09884 t schoon en veilig

Page 1

training:

Schoon en veilig


> Inhoud > Over deze training 3 > Hygiëne en veiligheid 7 > Een schone en veilige omgeving 15 > Speelgoed veilig en schoon 22 > Ruimte inrichten en aanpassen 26 > Calamiteiten 31 > Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte 35 > Theoriebron 2: Werken aan veiligheid 42 > Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving 47 > Theoriebron 4: Calamiteiten 53 > Werkmodel: Instructiekaart veiligheid 56 > Werkmodel: Protocollen en richtlijnen 58 > Werkmodel: Wat kinderen en ouders willen 59 > Werkmodel: Risico-inventarisatie 60 > Werkmodel: Schoonmaakvaardigheden 61 > Werkmodel: Schoonmaakschema 62 > Werkmodel: Ruimte inrichten 63 > Werkmodel: Materialen en activiteiten kiezen 64 > Beoordeling 66

Colofon Uitgeverij

Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel Postbus 1056 7940 KB Meppel Tel.: 0522-235235 Fax: 0522-235222 E-mail: info@edu-actief.nl Internet: www.edu-actief.nl

Auteurs Lianne Beuker, Edu'Actief en ROC Mondriaan Titel Schoon en veilig Vormgeving Binnenwerk: DBD design/Ruurd de Boer, omslag: Tekst in Beeld/Hubi de Gast ISBN Copyright

978 90 3720 537 4 © 2014 Uitgeverij Edu’Actief b.v.

Eerste druk/eerste oplage Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (Postbus 3060, 2130 KB) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.


> Over

deze training

Er komt heel wat bij kijken om het kindercentrum netjes, schoon en veilig te houden en de ruimte geschikt en uitdagend te maken. Veel van dit werk wordt gedaan als de kinderen weg zijn. Maar ook als de kinderen er zijn, maak je schoon en zorg je voor veiligheid en hygiëne. De keuken moet immers schoon zijn als je het eten voorbereidt en je ruimt na een activiteit op. Hoe regel je dit? In deze training leer je welke regelgeving en richtlijnen er op dit gebied zijn en je oefent vaardigheden.

Doelstellingen      

Je weet aan welke eisen de ruimte, materialen, middelen en inrichting moeten voldoen. Je kunt een geschikte en uitdagende omgeving voor kinderen creëren en die toetsen aan de hand van eisen. Je kunt hygiëne-, veiligheids- en milieurichtlijnen toepassen en waarborgen. Je kunt ergonomisch verantwoord werken. Je kunt (spel)materialen, middelen, meubilair en ruimtes schoonhouden en onderhouden en je werkzaamheden met anderen afstemmen. Je kunt een RIE invullen.

Je toekomstige collega Naam:

Elzemiek Breuzer

Leeftijd:

22 jaar

Werkzaam als:

Sociaal-pedagogisch werker bij stichting Kinderopvang Noord.

Medewerkers:

Zestien collega-SPW'ers in wisselende diensten.

Soort werkzaamheden:

Begeleiden van verschillende groepen kinderen binnen de dagopvang, voor- en naschoolse opvang in verschillende leeftijdscategorieën.

Belangrijkste tool in haar werk:

Op de hoogte zijn van en werken met huidige regelgeving en aanwezige protocollen.

Uitdaging in haar werk:

De kinderen zich in een veilige, uitdagende en geschikte omgeving laten ontwikkelen.

Grootste moeilijkheid:

Het toepassen van de regels omdat het soms zo makkelijk is om het op de eigen manier te doen!

Wat er moet veranderen:

Dat iedereen op dezelfde manier werkt en dat ik ze daarop kan aanspreken.

Grootste blunder:

Ik heb ooit aan ouders een kind meegegeven met de kleren aan van een ander kind dat hier ook was.

Waaraan je wilt werken:

Ik wil bewuster handelen om gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor kinderen te verminderen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

3


Beoordeling Je oefent tijdens de training veel. In welke mate je vooruit bent gegaan en hoe je meer inzicht hebt verworven in de theorie en praktijk, wordt als volgt beoordeeld: 1. je actieve deelname tijdens de lessen 2. een persoonlijk verslag: – het trainingslogboek – een reflectie volgens de STARR-methode van de training 3. een demonstratie.

Persoonlijk verslag Het persoonlijk verslag inleveren voor: ___________________________________________________________________________

Werkmodel: Logboek

In het persoonlijk verslag houd je bij wat je gedaan en geleerd hebt. Het persoonlijk verslag bestaat uit een trainingslogboek en een reflectie volgens de STARR-methode.  Het trainingslogboek bestaat uit een schrift of snelhechter waarin je notities bewaart. Voor elke opdracht of oefening noteer je de antwoorden op de vragen. Na elke oefening leg je ook de reflectie vast op papier. Het trainingslogboek werk je netjes uit.  De STARR-reflectie doe je aan het eind van de training. Je kiest, met behulp van je trainingslogboek, een aantal voor jou belangrijke opdrachten en oefeningen uit. Deze opdrachten of oefeningen verwerk je in een STARR. Hieronder staat de opzet van een STARR. Situatie en Taak  Omschrijf de situatie en geef daarbij aan welke taak/rol jij had. Actie en Resultaat  Omschrijf welke acties/handelingen je op dat moment hebt ondernomen en wat hiervan het resultaat was. Reflectie  Beschrijf hoe jij je op dat moment in de situatie voelde.  Beschrijf waarom je op deze manier hebt gehandeld.  Beschrijf hoe je het de volgende keer anders zou aanpakken. Werkmodel Studieplanning Deze demonstratie doe je op: ________________________________________________________________________________________ op www.factor-e.nl

Demonstratie: een ruimte inrichten

Casus Het kinderdagverblijf waar je werkt, gaat verhuizen naar een nieuwe locatie. Er komen op de nieuwe locatie vier groepen:  babygroep (0 - 1,5 jaar): hier werken twee pedagogisch medewerkers  dreumesgroep (1,5 - 3 jaar): hier werken twee pedagogisch medewerkers  3+-groep: hier werken twee pedagogisch medewerkers  verticale groep: hier werken drie pedagogisch medewerkers. Bijzonderheden De lesgroep wordt verdeeld in vier groepen. Elke groep kiest een groep van het kinderdagverblijf uit. Binnen je groep kom je in overleg tot een taakverdeling. Elke groep presenteert als resultaat:  een plattegrond van een passend ingerichte binnen- en buitenruimte en een sfeerbord met bijvoorbeeld meubilair, spelmaterialen en kleuren Leg uit waarom deze inrichting geschikt (veilig, hygiënisch, handig in gebruik, passend

4

Schoon en veilig


 

bij de leeftijd en de activiteiten, ergonomisch verantwoord) en uitdagend is voor de doelgroep. een schoonmaakschema voor de dagelijkse en wekelijkse schoonmaak, en de taakverdeling en manier van afstemmen/overleggen met de huishoudelijk medewerker Geef aan hoe vaak de verschillende taken uitgevoerd worden. Geef ook aan welke soort producten gebruikt worden en waarom jullie voor deze producten kiezen. een demonstratie van een in jullie ogen belangrijke basisvaardigheid op het gebied van hygiëne Leg uit waarom jullie voor deze basisvaardigheid gekozen hebben. Extra eisen niveau 4 een zelfgeschreven protocol een brandveiligheidsplan.

Voorbereiding  Bereken hoeveel kinderen geplaatst mogen worden in jullie groep en hoe groot de ruimte (m2) dan minimaal moet zijn.  Onderzoek welke eisen gesteld worden aan ruimtes, materialen, speelgoed, meubilair, hygiëne en veiligheid in de Arboregeling, de Warenwet, de inspectienormen van de GGD en in protocollen.  Maak daaruit een lijstje van punten die belangrijk zijn voor de inrichting van jullie ruimte. Kies welke jullie willen benadrukken en verantwoord de keuzes.  Verzamel plaatjes van meubels en (spel)materialen om de ruimte in te richten.  Denk na over belangrijke uitgangspunten voor de inrichting: natte hoeken ten opzichte van de groepsruimte, rustige activiteiten ten opzichte van drukke activiteiten, positie van de tafel in de ruimte, zandbak (met water?), klimtoestellen, opbergruimte, kleurgebruik enzovoort.  Inventariseer mogelijke basisvaardigheden op het gebied van hygiëne voor de demonstratie en kies er één uit. Kijk op internet wat er in protocollen over deze basisvaardigheid staat en wat de GGD erover zegt. Let ook op materiaalgebruik en ergonomisch werken. Extra niveau 4  Bekijk verschillende protocollen en kijk aan welke eisen een protocol moet voldoen  Bekijk een brandveiligheidsplan en kijk aan welke eisen een brandveiligheidsplan moet voldoen. Uitvoering  Maak keuzes en maak een inrichtingsplan, sfeerbord en schoonmaakschema.  Oefen de basisvaardigheid hygiëne.  Presenteer het inrichtingsplan en het sfeerbord aan de groep en verantwoord de keuzes.  Gebruik het werkmodel Schoonmaakschema. Presenteer het schoonmaakschema, leg de keuzes uit en zeg waarom dit een goed schema is.  Geef de demonstratie van de basisvaardigheid hygiëne.

Werkmodel: Schoonmaakschema

Extra Niveau 4  Voeg een zelfgeschreven protocol toe dat betrekking heeft op de gekozen doelgroep en ruimte. Licht dit toe. Het onderwerp is naar keuze.  Voeg een brandveiligheidsplan toe dat passend is voor de ingerichte ruimte.  Licht tijdens de presentatie toe hoe jullie in de ruimte rekening hebben gehouden met het stimuleren van de motorische ontwikkeling.  Licht toe hoe jullie de veiligheid, hygiëne en ergonomierichtlijnen hebben toegepast.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

5


Beoordeling  De ruimte en de materialen voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Arboregeling en de inspectienormen van de GGD.  De verantwoording van gemaakte keuzes met betrekking tot de inrichting is duidelijk.  Het schoonmaakschema is overzichtelijk, er is een verdeling tussen dagelijkse taken en wekelijkse taken, er is aangegeven hoe vaak de taken uitgevoerd worden en welke schoonmaakmiddelen nodig zijn.  De demonstratie van de basisvaardigheid met betrekking tot hygiëne is ergonomisch en volgens protocol uitgevoerd.

Taal   

Taal

Taal

Taal

Neem deze training door en onderstreep de woorden die je niet kent. Neem deze woorden over in je woordenlijst en zet de betekenis erbij. Nieuwe, onbekende woorden die je tegenkomt tijdens deze training voeg je toe aan de woordenlijst. Na afloop van de training neem je dit overzicht op in je taalportfolio.

6

Schoon en veilig


> Hygiëne

en veiligheid

Een ruimte waar kinderen verblijven, moet schoon en veilig zijn en de manier waarop je werkt is hygiënisch en veilig. In dit hoofdstuk gaan we in het algemeen in op wat we verstaan onder schoon en veilig, welke richtlijnen en protocollen er zijn en wat goede schoonmaakmethoden, -materialen en -middelen zijn.

Doelstellingen:   

Je hebt kennis van de regels, protocollen en procedures bij het schoonmaken en handelt daarnaar. Je hebt kennis van schoonmaakmethoden, -materialen en -middelen en gebruikt die doeltreffend en zoals voorgeschreven. Je hebt kennis van milieuzorg en ergonomie en handelt daarnaar.

1. Oefening: Hygiëne en veiligheid in je eigen school

    

Deze oefening is een warming-up. Jullie school is ook een instelling die aan een heleboel eisen moet voldoen. Bijvoorbeeld aan bepaalde veiligheids- en hygiëneregels. De school is tenslotte verantwoordelijk voor jullie tijdens jullie aanwezigheid daar. Voorbereiding  Neem pen en papier mee en wijs per groepje iemand aan die schrijft.  Zorg voor een fotocamera per groep. Uitvoering  De ene helft van de lesgroep (drie groepjes) gaat binnen school onderzoeken hoe het gesteld is met de hygiëne. Schrijf de bevindingen op.  Kijk hierbij onder andere naar: – Schoonmaak en afspraken/richtlijnen hiervoor. – Hoe schoon ervaren jullie zelf de toiletten en andere openbare voorzieningen binnen school? – Keuken/kantine: wordt daar door de medewerkers zelf voedsel bereid? – Wat zijn richtlijnen voor het werken in de keuken? – Hoe schoon zijn de keuken en kantine? – Kun je in de keuken/kantine de regels vinden waaraan de school zich moet houden?  Maak foto’s als je ziet dat iets niet goed of juist heel goed is.  

