Onderwijs in de weg des heils Preek over Mattheüs 16:24 Door ds. G.J. van Aalst Zingen: Psalm 25:4 Schriftlezing: Mattheüs 16:13-28 Zingen: Psalm 37:9 en 12 Zingen: Psalm 105:24 Zingen: Psalm 119:17 In opzien om het licht en de hulp van Boven willen we samen overdenken wat u werd gelezen uit Mattheüs 16. We lezen vers 24 nog een keer: Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij. Vatten we onze overdenking samen met: Onderwijs in de weg des heils. We staan stil bij: 1. De tijd van dit onderwijs; 2. De inhoud van dit onderwijs; 3. De praktijk van dit onderwijs. Dus samengevat: Onderwijs in de weg des heils. Drie dingen vragen onze aandacht: 1. De tijd van dit onderwijs. Vers 24a: ‘Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen.’ 2. De inhoud van dit onderwijs. Vers 24m: ‘Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op.’ 3. De praktijk van dit onderwijs. Vers 24b: ‘En volge Mij.’ 1. De tijd van dit onderwijs Er zijn kruispunten in het leven van Gods kinderen. Dit Herderlijke gesprek, dat plaatsvindt in het noorden van Israël bij de bronnen van de Jordaan, is daar een voorbeeld van. Het is een kruispunt. Wat gebeurt daar dan? Wel, de Heere gaat daar de Zijnen voorbereiden op wat komen gaat. 8
Gemeente, het gaat in ons leven immers om drie dingen. Vergeet nooit dat we die met ons hart bevindelijk moeten leren kennen: 1. God in Zijn algenoegzaamheid (anders gezegd: Gods volmaakte deugden); 2. Onszelf in onze vloekwaardigheid; 3. De Middelaar in Zijn dierbaarheid. Onthoud, jong en oud, dat u deze drie dingen moet leren kennen tot troost in leven en sterven. Dus: God, uzelf en de Middelaar. Vervolgens hoop ik dat u ook met uw hart kent wat ds. Hellenbroek vraagt in zijn vragenboekje: ‘Waarin moet de Middelaar zoal gekend worden?’ Het antwoord luidt: 1. In Zijn ambten; 2. In Zijn naturen; 3. In Zijn Namen; 4. In Zijn staten; 5. In Zijn weldaden. Eigenlijk vindt u in ons tekstgedeelte dit nadere onderwijs met betrekking tot de Middelaar terug. Even heel kort wat we bedoelen met de vijf woorden uit het zojuist genoemde antwoord: 1. Zijn ambten. Hij is Profeet (en dat komt hier zo duidelijk terug), Hij is Priester en Koning. 2. Zijn naturen. Hij is de Zoon des mensen. Als de Heere Jezus vraagt: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben?’ dan zegt Petrus: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.’ 3. Zijn Namen, dat zijn er ongeveer 125. Denk aan de Namen Jezus en Christus. Elke Naam zegt iets meer over Hem. 4. Zijn staten. Die vindt u hier ook terug. We kennen de staat van Zijn vernedering en de staat van Zijn verhoging. Hij zal de kruisdood sterven, maar ook opstaan. En … de Zoon des mensen zál wederkomen in de heerlijkheid Zijns Vaders, zo lezen we in vers 27. 5. Zijn weldaden. Dat is alles wat Hij heeft verdiend. Hij is gegeven tot wijsheid van God, tot rechtvaardigmaking (dat is tot verzoening), tot heiligmaking (dat wil zeggen tot vernieuwing) en tot een volkomen verlossing. ‘Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen.’ Dat de tijd daar zo nadrukkelijk bij staat, heeft natuurlijk een betekenis. ‘Toen …’ Daar, in de delen van Caesarea Filippi, neemt de Heere Jezus Zijn discipelen apart. Dat 9
moeten we steeds voor ogen houden als we Mattheüs 16 leggen naast een gedeelte van Markus 8, waar deze zelfde geschiedenis wordt beschreven. Bij Markus lezen we bepaalde dingen, die Mattheüs niet schrijft. Bijvoorbeeld dat Hij Zijn discipelen uitdrukkelijk aankijkt. En in Lukas 9 – waar het ook gaat over het opnemen van het kruis – voegt de evangelist Lukas er nog aan toe dat het kruis dagelijks opgenomen moet worden. Welnu, in dat naast elkaar leggen van Mattheüs 16, Markus 8 en Lukas 9, moge de Heere deze overdenking voor u of voor jou gebruiken om onderwijs te geven in de weg des heils. In de weg tot de enige troost in leven en sterven. ‘Toen …’ Wat opvalt is dat in Lukas 9 iets staat wat we niet in Mattheüs 16 lezen. Toch is dat eigenlijk heel belangrijk. Daar staat namelijk dat – toen Jezus daar was in die eenzame landstreek – Hij daar alleen was om te bidden. Wat heeft Hij gebeden? Dat staat er niet bij. Maar mag ik één ding zeggen over dat gebed? Ik weet zeker dat Hij gebeden heeft wat we lezen in Johannes 17 vers 1: ‘Vader, verheerlijk Uw Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke.’ ‘Wilt U, o Vader, ervoor zorgen dat Uw Zoon verheerlijkt wordt? Want dán alleen en dán zeker zult U verheerlijkt worden.’ Dat heeft Hij zeker gebeden. Ook wat volgt, als het gaat om onderwijs in de weg des heils, namelijk: ‘Verheerlijk niet alleen Uw Zoon in de weg die Hij zal gaan vóór Zijn Kerk, maar verheerlijk Uw Zoon ook in het hart en leven van de Zijnen.’ Toen Jezus daar Zijn discipelen vervolgens de vraag stelde in vers 13: ‘Wie zeggen de mensen, dat Ik, de Zoon des mensen ben’, was dat voor hen niet moeilijk. Die vraag konden ze heel makkelijk beantwoorden. Het was een vraag over andere mensen. Dat is altijd makkelijk. ‘Wat zeggen de andere mensen van Mij? Wat zegt de schare?’ En dan blijkt dat de schare met veel respect over Jezus spreekt. Dus … we kunnen met heel veel respect over Jezus spreken, maar … toch ten enenmale vreemd van Hem zijn! Dan komt die moeilijke, allesbeslissende vraag: ‘Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?’ Kijk, dan komen we bij dat punt God te kennen in Zijn algenoegzaamheid, onszelf in onze vloekwaardigheid en … Jezus in Zijn dierbaarheid. Wie zegt gij dat Ik ben? Dan gebeurt er iets wonderlijks. Petrus mag daar getuigenis geven van het Godswerk dat in zijn leven is verheerlijkt. Bijna drie jaar is hij nu samen met de andere discipelen in de nabijheid van de Zaligmaker. In 10
die drie jaren is de band met Hem gelegd. Ze hebben een onvergetelijke tijd gekend. Ze zijn voortdurend in Zijn nabijheid geweest. Ze hingen aan Zijn lippen. Ze mochten eten uit Zijn handen. Het was zo teer, zo goed, zo dichtbij. En wat denken ze dan? Nog even en dan: ‘Wij gaan ten hemel in en erven koninkrijken.’ Maar neen, zo niet, dat zal wel blijken. Petrus geeft antwoord op de vraag van de Meester. Hij zegt: ‘Gij zijt de Christus.’ Hoort u het? Hij belijdt de drie ambten van Christus. Hij zegt met andere woorden: ‘U zijt het Die onderwijs kunt geven als niemand anders. U zijt het Die gaat offeren. U kunt bidden als niemand anders. U zijt het Die regeert omdat U gezalfd bent door de Vader tot Koning van Sion.’ Dat belijdt Petrus met die ene aanduiding ‘de Christus’. En wat zegt de Heere Jezus dan? ‘Nou, nou, Petrus, daar ontbreekt nog wel wat aan, want die opvattingen over Mijn Koning-zijn, daar klopt niets van. Je denkt veel te aards.’ Nee, dat zegt Hij niet. De Heere Jezus zegt ook niet: ‘Zeg, Petrus, als het nu gaat om Mijn Priesterlijke bediening, zeg je wel dat je Mij kent en je belijdt Mij als dé Christus, als de enige Hogepriester van het Nieuwe Testament, maar je denkt eigenlijk niet alleen vreemd maar je bent zelfs een tegenstander van Mijn Priesterlijke bediening.’ Nee, op dit kruispunt gaat de Heere Jezus heel Herderlijk met Zijn discipelen om, in het stellen van de vragen en in de woorden die Hij spreekt. In het verder leiden, in het onderwijs geven is Hij zo geduldig en wijs. Welk antwoord krijgt Petrus? ‘Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona; want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader Die in de hemelen is.’ Petrus zegt niet van zichzelf dat hij zalig is. Let u daarop. Er is er maar Eén Die kan zalig maken en kan zalig spreken, dat is deze Zaligmaker. Onze nabestaanden kunnen van alles op onze rouwkaart zetten, maar er is er maar Eén Die zalig maakt en zalig spreekt. Hij zegt hier: ‘Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona.’ Zult u niet rusten totdat u dat zelf, heel persoonlijk, uit Zijn mond hebt gehoord! ‘Van toen aan …’ Wanneer het over de tijd van dit onderwijs gaat, letten we nog op wat we lezen in vers 21. Het is onze tekst niet, maar we willen u er wel op wijzen dat we daarin lezen welke weg de Borg zal gaan. Hij zegt: ‘Ik ga het kruis tegemoet. Ik ga de nacht en de gevangenschap in. Ik ga de verzoeking in, het rechthuis in, de dood tegemoet.’ En Hij 11
