Het huis aan de Malcolm Street

Page 1

1 Leah Wiskirk Breckenridge September 1920

M

et een plof liet ik de oude reistas van mijn moeder op het perron vallen. Ik raapte Eliza’s dunne handschoentje op. ‘Niet te dichtbij komen, hoor. De trein komt er zo aan.’ ‘Ik kom niet te dichtbij, mammie’, beloofde de kleine Eliza, met haar ronde wangetjes rood van opwinding. ‘Ik wil alleen maar kijken.’ Onze andere tas, die nog over mijn schouder hing, drukte zwaar op mij, en ik probeerde hem iets te verschuiven. Daar stonden we dan, op het brede, eikenhouten perron. Het liefst was ik nooit naar dit treinstation gekomen en ik wilde heel hard de andere kant op rennen. Ik wilde geen enkel treinstation meer zien. Mijn voeten deden zeer en ik gloeide, ondanks de kou. Ook al had ik deze ochtend in de buitenlucht geprobeerd mijn haar zo netjes mogelijk te houden, door de lange wandeling in de wind was het toch helemaal verfomfaaid. Was ik maar ergens anders geweest, niet hier. O, had ik maar één alternatief gehad! Maar ondanks al mijn verwoede pogingen had ik geen andere uitweg kunnen bedenken. De zes jaar oude Eliza, die ik soms Ellie noemde, stortte zich net zo vol overgave in dit avontuur als ik voorzichtig was. Haar lappenpopje, dat ze in haar vrije handje hield, bungelde heen 5


en weer terwijl ze voetje voor voetje vooruitschuifelde in de menigte die zich om ons heen verzamelde. Eliza probeerde een glimp op te vangen van de naderende locomotief. ‘Hoe groot is hij, mammie? Is hij heel, heel groot?’ ‘Ja, vreselijk groot. Je zult hem zo wel zien.’ De f luit van de trein gilde. Het schrille, snerpende geluid ging dwars door me heen. Het perron werd overspoeld met wolken stoom en stof en mijn hart bonkte in mijn keel. Terwijl de locomotief brullend tot stilstand kwam, kneep ik nog harder in het handje van mijn dochter en greep de ijzeren leuning vast in een poging om de sterke drang die ik voelde om haar op te tillen en weg te rennen de kop in te drukken. De kleine Eliza zou niet zo enthousiast over de treinreis zijn geweest, noch over de aanblik van dat afschuwelijke ding, als ze alles wist wat ik over treinen wist. ‘Mammie, mammie! Kunnen we niet wat dichterbij komen?’ ‘Nee! We moeten wachten tot hij helemaal stilstaat!’ De grote, zwarte locomotief kwam dichterbij, wolken van rook, stoom en verstikkende stof uitbrakend. Heel even dacht ik dat hij recht op me af kwam, en ik kon nauwelijks ademhalen. Het overweldigende geluid van de grote wielen die knarsend tot stilstand kwamen, ging door merg en been. Het was pure dwaasheid geweest om naar dit treinstation te komen, zelfs al bood het hoop op een nieuwe start. Hoe kon ik hiermee doorgaan? ‘Wanneer kunnen we erin?’ hield Eliza aan. Ik verstijfde en probeerde bij zinnen te komen. Mijn hand, die de leuning in een ijzeren greep hield, begon pijn te doen, maar mijn knieën waren zo zwak en mijn hoofd voelde zo zwaar aan dat ik de reling niet los durfde te laten. Hoe had John zich gevoeld toen hij op dit perron had gestaan? Ik kon nauwelijks aan hem denken zonder tranen in mijn ogen 6