De andere helft van de lesgroep (ongeveer drie groepjes) gaat binnen de school onderzoeken hoe het is gesteld met de veiligheid. Schrijf de bevindingen op. Kijk hierbij onder andere naar: – parkeren van de auto’s – fietsenstalling – entree – trappen – deuren – tafels en stoelen – scherpe randen en andere gevaarlijke situaties (zoek de conciërge eens op en vraag hem of hij hier iets over weet). Maak foto’s als je ziet dat iets niet goed of juist heel goed is.

Als je klaar bent, bespreek je binnen je groep:  Wat is je opgevallen?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

7


  

Welke regels zijn er volgens jullie op dit gebied en hoe worden die gecontroleerd? Hierbij kun je ook gebruikmaken van internet. Schrijf dit kort op voor de presentatie in de lesgroep. Presenteer vervolgens de bevindingen en foto´s aan de lesgroep.

Controle  De bevindingen zijn genoteerd.  Er zijn foto´s gemaakt.  Na bespreking zijn kort de bevindingen opgeschreven die gepresenteerd worden aan de lesgroep.  De bevindingen en de foto´s zijn gepresenteerd in de lesgroep. Reflectie  Hoe heb je de opdracht ervaren?  Wat vond je daaraan moeilijk en wat ging je gemakkelijk af?  Welke problemen kwam je tegen en hoe heb je die opgelost? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

2. Oefening: De GGD-wijzer

    

In deze oefening verdiep je je in het belang van veiligheid en hygiëne op je werk of stageplek en wat belangrijke maatregelen en instructies hiervoor zijn.

Theoriebron 2: Werken aan veiligheid

Voorbereiding  Elk groepje kiest een van de volgende onderwerpen: brandveiligheid, vergiftiging, calamiteiten, voorkomen infectieziekten, ventileren of hygiëne zandbakken.  Zorg dat je op internet kunt.

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving

Uitvoering  Zoek een GGD-wijzer op internet voor 0-4 jaar of 4-12 jaar, bijvoorbeeld van een gastouderbureau of een provinciale afdeling van de GGD.  Zoek informatie over jullie onderwerp en noteer de belangrijkste punten voor je werk. Gebruik daarbij het werkmodel ‘Instructiekaart’.  Bespreek met elkaar of deze maatregelen op je werk of stageplek ook daadwerkelijk getroffen zijn. Vraag eventueel na waarom ze niet getroffen zijn. Noteer de problemen die hierbij spelen. Als je geen stageplek hebt, bedenk dan zelf wat eventuele problemen bij de uitvoering van de maatregelen kunnen zijn.  Inventariseer deze mogelijke problemen op je instructiekaart. Bedenk hier oplossingen voor en noteer ook deze op de instructiekaart. Leg onder de instructiekaart per punt uit waarom dit in jullie ogen goede oplossingen zijn.  Doe verslag van bovenstaande in de groep en laat de andere groepen erop reageren.

Werkmodel: Instructiekaart

Controle  Informatie en maatregelen in de GGD-wijzer zijn gevonden.  Er is een inventarisatie van hoe er op het werk/de stageplek mee wordt omgegaan.  Er is een inventarisatie van problemen bij de uitvoering van de maatregelen. Of, je hebt zelf problemen bij de uitvoering bedacht.  Er zijn oplossingen voor de problemen gevonden en er is uitleg gegeven. Reflectie  Vond je de informatie in de GGD-wijzer goed bruikbaar?  Zijn er punten waar je meer over had willen weten?  Wat vond je van de maatregelen in de GGD-wijzer?

8

Schoon en veilig


 

Sta je nu anders tegenover dit soort maatregelen dan vóór deze oefening? Zo ja, hoe komt dat? Denk je dat je op je werk of stageplaats in het vervolg bepaalde dingen anders zult doen?

Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

    

3. Oefening: Protocollen en richtlijnen Bij oefening 2 heb je al kennisgemaakt met regels op het gebied van veiligheid en hygiëne. In deze oefening breid je je kennis over regels en protocollen in de kinderopvang uit. Het gaat hierbij niet alleen om veiligheid en hygiëne maar ook om regels voor de inrichting, de groepsgrootte, ergonomie en milieu. Voorbereiding  Zorg dat je gebruik kunt maken van een computer en internet.  Inventariseer protocollen op je stageplek/werk of via internet over veiligheid, hygiëne, inrichting, groepsgrootte, ergonomie en milieu. Als je die niet op je werk kunt verzamelen, kijk dan op internet naar protocollen kinderopvang. Uitvoering  Elke groep kiest een van onderstaande onderwerpen: – veiligheid – hygiëne – inrichting – groepsgrootte – ergonomie – milieu.  Elke groep maakt een overzicht van de richtlijnen in de protocollen over het gekozen onderwerp en geeft aan wat de belangrijkste punten daarin zijn.  Check op internet bij de GGD-wijzer of de richtlijnen in de protocollen voldoen aan de richtlijnen in de GGD-wijzer. Check eventueel ook andere bronnen.  Elke groep bespreekt met elkaar wat gevonden is en trekt daar conclusies uit. Noteer die in het werkmodel.  De overzichten en conclusies worden in de lesgroep gepresenteerd, waarbij de andere groepen de gelegenheid krijgen om vragen te stellen of iets ter discussie te stellen.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte Theoriebron 2: Werken aan veiligheid Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving Werkmodel : Protocollen en richtlijnen

Controle  Protocollen en richtlijnen zijn gevonden.  Informatie in de GGD-wijzer is gevonden.  Er zijn conclusies getrokken die in een werkmodel zijn gezet.  Overzichten en conclusies zijn in de lesgroep gepresenteerd. Reflectie  Vond je de gevonden informatie duidelijk?  Kon je de link tussen de regels en je werk goed leggen?  Wat vond je in het algemeen van alle richtlijnen en protocollen?  Welke protocollen en richtlijnen vond je heel belangrijk voor je werk en waarom?  Waren er protocollen en richtlijnen die je overbodig vond?  Vond je dat er richtlijnen of protocollen ontbraken? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

9


4. Oefening : Schoonmaakmiddelen Er zijn talloze schoonmaakmiddelen op de markt. Waarschijnlijk worden deze door de organisatie ingekocht. Sommige schoonmaakmiddelen kunnen echter gevaarlijk zijn. En niet alle schoonmaakmiddelen zijn voor alles en in alle situaties geschikt. Daarnaast hebben ze niet allemaal een gebruiksaanwijzing. Daarom is het goed om iets te weten over schoonmaakmiddelen.

Voorbereiding

 

Deze opdracht maak je individueel. Zorg dat je op internet kunt.

Uitvoering  Schrijf op wat in een kindercentrum schoongemaakt moet worden.  Ga op zoek naar schoonmaakmiddelen voor de verschillende oppervlakten en artikelen die schoongemaakt moeten worden. Let daarbij ook op milieuaspecten.  Kies er zes uit die jij geschikt vindt voor gebruik in het kindercentrum. Ze moeten samen alles schoon kunnen maken.  Schrijf van de zes producten op: – waarvoor deze gebruikt kunnen worden – hoe deze gebruikt moeten worden – of er een symbool op staat en wat dit betekent – of en welke gevaren er kunnen zijn bij gebruik – of het product belastend is voor het milieu – waarom je voor dit product gekozen hebt. Je zult internet moeten gebruiken om een deel van de informatie te achterhalen.  Vergelijk in de groep wat jullie opgeschreven hebben en bespreek de verschillen. Controle  Er is een inventarisatie van schoonmaakmiddelen die gebruikt kunnen worden.  Er zijn zes schoonmaakmiddelen gekozen en er is een verantwoording voor deze keuzes.  De kenmerken van de zes producten zijn beschreven. Reflectie  Kon je goede informatie vinden?  Welke problemen kwam je tegen en hoe heb je die opgelost?  Wat heb je van deze oefening geleerd?  Denk je dat je nu bewuster met schoonmaakmiddelen om zult gaan? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

10

Schoon en veilig

 


     

5. Oefening: Veiligheid Veiligheid staat bovenaan het lijstje van aandachtspunten van alle kinderopvangorganisaties. Is de veiligheid niet gewaarborgd, dan voelen kinderen zich ook niet veilig en zullen zij zich onvoldoende kunnen ontwikkelen. Bovendien wil je natuurlijk niet dat de kinderen iets overkomt. Je verdiept je daarom in wat jij als pedagogisch medewerker kunt bijdragen aan veilige omstandigheden voor kinderen. Voorbereiding  Kijk op internet wat in de pedagogische kaders 0-4 jaar, 4-12 en gastouderbureaus staat over veiligheid.  Zoek op internet naar aanvullende informatie. Uitvoering  Inventariseer met elkaar twintig (in jullie ogen) belangrijke punten die met veiligheid te maken hebben.  Verdeel deze onderling.  Elk schrijft voor de eigen punten de aandachtspunten op en wat je moet doen om de veiligheid te waarborgen (acties).  Presenteer wat je opgeschreven hebt aan de andere groepsleden en praat er met elkaar over.  Kies met elkaar wat jullie in verband met de veiligheid de vijf belangrijkste aandachtspunten voor pedagogisch medewerkers vinden.  Presenteer deze in de lesgroep en vergelijk de keuzes met elkaar.  Maak vervolgens een top tien van de belangrijkste aandachtspunten voor de veiligheid voor de pedagogisch medewerker. Extra Niveau 4  Vergelijk de top tien met het instellingsbeleid.  Noteer eventuele verschillen in onderwerpen of nadruk die bepaalde onderwerpen en aandachtspunten krijgen.  Bedenk wat je van de verschillen vindt. Controle  Er is een inventarisatie van veiligheidsaspecten.  De inventarisatie is verdeeld over de groepsleden.  De aandachtspunten en acties zijn geformuleerd en gepresenteerd.  Er zijn vijf veiligheidsaspecten uitgekozen.  De veiligheidsaspecten zijn gepresenteerd in de lesgroep.  De keuzes zijn met elkaar vergeleken en er is een top tien van belangrijke veiligheidsaspecten geformuleerd. Extra Niveau 4  De top tien is met het instellingsbeleid vergeleken.  De verschillen zijn genoteerd.  Je hebt bedacht wat je van de verschillen vindt. Reflectie  Kon je goede informatie vinden op basis waarvan je keuzes kon maken?  Wat waren problemen bij het maken van keuzes en wat waren uiteindelijk de belangrijkste criteria voor de keuzes?  Wat vond je van de presentaties in de lesgroep? Waren er grote verschillen en werd duidelijk waarom die er waren?  Sta je achter de top tien die uiteindelijk geformuleerd is? Waarom wel of niet? Extra Niveau 4  Was het moeilijk om een vergelijking te maken?  Zou je naar aanleiding van deze oefening bepaalde dingen willen wijzigen in de veiligheid?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

11


6. Oefening: Risico-inventarisatie veiligheid

  

Een kind ziet geen gevaar. Het is aan jou om de gevaren tijdig te herkennen en daarmee wat te doen. Deze oefening betreft de gastouderopvang en kinderen van 0-3 jaar.

Theoriebron 2: Werken aan veiligheid

Een kind ziet geen gevaar. Voorbereiding  Op internet kun je een risico-inventarisatie veiligheid vinden voor gastouders.  Bespreek wanneer en bij wie thuis jullie deze risico-inventarisatie gaan uitvoeren.  Kijk voor oplossingen ook in het oplossingenboek. Uitvoering  Kijk voor deze risico-inventarisatie naar de veiligheid in verband met schoonmaakmiddelen en onveilige situaties in de ruimte.  Ga ervan uit dat de kinderen in het huis in alle ruimtes mogen komen en tussen de 0 en 3 jaar zijn.  Voer de risico-inventarisatie uit en vul het risico-inventarisatieformulier in.  Bedenk oplossingen voor problemen.  Bespreek dit met een ander tweetal. Extra Niveau 4  Maak een risicoverslag en een plan van aanpak om de risico’s te vermijden.  Bespreek het verslag en de manier waarop jullie de inventarisatie hebben uitgevoerd met een ander tweetal. Controle  De risico-inventarisatie is uitgevoerd.  Het risico-inventarisatieveiligheidsformulier is ingevuld en besproken met een ander tweetal.  Er zijn oplossingen voor problemen bedacht.

12

Schoon en veilig

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl.