zegt er ook nog bij dat Hij zal opgewekt worden. Maar dat hebben Zijn jongeren helemaal niet gehoord. ‘Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen …’ We gaan onze eerste gedachte afronden. De tijd van dit onderwijs. Nog één ding: Want wat is zojuist gebleken? Hij zegt: ‘Ik ga heen in jullie plaats.’ Daarover schrijft Markus als hij zegt dat Jezus Zijn discipelen heeft aangezien. ‘Ik ga heen om u. Ik ga heen om veroordeeld te worden. Ik ga heen naar het rechthuis. Ik ga heen om te betalen in jullie plaats. Ik ga heen.’ Na deze woorden is er iets openbaar gekomen van wat er leeft in het hart van een lieflijke volgeling van Hem. Petrus heeft een onvergetelijke tijd gehad met Jezus. In zijn hart en leven was het begin uit God zo duidelijk verheerlijkt. Christus heeft Zelf tegen Petrus gezegd: ‘Mijn Vader in de hemel heeft dat in uw hart gewerkt, Petrus.’ Maar nu Jezus op dit kruispunt Zijn weg gaat vervolgen om meer onderwijs over Zichzelf te geven, komt er iets openbaar wat wij niet hadden verwacht. Het is opvallend als u de verzen 21 en 22 met elkaar vergelijkt. Christus liet het Zijn discipelen zien. Hij schilderde het voor hun ogen, vanuit de Schriften. ‘Toen begon Jezus Zijn discipelen te vertonen.’ Toen begon. Daar is Hij niet mee opgehouden. In vers 22 staat nog iets anders. ‘En Petrus Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen.’ Petrus heeft Hem bij zich geroepen. Hij heeft gezegd: ‘Komt U eens hier.’ Zei hij dat tegen de Meester? Ja, inderdaad! ‘Komt U eens hier. U zegt wel dat U zult heengaan om gekruisigd te worden, maar met eerbied gesproken: Wat haalt U in Uw hoofd? Dat zal U geenszins geschieden!’ Hier spreekt een kind van God dat blijkbaar toch niet zo lief is van zichzelf. Dus Petrus begon Hem te bestraffen. Waar is dit begin geëindigd? In de zaal van Kajafas. Hier bestraft Petrus de Meester. Hij waarschuwt Hem. ‘Hem tot zich genomen hebbende.’ Zijn mond, die net gesproken heeft wat de hemel in het hart gelegd heeft – misschien nog maar vijf minuten geleden – spreekt nu wat satan erin gelegd heeft. Hoort u het wie een mens – ook na ontvangen genade – in zichzelf is en blijft? In heilige toorn klinkt het antwoord van de biddende, vragende, zaligsprekende en voorbereidende Zielenherder, de Herder der schapen Die Zijn leven gaat geven voor de Zijnen: ‘Ga weg achter mij, satanas.’ ‘Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen …’ We gaan naar onze tweede gedachte: 12
2. De inhoud van dit onderwijs Petrus stond daar voor zijn Meester. De Meester was bereidwillig om de kruisweg te gaan, om naar het rechthuis te gaan om veroordeeld te worden. Petrus stond voor Hem. En wat zei de Meester tegen hem? ‘Ga weg, ga voor eeuwig weg, vervloekte’? Als de Heere Jezus dat tegen Petrus had gezegd, was Hij dan onrechtvaardig geweest? Er is een volk dat hartelijk ‘amen’ zegt op dat voor eeuwig weggestuurd worden. Dat is zo verdiend! Zij zeggen: Als ik zie wat er hier vanbinnen huist, moet ik billijken wanneer Hij mij voor eeuwig wegstuurt. Nadat de Heere heeft gesproken in het leven ‘Zalig zijt gij’ blijkt zo pijnlijk welke tegenstand en blindheid er in het hart leven. Zodat we het zo waard zijn dat Hij zegt: ‘Ga weg van Mij.’ Maar laten we nog eens goed lezen wat er staat. Staat er: ‘Ga weg’? Nee, Hij zegt: Ga weg achter Mij. Zo staat het ook in onze tekst. Zo iemand achter Mij wil komen. Niet ‘zo iemand bij Mij komt’, maar ‘zo iemand achter Mij wil komen.’ De wil wordt namelijk vernieuwd (DL 3/4, 11). Dat is de wil van iemand die is bearbeid door Gods levendmakende Geest. Willen wat God wil! Dat is de wet van het Koninkrijk der hemelen. Dat geldt voor iedere ware discipel. Dat geldt voor ieder levend gemaakt kind van God. Of hij nu jong getrokken wordt of op oudere leeftijd. Of hij nu uit de wereld gehaald wordt of uit de godsdienst, voor iedereen geldt: ‘Zo iemand achter Mij wil komen.’ Niet vóór Mij, niet naast Mij, niet slechts een beetje bij Mij, nee, achter Mij. Ik ga voorop. Ik ben de Eerste, Ik blijf de Eerste. Ik ben Degene Die bepaalt welke weg we gaan, en niet u. ‘Zo iemand achter Mij wil komen.’ Net is duidelijk gebleken dat Petrus het niet wil. Het is als horen we hem zeggen: We hebben het toch goed zo? Waarom kan het zo niet blijven? Waarom moeten we het hebben over het rechthuis, over het recht van God, over de kruisdood, de vloek en de veroordeling? Waarom? Het kan toch ook wel anders? Dat hoeft toch zo niet? Echter: ‘Zo iemand achter Mij wil komen …’ Dan volgen er twee dingen waarop Petrus – als hij op zijn plaats is – ‘amen’ zal zeggen. Nu dus niet. Het eerste is dat de Heere Jezus – naar aanleiding van de zojuist gebleken tegenstand van Petrus – gaat spreken over verloochenen. Hoort u het? Het is alsof Hij zegt: Als er één is die zal weten wat verloochenen is, Petrus, dan ben jij het. Maar Ik zal je onderwijs geven over het vervolg van de weg. Ik zal je leren hoe je eenmaal zult komen tot dat: ‘Wij 13
gaan ten hemel in, en erven Koninkrijken.’ Want dat gebeurt, hoor! Dat gebeurt zeker. Alleen de weg zal anders zijn dan jij nu denkt. ‘Ik zal de blinden leiden in de weg die zij niet geweten hebben, langs paden die zij niet gekend hebben. Ik zal het kromme voor hun aangezicht tot recht maken, en de duisternis tot licht.’ Dat is het onderwijs in de weg des heils, ten leven. ‘Die verloochene zichzelf.’ Wat is verloochenen? We kennen de geschiedenis van Petrus. Als aan hem gevraagd wordt: ‘U hoort toch bij Hem?’ is zijn antwoord: ‘Nee!’ En dan zweert hij zelfs. Petrus roept God tot getuige. Hij vloekt, hij misbruikt de Naam van God. Dát is nu een mens. Petrus zegt: ‘Ik ken de Mens niet.’ Dát is verloochenen. Petrus zegt als het ware: Ik heb niets met Hem te maken. Waar heb je het over? Ik heb niets met Hem van doen. Ik hoor niet bij Hem en Hij niet bij mij. Wat als hier nu eens gestaan had: ‘Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene de wereld …’ In vers 26 van dit teksthoofdstuk – lees maar mee – wordt er een vraag gesteld, jongelui. Die stel ik ook aan jullie. ‘Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade aan zijn ziel?’ Je weet inmiddels wellicht al wel dat het je niet zal gelukken om de gehele wereld te gewinnen, maar je wilt wel graag zo veel mogelijk van deze wereld hebben. Deze waarschuwing bedoelt natuurlijk niet te zeggen dat je je schoolwerk maar moet verwaarlozen. Dat je je best niet mag doen voor je werk. Nee, dat wordt met deze tekst niet bedoeld. Doe vooral goed je best! Maar het gaat erom dat we zo bezig zijn – in alle onrust – om als het kon de wereld te gewinnen. Het schijnt alsof de wereld zoveel te bieden heeft. Misschien denk je: Ik zit toch ook weer in de kerk? Daar ben ik blij om! Echt waar. Blijf dat vooral biddend doen. Maar als je heel eerlijk bent, gaat je hart er dan niet naar uit om zoveel mogelijk van de wereld te gewinnen en te genieten? Of heeft die lege wereld de glans al voor je verloren? Kan de bedrieglijke wereld je niet meer bekoren? Jongelui, wat baat het een mens, ook een jong mens dus, al zou hij de gehele wereld gewinnen en hij zou schade lijden aan zijn ziel? Waaruit is vandaag gebleken dat jij een ziel hebt? Hoeveel tijd heb jij vandaag besteed aan je ziel? Ja maar … zit het daar dan in? Ja, daar zit het in. ‘Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint en lijdt schade aan zijn ziel?’ Als er nu gezegd wordt: ‘Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene de wereld’, dan zal Petrus zeggen: Ja, Heere. 14