te krijgen, maar op deze plek was dat nog moeilijker. Waarom heeft dit moeten gebeuren? We hebben zo weinig tijd samen gehad! ‘Mammie, knijp me niet zo hard.’ Eliza keek ongemakkelijk. ‘O, sorry.’ Ik verslapte mijn greep en haalde diep adem. John deed altijd wat hij moest doen, hoe moeilijk het ook was. Angst kon hem nooit ergens van weerhouden, zeker ongefundeerde, irrationele angst niet. Met grote ogen keek Eliza naar me op. ‘Gaan we echt met de trein mee?’ Ik knikte en schraapte alle moed bij elkaar. ‘Ja. We gaan naar tante Marigold in Illinois.’ ‘Wat een mooie naam, Marigold’, zei ze mijmerend. Ik zuchtte. Mijn lieve dochter was altijd al goed geweest in het maken van slimme en grappige opmerkingen. Ik hoopte maar dat de persoonlijkheid van Marigold McSweeney goed paste bij het enthousiasme van Ellie. Alle vrouwen in mijn mans familie waren genoemd naar bloemen, onder wie ook zijn lang overleden moeder, Azalea. Zo was er een Daisy, een Iris, een Petunia, en zelfs een Zinnia. Dat John en ik als doopnaam van ons dochtertje ‘Rose’ hadden gekozen, was voor bepaalde mensen niet goed genoeg. Voordat Eliza werd geboren, had Marigold ons een brief geschreven waarin zij de naam ‘Peony’ aanbeval. Ik had geen idee wat ik bij Marigold zou aantreffen, maar hier in St. Louis blijven was geen optie. Na Johns overlijden had ik geprobeerd werk te vinden, maar dat was zo goed als onmogelijk, omdat ik niemand had die voor de kinderen kon zorgen. En toen sloeg die vreselijke griep, die in 1918 en 1919 zovelen had weggenomen, ook in onze buurt toe. Ik werd zelf ernstig ziek en eind januari overleed de kleine Johnny James. Als ik Eliza niet had gehad, had ik zelf ook willen sterven. 7


De huisbaas was een tijdlang geduldig geweest, maar we raakten ons huis kwijt toen een zakenman hem een aanbod deed dat hij niet kon afslaan. Ik was onze meubels en spullen al aan het verkopen om maar te kunnen overleven. We hadden bijna niets meer over. We hadden niet genoeg geld om een ander huis te betrekken, zelfs niet voor de eerste maand huur. Dat alles wist tante Marigold helemaal niet. Toch had ze ons maanden geleden uitgenodigd om in haar grote huis te komen waar ze een pension runde. Ze had ons aangeboden dat we daar konden blijven totdat we een nieuwe start konden maken. Toen ik haar brief afgelopen winter kreeg, had het me een heel vreemd voorstel geleken. Ik had Marigold nog nooit in het echt ontmoet en was nooit verder in Illinois geweest dan de plaats Alton. Maar wat was ons alternatief op dit moment? Ik kon niet bij mijn vader in gaan wonen. Dat kon ik Ellie – en mijzelf – niet aandoen. Nu de trein tot stilstand was gekomen, werd het steeds drukker op het perron. Waar kwamen al deze mensen vandaan? Ik knielde naast Ellie neer en drukte haar tegen me aan, uit angst haar anders kwijt te raken. Grote menigten maakten me nog steeds nerveus, ondanks de jaren die ik in St. Louis had doorgebracht. Als er iets positiefs was aan een nieuw leven in Illinois, dan was het wel dat ik weer in een klein dorpje zou wonen, niet groter dan het dorp in de buurt van de boerderij waar ik was opgegroeid. ‘Gaan al deze mensen ook met onze trein mee?’ vroeg Eliza. ‘Nee. Sommigen komen hier alleen om mensen op te halen die net zijn aangekomen of gaan mensen van wie ze afscheid hebben genomen uitzwaaien.’ Ze keek onzeker om zich heen. ‘Komt iemand ons uitzwaaien?’ ‘Nee.’ Een ander antwoord kon ik haar niet geven. Wie zou er komen? We hadden een paar dagen geleden al afscheid geno8


men van Anna Butler, onze voormalige buurvrouw. Mijn vader wist niet dat we weggingen en andere familie hadden we niet. We keken toe en wachtten terwijl de eerste passagiers uit de trein stapten. Ik had gehoord dat deze trein niet lang stil zou blijven staan. Al snel bewoog een grote stroom mensen zich richting de trein en werd er iets omgeroepen voor passagiers die oostwaarts reisden. Ik raapte de reistas op en hing deze over de schouder waar de andere zware tas met het schamele restant van onze bezittingen al overheen hing. We zijn straatarm, dacht ik. Af hankelijk van de liefdadigheid van een familielid van John. Waar is God in deze situatie? Waar was Hij toen wij Hem zo hard nodig hadden? Misschien zou ik door een paar keer diep adem te halen mijn zenuwen de baas blijven. Het zou niet goed zijn als ik hier te midden van al deze vreemden begon te huilen, en al helemaal niet waar mijn dochter bij was. Ik moest hoe dan ook een manier vinden om sterk te zijn en niet bang over te komen. ‘Kom maar’, zei ik zo vrolijk mogelijk tegen Eliza. ‘Ze beginnen al met instappen.’ Het was niet gemakkelijk om zo dicht in de buurt te komen van iets wat ik altijd als een afschuwelijk, stoomspuwend, mensverslindend monster had beschouwd. Ik had mensen vol lof en dankbaarheid over treinen horen spreken, maar vanaf mijn vroegste jeugd waren zij voor mij een bron van nachtmerries geweest en vermeed ik ze zo veel als ik kon. Mijn handen trilden enigszins, en met alle macht vocht ik tegen de tranen terwijl ik Eliza door een wervelwind vol bladeren naar de rij leidde waar de conducteur al bezig was om passagiers op te roepen om in te stappen. Nu kon ik niet meer terug. Als we St. Louis nu niet achter ons lieten en op weg gingen naar Marigolds huis, als we nu niet deze trein in stap9