Extra Niveau 4  Het risicoverslag gemaakt en plan van aanpak zijn gemaakt.  Er zijn oplossingen bedacht.  De bevindingen zijn besproken met een ander tweetal. Reflectie  Hoe was het om op deze manier naar een huis te kijken?  Konden jullie oplossingen bedenken voor de voorkomende risico’s?  Wat vond je van de onderwerpen in de risico-inventarisatie?  Heeft deze oefening invloed op jouw manier van werken en/of inrichten van de ruimte? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

    

7. Oefening: Milieuzorg Aandacht hebben voor milieuaspecten is een onderdeel van je werk. Maar wat zijn daarin belangrijke onderwerpen en hoe doe je dat dan? In deze oefening ga je met deze vragen aan de slag. Voorbereiding  Kijk op je werk of stageplek of er richtlijnen zijn voor het milieu.  Zorg dat je op internet kunt. Uitvoering  Inventariseer de milieurichtlijnen op werk- en stageplekken. Als je geen stageplek hebt, bedenk dan zelf om welke milieurichtlijnen het zou kunnen gaan.  Vergelijk en bespreek de milieurichtlijnen met elkaar.  Trek conclusies uit het gesprek en zet die op papier. Extra Niveau 4  Maak milieurichtlijnen voor je eigen werkplek. Wat kun jij in jouw praktijk doen om het milieu te sparen?  Vergelijk deze richtlijnen met elkaar en bespreek de verschillen: wat zijn de verschillen, waarom zijn die er, wat zijn mogelijke oplossingen voor problemen, wat zou je anders of beter kunnen doen?  Trek conclusies en zet ook die weer op papier.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Controle  Je hebt milieurichtlijnen voor werk/stageplek geïnventariseerd.  Deze zijn besproken en er zijn conclusies getrokken en op papier gezet. Extra Niveau 4:  Er zijn eigen richtlijnen voor het eigen werk gemaakt.  Deze zijn besproken en er zijn conclusies getrokken en op papier gezet. Reflectie  Wat vond je van de milieurichtlijnen op de verschillende werkplekken?  Vind je het belangrijk om daar richtlijnen voor te hebben? Extra Niveau 4  Vind je dat dit tot jouw taken hoort? Waarom wel of niet?  Wat zou je op je werk/stageplek anders willen doen op dit gebied en waarom?  Wiens taak is dit volgens jou in het kinderdagverblijf? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

13


8. Oefening: Ergonomie

    

Werken in de kinderopvang is belastend voor je lichaam. Het is daarom belangrijk maatregelen te treffen die je beschermen. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt.  Zorg dat je informatie van je werk of stageplek hebt over ergonomische maatregelen. Uitvoering  Zoek op internet bij de ‘FCB, dienstverlening in arbeidsmarktvraagstukken’ naar de ergonomische normen in de kinderopvang en peuterspeelzalen.  Neem de lijst met elkaar door en bespreek hem: – Wat vind je belangrijke normen en waarom? – Welke normen vind je minder belangrijk en waarom? – Ontbreken er normen op de lijst die jij wel belangrijk vindt? – Is er aandacht op jullie werk/stageplek voor deze normen? – Hoe merk je dat bijvoorbeeld: zijn er richtlijnen, voldoet het meubilair aan de normen, zijn de werkwijzen overeenkomstig de normen, wordt erover gepraat, spreken medewerkers elkaar er op aan als zij bijvoorbeeld verkeerd tillen, is er een tilcursus geweest?  Schrijf je bevindingen op en doe er verslag van in de lesgroep. Trek samen conclusies uit de gesprekken. Extra Niveau 4  Bedenk op welke manier jullie aandacht willen besteden aan ergonomische aspecten op het werk: hoe breng je ze onder de aandacht van je collega’s, spreek je je collega’s erop aan als zij een verkeerde houding aannemen, let je op ook wat betreft de inrichting op ergonomische aspecten, kun en wil je daar verbeteringen in aanbrengen, is het een punt voor het werkoverleg, of voor een gesprek met je leidinggevende? Controle  Er zijn ergonomische normen gevonden.  De ergonomische normen zijn besproken.  De bevindingen zijn opgeschreven en besproken in de lesgroep. Extra Niveau 4  DE aandacht die je op het werk wilt besteden aan ergonomische aspecten is besproken. Reflectie  Heb je er wel eens bij stilgestaan dat er zo veel ergonomische normen zijn?  Vind je ze belangrijk?  Welke zou je altijd uitvoeren en met welke zou je moeite hebben?  Wat doe je in dit laatste geval?  Wat zou jij doen als de normen niet in de praktijk gebracht worden op je werk?  Wie moet of moeten daar volgens jou op toezien? Extra Niveau 4  In hoeverre heb je aandacht voor ergonomische aspecten op de groep?  Wiens verantwoordelijkheid is het om daar aandacht aan te besteden?  Wat wil je er zelf aan bijdragen? Waarom wel of niet? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

14

Schoon en veilig

Theoriebron 2: Werken aan veiligheid


> Een

schone en veilige omgeving

Schoon en veilig, dat moet een kindercentrum zijn. Schoon om te voorkomen dat kinderen besmet raken en ziek worden. Veilig door te zorgen dat materialen en speelgoed heel zijn. In dit hoofdstuk oefen je verschillende vaardigheden.

Doelstellingen        

Je kunt verschillende schoonmaakmethoden toepassen. Je kunt materialen en schoonmaakmiddelen op een goede manier gebruiken. Je hebt kennis van de overdracht van ziektekiemen. Je kunt een risico-inventarisatieoverdracht van ziektekiemen invullen. Je kunt ergonomische en milieuaspecten betrekken bij het werk. Je kunt een schoonmaakplan opstellen. Je kunt schoonmaken in een aantal specifieke situaties. Je kunt de werkzaamheden afstemmen met directe collega’s en een schoonmaakster.

9. Oefening: Basisvaardigheden schoonmaken

    

Wat moet je schoonmaken en wat zijn belangrijke aspecten van het schoonmaken? Over deze vragen gaat deze opdracht. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt.

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving

Uitvoering  Ieder kiest een van de volgende onderwerpen: – schoonmaken bij diarree met bloed – tafel opruimen en ruimte schoonmaken na het eten – toiletruimte schoonmaken na toiletgebruik – de was doen – speelgoed schoonmaken.  Maak eerst individueel voor het eigen onderwerp een plan van aanpak naar aanleiding van de volgende situaties. Kijk daarvoor in de theoriebron en op internet. Geef ook aan hoe je ergonomische richtlijnen hanteert en rekening houdt met het milieu. – Situatie 1: schoonmaken bij diarree met bloed – Grote schrik. Jim heeft diarree en je ontdekt bij het verschonen dat er bloed bij zit. De schoonmaaktafel zit eronder, het aankleedkussen met de handdoek, Jim zelf, zijn rompertje en broek en zijn truitje. Gelukkig had je wel handschoenen aan. Wat doe je? – Situatie 2: tafel opruimen en ruimte schoonmaken na het eten – Het was vandaag gezellig aan tafel op de naschoolse opvang. De kinderen waren er in verband met de vakantie de hele dag. Jullie hebben lekker samen zitten eten en het eten is nagenoeg op. Wat rest moet nu opgeruimd worden en de ruimte moet schoongemaakt worden voor weer een andere activiteit. Hoe pak je dat aan? – Situatie 3: toiletruimte schoonmaken na toiletgebruik – De peuters gaan graag naar de wc. Ze nemen de kans te baat om lekker met water te spelen want ze moeten immers hun handen wassen na toiletgebruik! Lisa is een van de peuters die de toiletruimte tot haar favoriete ruimte gemaakt heeft. Ze wil zo graag met water spelen dat ze halverwege haar plas al opstaat om haar handen te gaan wassen. Oei, wat nu?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

15


– –

 

Situatie 4: de was doen De was, de was, de was en altijd maar weer die was. Maar ja, het zal moeten gebeuren. En nu heerst er ook nog buikgriep in de babygroep. Er zijn al vijf kinderen van top tot teen verschoond en die kleding moet in de was. Er zit van alles bij: katoen, wol, polyester, lycra en combinaties van verschillende materialen. Je gaat vooraf maar even goed bedenken hoe je deze was gaat doen. – Situatie 5: speelgoed schoonmaken – De winter is voorbij en de lente in aantocht. Het gaat kriebelen, tijd om eens goed schoon te maken. Al het speelgoed wordt de komende week schoongemaakt. Je groepeert het en bedenkt vooraf hoe je het schoon gaat maken. Presenteer je plan van aanpak aan de groep. De overige groepsleden kunnen vragen stellen over of opmerkingen maken naar aanleiding van elk plan van aanpak. Kom samen tot een definitief plan.

Controle  Er zijn richtlijnen gevonden.  Er is een plan van aanpak.  Er zijn opmerkingen/aanvullingen naar aanleiding van de bespreking gemaakt.  Er ligt een gezamenlijk plan. Reflectie  Was de situatie duidelijk?  Hoe was het om zo gedetailleerd over het praktische werk na te denken?  Wat vond je moeilijk aan het maken van het plan?  Heb je oplossingen voor eventuele problemen gevonden?  Was je het eens met de opmerkingen van de groepsleden?  Kwamen jullie er samen goed uit en ligt er een plan dat naar ieders tevredenheid is?

10. oefening: Schoonmaakmethoden en -materialen

    

Je kunt op allerlei manieren schoonmaken en verschillende (soorten) middelen gebruiken. Je denkt in deze oefening na over wat in verschillende situaties goede schoonmaakmethoden zijn en welke middelen je dan het best kunt gebruiken. Voorbereiding  Verzamel een paar schoonmaakprotocollen.  Zorg dat je op internet kunt. Uitvoering  Elk kiest een van de volgende onderwerpen: – gladde vloer dweilen – verschoontafel schoonmaken – keukenblok schoonmaken – speelgoed schoonmaken.  Bereid een demonstratie voor de andere groepsleden voor: Welke methoden/technieken, materialen en middelen gebruik je? Let ook op ergonomie en milieu.  Geef de demonstratie.  Evalueer de demonstratie met elkaar: methoden/technieken, materialen, middelen, ergonomie, milieu. Controle  Er is informatie gevonden over de onderwerpen.  De methoden en het materiaalgebruik zijn voorbereid.

16

Schoon en veilig

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving


 

De demonstratie is voorbereid en uitgevoerd. De demonstratie is geëvalueerd.

Reflectie  Waren jullie in staat te overzien wat je zoal moet hebben en kunnen om goed schoon te kunnen maken?  Welke problemen kwam je tegen en hoe he je die opgelost?  Hoe vond je het om een demonstratie te geven? Heb je daar iets van geleerd?  Heb je reacties op je demonstratie gekregen waar je iets van geleerd hebt?

    

11. Oefening: Risico-inventarisatieoverdracht Mees en Indra zijn weer eens verkouden, ze lopen de hele dag te snotteren. Je zucht. Volgende week zullen de andere kinderen ook wel weer verkouden zijn. Je zet op het krijtbord in de keuken alvast een aantekening: opletten dat er voldoende tissues zijn.

Theoriebron 2: Werken aan veiligheid

Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt. Uitvoering  Zoek op internet of in de mediatheek naar informatie over de overdracht van ziektekiemen en besmettingsbronnen.  Maak een schema waarin jullie de risico’s aangeven van overdracht van ziektekiemen.  Maak vervolgens een actieplan zodat de risico’s verkleind worden.  Presenteer jullie schema en actieplan aan de groep. Extra Niveau 4  Vergelijk het actieplan met het beleid bij ziekte van een organisatie of het kindercentrum en noteer de verschillen.  Geef aan of je naar aanleiding hiervan je actieplan zou willen bijstellen en noteer deze.

Werkmodel: Risicoinventarisatieoverdracht

Controle  Je hebt informatie over besmettingsbronnen en overdracht van ziektekiemen gevonden.  Het werkmodel ‘Risico-inventarisatieoverdracht’ is ingevuld en jullie actieplan past bij de gevonden risico’s. Extra Niveau 4  Het actieplan is vergeleken met instellingsbeleid.  Eventuele wijzigingen in actieplan zijn genoteerd. Reflectie  Is het moeilijk om te denken in risico’s?  Heeft deze opdracht je bewuster gemaakt van het nut en belang van hygiëne? Extra Niveau 4  Waren er grote verschillen tussen het actieplan en het instellingsbeleid?  Wat vond je het best: je eigen actieplan of het instellingsbeleid?  Hoe denk je dat je leidinggevende tegenover jouw actieplan zou staan?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

17


12. Oefening: Ergonomisch werken Letten op je houding tijdens het werken is belangrijk. Je hebt immers maar één lichaam en dat moet een leven lang mee.