Weg wereld, weg schatten, Gij kunt niet bevatten Hoe rijk dat ik ben. Heel dat vissersbedrijf van m’n vader, en dat scheepje en dat werk op zee, u kunt het van mij gestolen krijgen voor één kus van Jezus’ mond. Dat is waar. Dat is echt waar. Maar er staat niet: ‘Die verloochene de wereld.’ Er staat ook niet: ‘Die verloochene de zonde.’ Nee zeggen tegen de zonde. De smart over de zonde, de haat tegen de zonde, de vlucht voor de zonde is praktijk in Petrus’ leven. Hij heeft het gezegd: Waar moeten we anders heen dan tot U? Maar er staat niet: ‘Die verloochene de zonde.’ Er staat: ‘Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.’ Die verloochene zijn eigen IK en alles wat daarmee samenhangt. Dat is eigen wijsheid, eigen vlees, eigen gerechtigheid, eigen heiligheid, eigen verlangens, eigen voorstellingen van de toekomst, eigen eer, eigen naam, eigen aardse rust, eigen … gaat u maar door. Met dat alles – bedoelt de Zaligmaker – heb ik niets te maken. De Heiland wijst de weg des heils. Zijn ware volgelingen leren: Mijn ik doet er niet toe; het gaat niet om mijn eer of iets van mij. Meelopers weten hier niet van. Groeit het op onze akker om dat allemaal te verloochenen? ‘Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.’ Dat betekent radicaal nee zeggen. Niet één keer maar voortdurend. ‘Die verloochene zichzelf.’ Alles wat te maken heeft met IK en met EIGEN, daar gaat het niet om. Daar moet een streep door. Dat is niet belangrijk. Dat kan voor God niet bestaan. Daar kunnen we niet mee leven en niet mee sterven. En denk toch vooral niet, jongelui, dat dat een naar leven is. Dat is het echt niet. Dat is niet een leven van: Dit mag niet en dat mag niet! Echt niet. Wat zegt onze Catechismus in Zondag 1? Het is mijn troost in leven en in sterven ‘dat ik niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.’ Het is troosteloos als je van jezelf denkt te zijn. Eigen baas zijn is zelfs goddeloos. Als je alleen jezelf hebt en niets anders, dat is zo rampzalig. En dat terwijl wij denken: Als ik dát verlies, alles van mezelf, dan heb ik niks meer! Ja, dat is nu juist het geheim. Wie achter Hem wil komen, verloochene zichzelf. Die heeft niets meer. ‘Petrus, hoor je het? Thomas, hoor jij het ook? Jij die voortdurend met jouw karakterzonde in de put zit? Filippus, luister je mee? En jij, 15
stille Nathanaël, hoor jij het ook?’ ‘Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf.’ In het midden van onze tekst staat de inhoud van dit onderwijs. ‘Die neme zijn kruis op [dagelijks volgens Lukas] en volge Mij.’ Wat is dat dan? We zeggen dat niet om somber te doen, maar het is wel waar dat elk hart z’n smart heeft en elk huis z’n eigen kruis. Er zijn zichtbare kruisen, denk aan het kruis van eenzaamheid of het kruis van een beperking. Er zijn ook onzichtbare kruisen. Er zijn zware kruisen of minder zware kruisen. Wordt het kruis van het levensleed bedoeld, als de Heere Jezus zegt: ‘Die neme zijn kruis op …’? Niet in de allereerste plaats. We zeggen niet dat het er niets mee te maken heeft, maar het gaat allereerst om iets anders. Hoezo? Wel, kijk eens naar het eerste woord van vers 25. Dat is het woord ‘want’. Dat woord geeft dus een reden aan. Daar wordt uitgelegd wat ons tekstgedeelte betekent. ‘Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen.’ Weet u wat ons aller lijfspreuk is? Die staat in het wapen van Nederland: Ik zal handhaven. Dat wil zeggen: ik wil vasthouden, op de been blijven, niet loslaten, niet door de knieën gaan, niet buigen, ik wil het hoofd boven water houden. Maar mensen, dat is juist onze ondergang! Dat niet verliezen voor God is onze ondergang. ‘Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal [dat is een eeuwige zekerheid] hetzelve verliezen.’ Dus u doet er alles aan om uzelf te handhaven en dat is eeuwig en rampzalig verlies. Dat is eeuwig zeker. Dat is een ernstige waarschuwing uit de mond van de waarachtige Getuige Gods. ‘Wie zijn leven zal willen behouden, zál het zeker verliezen.’ Daarom worden we steeds opgeroepen: Wil toch niet stug, gelijk een paard, weerstreven. ‘Zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen.’ Maar er staat bij deze waarschuwing ook een vertroostende belofte. Als uitleg van het laatste deel van onze tekst. Dat is: ‘Maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden.’ Die zal het niet behouden, maar vinden. Vinden heeft alles met zoeken te maken. Wie z’n leven zal verliezen: Wat is dat? In Zondag 4 lezen we: ‘Is God dan niet barmhartig?’ Daar voelt u iets van dat niet buigen, van dat blijven tegenwerken. Dat vinden we ook al in de Zondagen 2 en 3. En dan schrijven de opstellers van de Heidelbergse Catechismus 16
