydrolysaat voeding, echter in Nederland waren dat zelfs 50 procent2 van de zuigelingen met koemelkallergie.
WAAR ZIE JE JEZELF IN DE TOEKOMST VERDER IN WERKEN? Ik wil het liefst kinderarts worden, en ga daarom terug de kliniek in. Ik ben per januari in het Meander Medisch Centrum in Amersfoort gestart. Ik wil me nu graag breed oriënteren en ervaring opdoen in de gehele kindergeneeskunde. De Kindergeneeskunde is een heel divers en breed vakgebied en omvat kinderen van 0-18 jaar. Zo ben je soms bezig om een puber te behandelen en het andere moment word je de verloskamer ingeroepen, omdat je hulp gevraagd wordt bij een baby die geboren wordt. Ontzettend bijzonder! In Amersfoort krijg ik weer de kans het vak Kindergeneeskunde in de volle breedte uit te oefenen, daarna wil ik pas keuzes maken. Kinderallergologie blijft een heel bijzonder specialisme. Je kunt het zien, en herkennen. Maar subtiele klachten worden soms over het hoofd gezien en daarom moet je bij allergie altijd alert blijven. Daarom ook een tip voor alle artsen die kinderen zien: mocht u ook maar heel even denken aan koemelkallergie, onderzoek het dan. Kijk in de richtlijn ‘Koemelkallergie 2012’ hoe te handelen bij een verdenking op KMA en hoe de juiste diagnose te stellen is.”
MARKTVISIE
Noten: 1 Allergy. 2015 Aug;70(8):963-72. doi: 10.1111/all.12630 2 Eur J Pediatr. 2015 Jun;174(6):759-65. doi: 10.1007/s00431-014-2456-6
43
Richtlijnen, het moet wel haalbaar zijn! Door: Mascha Kamphuis
KENNIS EN KUNDE GEBUNDELD, HOE KRIJG IK HET VOOR (/.$$5"b Jeugdartsen moeten kennis hebben van een breed palet aan onderwerpen. Dit hoeft niet perse diepgravend te zijn. Er is veel kennis nodig van alles dat de groei, ontwikkeling en de sociale context van het kind aangaat. Het kind staat daarbij centraal, en de sociale context omvat het brede spectrum van invloed van ouderkenmerken tot wijkkenmerken en maatschappelijke ontwikkelingen. Naast medisch lichamelijke kennis, is ook kennis van de psychosociale aspecten zeer relevant. Veel meer dan in de klinische geneeskunde is daarbij kennis van het normale essentieel: wat is de spreiding van een zeker kenmerk? En welke afwegingen moet je maken voordat je verwijst? Het is één van de mooie uitdagingen van ons vak. Soms is sprake van alarmsignalen, bijvoorbeeld als een kind op de leeftijd van drie maanden een headlag vertoont. Verwijzen is dan meestal nodig. Maar veel vaker gaat het om wikken en wegen, om variaties van normaal, om een beetje afwijkend, om een beetje zorgelijk of tijdelijk at risk.
RICHTLIJNEN MOETEN HELPEN Voor een veelheid van onderwerpen bestaan richtlijnen, handreikingen en schema’s die aanbevelingen geven over hoe zoveel mogelijk evidence gebaseerd te handelen. Ze moeten je helpen om een professionele keuze te maken. Professionals ervaren ze soms als een keurslijf. Echter, zorgvuldig afwegen is altijd essentieel om ouder en kind niet onnodig en onterecht te verwijzen. Vertoont dat kindje met de headlag wellicht ook andere verschijnselen van hypotonie? Of is het kind duidelijk heel moe? Was er voorheen geen enkele twijfel over kracht en tonus, geeft de ouder aan dat dit thuis geen enkel probleem is? Afwijken van bestaande richtlijnen mag, sterker nog MOET soms zelfs. Richtlijnen moeten je helpen om competent te kunnen handelen. Dit past bij de competentie ‘medisch handelen’ (zie kader).
Behalve voorzitter van de AJN en uitvoerend jeugdarts, ben ik ook jarenlang richtlijnontwikkelaar bij TNO geweest. In die hoedanigheid heb ik het geluk gehad bij de totstandkoming van meerdere richtlijnen betrokken te zijn geweest. Het geeft inhoud aan het vak, maar heeft me ook veel geleerd over de interpretatie van wetenschap en de samenwerking met vele partners. Voor de diverse taken en rollen die ik heb gehad bij de richtlijnontwikkeling, en specifiek voor mijn verbindende rol bij de multidisciplinaire richtlijn niet-scrotale testis, heb ik in november 2015 de Flora-van-Laarprijs ontvangen. Een erkenning waarmee ik heel blij en waarop ik trots op ben.
‘Jeugdartsen moeten kennis hebben van een breed palet aan onderwerpen.’