ten, waar zouden we dan de nacht doorbrengen? In het park, tussen de vogels en de dieren en wat al niet meer, dolend door de stad in het donker? Dat kon ik mijn dochter niet aandoen. De nachten zouden al snel kouder worden. Ik moest wel een onderkomen vinden, al was het bij een vreemde vrouw in een dorp dat ik niet kende. Eliza maakte kleine sprongetjes alsof we in de rij stonden voor een leuke attractie. Ondanks onze zorgen van het afgelopen jaar was ze een levendig meisje. Onwillekeurig dacht ik aan haar vader en zijn dood. Het was een dag als deze, helder en mooi, met windvlagen vol dansende blaadjes. Het was een bizar ongeluk geweest, dat had plaatsgevonden toen hij per trein op weg was naar Florissant om daar werk te zoeken. Zodra ik had gehoord dat er iets was gebeurd, was ik begonnen met bidden. Ik smeekte God om John veilig en wel thuis te brengen, net als altijd. Maar mijn gebeden waren vergeefs. John was onnodig gestorven ... Treinen en rails waren verschrikkelijke, onvoorspelbare dingen, waar metaal en stoom als tirannen over het menselijk leven heersen. Mijn hart ging als een razende tekeer toen de trein opnieuw f loot, alsof deze me wilde tergen. Ik probeerde al deze gedachten weg te duwen toen het onze beurt was om in te stappen. Terwijl we de metalen treden betraden en een zitplaats opzochten in de smalle wagon, beefde ik nog steeds. ‘Mammie’, bedelde Ellie, ‘ik wil graag bij het raam zitten. Dan kan ik de hele weg naar buiten kijken!’ ‘Ga maar gewoon zitten waar een plekje vrij is en blijf daar dan zitten’, f luisterde ik. Ze keek even naar me, plofte toen op een bank in een lege rij en schoof verder door totdat ze uit het raam kon kijken. De trein kwam nog niet in beweging. Nog niet. Ik zat naast haar, stijf en ongemakkelijk, en wilde dat hij maar ging rijden, 10


zodat het voorbij zou zijn. Een vreselijke scène f litste door mijn hoofd, met bloed en een verminkt been. Treinen waren dodelijk, zo simpel was dat. Hoe zou ik het kunnen verdragen om kilometers ver in de buik van zo’n moordenaar te reizen nu ik door zulke herinneringen werd gekweld? Het is gewoon te snel, dacht ik. Dat is het probleem. Tien maanden zijn niet genoeg om me weer normaal te voelen. Tien maanden nadat ik mijn lieve man was verloren. En daarna onze enige zoon. Ik snifte en probeerde tegelijkertijd onze reistassen bij mijn voeten te houden. Ik hoopte maar dat Eliza niets zou merken van de problemen die ik ervoer. Toen ik zelf zes jaar was, kon ik me helemaal niet voorstellen dat grote locomotieven geweldig waren. Op die leeftijd achtervolgden locomotieven mij in mijn dromen, en zelfs nadat ik wakker was geworden, bezorgde het geluid van hun f luit mij kippenvel. Maar nu was ik volwassen. En daarom – ondanks de omstandigheden rondom Johns overlijden – hoog tijd om deze dingen uit mijn gedachten te bannen. Uit een van onze reistassen viste ik een kammetje om mijn haar en dat van Eliza weer in orde te maken. Hopelijk zouden we niet als halve zwervers bij tante Marigold arriveren. We hadden niet veel bagage bij ons. De conducteur had me aangeboden om het in een bagagekarretje te zetten, maar ik wilde liever alles bij me in de buurt houden. We hadden in deze wereld nog maar zo weinig over. Kleren. Een paar foto’s en persoonlijke spulletjes, verder niets. Ik had al het andere dat we hadden moeten verkopen om de treinkaartjes aan te kunnen schaffen. Hopelijk zouden de twee nachten die we zonder onderdak hadden doorgebracht de enige blijven. Geld voor de terugreis hadden we niet, maar waar moesten we naar terug? Een bankje in een park? Onze eerste nacht op zo’n bankje was heel akelig 11


geweest. Ik had me zo leeg en hopeloos gevoeld. Geslapen had ik nauwelijks, omdat ik me voortdurend afvroeg wat ik moest doen. De tweede nacht was net zo zenuwslopend geweest, want er was een man geweest die ons van een afstandje in de gaten hield. Hij ging echter weg en toen vond ik vrede in mijn beslissing om uit Missouri weg te gaan en bij tante Marigold aan te kloppen. Ze had het toch zelf aangeboden? Dan moest ik nu moedig en nederig genoeg zijn om haar aanbod aan te nemen. Als het ons was gelukt om eerder op het station aan te komen en een trein eerder te nemen, waren we er nu al lang geweest. Eliza was zich meer bewust van mijn stille overdenkingen dan me lief was. Ondanks haar opwinding over deze reis, was ze waarschijnlijk ook zenuwachtig. Ze leunde tegen mijn schouder aan en streelde zachtjes mijn hand. ‘Ben je vandaag verdrietig, mama?’ ‘Een beetje.’ Ik zuchtte. Wat haatte ik het om dat te moeten toegeven, maar het had geen zin om het te ontkennen als ze toch zo goed in de gaten had hoe ik me voelde. ‘U wilt zeker dat papa en baby Johnny hier zijn?’ Soms was de directheid van mijn dochter meer dan mijn zenuwen aankonden. Op zulke momenten leek ze vreselijk volwassen, en ik wist dat ze wilde dat ik eerlijk was. Dus knikte ik en probeerde zo positief mogelijk te klinken. ‘Ik weet zeker dat we in Illinois een heerlijke tijd zullen hebben. Maar ik heb ook het gevoel dat we hen achterlaten.’ ‘Anna heeft me verteld dat ze altijd bij ons zijn’, zei ze zachtjes, en ze keek door het raam, waardoorheen we goed over de hoofden van de mensen die op het perron stonden heen konden kijken. Ik zweeg. Wat kon ik haar antwoorden? Ondanks de woorden van Anna waren John en de baby niet bij ons en ze zouden nooit meer bij ons zijn. Niets zou ooit nog hetzelfde zijn. 12


Ik leunde achterover, sloot mijn ogen en hield Eliza in mijn armen, terwijl de trein langzaam in beweging kwam. Als we nu eens heel stil zaten en allebei heel rustig bleven bij het optrekken van de trein? Dan zou ik misschien niet bezorgd, misselijk of overstuur raken. Hopelijk zouden we spoedig de stad uit zijn en het platteland doorkruisen, voorgoed St. Louis en de herinneringen daaraan achter ons latend. ‘Slapen we vannacht in de trein?’ vroeg Eliza op f luisterende toon. ‘Niet de hele nacht’, zei ik, in de hoop dat mijn dochtertje genoegen zou nemen met dit vage antwoord. Op dit moment kon ik geen gesprek voeren. Nog niet. Eerst moest ik mijn evenwicht en kalmte hervinden. We reden in een monster van tien ton. Misschien was dit wel de trein die hem had gedood. Maar dat zouden we niet kunnen achterhalen. Ellie ging f luisterend verder. ‘Ik denk dat het heerlijk zal zijn om in de trein te slapen, al is het maar eventjes.’ Ze kneep stevig in mijn hand. ‘Maar ik was niet bang om in het park te slapen, hoor, helemaal niet. Dat was ook een mooi avontuur.’ Avontuur. Natuurlijk was dat hoe een zesjarige tegen de huidige situatie van ons leven aankeek. Heerlijk. Ik streek haar bruine, katoenen rokje glad en keek naar de gezichten van het stel dat op de bank tegenover ons zat, in de hoop dat niemand haar had horen zeggen dat we in het park hadden geslapen. Voordat we Andersonville bereikten, moest ik haar vertellen dat ze met geen woord over zulke dingen mocht reppen tegen tante Marigold. Dat we straatarm waren en zo plotseling bij haar op de stoep zouden staan met de vraag om onderdak, was al beschamend genoeg. Ik had gedacht dat Eliza moe zou zijn en zodra de trein ging rijden wel in slaap zou vallen. Ze was deze ochtend veel te vroeg op geweest en kon onmogelijk goed geslapen hebben 13


op de ijzeren bank die ik had uitgekozen om maar niet op de grond te hoeven liggen. Vandaag was ook een vermoeiende dag geweest: we hadden een heel eind gelopen naar de kerk waarvan ik wist dat ze ontbijt uitdeelden, vervolgens bezochten we de begraafplaats waar John en de baby waren begraven, en daarna waren we door de stad naar het treinstation gelopen. Eliza was echter veel te ge誰nteresseerd in het uitzicht dat het raampje haar bood en piekerde er niet over om haar ogen zelfs maar heel even dicht te doen. Kon zij zich iets anders dan deze stad herinneren? Misschien niet. Ze was nog maar twee geweest toen ze we voor het laatst in Sugar Creek waren, de plaats waar ik was opgegroeid. Ik herinner me die mooie morgen in april nog als de dag van gisteren. John had in de glanzende tweedeurs Ford gereden die hij van zijn vriend had geleend en probeerde niet gespannen te zijn over het feit dat het pas de tweede keer in ons huwelijk was dat hij samen met ons mijn ouders bezocht. Ik was nog veel zenuwachtiger geweest dan hij. Natuurlijk verlangde ik ernaar mijn moeder weer te zien, maar met mijn vader heb ik nooit een goede band gehad. Walter Wiskirk had mijn partnerkeuze vanaf het begin afgekeurd en stak dat niet onder stoelen of banken. Hij had schamper gelachen toen we onze dochter Eliza noemden, naar mijn moeder, maar hij was nog hatelijker geweest toen we ons tweede kindje John James noemden. Hij wist ook tegenover anderen nauwelijks hoe hij zich fatsoenlijk moest gedragen. Leven en dood waren zo wreed. Ik had mijn moeder nodig. Wat zou het heerlijk zijn geweest als ik haar nu aan mijn zijde had gehad. Ellie had het ook heerlijk gevonden. Waarom had God haar weggenomen, deze maand precies twee jaar geleden? Waarom had Hij in plaats van haar niet mijn vader kunnen wegnemen? Die had nooit een vriendelijk woord voor een ander, deed nooit enige moeite om een echte vader of opa te 14


zijn. Al vanaf mijn vroege jeugd herinner ik me dat hij altijd met een rood gezicht aan het schreeuwen was. Het was goed dat er nog meer afstand tussen ons kwam. ‘Mammie, kijk!’ riep Eliza plotseling en ze wees naar de brede rivier die de trein op het punt stond over te steken: de machtige Mississippi. Ik keek even naar buiten en wendde toen mijn blik af om niet te hoeven zien welke smalle brug het zware gewicht van de trein over de ruisende rivier zou moeten dragen. Ik moet sterk zijn, dacht ik. Ik moet sterk zijn. Ik moet me niet door angst laten weerhouden. John had de angsten die me onrustig maakten begrepen, hoewel die nooit zo erg waren als hij in de buurt was. Hij was geduldig en attent geweest, in zijn gebed voor mij en alles waarin hij mij terzijde had gestaan. Eliza trok aan mijn mouw en wees naar een kleine kudde koeien die in een weide achter een afzetting vreedzaam stond te grazen. Zo snel waren we dus de rivier overgestoken en het boerenland van Illinois met zijn kleurrijke bladeren en prachtige korenvelden in gereden. Ik deed mijn best om te glimlachen en om mijn dochter vriendelijk toe te knikken, hoewel de gestage snelheid van de trein mijn zenuwen op de proef stelde. Vijftig kilometer per uur? Ik wist het niet goed, misschien was het wel meer. Wat zou er gebeuren als een van die koeien uit de wei zou ontsnappen en richting de rails zou lopen? Ik huiverde bij de gedachte. Ellie keek me even recht aan, alsof ze mijn onrust voelde. Maar er verscheen een glimlach op haar gezicht. ‘Dit is leuk’, zei ze zachtjes. ‘Het wordt vast heerlijk in Illinois.’ Daar was dat woord weer. Er waren de laatste tijd zo veel dingen die Eliza ‘heerlijk’ vond. Het was in elk geval beter dan ‘gezegend’, haar lievelingswoord een paar weken geleden. Het was moeilijk voor mij om zo vaak het woord ‘gezegend’ 15