Op een verkeerde manier stofzuigen. Voorbereiding  Zorg dat je een fototoestel hebt.  Bekijk op internet een ergonomiewijzer. Uitvoering  Kies twee schoonmaakactiviteiten uit en oefen deze volgens de richtlijnen in de ergonomiewijzer.  Probeer verschillende lichaamshoudingen uit en voel wat dat doet met je lichaam. Probeer het ook eens op een heel foute manier.  Maak foto’s van een goede manier van werken en een foute manier van werken.  Maak zelf een ergonomiewijzer op de computer voor de twee schoonmaakactiviteiten die jullie uitgekozen hebben. Gebruik de gemaakte foto’s waarop je de foute en goede werkhouding kunt zien met een schriftelijke toelichting.  Hang de ergonomiewijzers op in een lokaal en bekijk de ergonomiewijzers van de anderen. Controle  Er zijn twee schoonmaakactiviteiten geoefend.  Er is een foto van een goede manier van werken en van een foute manier van werken.  Er is een ergonomiewijzer waarvoor de foto’s gebruikt zijn die tijdens de voorbereiding gemaakt zijn. Reflectie  Merkte je verschil tussen de verschillende manieren van werken: goed en fout?  Vind je het belangrijk om altijd een goede werkhouding aan te nemen? Leg uit waarom wel of niet.  Denk je dat je op je werk de richtlijnen gaat toepassen?  Zou je collega’s die een verkeerde houding aannemen daarop attent maken? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

18

Schoon en veilig

   Theoriebron 2: Werken aan veiligheid


     

13. Oefening: Schoonmaakplan opstellen In een kindercentrum zijn vaak meer medewerkers betrokken bij de schoonmaak. Het is daarom belangrijk dat er een goed schoonmaakplan is. Jullie stellen in deze oefening een schoonmaakschema op. Voorbereiding  Kijk of je op internet of elders voorbeelden van een schoonmaakplan kunt vinden.

Werkmodel: schoonmaakschema

Uitvoering  Elk groepje kiest een van de volgende groepen: babygroep 0-2 jaar, peutergroep 2 – 4 jaar, buitenschoolse opvang, 0-4 jaar, buitenschoolse opvang 4-8 jaar en buitenschoolse opvang 8-13 jaar.  Maak een lijst van dingen die schoongemaakt moeten worden op de gekozen groep en vul het schoonmaakschema in. Verantwoord de keuzes. Vul in de laatste kolom in wie de taak uitvoert: pedagogisch medewerker of schoonmaakster.  Bespreek de lijst en het schoonmaakschema met de andere groepen en noteer welke verschillen er zijn in de verschillende leeftijdsgroepen.  Trek conclusies uit de bespreking. Extra Niveau 4  Vergelijk het schoonmaakplan met wat er in het beleid van de organisatie of het kindercentrum staat over schoonmaken.

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving

Controle  Er is een duidelijk schoonmaakschema.  Het schoonmaakschema is verantwoord.  De verschillen tussen de verschillende groepen zijn genoteerd.  Er zijn conclusies getrokken. Extra Niveau 4  Het schoonmaakschema is vergeleken met het organisatiebeleid en/of het beleid van het kindercentrum. Reflectie  Was jullie lijst compleet? Welke dingen waren jullie vergeten?  Hoe ben je aan de informatie gekomen?  Vind je dat het goede schema’s geworden zijn?  Ben je het eens met de verschillen tussen de verschillende leeftijdsgroepen? Extra Niveau 4  Waren er grote verschillen tussen jullie schoonmaakplan en dat van de organisatie/kindercentrum?  Zou je naar aanleiding van deze vergelijking je eigen schoonmaakplan willen aanpassen? Of dat van het kindercentrum of de organisatie? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

19


14. Oefening: De was

  

Je bent op kamp met de buitenschoolse opvang en moet de was doen. Er is van alles vuil: kleding, sokken, ondergoed, beddengoed, handdoeken, theedoeken, vaatdoeken en zelfs een jas. Hoe pak je dit aan? Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt voor wasvoorschriften of haal die informatie elders vandaan. Uitvoering  Elk groepje kiest welke was bij elkaar kan. Leg daar criteria voor aan. Ga uit van de opsomming in de inleiding en verantwoord de keuzes.  Schrijf op hoe je gaat wassen: temperatuur, soort wasmiddel, wel of niet drogen?  Vergelijk je werkwijze met een ander groepje en noteer de verschillen.  Bespreek de verschillen in de lesgroep.

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving

Controle  Er is gekozen wat wel en niet bij elkaar kan.  Er zijn criteria opgesteld.  Genoteerd is hóe je de verschillende wassen gaat doen.  De verschillen met de andere groep zijn genoteerd en besproken in de lesgroep. Reflectie  Was de opdracht goed uit te voeren?  Welke criteria gebruikte je voor het selecteren van de was?  Welke keuzes vond je daarbij moeilijk? Welke oplossingen heb je bedacht? Waarom waren dit wel of geen goede oplossingen?  Denk je dat het wasgoed weer heelhuids uit de was gekomen zou zijn? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

15. Oefening: Handelen in specifieke situaties

   

Sommige situaties vragen extra aandacht bij het schoonmaken. Bijvoorbeeld als een kind bloedt of als er diarree heerst. Je oefent nu een aantal van deze situaties. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt.  Verzamel eventueel protocollen over schoonmaken in specifieke situaties.  Beslis zelf of jullie de opdrachten samen uitvoeren of eerst ieder één, waarna jullie de aanpakken aan elkaar presenteren. Uitvoering  Beschrijf wat je doet in onderstaande situaties. Beschrijf: – welke risico’s er zijn – wat je doet om de risico’s zo klein mogelijk te houden – hoe je schoonmaakt; maak daarvoor een plan van aanpak. Situatie 1: Charlotte is een kind van zes jaar op de buitenschoolse opvang. Ze is besmet met hiv. Ze valt en haar knie bloedt behoorlijk.

20

Schoon en veilig

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving


Situatie 2: Lars van 3 zit op de wc. Hij kreunt en je ziet dat hij flinke diarree heeft. Even later verschoon je Babet van 2. Ze heeft dunne en vies ruikende poep en terwijl ze op de verschoontafel ligt, doet ze het nog eens zéér dunnetjes over. Het spuit er werkelijk uit. Alles zit eronder. Situatie 3: Je ziet dat twee kinderen steeds maar weer op hun hoofd krabben. Tijd om maar eens te controleren. En jawel, je ziet de hoofdluizen achter hun oren kruipen, brrrr. Tijd voor actie. 

Presenteer de schoonmaakplannen aan elkaar als de opdracht individueel is gemaakt.

Controle  De risico’s zijn ingeschat.  De acties naar aanleiding van risico’s zijn beschreven.  Er is een schoonmaakplan.  De schoonmaakplannen zijn eventueel gepresenteerd. Reflectie  Kon je de risico’s goed inschatten? Waar vond je daar goede informatie over?  Vond je de situaties realistisch?  Wat heb je van deze oefening geleerd?  Zou je het in de praktijk ook zo doen? Waarom wel of niet?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

21


> Speelgoed

veilig en

schoon Niet alleen de omgeving moet veilig en schoon zijn maar ook al het speelgoed en spelmateriaal. Er worden allerlei eisen aan gesteld. Het CE-keurmerk staat er garant voor dat speelgoed ook goed is. Pedagogisch medewerkers zorgen ervoor dat het goed onderhouden wordt en (samen met de kinderen) wordt opgeruimd en schoongemaakt.

Doelstellingen:     

Je weet aan welke eisen speelgoed moet voldoen voor verschillende leeftijdscategorieën. Je kunt controleren of speelgoed aan de eisen voldoet en beoordelen op geschiktheid. Je kunt speelgoed controleren op defecten. Je kunt speelgoed opruimen en schoonmaken. Je kunt kinderen betrekken bij het opruimen van speelgoed.

16. Oefening: Speelgoed en regels

Voor speelgoed bestaan verschillende regels en voorschriften. Voor spellen en spelmaterialen bestaan verschillende regels en voorschriften. In deze oefening verdiep je je daarin. Voorbereiding  Elk groepje kiest een van de volgende leeftijdscategorieën: 0-1 jaar, 1-2 jaar, 2-3 jaar, 3-4 jaar, 4-8 jaar, 8-12 en 12-18 jaar.  Zorg dat je catalogi voor spelmaterialen en/of folders bij de hand hebt voor alle leeftijdsgroepen of dat je vijf spellen of spelmaterialen van het kindercentrum bij je hebt.  Zorg dat je op internet kunt kijken.

22

Schoon en veilig

   


Uitvoering  Elke groep kiest uit een catalogus vijf spellen voor de leeftijdscategorie of neemt de spelmaterialen mee van het kindercentrum. Voor tieners zoek je eventueel in folders of op internet naar spellen en spelmaterialen.  Kijk op internet bij de Stichting Consument en Veiligheid naar het CE-keurmerk van speelgoed en naar andere voorschriften. Deze gelden ook voor kindercentra.  Maak aan de hand daarvan voor jullie eigen leeftijdscategorie een lijstje met eisen waaraan het speelgoed moet voldoen.  Kijk vervolgens of het gekozen en meegebrachte speelgoed ook aan die eisen voldoet.  Presenteer je bevindingen aan de lesgroep. Maak hierbij duidelijk om welke categorie het gaat, welke eisen voor deze categorie aan speelgoed gesteld worden, of het speelgoed wel of niet voldoet en waarom wel of niet.  Deel vervolgens de lijst met eisen aan het speelgoed uit aan de leden van de andere groepen. Controle  Er zijn vijf spellen of spelmaterialen gekozen.  Zijn de veiligheidsvoorschriften gevonden?  Er is een lijst gemaakt met eisen aan spellen en spelmaterialen.  Het gekozen of meegebrachte spelmateriaal is aan de hand van deze lijst gecheckt.  De bevindingen zijn aan de lesgroep gepresenteerd.  De lijst met eisen is uitgedeeld. Reflectie  Heb je kritisch kunnen kijken naar het meegebrachte speelgoed?  En ook naar dat van de anderen?  Kon je achter alle richtlijnen staan?  Vind je de lijst die jullie gemaakt hebben handig in het gebruik? Waarom wel of niet?  Welke inbreng had je bij deze opdracht en wat vond je van je eigen inbreng?  Wat zou je de volgende keer anders willen doen? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

    

17. Oefening: Speelgoed schoonmaken Speelgoed wordt vies en moet dus schoongemaakt worden. Maar niet al het speelgoed is goed schoon te maken en niet alles kan op dezelfde manier schoongemaakt worden. De GGD heeft daar richtlijnen voor. Voorbereiding  Kijk op internet naar de richtlijnen van de GGD voor het schoonmaken van speelgoed.

Theoriebron 3: Een schone en veilige omgeving

Uitvoering  Elk groepje kiest een van de volgende groepen: babygroep 0-2 jaar, peutergroep 2 – 4 jaar, buitenschoolse opvang, 0-4 jaar, buitenschoolse opvang 4-8 jaar en buitenschoolse opvang 8-13 jaar.  Maak een lijst van speelgoed dat schoongemaakt moet worden voor jullie groep.  Maak een schoonmaakplan. Noteer van elke soort speelgoed hoe je die schoonmaakt, hoe vaak en wat momenten op de dag zijn waarop je dat kunt doen.  Bedenk vervolgens een activiteit waarbij je samen met de kinderen speelgoed schoonmaakt. Noteer hoe je deze activiteit uitvoert.  Presenteer wat je genoteerd hebt aan de lesgroep.  Bespreek dit en trek conclusies.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

23


Controle  Een lijst van speelgoed is gemaakt.  De richtlijnen GGD zijn gevonden.  Het schoonmaakplan is gemaakt.  De schoonmaakactiviteit met de kinderen is bedacht.  Het schoonmaakplan en de schoonmaakactiviteit zijn gepresenteerd.  De plannen en activiteiten zijn besproken en er zijn conclusies getrokken. Reflectie  Wat vind je van de schoonmaakplannen?  Zou je op je werk/stageplek volgens dit plan werken? Waarom wel of niet?  Wat vind je van de richtlijnen van de GGD? Had je er iets aan?  Vind je het leuk en/of goed om samen met kinderen schoon te maken? Waarom wel of niet?  Doe je dat op je werk ook of ga je dat doen? Waarom wel of niet? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

18. Oefening: Samen opruimen en schoonmaken Spelen is leuk, maar samen opruimen en schoonmaken kan dat ook zijn. In deze oefening bedenk je een leuke activiteit waarbij je samen met de kinderen opruimt en schoonmaakt. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt.  Neem er één of twee pedagogische beleidsplannen bij. Uitvoering  Lees onderstaande situaties. Situatie 1: Het is herfst. De kinderen van de jongste groep van de buitenschoolse opvang spelen buiten en schoppen de bladeren in het rond. Je laat ze een aantal mooie bladeren mee naar binnen nemen voor een activiteit. Als de activiteit is afgelopen, ruim je samen met de kinderen op en maak je schoon. Situatie 2: In de peutergroep hebben vier kinderen aan de tafel zitten puzzelen. Ze hebben de ene na de andere puzzel uit de kast gehaald en de puzzels die klaar waren nog niet teruggezet in de kast. En dat was eigenlijk wel de afspraak. Nu moet de tafel opgeruimd worden zodat er gegeten kan worden.     

Kies een van bovenstaande situaties. Kijk wat er in de pedagogische beleidsplannen over opruimen en schoonmaken samen met de kinderen staat. Of kijk daarvoor op internet. Bedenk hoe je van het opruimen en schoonmaken een leuke activiteit met de kinderen kunt maken. Presenteer de activiteit in de lesgroep. Bundel de activiteiten en deel ze uit.

Controle  De activiteit is bedacht en gepresenteerd aan de lesgroep.  Een bundel met activiteiten is uitgedeeld.

24

Schoon en veilig

  


Reflectie  Heb je goed informatie over de pedagogische aanpak van opruimen en schoonmaken samen met kinderen kunnen vinden?  Was je het met de uitgangspunten eens?  Vind je dat er leuke activiteiten zijn bedacht?  Wat waren geslaagde activiteiten en welke waren minder geslaagd?  Wat waren in jouw ogen succesfactoren? Wat kun je beter niet doen?

    

19. Oefening: Wat vind je ervan? Er is altijd een spanningsveld tussen een schone en opgeruimde ruimte en kinderen lekker laten spelen; dus rommeliger en misschien onoverzichtelijker. In deze oefening denk je na over hoe je hiermee omgaat. Voorbereiding  Maak kaartjes met de volgende stellingen: – Ik ruim al het speelgoed altijd meteen op als de kinderen naar iets anders gaan. – Kinderen hebben helemaal geen moeite met rondslingerend speelgoed. – Als kinderen iets gemaakt hebben, laat ik het even staan. Of ik zet het weg en pak het later weer tevoorschijn zodat zij er verder aan kunnen werken. – Ik laat de kinderen meestal lekker spelen en ruim snel zelf even op. – Ik wil geen zandtafel in de groep, dat geeft zo’n rommel.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Uitvoering  Leg de kaartjes omgekeerd op tafel en hussel ze door elkaar.  Kies om de beurt een kaartje en ga op de stelling in.  De anderen reageren erop.  Trek na afloop van elke bespreking conclusies en schrijf die kort op.  Breng de conclusies in de lesgroep en bespreek deze met elkaar. Controle  Er zijn stellingkaartjes zijn gemaakt.  Iedereen is op de eigen stelling ingegaan.  De stellingen zijn besproken en er zijn conclusies getrokken.  De conclusies zijn gepresenteerd en besproken in de lesgroep. Reflectie  Vond je de stellingen realistisch en herkenbaar?  Welke stelling(en) gaf of gaven de meeste discussie?  Heb je door de bespreking nieuwe inzichten gekregen?  Wat zijn die eventuele nieuwe inzichten?

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

25


> Ruimte

inrichten en aanpassen

De inrichting van de ruimte heeft invloed op hoe kinderen er spelen en dus op hoe ze zich ontwikkelen. Je oefent hoe je een ruimte kunt inrichten en aanpassen zodat die de ontwikkeling van kinderen stimuleert. Daarbij let je op regels en richtlijnen in bijvoorbeeld pedagogische beleidsplannen en van de GGD.

Doelstellingen:   

Je weet aan welke eisen een ruimte moet voldoen. Je weet wat de invloed van kleuren en materialen is op de sfeer en functionaliteit van de ruimte. Je kunt een ruimte aanpassen aan een thema.

20. Oefening: Ruimte inrichten

   

De manier waarop de ruimte is ingedeeld en ingericht, heeft invloed op je stemming en op hoe je je in de ruimte beweegt. Een ruimte kan uitnodigen tot spel of het kinderen moeilijk maken om tot spel te komen. Hij kan ordelijk zijn of chaotisch, gemakkelijk te hanteren of moeilijk. Hij kan licht en vrolijk zijn of bedompt en somber. In deze oefening verdiep je je in een goede inrichting van de ruimte. Voorbereiding  Iedere groep kiest een van de volgende groepen: baby’s, peuters, kleuters, jonge/oudere basisschoolkinderen, tieners, verticale groep 0-4 jaar, verticale groep 4-8 jaar, verticale groep 8-12 jaar.  Neem de pedagogisch beleidsplannen van enkele kinderopvangorganisaties erbij.  Je kunt eventueel ook op internet kijken, bijvoorbeeld in de pedagogische kaders kindercentra.  Neem enkele catalogi van meubilair erbij.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Uitvoering  Maak in het werkmodel ‘Ruimte inrichten’ een lijstje van de belangrijkste aandachtspunten voor de inrichting van de ruimte. Zorg dat de ruimte deels flexibel ingericht kan worden.  Maak een plattegrond van een groepsruimte voor jullie leeftijdsgroep(en). Maak een indeling met alle functies: natte hoeken, tafel, vrije speelruimte, speelhoeken, slaapruimte enzovoort. Houd rekening met de voorschriften en richtlijnen en denk na over het gebruiksgemak van de ruimte.  Motiveer de keuzes en zet deze kort in het werkmodel.  Presenteer het plan aan de lesgroep, vergelijk en bespreek ze.

Werkmodel: Ruimte inrichten

Niveau 4  Wat doe je als medewerker op niveau 4 als je het niet eens bent met je collega’s op niveau 3: hak je een knoop door, probeer je te overtuigen, bespreek jet het net zolang tot jullie het met elkaar eens zijn, ga je naar je leidinggevende en laat je die de knoop doorhakken enzovoort? Controle  Er is een verdeling over de groepjes gemaakt voor de inrichting per leeftijdsgroep en voor de verticale groepen.  Er is rekening gehouden met regels en richtlijnen van de GGD.  Er is rekening gehouden met veiligheid, hygiëne, milieu, gebruiksgemak en ergonomie.  Er is rekening gehouden met de mogelijkheid de ruimte deels flexibel in te richten.  De ruimte is uitdagend voor de kinderen.

26

Schoon en veilig


  

Er is een plattegrond. De motivatie staat op papier. Het plan is gepresenteerd aan de lesgroep.

Niveau 4  Je hebt bedacht wat je doet als je het niet eens bent met je collega’s op niveau 3. Reflectie  Lukte het om tot keuzes te komen?  Welke keuzes waren moeilijk en welke minder moeilijk?  Wat zijn voor jou de belangrijkste aandachtspunten bij de inrichting na deze oefening?  Ben je door deze opdracht anders of bewuster gaan kijken naar de inrichting? Waar zit eventueel het verschil? Niveau 4  Vind je dat je een andere taak en verantwoordelijkheid hebt dan je collega’s op niveau 3?  Heb je een manier gevonden om daarmee om te gaan?  Ben je tevreden over die manier? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

   

21. Oefening: Sfeerbord inrichting Hoe je je voelt in een ruimte wordt deels bepaald door de sfeer van de ruimte. Sfeer wordt bepaald door welke spullen in de ruimte staan en welke kleuren gebruikt worden. De hal is de eerste ruimte die ouders en kinderen zien als ze een kindercentrum binnenkomen. Deze wordt ook regelmatig gebruikt als extra speelruimte voor de iets grotere kinderen. De hal wordt opnieuw ingericht. Alle pedagogisch medewerkers maken een sfeerbord dat op een vergadering wordt gepresenteerd.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Voorbereiding  Neem enkele pedagogisch beleidsplannen mee.  Neem enkele catalogi voor spelmaterialen mee.  Zorg dat je A3-papier, schaar, kleurtjes, wasco en lijm hebt.  Zorg dat je op internet kunt. Werkmodel: Wat ouders en Uitvoering kinderen willen  Bespreek met elkaar wat jullie als pedagogisch medewerkers belangrijk vinden bij de inrichting en sfeer in een hal, bespreek vervolgens wat jullie denken dat ouders belangrijk vinden en wat kinderen belangrijk vinden. Vul het werkmodel ‘Wat ouders en kinderen willen’ in.  Kijk wat er over de inrichting staat in de pedagogische beleidsplannen.  Bespreek: – welke inventaris er nodig is in een hal – welk speelgoed geschikt zou zijn om in de hal te plaatsen, ervan uitgaande dat er vooral kinderen ouder dan 2 jaar zullen spelen – wat bij de aankleding de belangrijke aspecten veiligheid, hygiëne en ergonomie zijn.  Zoek op internet naar informatie over het effect van kleur op stemming en gedrag en kies op basis van die informatie een geschikte basiskleur en accentkleuren.  Geef je A3-papier eerst de basiskleur die jullie willen gebruiken in de hal. Plak er plaatjes bij van de inventaris en het speelgoed. Zorg dat het er verzorgd uitziet.  Presenteer jullie sfeerbord aan de lesgroep en vertel waarom deze keuzes gemaakt zijn.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

27


Controle  Er zijn keuzes gemaakt op basis van wat je vond op internet, in beleidsplannen, meningen van kinderen en ouders en jullie eigen visies.  Het werkmodel is ingevuld.  Het sfeerbord is gemaakt.  Het sfeerbord en de keuzes zijn gepresenteerd aan de lesgroep. Reflectie  Heb je kunnen bedenken wat belangrijk is in een hal?  Was het duidelijk waarom jullie deze keuzes gemaakt hebben?  Sta je achter de keuzes? Denk je dat de kinderen en ouders achter de keuzes staan? Wat zou je eventueel nog willen veranderen?  Hoe waren de reacties van de anderen en beïnvloedde dat jouw mening nog?  Heb je je mening gegeven over de sfeerborden van de andere groepen?  Hoe werd daarop gereageerd? Hebben die reacties jouw mening nog beïnvloed?

22. Oefening: materialen en activiteiten kiezen

   

In deze oefening zoek je naar geschikte materialen en activiteiten vanuit het oogpunt van veiligheid, hygiëne, milieu, gebruiksgemak en ergonomie. Voorbereiding  Iedere groep kiest een van de volgende groepen: baby’s, peuters, kleuters, jonge/oudere basisschoolkinderen, tieners, verticale groep 0-4 jaar, verticale groep 4-8 jaar, verticale groep 8-12 jaar.  Neem de pedagogisch beleidsplannen van enkele kinderopvangorganisaties erbij.  Je kunt eventueel ook op internet kijken, bijvoorbeeld in de pedagogische kaders kindercentra.  Neem enkele catalogi van spelmaterialen erbij. Uitvoering  Maak een lijstje van belangrijke aandachtspunten bij de aanschaf van spelmaterialen en de keuze voor activiteiten voor jouw leeftijdsgroep. Leg het accent op: veiligheid, hygiëne, milieu, gebruiksgemak en ergonomie.  Kies per ontwikkelingsgebied (motorisch, cognitief, sociaal-emotioneel) wat volgens jullie drie belangrijke spelmaterialen/activiteiten voor de leeftijdsgroep(en) zijn. Motiveer de keuzes en zet deze kort op papier.  Knip van elke keuze een voorbeeld uit en maak er een sfeerbord van.  Presenteer het sfeerbord aan de lesgroep, vergelijk ze en bespreek ze. Extra Niveau 4  Noteer waar je als pedagogisch medewerker niveau 4 specifiek op let bij de keuzes die in deze opdracht gemaakt worden.  Bespreek dit met andere medewerkers op niveau 4 en trek conclusies. Controle  Er zijn keuzes gemaakt voor belangrijke spelmaterialen/activiteiten per leeftijdsgroep en voor de verticale groepen.  Er is rekening gehouden met regels en richtlijnen van de GGD.  Er is rekening gehouden met veiligheid, hygiëne, milieu, gebruiksgemak en ergonomie.  Er is een sfeerbord en de motivatie staat kort op papier.  Het sfeerbord is gepresenteerd in de lesgroep.

28

Schoon en veilig

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Werkmodel: Materialen en activiteiten kiezen


Extra Niveau 4  De specifieke aandachtspunten pedagogisch medewerkers niveau 4 zijn genoteerd.  De aandachtspunten zijn besproken en er zijn conclusies getrokken. Reflectie  Lukte het om tot keuzes te komen?  Welke keuzes waren moeilijk en welke minder moeilijk?  Wat zijn voor jou de belangrijkste aandachtspunten bij de keuze van spelmaterialen en activiteiten na deze oefening?  Ben je door deze opdracht anders of bewuster gaan kijken naar spelmaterialen en activiteiten? Extra Niveau 4  Waren er specifieke aandachtspunten voor medewerkers op niveau 4?  Was je het met de keuzes eens?  Wat vond je ervan om specifieke keuzes te formuleren? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

  

23. Oefening: Een ruimte aanpassen aan het thema Elke maand werken jullie in de 3+-groep vanuit een ander thema. Jullie wisselen dan van speelgoed en boekjes en versieren de ruimte iets anders. Elke maand maakt een andere pedagogisch medewerker de versiering voor de ruimte. Hij bepaalt welk speelgoed er komt en zoekt de nieuwe boeken uit. Het thema voor de volgende maand is 'rond'. Aan jou de taak om dit uit te werken.

Theoriebron 1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Voorbereiding  Brainstorm over het doel van deze activiteit.  Zorg dat je alle materialen hebt om de versieringen voor de ruimte te maken.  Zorg eventueel dat je materialen hebt om een raamschildering te maken. Uitvoering  Brainstorm over passende en aantrekkelijke versieringen voor de inrichting voor het thema 'rond'. Kies drie dingen uit die jullie echt gaan maken.  Brainstorm over speelgoed dat gebruikt kan worden bij het thema 'rond' en maak een top tien.  Maak een lijst met boekjes die gebruikt kunnen worden bij dit thema.  Maak de versieringen en geef aan waar jullie deze neer willen zetten of op willen hangen.  Maak eerst een kleine tekening van de raamschildering die jullie op het raam willen tekenen.  Werk deze eventueel uit op een raam op school.  Hang je versiering op in een ruimte op school en richt een themahoek in.  Bekijk het resultaat en beoordeel of jullie tevreden zijn of wat je eventueel anders of beter kunt doen. Controle  De top tien van speelgoed is gemaakt.  De lijst met boekjes voor thema ‘rond’ is gemaakt.  De versieringen zijn gemaakt en opgehangen en de inrichting van de themahoek is klaar.  Er is een tekening voor een raamschildering.  De tekening voor de raamschildering is eventueel op een raam gemaakt.  Het resultaat is beoordeeld.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

29


Reflectie  Lukte het een top tien van speelgoed en een lijst met boekjes samen te stellen?  Waren de ideeën over de versiering origineel en goed uitvoerbaar? Leg uit waarom.  Waren jullie in staat de versieringen en de themahoek bij te laten dragen aan het doel van de activiteit? Leg uit op welke manier.  Hoe was het om een raamschildering te maken?  Was je tevreden over het resultaat? Wat zou je nog willen veranderen? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

30

Schoon en veilig


> Calamiteiten Soms gaan de dingen niet zoals ze moeten. Er gebeurt een ongelukje, er breekt een brandje uit of je mist ineens een kind. Dan is het belangrijk dat je adequaat handelt zodat het probleem zo snel mogelijk opgelost is en de schade beperkt blijft. Over deze onderwerpen gaan onderstaande oefeningen.

Doelstellingen:     

Je weet wat de functie van een BHV’er inhoud. Je weet welke maatregelen een PW’er moet nemen bij een calamiteit. Je kent de richtlijnen omtrent brandveiligheid. Je weet wat je moet doen bij vermissing van een kind. Je weet wat je kunt doen om wiegendood te voorkomen.

24. Oefening: BHV’er en taken PW’er bij calamiteiten Voorbereiding  Zoek naar protocollen over wat je doet bij calamiteiten.  Zorg dat je op internet kunt.  Kijk ook bij de GGD-wijzer voor informatie.

    Theoriebron 4: Calamiteiten

Uitvoering  Lees onderstaande situaties. Situatie 1 Pim van 7 kijkt ineens afwezig, hij reageert amper meer op wat je zegt. Even later reageert hij helemaal niet meer. Hij heeft geen ziektegeschiedenis die hier een aanwijzing voor zou kunnen zijn. Situatie 2 Eindelijk gebeurt waar jullie al zo lang op voorbereid zijn door trainingen en oefeningen; er breekt brand uit in de keuken en er is een behoorlijke rookontwikkeling! In het kinderdagverblijf zijn vier groepen: een babygroep, een dreumesgroep, een peutergroep en een verticale groep. Op de verticale groep staan net vandaag twee invalkrachten. Situatie 3 Je komt bij de school om de kinderen te halen. Er zouden zes kinderen klaar moeten staan, maar Lieke is er niet. Je hebt geen bericht van de ouders gehad dat Lieke niet zou komen.     

Verdeel de situaties over de groepjes. Elk groepje behandelt één situatie. Bedenk stap voor stap hoe je de situatie aanpakt. Zet dit kort in stappen op papier. Presenteer je aanpak in de lesgroep. Praat er met elkaar over en trek conclusies.

Extra Niveau 4  Bespreek wat specifieke taken en/of verantwoordelijkheden voor een medewerker op niveau 4 kunnen zijn in deze situaties.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

31


Controle  De situaties zijn verdeeld.  Er is per situatie een stappenplan.  De stappenplannen zijn gepresenteerd in de lesgroep en besproken.  Er zijn conclusies getrokken. Extra Niveau 4  De specifieke taken en verantwoordelijkheden van de medewerker op niveau 4 zijn besproken. Reflectie  Waren de situaties realistisch?  Was je in staat een stappenplan te maken?  Wat was moeilijk en wat ging je gemakkelijk af?  Wat vond je van de andere stappenplannen?  Was je het eens met de conclusies? Extra Niveau 4  Kon je specifieke taken en verantwoordelijkheden bedenken?  Hoe ben je aan de informatie gekomen?  Was je het eens met deze taken en verantwoordelijkheden?

25. Oefening: Brandveiligheid

  

In de methode Veiligheidsmanagement voor kinderdagverblijven is een inventarisatielijst brandveiligheid opgenomen. In deze opdracht gebruik je deze lijst om onveilige situaties in kaart te brengen. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt. Uitvoering  Zoek op internet bij Consument en veiligheid of de Kennisbank kinderopvang naar de inventarisatielijst brandveiligheid in de methode Veiligheidsmanagement voor kinderdagverblijven.  Ga in tweetallen met deze lijst op onderzoek in je eigen school. In plaats van kinderen neem je nu jezelf als student als uitgangspunt.  Schrijf je bevindingen in een verslag en vergelijk dat met twee andere tweetallen uit je lesgroep. Kijk of je verschil in waarneming en registratie kunt ontdekken. Noteer de verschillen en bespreek ze. Trek conclusies. Extra Niveau 4  De student van niveau 4 vult ook het registratieformulier gevaarlijke situaties in.  Bespreek de ingevulde formulieren met elkaar en trek conclusies. Controle  De risico-inventarisatielijst brandveiligheid is ingevuld.  De bevindingen zijn besproken met twee andere tweetallen.  Verschillen in bevindingen zijn genoteerd en besproken.  Er zijn conclusies uit de bespreking getrokken. Extra Niveau 4  Het registratieformulier gevaarlijke situaties is ingevuld en besproken.  Er zijn conclusies getrokken uit de bespreking.

32

Schoon en veilig

Theoriebron 4: Calamiteiten


Reflectie  Heb je er wel eens bij stilgestaan dat je op zo veel onderdelen een gebouw moet checken op brandveiligheid? Licht je antwoord toe.  Wiens taak is dit volgens jou in het kinderdagverblijf? Extra Niveau 4  Was het lastig om het formulier in te vullen?  Waar had je eventueel een probleem mee en hoe heb je dat opgelost?  Wat vind je van het registratieformulier? Beschrijf het proces en jouw ervaringen in je trainingslogboek.

   

26. Oefening: Wiegendood Wiegendood is wel het ergste wat er kan gebeuren op je werk. De oorzaken zijn niet helemaal bekend, maar wel is gebleken dat door bepaalde maatregelen wiegendood ver teruggedrongen is. Deze maatregelen in acht nemen is daarom erg belangrijk. We gaan er in deze oefening op in. Voorbereiding  Zorg dat je op internet kunt.

Theoriebron 4: Calamiteiten

Uitvoering  Beantwoord vóór je op internet gaat de volgende vragen: – Hoe leg je een baby te slapen: op de linkerzij, op de rechterzij, op de rug of op de buik? – Je legt een rubberen onderlegger onder het lakentje om te voorkomen dat het matrasje nat wordt. Is dit goed? – Je gebruikt een stevige matras. Maar kun je niet beter een zachtere matras gebruiken? – Je legt de baby met de voetjes tegen de onderkant van het bedje en stopt het dan onder met een dekentje. Is dit een goede methode? – Het gebruik van een trappelzak wordt afgeraden. Klopt dit? – Als een baby vanzelf op zijn buik gaat liggen, is dat oké. De baby kan het verder dan zelf regelen. Klopt dit? – Om te voorkomen dat de baby verstrikt raakt in een lakentje, kun je het dekentje het best in een lakenzak doen. Is dit een goede methode? – Een baby met koorts dek je minder toe. Is dit goed? – Een goede kamertemperatuur voor een pasgeborene is 20 graden. Klopt dat?  Check nu bij de GGD en Stichting Wiegedood of de antwoorden goed zijn.  Maak vervolgens een checklist met punten die wiegendood op je werk kunnen helpen voorkomen. Extra Niveau 4  Bespreek met elkaar wat specifieke taken voor medewerkers op niveau 4 kunnen zijn met betrekking tot wiegendood.  Bespreek ook hoe die aansluiten op die van medewerkers op niveau 3 en op die van jouw leidinggevende. Controle  De vragen zijn beantwoord.  De antwoorden zijn gecheckt.  De checklist is gemaakt. Extra Niveau 4  De specifieke taken medewerkers op niveau 4 zijn besproken.  De verschillen met andere niveaus en de aansluiting op elkaar zijn besproken.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

33


Reflectie  Vond je de vragen moeilijk?  Wat heb je van deze opdracht geleerd?  Wat vind je van de maatregelen?  Denk je dat ze goed toepasbaar zijn op je werk of stage, of thuis? Extra Niveau 4  Vind je dat je op niveau 4 specifieke taken hebt?  Was je het eens met de keuze voor de specifieke taken?  Hoe sluiten die taken aan op de andere niveaus? Zou je daarin iets willen veranderen?

34

Schoon en veilig


> Theoriebron

1: Het inrichten van een veilige en gezonde ruimte

Ervaringen die kinderen opdoen met hun omgeving (ruimte en spelmaterialen) zijn belangrijk voor hun welbevinden en ontwikkeling. Een ruimte moet zo veel mogelijk garanderen dat kinderen veilig kunnen spelen en dat zij er zich vertrouwd voelen. Bij het inrichten van een ruimte en het aanschaffen van materialen let je op:  geschiktheid voor de leeftijd en de verschillende ontwikkelingsgebieden  psychische veiligheid en vertrouwdheid en voldoende uitdaging  fysieke veiligheid en ergonomische aspecten  hygiëne en milieuaspecten. Aan de hand van deze vier punten lees je hierna meer over pedagogische uitgangspunten voor de inrichting, het spanningsveld tussen veiligheid en het creëren van een uitdagende omgeving, het aantal pedagogisch medewerkers ten opzichte van het aantal kinderen op een groep, protocollen en richtlijnen voor de fysieke veiligheid, hygiëne en milieuaspecten en ergonomische aspecten. Maar eerst leggen we uit wat protocollen zijn, want daar zul je vaak mee werken.

Protocollen Protocollen zijn belangrijke richtlijnen binnen de uitvoering van je werk. Werken met protocollen leidt tot een systematische manier van werken, met als doel een betere kwaliteit van het werk. Als je het woord 'protocol' opzoekt in de Van Dale, vind je de volgende betekenis: 'tot in details geregeld programma …', 'geheel van vastgelegde regels en afspraken op een bepaald gebied'. Door voortdurend mee te denken over de werkwijze en het handelen, vergroot je je deskundigheid. In de kinderopvang kom je veel protocollen tegen over veiligheid en hygiëne. Ze zijn opgesteld door mensen die expert zijn op dat specifieke gebied van het werk. Protocollen voor hygiëne zijn vaak in samenspraak met een hygiënist of voedingsdeskundige gemaakt. EHBO-protocollen zijn weer gemaakt door mensen met ervaring op medisch gebied en met EHBO. Je mag niet zomaar van een protocol afwijken. Als je denkt dat een protocol niet meer klopt, overleg je dit met je leidinggevende en het team. Protocollen:  zijn handige hulpmiddelen  kunnen gebruikt worden om aan te geven wie waarvoor verantwoordelijk is  zorgen dat je niets vergeet in moeilijke situaties of situaties die niet veel voorkomen  geven ouders het vertrouwen dat er goed gehandeld zal worden  kunnen helpen om te evalueren of dingen wel of niet goed gaan.

Geschiktheid voor de leeftijd en de verschillende ontwikkelingsgebieden Elke leeftijdsfase en elk ontwikkelingsaspect vraagt om specifieke aandachtspunten voor inrichting en materialen. Baby’s hebben behoefte aan rust en regelmaat. Ze ontwikkelen hun zintuigen en leren grijpen en kruipen. Ze onderzoeken en oefenen maar creëren nog niet. Zij hebben verhoogde bedjes en een box nodig waar zij veilig kunnen liggen en materialen die geschikt zijn om te voelen en te onderzoeken. Peuters leren van concrete ervaringen en imiteren, maar begrijpen nog niet zo waar het nu om gaat of waar het toe leidt. Ze doen iets en verzinnen al doende of achteraf wat het voorstelt. Ze zijn veel bezig

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

35


met rennen en klimmen, maar willen daarnaast ook rustig in een hoekje kunnen zitten. Kleuters hebben een rijke fantasie en hebben materialen nodig om deze te stimuleren en de grotemensenwereld te imiteren. Zij creëren wel al echt dingen. Voor peuters en kleuters zijn themahoeken en materialen uit de grotemensenwereld heel geschikt. In hun spel imiteren zij daarmee wat ze om zich heen zien. Bij jongere basisschoolkinderen speelt de fantasie een minder grote rol. Zij verbeelden graag de werkelijkheid en maken bruikbare dingen. Ze zijn nieuwsgierig en willen graag nieuwe, en vooral coole, dingen leren. Ze plannen al wat ze willen doen en maken. Daarnaast zijn ze veel met de leeftijdsgenootjes van het eigen geslacht bezig. Oudere basisschoolkinderen houden ook van concrete dingen en activiteiten. Ook zij zijn leergierig en hun nieuwsgierigheid is vaak gericht op techniek. Zij krijgen aandacht voor leeftijdsgenoten van het andere geslacht en zijn gericht op de volwassenen in hun omgeving, want daar kunnen ze veel van leren. Tieners keren zich vaak juist tegen die volwassenen, trekken veel met elkaar op en spiegelen zich aan hun leeftijdsgenoten. Zij hebben specifieke interesses ontwikkeld als sport of muziek en willen die vorm kunnen geven.

Aandachtspunten bij de inrichting per leeftijdsgroep Baby’s:  motorische, zintuiglijke en taalontwikkeling zijn het belangrijkst  ergens veilig kunnen liggen en onderzoeken  ruwere ondergrond voor kruipende baby’s  lopende baby heeft open ruimte nodig voor loopauto, bal, en dergelijke  niet te veel speelgoed  alle ruimtes zijn voor pedagogisch medewerkers in het zicht  aankleedtafel gescheiden van keukenblok  slaapruimte  afgeschermde buitenruimte, uit de zon  in een verticale groep een duidelijk gescheiden ruimte voor de baby’s  geen fel licht dat in de ogen van de baby’s schijnt. Dreumesen en peuters:  ruimte om te klimmen, rennen, fietsen, ballen  themahoeken (afgescheiden hoeken) voor bouwen, poppen, prentenboeken, auto’s/treinen en dergelijke  ruimte voor expressieactiviteiten als verven, kleien, met zand en water spelen  ruimte voor rollenspel en imitatiespel, zoals een verkleedhoek, poppenhoek, autohoek  ruimte voor groepsactiviteiten, zoals een grote tafel  ruimte waar een kind zich even op bijvoorbeeld een zachte ondergrond kan terugtrekken met een boekje of een pop  niet alle ruimtes hoeven meer direct in het zicht te zijn van pedagogisch medewerkers  potjes en wc’tjes zijn nodig  kinderen laten meewerken met de verzorging: zelf materialen laten pakken als het potje, de luier, zelf op de commode klimmen  op de leeftijdsfase afgestemde buitenruimte  slaapruimte  voor verticale groepen een duidelijke en diverse indeling zodat de veiligheid gewaarborgd is en er voldoende uitdaging is  door in de verschillende groepen verschillende themahoeken te maken, stimuleer je kinderen om ook eens op een andere groep te gaan spelen (opendeurenbeleid). Kleuters:  mogelijkheid om in kleine groepjes te spelen  mogelijkheid om zich terug te trekken en even niet in het zicht te zijn  spelmaterialen die de fantasie stimuleren  themahoeken voor rollenspel en imitatiespel

36

Schoon en veilig


  

duidelijk gescheiden themahoeken met verschillende functies goede buitenruimte waar veel buiten gespeeld kan worden en die voldoende uitdaging blijft bieden op verticale groepen een duidelijke en diverse indeling zodat er voor alle leeftijdsgroepen uitdagende activiteiten zijn.

Jonge basisschoolkinderen:  dezelfde behoeften als kleuters  speelhoeken aanpassen aan de behoeften van deze leeftijdsgroep  eigen inbreng van kinderen voor wat betreft het vormgeven van de inrichting  zijn graag met concrete materialen bezig  op verticale groepen een duidelijke en diverse indeling zodat er voor alle leeftijdsgroepen uitdagende activiteiten zijn. Oudere basisschoolkinderen:  ruimte aanpassen aan de behoeften van deze leeftijdsgroep  eigen inbreng kinderen voor wat betreft het vormgeven van de inrichting  maken graag herkenbare dingen als spiegeltjes en technische dingen  op verticale groepen een duidelijke en diverse indeling zodat er voor alle leeftijdsgroepen uitdagende activiteiten zijn. Tieners:  eigen inbreng in inrichting en activiteiten  huiskamerachtige inrichting  aparte ruimtes voor hobby’s als computer, timmerwerkplaats en voor huiswerk maken  buitenruimte is minder hard nodig. Bij de aanschaf van spelmaterialen is het belangrijk om erop te letten dat de materialen herkenbaar en aantrekkelijk zijn voor de betreffende leeftijdsgroep. Ze moeten veilig zijn, goed schoon te maken, niet giftig en geen scherpe uitsteeksels of splinters hebben. Je zorgt ervoor dat de inrichting en materialen zijn afgestemd op de ontwikkelingsfase, de manier van ontwikkelen/leren en de voorkeuren. De omgeving en de materialen zijn stimulerend en uitdagend. Dat betekent dat ze de kinderen prikkelen om aan de gang te gaan, blijven boeien en de nieuwsgierigheid opwekken. Bovendien moeten ze iets aan de fantasie overlaten. Het is de kunst om kinderen materialen te geven die hun fantasie op gang brengen en die hen de mogelijk geven om zelf een activiteit vorm te geven. Afhankelijk van de leeftijd en de voorkeur stimuleren de materialen samenwerking of bieden ze de mogelijkheid om zelf te ontdekken en te onderzoeken. Al spelend komen de kinderen problemen tegen die ze op moeten lossen en al spelend leren zij omgaan met gevaren. Een omgeving is uitdagend:  als die aangepast is aan de behoeften en het niveau van de kinderen  als er materialen met verschillende toepassingsmogelijkheden en in verschillende moeilijkheidsgraden zijn  als er niet te veel speelgoed is zodat de keuze overzichtelijk blijft en samenspelen gestimuleerd wordt  als er materialen zijn die niet echt iets voorstellen, zoals doosjes, doeken, rolletjes waardoor de fantasie van de kinderen geprikkeld wordt  als er materialen zijn waarmee kinderen kunnen imiteren, zoals verkleedkleren, keukeninrichting, poppenhoek en autohoek  doordat de kinderen zelf kunnen kiezen waar ze mee spelen. Daarnaast heb je aan elke leeftijd aangepaste voorzieningen nodig, zoals sanitair, een keuken, een ruimte voor de persoonlijke spullen van de kinderen en de jassen/tassen en

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

37


een slaapruimte. Oudere kinderen en tieners hebben behoefte aan een bank om te hangen. Voor elke leeftijd (eventueel met uitzondering van tieners) is er een geschikte buitenruimte. Daaraan worden globaal dezelfde eisen gesteld als aan de binnenruimte. Je hebt aandacht voor kleurgebruik. Spelmateriaal is vaak al zeer kleurrijk en in een ruimte is het doorgaans druk. De kleuren van de ruimte zelf kunnen daarom maar beter wat neutraal zijn. Het is leuk om de ruimte zo nu en dan iets te veranderen, bijvoorbeeld naar aanleiding van de seizoenen, een thema of met de kerst. Zorg daarom dat je de basisindeling op accenten kunt aanpassen.

Wettelijke normen voor accommodatie en inrichting       

Elke stamgroep beschikt over een afzonderlijke vaste groepsruimte met minimaal 3,5 m2 bruto-oppervlak per kind. Binnenspeelruimte is ingericht in overeenstemming met het aantal op te vangen kinderen. Binnenspeelruimte is passend ingericht in overeenstemming met de leeftijd van de op te vangen kinderen en het pedagogisch beleid. Er is een afzonderlijke slaapruimte voor in elk geval kinderen tot 1,5 jaar. De slaapruimte is afgestemd op het aantal op te vangen kinderen. Voor dagopvang is er een aangrenzende, voor kinderen veilige en toegankelijke buitenspeelruimte met een oppervlakte van minimaal 3 m2 speelruimte per kind. Voor buitenschoolse opvang is een buitenspeelruimte van minimaal 3 m2 oppervlakte per kind nodig. Deze moet grenzen aan of in de nabijheid zijn van het kindercentrum en voor de kinderen toegankelijk en veilig bereikbaar zijn.

Groepsgrootte en het aantal kinderen per pedagogisch medewerker Leeftijd kind

Beroepskracht-kindratio

Maximale groepsgrootte

0 - 1 jaar

4 kinderen per pedagogisch medewerker

12 kinderen

1 - 2 jaar

5 kinderen per pedagogisch medewerker

16 kinderen

2 - 3 jaar

6 kinderen per pedagogisch medewerker

16 kinderen

3 - 4 jaar

8 kinderen per pedagogisch medewerker

16 kinderen

4 - 8 jaar

10 kinderen per pedagogisch medewerker

20 kinderen

8 - 13 jaar

20 kinderen per pedagogisch medewerker

30 kinderen

Ieder kind heeft maximaal drie vaste beroepskrachten. Dagelijks is minimaal één vaste beroepskracht werkzaam op de groep van het kind. Ieder kind maakt van maximaal twee stamgroepruimtes gebruik gedurende een week. De verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk aanwezige kinderen (beroepskracht-kindratio per situatie) kan met behulp van een rekentool worden berekend. Vanaf 1 januari 2013 wordt alleen deze tool gebruikt om het juiste aantal kinderen per beroepskracht te berekenen. Je kunt de tool op internet vinden.

Psychische veiligheid en vertrouwdheid Een kind gaat pas op onderzoek uit als het zich veilig en vertrouwd voelt. En pas als het nieuwe dingen gaat ontdekken, zal het zich goed ontwikkelen. Een psychisch veilige en vertrouwde omgeving is een kindvriendelijke omgeving met voor de kinderen herkenbare elementen in de inrichting en de materialen. Kinderen voelen zich vertrouwd als zij de ruimte kennen en er zich thuis voelen en als zij de materialen kunnen vinden waarmee ze willen spelen. Een duidelijk ingerichte ruimte met herkenbare themahoeken en vaste opbergplekken voor de materialen zijn daarom belangrijk. Daarnaast is het belangrijk om zelf te kunnen kiezen.

38

Schoon en veilig


De ruimtes bieden de gelegenheid om ongestoord samen te kunnen spelen of alleen. En er zijn veel verschillende soorten activiteiten mogelijk voor alle ontwikkelingsgebieden. Een ruimte en de materialen moeten dus zowel veiligheid en vertrouwdheid bieden als uitdaging en ontwikkelingsmogelijkheden. De Rijksoverheid stelt regels ten aanzien van de kwaliteit van de opvang in de ‘Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’ en het ‘Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’. In de Pedagogische kaders kinderopvang 0-4 jaar en 4-12 jaar en het Pedagogisch kader gastouderopvang staan uitgangspunten en richtlijnen voor de begeleiding van kinderen.