na de Zondagen 2, 3 en 4: ‘Van des mensen verlossing’. Pas dán komt het buigen. Dán komt het verliezen. ‘Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke en eeuwige straf verdiend hebben …’ Dan volgt het verlangen: ‘Is er nog een middel?’ Met andere woorden: Zou het nog kunnen? Als we hier lezen: ‘Maar zo wie zijn leven verliezen zal om Mijnentwil [ter wille van Mij, om Mij over te houden, om Mij te leren kennen, om meer van Mij te leren kennen], die zal hetzelve vinden.’ Dan vindt u overal de dood. Dan leert u overal de dood op schrijven. Dan ontdekt u dat u alleen vruchten van de dood kunt dragen. Onze ouden zeiden niet voor niets: Leg er de dood eens naast. Waar staat dat? Hier in dit tekstgedeelte. De discipelen hadden zo’n goede tijd. Ze dachten zó ten hemel in te gaan. Maar Christus tekent hier de weg des heils: de dood in en de dood uit. En daarna – ja, dat ook – opgewekt worden en aankomen in e heerlijkheid Zijns Vaders bij de heilige engelen. Maar nu eerst die weg van het verliezen van het eigen leven. ‘Aangezien wij dan naar het rechtvaardig oordeel Gods.’ Dat ‘amen’ zeggen op Gods oordeel. Kijk, dat betekent nu die laatste uitdrukking van onze tweede gedachte: ‘Die neme zijn kruis dagelijks op.’ Wat is dat? U weet dat de kruisdood een Spartaanse misdadigersdood was die alleen voltrokken werd aan niet-Romeinen om opstandelingen en misdadigers af te schrikken. Dan werd een kruiseling veroordeeld in de rechtszaal. Dat is gebeurd op Goede Vrijdagmorgen, vóór negen uur. Daar heeft de Kruiseling met een hoofdletter gehoord: Er blijft maar één dood over voor U, dat is de misdadigersdood. U bent het niet waard om langer twee voeten grond op de aarde te hebben. U bent het ook zeker niet waard om door de hemel ontvangen te worden. Wij hangen U aan een hout, zodat U de aarde niet langer verontreinigt en U niet in de hemel zult binnenkomen. U zult de kruisdood sterven. Want … ‘Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt.’ Bij de veroordeling van Christus lagen er buiten de rechtszaal drie kruisen. Twee waren bestemd voor twee moordenaars, het derde was Jezus’ kruis. Hij heeft op dat moment Zich gebogen (leest u vers 21) in Borgtochtelijke liefde en bereidwilligheid. Hij heeft Zijn kruis op Zich genomen. ‘Die neme zijn kruis op.’ Hij zegt hier: Dat ga Ik doen. En voor jullie achter Mij geldt ook: ‘Die neme zijn kruis op.’ De blik waarmee Hij op dat moment de Zijnen heeft aangezien, o, wat lag daar veel liefde in. Zoveel liefde! Hij heeft het voorzegd: Jullie 17
moeten achter Mij aan. ‘Die neme zijn kruis dagelijks op.’ Waar gaat het dan om? Om dat bukken, om dat buigen onder wat we waard zijn. Onder wat we verdienen. Wij verdienen de schandpaal. Wij verdienen de vloekdood. ‘Aangezien wij dan, naar het rechtvaardig oordeel Gods tijdelijke – dat kan ook het kruis inhouden – en eeuwige straf verdiend hebben ...’ Die neme zijn kruis dagelijks op. Dus wat ben ik dagelijks waard voor God? Ook met de onvergetelijke, zoete tijden, met mijn kostelijke belijdenis, met de zaligspreking uit Jezus’ mond? Wat blijf ik waard? ‘Die neme zijn kruis dagelijks op.’ O, wat een wonder dat er niet staat: Die wordt eraan gespijkerd en die sterve een vreselijke dood in de helse angst. Maar nee, dat staat er niet. Hoe onbevattelijk groot is dat. Hij stierf daar wel aan. Hij zegt: ‘Ik voor u (daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven), Ik geef Mijn lichaam aan het hout des kruises en vergiet Mijn bloed om uw hongerige en dorstige zielen te spijzen en te laven.’ ‘Die neme zijn kruis dagelijks op.’ Wat is mijn dagelijkse waardigheid voor God? Niets anders! O, wat een wonder, dat wij nog niet hangen tussen hemel en aarde. Dat we nog niet zijn weggezonken. Weet u hoe dat kan? Dat is om Zijn bede: ‘Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten.’ Daarvan getuigt onze laatste gedachte. We zingen eerst Psalm 105 vers 24: Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, Opdat het altoos Hem zou vrezen; Zijn wet betrachten, en voortaan Volstandig op Zijn wegen gaan. Men roem’ dan d’ Oppermajesteit, Om zoveel gunst, in eeuwigheid. We overdenken uit Mattheüs 16 vers 24: Onderwijs in de weg des heils. We hebben in de eerste plaats stilgestaan bij de tijd van dit onderwijs en in de tweede plaats bij de inhoud van dit onderwijs. Nu nog kort onze laatste gedachte: 3. De praktijk van dit onderwijs In de drie woorden: ‘En volge Mij’, ligt eigenlijk alles. Want waarom wordt op de oefenschool van de Heilige Geest geleerd zichzelf te verloochenen? Waarom wordt op de school van de Heilige Geest geleerd 18
zijn kruis dagelijks op te nemen? Is dat om je in de put te stoppen, deksel erop en verder moet u het zelf maar uitzoeken? Nee, nee! Weet u, eigenlijk zijn die laatste drie woorden het hoogtepunt. Het gaat toch eigenlijk om die Mij met een hoofdletter. ‘Die volge Mij …’ Laat u het geheel van de tekst eens tot u doordringen: ‘Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven en neme zijn kruis op.’ Met andere woorden: Die moet en zal zichzelf verloochenen. Die moet en zal zijn kruis dagelijks opnemen. Maar hoe kan dat dan? Dat vecht toch tegen alles wat in ons is? Inderdaad. Toch is Zondag 52, de laatste Zondag van ons troostboek, vol van deze praktijk, van dit kruisdragen. Vraagt u: ‘Staat dat in het troostboek? Wat is dan de troost?’ Ik wil u enkele dingen noemen. In de eerste plaats: U hoeft zelf uw weg niet te bepalen. Jongelui, het lijkt wel mooi om je eigen weg te kunnen bepalen, maar weet je waar je dan terechtkomt? In de eeuwige rampzaligheid. Wij kiezen paden des doods. Hoe is dat voor hen die Hem mogen volgen? Hun weg wordt bepaald door de hoogste Leraar, de Wijsheid met een hoofdletter, Die alleen weet wat goed voor hen is. Hij bepaalt de hele weg. In de tweede plaats: ‘Die volge Mij.’ Als je Hem mag volgen, kom je in wegen die je niet begrijpt. In wegen die pijn doen. In wegen die tegen vlees en bloed zijn. In wegen die we niet willen gaan. In wegen van verlies van welke aard dan ook. O, wat zijn er een onbegrepen wegen. Maar één ding: Hij Die vooropgaat, is eerst Zelf in deze weg geweest. Dat is de troost! Zijn weg met ons bestaat niet uit ‘toevalligheden’. Het is geen kwestie van een samenloop van de omstandigheden, ons leven wordt niet bepaald door de statistieken of door menselijke berekeningen. Nee, hoor. Dé Weg met een hoofdletter gaat voorop op die moeilijke weg. Hij baant de weg. Hoe donker de weg is, hoe onbegrepen de weg, hoe vleeskruisigend de weg ook is, u bent er nooit alleen! En hoe dichter Jezus bij u is, hoe meer u dat ziet. Hoe meer kracht er van Hem uitgaat. Dan is het waar: ’k Zal Zijn lof, zelfs in den nacht, Zingen daar ik Hem verwacht, En mijn hart, wat mij moog’ treffen, Tot den God mijns levens heffen. En dat grote beest bij God, dat zo gevochten heeft tegen de weg van God, gaat dan zingen met Psalm 73: ‘Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, 19
zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.’ Want: Gij zult mij leiden door Uw raad, O God, mijn heil, mijn Toeverlaat, En mij, hiertoe door U bereid, Opnemen in Uw heerlijkheid. ‘Die volge Mij.’ De weg is door Hem bepaald, door Hem gebaand, Hij is op alle plaatsen van de weg geweest. Als medelijdende Hogepriester weet Hij ook van de worstelingen. In de donkere nacht van Gethsémané zei Hij: ‘Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan; doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.’ Daarom is het zo vol troost: ‘Die volge Mij.’ Tot nu toe zijn we nog bezig over het eerste stuk van de weg achter Hem aan. Maar waar eindigt vers 21 mee? ‘En ten derden dage opgewekt worden.’ Waar eindigt ons teksthoofdstuk mee? Met de heerlijkheid van de Zoon des mensen. De weg heeft een vervolg. Daarom zeg ik u met alle vrijmoedigheid: Al bent u nog zo kreupel, al verdient u het misschien een ‘satanas’ genoemd te worden, vanwege uw tegenstand tegen de kruisweg, toch is het waar dat zo zeker als Hij uit de dood gekomen is, zo zeker zult u er ook uit komen. Zo zeker als Hij in de hemel gekomen is, zo zeker zult u er ook komen. Dat is eeuwig zeker! Daar staat Jezus Borg voor. Dat volgen van Hem houdt niet op bij de dood, maar dat volgen heeft een vervolg. Een vervolg uit dood en graf. Veertig dagen is Hij nog op aarde geweest. Daarna is Hij opgevaren. Daar bidt Hij: ‘Vader, verheerlijk Uw Zoon in het hart van de Mijnen.’ In het hart van mensen die de naam ‘satanas’ verdienen. Als u mocht denken dat het voor u onmogelijk is om door Hem getrokken te worden en door Hem geleid te worden, denk er dan maar aan dat Hij bidt voor mensen die de naam ‘satanas’ waard zijn. Zou het dan voor u niet kunnen? Hij bidt: ‘Vader, Ik wil dat die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat ze Mijn heerlijkheid aanschouwen.’ Hoort u het? Hij bidt: ‘Verklaart U Mijn heerlijkheid, opdat ze Mij kennen in de gangen van Mijn vernedering, maar ook in de gangen van Mijn verhoging.’ 20
Er is veel onderscheid in het leven van Gods kinderen. De een staat vóór wat we vinden in dit tekstgedeelte, de ander staat er meer achter. Toch vinden ze elkaar allemaal in dat ‘die volge Mij.’ Er zijn er die al bijna drie jaar Hem volgen. Die zitten met Maria aan Zijn voeten. Die denken: Wij gaan ten hemel in. Ja, dat is waar. Maar ook voor hen geldt: ‘Zo iemand achter Mij wil komen …’ Van die huidige troost willen we hen beslist niet beroven. De Heere volgen kent kruispunten. Dat zien we hier zo heel duidelijk. ‘Zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op en volge Mij.’ Wat een onderwijs! Hij is daar. Hij zal ze allen tot Zich trekken. Zó staat het in Johannes 10. Hij zegt: ‘Als Ik eenmaal verhoogd zal zijn op het kruis, verhoogd in de hemel, zal Ik hen allen tot Mij trekken opdat zij ook zullen zijn waar Ik ben.’ Jongelui, hoe ver ben je met het gewinnen van de hele wereld? Lukt het een beetje? Waar is je hart mee vervuld? Waar je schat is, daar zal je hart zijn. Misschien heb je verkering. Waar je schat is, daar is je hart. Als je verkering hebt, hoeft je moeder niet te zeggen: Zul je eens aan haar denken? Zo is het hier ook. Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. Mis je de Heere? Ben je God kwijt? Kom, dat de Heere dan in je jonge jaren de keus in je hart zou werken om met Mozes liever bij dat slavenvolk gerekend te worden. Want dat volk heeft toch toekomst. God werkt in het bijzonder in onze jonge jaren. Denk daaraan! Gemeente, wat baat het een mens als hij de gehele wereld wint? Wat zal een mens geven tot losprijs van zijn ziel, dus om zijn ziel los te kopen? Helemaal niets. Hij kan die prijs der ziele, dat rantsoen Aan God in tijd, noch eeuwigheid voldoen. En wij toch maar proberen. Wat een armoede! Ik hoop dat u zich mag doodwerken. Dan is er niet alleen een Godsgemis, maar komt er ook een Christusgemis. Dan mist u Jezus. Dan kunt u zonder Jezus niet verder. Dit gedeelte gaat over Zijn heerlijke bediening en kennis van Hem. Het is een gedeelte dat gaat over de rijkdom die er in Hem is. Hij zegt: ‘Ik zal de blinde leiden …’ Al weet u met uw hoofd – dat is op zich een voorrecht – hoe God een mens bekeert, Hij zal de blinden leiden in de 21
weg die ze niet geweten hebben. Achter Jezus is nog plaats voor blinde dwazen. Daarom zegt Hij: ‘Die volge Mij.’ Het komt toch goed uit. Kinderen Gods, ‘die volge Mij.’ Als u terugziet in uw leven, heeft de Heere Zich dan vergist? Heeft de Heere het dan verkeerd gedaan? Ik vraag niet of het makkelijk was, of het naar uw vlees was of naar uw wensen. Nee, ik vraag of de Heere Zich vergist heeft, of Hij het verkeerd gedaan heeft. Nee toch? Wilt u dan toch bedillen hoe het in de toekomst moet gaan? Nee toch? De Heere geve de overgave: ‘Gij zult mij leiden.’ En de troostrijke wetenschap, dat wáár ik ook ben – zelfs in de nacht – Jezus ook daar is, Die u leert bidden. Laat mij kleiner toch steeds worden en minderen keer op keer. Mijzelf vergetend, U steeds volgend. ik niets, Gij alles, Heer’. Amen.
22