RICHTLIJNEN OMVANGRIJK En toch, al jaren knaagt het! De ontwikkeling van een richtlijn kent vaak een zeer breed geformuleerde opdracht. Bij de uitvoering van die opdracht probeer ik altijd de praktijk van de JGZ zo nauw mogelijk te volgen. De richtlijnen moeten immers toepasbaar zijn door de JGZ! Dat het vakgebied zo breed is (van preventie tot interventie) maakt dat richtlijnen vaak omvangrijker zijn dan klinische richtlijnen. Tijdens onze contacten met ouders en kinderen hebben we te maken met een veelheid aan onderwerpen en thema’s. Dat maakt dat we bij elk contact kennis en kunde moeten hebben over al die onderwerpen en al de bijbehorende richtlijnen. Maar hoe krijgen we dat allemaal voor elkaar? Welke screenin-
VERENIGING
In richtlijnen worden de voor deze competentie gevraagde kennis en toepassingen gebundeld naar de laatste stand van de wetenschap. Een professional kan dat immers nooit allemaal zelf borgen. Sinds 1998 worden voor de JGZ landelijke richtlijnen ontwikkeld. De AJN vervult bij de ontwikkeling van deze landelijke richtlijnen een belangrijke inhoudelijke rol. Leden geven inhoudelijk commentaar op de inhoud en bruikbaarheid van de richtlijnen, mede via een praktijktest. Vervolgens autoriseert de AJN samen met de andere JGZ-beroepsgroepen (V&VN, NVDA) en de koepels (ActiZ en GGD GHOR) deze richtlijnen. Inmiddels zijn er dankzij de financiering van met name ZonMw 26 richtlijnen beschikbaar gekomen en er volgen de komende jaren nog drie tot vier per jaar.
45
gen moeten we in ieder geval aanbieden om de in de wet Publieke Gezondheid (PG) beschreven taken waar te maken? Welke anticiperende voorlichting mag niet ontbreken om ontwikkeling en veiligheid zo goed mogelijk te stimuleren? Welke interventie kunnen we ouders aanbieden? En hoe verhoudt dit alles zich tot waar ouders behoefte aan hebben? Het Landelijk Professioneel Kader (LPK) dat vanaf 2016 de landelijke Richtlijn Contactmomenten vervangt, biedt ruimte voor meer flexibiliteit in frequentie en inhoud van de contactmomenten. Het LPK wil de JGZ vooral laten aansluiten bij datgene waar de ouder of jeugdige behoefte aan heeft. Met behoud van de toepassing van de landelijke JGZ-richtlijnen. Deze flexibilisering, taakherschikking en wijzigingen van contactmomenten zijn al langere tijd gaande. Het roept bij mij vaak de vraag op wat we daadwerkelijk (kunnen) bieden als
Jeroen de Wilde reikt op 13 november 2015 aan Mascha Kamphuis de Flora van Laar-prijs uit.
Deel van de competentie medisch handelen. De specialist bezit adequate kennis en vaardigheid naar de stand van het vakgebied De specialist past het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal van het vakgebied goed toe en waar mogelijk evidencebased.
JGZ. Is het überhaupt wel haalbaar die taakstelling van de wet PG uit te voeren, daarbij alle aanbevelingen te volgen uit de diverse richtlijnen in combinatie met elkaar en die opdracht meer aan te sluiten bij de behoefte van ouders en kinderen zelf? Gestimuleerd door de Flora-van-Laarprijs ga ik op een deel van die vraag nader inzoomen. Samen met het NCJ en ondersteund door ZonMw gaan we de overstijgende implementeerbaarheid van de landelijke richtlijnen onderzoeken: is het haalbaar? Hierbij zullen we uiteraard de uitvoerende professionals consulteren. De vraag hoe haalbaar het toepassen van de richtlijnen is, wordt nog interessanter en uitdagender nu onderdelen van ons uitvoerend werk langs andere wegen aangeboden kunnen worden. Denk aan informatie en advies over voeding en zindelijkheid of e-healthtoepassingen als de GroeiApp en internetinterventies. Graag ga ik als onderzoeker, als uitvoerend jeugdarts en als voorzitter van de AJN met jullie in gesprek over deze haalbaarheid. En over al die andere vragen die we ons moeten stellen over de taken en uitvoering van de JGZ, ook in het licht van technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Want hoe competent je ook bent, het moet wel haalbaar zijn!
Hoezo kennen en kunnen? Gewoon doen!
18 maart 2016
VERENIGING
AJN
46
Congrescentrum Jaarbeurs, Utrecht Schouwburgzaal
Borstvoeding is de beste voeding voor zuigelingen
De oplossing voor spugen, krampjes en een moeizame ontlasting nieuw: hero baby nutrasense comfort + ®
Hero Baby heeft de receptuur van Hero Baby Comfort vernieuwd en de naam gewijzigd in Hero Baby Nutrasense® Comfort+. De nieuwe samenstelling bevat melkvet en extra bèta-palmitaat dat bijdraagt aan een goede darmwerking en zachte ontlasting. Het johannesbroodpitmeel is vervangen door voorgekookt johannesbroodpitmeel, zodat de voeding niet meer met heet water klaar gemaakt hoeft te worden. Hero Baby Nutrasense® Comfort+ is vanaf nu verkrijgbaar bij supermarkt en drogist en vervangt de huidige Hero Baby Comfort.
Nu in handige nieuwe verpakking Heromedisch.nl