te horen. Het was een sombermakende strijd met mijn wankelende geloof, omdat het woord me telkens herinnerde aan God en wat Hij zou kunnen of moeten doen. Of had moeten doen. John en ik hadden een groot gezin gewild. Als kind leek me dat al geweldig. Ondanks onze hoop en onze gebeden was deze droom op wrede wijze verstoord. Nu hadden Eliza en ik niets dan gebrek. Hoelang zou het nog duren voordat ze honger kreeg, of had ze al honger? Hopelijk zou ze het niet merken door de opwinding over de reis en het uitzicht dat ze had. Het middaguur was allang verstreken. Sinds het ontbijt hadden we niets meer gegeten, en ik had geen geld om eten voor de reis mee te nemen, zelfs geen penny om iets te kopen als de trein was aangekomen. We waren volledig op de gunst van tante Marigold aangewezen. Net als elk ander kind had Eliza naar school moeten gaan en in een warm huis thuis moeten komen, waar een heerlijke maaltijd voor haar zou klaarstaan. Niets van dat alles kon ik haar nu bieden. Als we niet dakloos waren geworden, zou Eliza in St. Louis naar school zijn gegaan. Het begin van de eerste klas kon een belangrijke fase zijn. Maar ik kon haar niet de ene dag ergens heen sturen als ik niet wist wat we de volgende dag zouden doen. Hopelijk kon ze straks starten met school in de plaats waar tante Marigold woont. En hopelijk zou het geen probleem zijn dat ze de eerste dagen had gemist. Ik nam Eliza’s hand in de mijne, sloot mijn ogen en leunde weer met mijn hoofd achterover. Eigenlijk zou ik moeten bidden. Op de manier die mijn moeder me had geleerd en waartoe John me altijd had aangemoedigd. De neiging was heel sterk, maar ik weerstond die. Ooit had ik geloofd in de kracht van het gebed, maar nu was ik bang. Als ik het probeerde en opnieuw teleurgesteld zou worden, wist ik niet of ik dat wel aankon. Sinds de dood van John had ik niet meer hardop durven bid16


den, uit angst dat Ellie gekwetst zou worden door onverhoorde gebeden. Dat zou al erg genoeg geweest zijn, maar sinds het overlijden van de baby had ik helemaal niet meer gebeden. De stilte richting de hemel werd steeds pijnlijker. Waarom zou ik bidden? Wat had het ons opgeleverd? Toch voelde ik me steeds schuldiger over het nalaten ervan. Het was niet eerlijk. Eliza was stil en keek uit het raam, dus had ik mijn gedachten voor mezelf. Uiteindelijk won de vermoeidheid van de dag het toen ze zich van het raam afwendde en haar hoofd op mijn schoot legde. Ik streelde haar weelderige krullen en vroeg me af of ze al wist dat haar vraag naar het avondeten haar niets zou opleveren. Ze leek zo tevreden. Hoe kon dat? Ze was een bijzonder meisje, om zonder vader toch zo vrolijk te blijven, zo vol verwondering over de dingen om haar heen. Kon ik maar meer zijn zoals zij! Misschien zou ik over onze verliezen heen kunnen komen en echte hoop vinden om een nieuw leven te beginnen. Ik liet mijn vingers door haar prachtige haren glijden en tegelijkertijd keek ik aandachtig naar haar gezicht. Zo vredig, zo vol vertrouwen. Ze leek niet de geringste twijfel te hebben dat Marigold ons zou verwelkomen en dat alles goed voor ons zou uitpakken. Ze is niet zoals ik, peinsde ik. Ze lijkt op haar vader. Zonder angst, vol vertrouwen. Stabiel, zelfs in moeilijke tijden. Vanuit mijn ene ooghoek zag ik dat iemand op het smalle gangpad dichterbij was gekomen, maar ik keek niet op. ‘Mevrouw?’ Ik schrok van de onverwachte stem en vond die storend. Waarom zou iemand het stille samenzijn met mijn dochter verbreken of een reden hebben om mijn aandacht te trekken tijdens de treinreis? Met tegenzin keek ik in het gezicht van een oude vrouw die enkele rijen voor ons had gezeten. 17


