3 minute read

De Betuwe in het rampjaar 1672

Next Article
Jezelf verwennen

Jezelf verwennen

De Betuwe was in de zeventiende eeuw al heel wat gewend, als het om oorlog ging. Vanaf 1572 waren er al regelmatig gevechten en plunderingen geweest. Maar wat het gebied in juni en juli 1672 overkwam overtrof alles en zou tot 1944 de grootste ramp zijn, die het gebied overkwam.

Op 7 april 1672 verklaarde de Franse koning Lodewijk XIV de oorlog aan de Verenigde Nederlanden. Met een leger van 110.000 man trok hij in de richting van Keulen en van daaraf volgde hij de Rijn naar de Nederlandse oostgrens. Prins Willem III van Oranje die in februari als amper 21-jarige het bevel over het Nederlandse leger had gekregen, kon daar amper 50.000 man tegenover stellen. Het plan van Willem III was om de Fransen tegen te houden aan de IJssel en aan de Neder-Rijn. Nu was het probleem, dat het water van de Neder-Rijn veel te ondiep was voor een echte verdediging. De splitsing van Waal en Neder-Rijn lag destijds nog bij Schenkenschans en hooguit 10% van het Rijnwater stroomde daar nog naar het noorden. Toen Lodewijks leger de Neder-Rijn bereikte, kon het op 12 juni dan ook simpelweg bij Lobith door de rivier waden. Toen dat leger eenmaal op de linkeroever was, werd een schipbrug gelegd en al op de eerste dag stroomden 6000 Fransen de Betuwe in. Vooral de dorpen in de Betuwe waren volkomen vogelvrij. Al op de eerste dag werden Elst en Valburg geplunderd.

Advertisement

Franse afbeelding van de overtocht bij Lobith op 12 juni 1672. Rijksmuseum Amsterdam

Het Franse leger splitste zich in tweeën. Eén deel trok naar het noordwesten richting Arnhem. Op die route lag het oude Kleefse stadje Huissen. Toen het terugtrekkende Nederlandse leger daar zijn toevlucht wilde nemen, hielden de Huissenaren de stadspoorten gesloten. Ze waren doodsbang voor een Franse aanval, want bij een gewelddadige inname van het zwakke stadje zou dit mogenlijk worden platgebrand. De schepen Bernhard Veeren werd naar de Franse generaal Turenne gestuurd en hij kreeg een sauvegarde (vrijgeleide). Huissen gaf zich gewonnen. De Fransen vielen nu Arnhem aan. Daarvandaan vertrok op 14 juni het leger van Willem III naar het westen. De Gelderse hoofdstad kon zonder al teveel problemen op 16 juni door de Fransen worden ingenomen.

Gezicht op Huissen in 1660. Historische Kring Huessen

De stad Nijmegen en het fort Knodsenburg, 1674. Gelders Archief

Een ander deel van het Franse leger ging richting Nijmegen. Aan de Betuwse kant lag het Nederlandse fort Knodsenburg. De bezetting daarvan stak al op 13 juni het dorp Lent in brand om vrij schootsveld te hebben. De volgende dag kwamen de Fransen. Zij plunderden alles wat ze onderweg tegenkwamen. Ook de honderden Betuwenaren die naar het westen vluchtten, werden letterlijk uitgekleed, als ze in Franse handen vielen. Turenne legerde zijn soldaten in de kelders van het afgebrande Lent. Twee dagen later gaf de bezetting van Knodsenburg zich gewonnen. Vanaf de Betuwse kant begonnen de Fransen Nijmegen te beschieten. Maar pas op 2 juli stak de vijand bij Gendt over en sloot Nijmegen ook aan de landkant in. Het moest op 9 juli capituleren.

In Tiel was inmiddels de paniek groot. Veel regenten vluchtten naar het westen. De anderen stuurden een afvaardiging naar Willem III, maar die was al verdwenen richting Holland.

Tiel als vesting in 1672. Collectie Emile Smit

Daarop kon ook Tiel niet meer dan een sauvegarde vragen. Buren en Culemborg volgden dit voorbeeld. Op 18 juni waren ook deze drie steden in Franse handen.

Inmiddels begonnen de Nederlanders ten westen van de Betuwe het land onder water te zetten. De boeren verzetten zich fel hiertegen. Ze staakten hun verzet pas, toen de doodstraf dreigde. De inundatie had succes. Het laatste wat de Fransen veroverden, waren de schansen Voorn en Sint-Andries. Een aanval op Gorinchem, waarheen de Nederlanders zich hadden terug getrokken, mislukte op 18 augustus.

Maar de Betuwe bleef tot begin april 1674 overgeleverd aan de Franse willekeur.

This article is from: