Berthe Verheij Illustraties: Roel Ottow
1. Au, mijn oor! ‘Dag Mirt’, zegt juf. ‘Fijn dat je er weer bent!’ Mirt knikt blij. Ze loopt naar haar stoel. Haar stoel is naast Suus. ‘Hoi Suus’, zegt Mirt. ‘Hoi Mirt’, zegt Suus. ‘Ben je weer beter?’ Mirt knikt. Ze wijst naar haar oor. ‘Mijn oor deed weer pijn.’ ‘Luister goed’, zegt juf. Ze vertelt een mooi verhaal. Mirt doet goed haar best. Maar ze hoort niet goed wat juf vertelt. Eén oor zit dicht. Ze buigt zich naar juf. Ook kijkt ze goed naar haar mond. Soms helpt dat. Maar het helpt niet genoeg. Mirt trekt aan haar oor. Au! Het doet pijn.
4
Nu is het tijd voor sommen. Mirt vindt sommen maken fijn. Snel maakt ze een hele rij. Au! Ze voelt een steek van pijn. Haar oor is nog niet beter! Met één hand houdt ze haar oor vast. Met één hand maakt ze een som. Maar wat is het antwoord nu? ‘Wat is er, Mirt?’ vraagt juf. ‘Mijn oor doet weer pijn’, zegt Mirt. Haar lip trilt. Naar school gaan is fijn. Maar oorpijn op school is niet leuk. ‘Zal ik mama bellen?’ vraagt juf. Mirt knikt. Er valt een traan op haar schrift.
5
2. Mam belt de dokter ‘Dag Mirt’, zegt mam. ‘Ik ziet het al: je wang is rood.’ Ze voelt aan Mirts hoofd. ‘Je bent veel te warm! Dat komt vast door je oor. Kom maar gauw mee!’ De juf zwaait naar Mirt. ‘Dag Mirt’, zegt ze. ‘Ik hoop dat je snel beter bent!’ ‘Dag juf!’ zegt Mirt. Ze loopt met mam mee naar huis.
6
Mirt ligt op de bank. Daan kruipt over de vloer. Mam zit bij Mirt. ‘Het valt niet mee, hè Mirt?’ zegt mam. Ze aait Mirt over haar wang. ‘Nu ben je weer ziek van je oor.’ Mam staat op. ‘Drink maar wat sap’, zegt ze. ‘Ik heb zo’n pijn’, klaagt Mirt. ‘Weet je wat?’ zegt mam ‘Ik bel meteen de dokter.’ Mam toetst een nummer. Ze praat een klein poosje. Mirt wil horen wat mam zegt. Maar haar oor dreunt raar. Het lijkt wel of er een trein rijdt. Als mam klaar is, kijkt ze naar Mirt. ‘Je mag gelijk mee naar de dokter. Hij wil in jouw oor kijken.’ ‘Ik vind het best’, zegt Mirt. ‘Als de pijn maar stopt.’