‘Mevrouw’, zei ze opnieuw, en liet een grote sinaasappel door haar handen gaan, ‘we moeten er de volgende halte uit en hebben deze niet nodig.’ Ze reikte me de sinaasappel aan. ‘Mijn man en ik dachten dat uw dochtertje hem wel zou willen hebben.’ Ik was nauwelijks in staat antwoord te geven. Het liefst had ik de sinaasappel aangenomen nog voordat de vrouw van gedachten zou veranderen. Ik wilde niets liever dan Eliza iets te eten kunnen geven. Maar iets van vreemden aannemen? ‘Weet u het zeker?’ vroeg ik snel. ‘Wilt u hem niet liever meenemen voor straks?’ ‘Nee. Als we hem nu opeten, bederven we onze eetlust voor de maaltijd bij ons nichtje. Als we hem meenemen, zal het zo’n heibel geven over hoe we hem over haar zeven kinderen moeten verdelen. Het is beter om hem aan iemand te geven die hem nodig heeft en nu goed kan gebruiken. Houdt uw dochtertje van sinaasappels?’ Ondertussen had Eliza haar ogen opengedaan en keek de vrouw lachend aan, maar ze gaf geen antwoord. ‘J-ja’, antwoordde ik, en ontving het geschenk met trillende hand. ‘Dank u wel.’ ‘Graag gedaan. Goede reis verder.’ De trein begon vaart te minderen en de oude vrouw en haar man begaven zich naar de uitgang van de wagon. Ik keek hen na, met de sinaasappel in mijn hand. Hoe wisten zij wat we nodig hadden? Zagen we er zo arm uit? Konden vreemden onze situatie zo goed inschatten? Eliza ging rechtop zitten, haar ogen schitterden en haar gezicht was vuurrood van opwinding. ‘Mammie! God is goed voor ons! Ik heb gebeden! Ik heb Hem om iets te eten gevraagd en toen heeft Hij ons meteen deze sinaasappel gestuurd! Gaan we hem afpellen? Nu meteen?’ 18


Ik staarde haar aan, nauwelijks in staat mijn tranen tegen te houden. Had God haar gebed zo snel verhoord? Zeker, dit was iets goeds. Het arme kind had een goede maaltijd nodig, en dit zou in elk geval haar ergste honger stillen. Maar ik voelde woede in me opborrelen, diep en bitter. Denkt U dat dit genoeg is, Heere? Eén sinaasappel? Bij alles wat we nodig hebben? Ik heb gehuild, ik heb gebeden en gesmeekt of U niet eerst haar oma zou wegnemen en daarna haar vader, en daarna haar kleine broertje! En nu besluit U om ons een sinaasappel te sturen? ‘Mammie’, herhaalde Ellie, ‘gaan we hem nu afpellen?’ Ze zag er zo gelukkig uit, zo hoopvol. Haar vreugde werd alleen getemperd door de blik die op mijn gezicht moet hebben gelegen. Ik beefde vanbinnen, was bang voor mijn eigen gevoelens, maar kon en wilde die niet veranderen. Maar dat mocht ik haar niet laten merken. Ik mocht haar niet belasten met de zorgen om mijn af keer en ondankbaarheid nu ze zich zo ... gezegend voelde. ‘Natuurlijk’, zei ik tegen haar, en dwong mezelf om te glimlachen. ‘Ik zal hem nu meteen voor je afpellen.’ ‘Voor ons, mammie’, corrigeerde ze. ‘Ik heb voor ons allebei om iets te eten gebeden.’ Terwijl ik de sinaasappelschil met de nagels van mijn vingers afpelde, kon ik mijn tranen niet langer bedwingen. Mijn lieve, vrome dochter wilde mij de helft geven. Uit angst dat de tranen het van me zouden winnen, kon ik haar niet vertellen dat ik niet op kon eten wat zij in haar eentje door haar gebed in geloof had gekregen. Ik had er geen recht op. ‘Is God niet goed?’ ging ze verder. ‘Ik heb het nog nooit meegemaakt dat de Heere mijn gebed zo snel verhoorde.’ Ik ook niet, zei ik, rusteloos en verbitterd, in gedachten, gelukkig niet hardop. Ellie keek naar mijn gezicht en merkte mijn tranen op. 19


‘Hebt u niet erge honger gekregen?’ vroeg ze. Ik schudde mijn hoofd en voelde me ellendig door de wetenschap dat ze waarschijnlijk in stilte had geleden. Ja, ik had inderdaad honger, maar dat kon ik haar nu toch niet vertellen? Terwijl ik de schillen opzijlegde, trok ik de sinaasappelpartjes van elkaar en gaf haar het eerste stukje. Wat zag dat er sappig en zoet uit. Ik verwachtte dat ze het snel op zou eten, maar ze wachtte en haar gezicht lichtte opnieuw op met een glimlach. ‘Dank U, Heere Jezus, voor het sturen van een sinaasappel toen we hem nodig hadden.’ Nu was ze klaar om te eten. Maar dat deed ze niet zo snel als ik had verwacht. Ze nam kleine hapjes, proefde het goed en genoot ervan. ‘Neemt u nu maar een stukje, mammie.’ Opnieuw schudde ik mijn hoofd en bleef haar sinaasappelpartjes geven, een voor een. ‘Ik heb niet echt honger, lieverd’, zei ik. Dat loog ik, maar ik wilde niet dat ze dat wist. Ik was blij dat zij iets te eten had. Ik wilde dat ze hem helemaal opat, hoewel er nog steeds een felle verontwaardiging in mijn binnenste brandde omdat God ons dit aandeed – ons alleen maar iets kleins sturen, dat alle pijn zou moeten verzachten, alle verwaarlozing van de afgelopen maanden. Vandaag hoort U naar ons? ging ik in gedachten door. Waar was U in november, toen John omkwam? Waar was U in de winterperiode toen de baby en ik zo ziek werden? U hebt John alleen maar uit de oorlog doen thuiskomen om hem te laten sterven! En U hebt Johnny James met een zware bevalling geboren laten worden om hem maar een paar maanden later te laten sterven! U hebt Ellie en mij alleen achtergelaten en we wisten niet meer hoe het verder moest! En nu – nu hoort U naar ons? De diepe woede die ik voelde, beangstigde mij. Ik kende de 20


Schrift niet heel goed, maar stond er ook niet een waarschuwing in tegen het aanklagen van God? Ik wist dat het niet goed was. Het maakte me bang dat ik het deed, maar toch kon ik het niet laten. Het is niet eerlijk, Heere God! U bent niet eerlijk!, dacht ik. Hoe durf ik zo te zijn? Mijn moeder zou het verschrikkelijk hebben gevonden. John ook. Ze zouden van mening zijn dat ik alles wat er was gebeurd maar vrolijk moest accepteren en God maar moest blijven danken. Eliza was toe aan haar laatste stukje. Ze had geprobeerd om mij een stukje aan te bieden, maar ik had telkens geweigerd. ‘Alstublieft, mammie’, smeekte ze, ‘neemt u deze alstublieft. Ik wil dat u proeft hoe lekker hij is.’ Deze eerlijke, spontane woorden leken wel van God Zelf te komen. Ze openden mijn hart en ik luisterde. Er ontging mij iets, iets wat Hij mij wilde laten weten. Ik slikte moeilijk. ‘Alstublieft, mammie.’ Hoe kon ik blijven weigeren? Ze leek bijna in tranen. Door mij. Uiteindelijk knikte ik. Ze had gebeden om iets te eten voor ons allebei. Ze wilde niet dat ik haar verhoorde gebed zou afwijzen en het maar half verhoord zou laten. ‘Goed dan’, stemde ik toe. ‘Het lijkt me fijn om ook een stukje te proeven.’ Langzaam at ik het sinaasappelpartje op, terwijl Eliza elke beweging die ik maakte gadesloeg. ‘Verrukkelijk’, zei ik toen ik klaar was. ‘Zo’n zoete sinaasappel hier op het platteland in september – waar zouden ze die vandaan hebben gehaald?’ Ze lachte. ‘Dat maakt niet uit, mammie. Wij hebben hem van God gekregen. Is Hij niet goed?’ Ze wachtte op mijn antwoord. Ik knikte en wist dat dat de beste manier was waarop ik kon antwoorden. Ik zou niet in staat zijn om dit punt met haar te bediscussiëren. Op een bepaalde manier wilde ik het zelf ook graag geloven. Maar mijn 21


pijn had een immense muur om me heen gebouwd, en deze werd met de dag breder en hoger. Ik wist niet of ik de nabijheid van de hemel ooit weer ongehinderd zou kunnen ervaren.

22


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.