Fysieke veiligheid en ergonomische aspecten Veiligheid staat natuurlijk voorop. Maar kinderen moeten ook gevaren leren zien en ermee om leren gaan. De balans daartussen is niet altijd gemakkelijk te vinden en verdient zeker aandacht. Meestal ligt de oplossing in het begeleid kennis laten maken met gevaren: erbij aanwezig zijn als zij gevaarlijke dingen ondernemen, erover praten, samen oplossingen bedenken voor en laten oefenen met gevaarlijke situaties. Bijvoorbeeld het beklimmen van de glijbaan aan de verkeerde kant of het leren knippen met een schaartje. Fysieke veiligheid creëer je bijvoorbeeld door kwalitatief goed spelmateriaal aan te schaffen dat niet snel stukgaat of gaat splinteren. Het is afgestemd op de leeftijd van de kinderen zodat het hanteerbaar voor hen is. Spelmateriaal en speelgoed:  is veilig en past bij het ontwikkelingsniveau Er is bijvoorbeeld geen klein speelgoed voor baby’s omdat ze dat in de mond stoppen en daarin zouden kunnen stikken. Het heeft geen scherpe uitsteeksels of splinters. Er zijn geen kankerverwekkende en zware metalen in verwerkt of stoffen die allergische reacties kunnen veroorzaken. Speelgoed dat geluid produceert, moet aan specifieke normen voldoen.  heeft om dit te waarborgen een CE-keurmerk Dit geeft aan dat het speelgoed voldoet aan de daarvoor geldende (Europese) regels.  is duurzaam Het is van goede kwaliteit en kan tegen een stootje en veelvuldig gebruik.  is aantrekkelijk Het sluit aan bij de belangstelling en alle ontwikkelingsterreinen, loopt op in moeilijkheidsgraad, is gevarieerd en nodigt uit tot samenspel of juist alleenspel.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

39


is open Kinderen kunnen er op verschillende manieren mee spelen en hun fantasie de vrije loop laten.

Er worden eisen gesteld aan de veiligheid van spelmaterialen en bijvoorbeeld meubilair in besluiten bij de Warenwet, zoals het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen. Daar staan eisen in aan speeltoestellen voor binnen en buiten. Op de site van de Stichting Consument en Veiligheid kun je informatie vinden over het CE-keurmerk voor speelgoed. Een overzichtelijke inrichting met duidelijke speelplekken en spelregels (veilig gedrag) is een andere manier om veiligheid te creëren. Het scheiden van drukke en rustige activiteiten hoort daarbij. Klimtoestellen moeten voorzien zijn van een ondergrond die zacht is, waardoor vallen niet al te ernstige gevolgen heeft. Schoonmaakmiddelen zijn nodig maar doorgaans gevaarlijk als kinderen ze inslikken. En de kleurtjes zien er vaak aanlokkelijk uit. Ze zijn dus buiten bereik van de kinderen opgeborgen. In de Gifwijzer staat wat je moet doen bij vergiftigingsverschijnselen. Andere aspecten van veiligheid zijn brandveiligheid, voedselveiligheid (dit laten we in dit kader verder buiten beschouwing), veiligheid van spelmaterialen en speeltoestellen en veilige arbeidsomstandigheden. De brandweer stelt eisen aan de brandveiligheid van gebouwen. Het Bouwbesluit voor de kinderopvang geeft regels voor het gebouw, de grootte van de ruimtes, de brandveiligheid, het daglicht en de ventilatie. De FCB heeft een lijst met ergonomische normen in de kinderopvang en peuterspeelzalen. In de GGD-wijzers voor 019 jarigen vind je veel informatie overzichtelijk bij elkaar. In theoriebron 2 vind je daar meer informatie over.

Hygiëne In een kindercentrum hebben kinderen een grotere kans dan thuis om met ziekteverwekkers (micro-organismen: virussen, bacteriën en schimmels) in aanraking te komen. Schadelijke bacteriën verspreiden zich via ontlasting, urine, braaksel, bloed, hoesten, huidschilfers, speeksel en via de handen. Daarnaast is stof een bron van bacteriën. Stof gaat vooral zitten in kasten, achter kasten, in hoeken waar je niet zo vaak komt en op richeltjes van bijvoorbeeld deuren en ramen. De hygiënemaatregelen zijn daarom veelal hierop gericht. Om te voorkomen dat kinderen, ouders en personeel in de kinderopvang besmet raken, worden er hoge eisen aan hygiëne en schoonmaken gesteld. Door goed schoon te maken, voorkom je dat bacteriën en ziektekiemen overgedragen worden op anderen. Het gaat zowel om een goede hygiëne in de woon- en leefomgeving als om een goede persoonlijke hygiëne. In theoriebron 3 ‘ Een schone en veilige omgeving’ kun je meer lezen over hygiëne en schoonmaken.

Milieumaatregelen In de kinderopvang wordt veel afval geproduceerd, denk bijvoorbeeld aan de berg vuile luiers die dagelijks geproduceerd wordt. Er wordt ook veel energie en water gebruikt. Het milieuaspect speel dus een belangrijke rol. Milieuzorg betekent dat er bij alle werkzaamheden aandacht is voor het milieu. Je gaat zuinig om met water en energie. Je verwerkt de afvalberg op een milieuvriendelijke manier zodat zo veel mogelijk gerecycled kan worden. Daarbij voldoe je aan wat in de wet staat. Afval wordt zo veel mogelijk voorkomen en gevaarlijk afval, wit- en bruingoed, oud papier en karton worden gescheiden verzameld en afgevoerd. Kindercentra zijn overigens niet verplicht om luiers te recyclen. Er zijn checklists en computerprogramma’s voor het meten van de belasting voor het milieu en er zijn bedrijven die daarbij kunnen helpen.

40

Schoon en veilig


De volgende maatregelen kan elk kindercentrum (en elke medewerker) nemen:  Laat de kraan niet te lang lopen, doe geen onnodig licht aan, laat apparatuur niet op stand-by staan.  Recycle de wegwerpluiers.  Gebruik spaarlampen en tijdschakelklokken en aanwezigheidsdetectie voor verlichting en ventilatie op het toilet.  Gebruik radiatorafsluiters met thermostaat.  Zorg voor plaatselijke isolatie: radiatorfolie of warmteschilden.  Isoleer leidingen.  Breng tochtwering aan op de deuren.  Vervang oude koelkasten.  Zet koelkasten in koele ruimtes en maak de condensator regelmatig schoon.  Gebruik geen milieuonvriendelijke schoonmaakmiddelen. In de Wet milieubeheer, het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer en het Activiteitenbesluit staan voorschriften voor ruimtes met het oog op het milieu. InfoMil geeft informatie en advies over milieumaatregelen.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

41


> Theoriebron

2: Werken aan veiligheid

Bewust werken aan veiligheid en gezondheid is kritisch kijken naar de opvangomgeving, je eigen gedrag en het gedrag van de kinderen. Daar zijn tal van richtlijnen en protocollen voor ontwikkeld. We geven eerst een opsomming en gaan er dan wat dieper op in. In theoriebron 1 heb je al kunnen lezen dat de GGD ter ondersteuning hiervan de GGDwijzer 0-4 jaar, 4-12 jaar en 12-19 jaar ontwikkeld heeft. De GGD heeft daarnaast samen met de Stichting Consument en Veiligheid de methode Veiligheidsmanagement kinderopvang ontwikkeld. Het Landelijk Centrum Veiligheid en Hygiëne heeft samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de methode Gezondheidsmanagement ontwikkeld. Beide methoden geven aan hoe je aan een goede veiligheid en gezondheid kunt werken. In het Arboconvenant voor de kinderopvang staan aanwijzingen voor het ergonomisch goed inrichten van de ruimtes, houdingsaspecten die je lichaam sparen en een gezonde werkcultuur. Met behulp van de Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid meet je of de omgeving waarin je werkt veilig en gezond is. De GGD controleert of de kinderopvang voldoet aan alle kwaliteitseisen. We behandelen de GGD-wijzer, de Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, de methoden Veiligheidsmanagement en Gezondheidsmanagement en het Arboconvenant.

GGD-wijzer 0-19 jaar De GGD heeft een handboek gemaakt voor het bieden van ondersteuning bij de opvoeding in het tweede milieu (de school en de kinderopvang): De GGD-wijzer. De GGD-wijzer is ingedeeld in drie leeftijdscategorieën: 0-4 jaar, 4-12 jaar en 12-19 jaar en geeft informatie en advies op het gebied van:  biologische factoren: normale groei en ontwikkeling, ontwikkelings- en functiestoornissen, infectieziekten, overige ziekten en aandoeningen, klachten  fysieke omgeving: veiligheid  maatschappelijke omgeving: gezinsvormen, de school als maatschappelijke omgeving, echtscheiding, opvoeding en socialisatie, probleemgedrag, kindermishandeling, ziekte en overlijden, psychiatrische problemen  leefstijl: hygiëne, tandzorg en mondhygiëne, voeding en eetgedrag, seksualiteit, zindelijkheid, genotmiddelen, gokken, sport en sportblessures  gezondheidszorg: rol van de GGD en EHBO. In het handboek staan normen voor de inrichting van de binnen- en buitenruimtes, aanwijzingen voor de brandveiligheid, de controlelijst ‘Kijklijst veiligheid en veiligheidsmaatregelen bij calamiteiten’. Er staat ook informatie over opvoeding en mogelijke problemen bij de opvoeding en wat je als pedagogisch medewerker daaraan kunt doen. Bijvoorbeeld over faalangst, agressiviteit, pesten, huilen en koppigheid. En er staat informatie in over kindermishandeling, psychiatrische problemen en ziekte en dood. De GGD-wijzer is te vinden op internet.

Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid De Risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid is een verplichte periodieke controle van de werkplek op veiligheid, gezondheid en welzijn van medewerkers. Het is een verplichting in het kader van de Arbowet. Met behulp van dit instrument wordt een inventarisatie en evaluatie gemaakt van de risicofactoren. Naar aanleiding daarvan wordt een plan van

42

Schoon en veilig


aanpak met verbeterpunten geformuleerd en worden maatregelen voor verbetering getroffen. Het verslag van het onderzoek wordt voor toetsing naar een gecertificeerde Arbodienst of een andere gecertificeerde deskundige gestuurd. In de risico-inventarisatie gaat het om de volgende onderwerpen:  arbo- en verzuimbeleid  gebouw, algemeen  keuken en wasruimte  groepsruimte  meubilair  buitenruimte  werkdruk en functie-inhoud  bijzondere omstandigheden. De hele procedure wordt met alle medewerkers uitgevoerd. De ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging heeft instemmingsrecht. Organisaties met minder dan 25 medewerkers hoeven de inventarisatie niet te laten toetsen, mits een goedgekeurd branchespecifiek document wordt gebruikt zoals de hieronder beschreven methoden Veiligheidsmanagement en Gezondheidsmanagement. Voor meer informatie kun je kijken op internet (risico-inventarisatie).

Veiligheids- en gezondheidsmanagement Er zijn verschillende hulpmiddelen om de veiligheid en gezondheid op de opvang te onderzoeken en verbeteren. Met de methode Veiligheidsmanagement en de methode Gezondheidsmanagement kun je eenvoudig de veiligheid en gezondheid bij de dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang in kaart brengen. De methoden zijn geschikt om te gebruiken bij de risico-inventarisaties.

Veiligheidsmanagement De methode Veiligheidsmanagement bestaat uit zes stappen: Stap 1 Inventariseer en bepaal welke risico’s je wilt aanpakken. Inventariseer de risico’s in het gebouw en buiten (de fysieke veiligheid) en de brandveiligheid. Of je nu in een sterk verouderd pand werkt of in een nieuwe accommodatie. Het is belangrijk om jaarlijks te kijken of het gebouw nog geschikt is voor de opvang van kinderen en of het voldoet aan de brandveiligheid. Bepaal vervolgens welke risico’s je wilt aanpakken. Stap 2 Registratie van risicovolle situaties Een voorval dat vandaag met een sisser afloopt kan morgen heel anders uitpakken. Om de kinderopvang veilig te houden, moet je leren van deze ongevallen en voorvallen en deze registreren. Dit geeft ook meteen een goed beeld van de veiligheid in je gebouw. Stap 3 Huisregels De fysieke veiligheid van kinderen heeft te maken met het ontstaan van ongevallen, maar ook met het gedrag van de gebruikers van het gebouw. Medewerkers, ouders en kinderen moeten regels vastleggen over het gebruik van het gebouw. Maak met elkaar en de kinderen afspraken over hoe om te gaan met risicovolle situaties. Stap 4 Actieplan Als je een duidelijk beeld hebt welke risicovolle situaties er in de opvang aanwezig zijn, stel je een actieplan op. In dit plan beschrijf je oplossingen die het gebouw veiliger kunnen maken of afspraken die je maakt omtrent het gebruik van het gebouw. Stap 5 Ontruimingsplan en EHBO Kinderen kunnen zichzelf nog niet redden. Je zult dus ook een plan moeten hebben voor calamiteiten. Dit is een ontruimingsplan en een plan voor het toepassen van eerste hulp. Het is belangrijk dat medewerkers goed geschoold zijn met betrekking tot EHBO en dat er voldoende materialen aanwezig zijn.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

43


Stap 6 Veiligheidsverslag Je maakt van alle resultaten van stap 1 t/m 5 een verslag voor de organisatie. Eén verslag gaat naar de GGD-inspecteur. Die controleert hierop bij de volgende inspectie. Voor de gastouderopvang bestaat de methode uit vier stappen: Stap 1 Inventariseren Stap 2 Registratie Stap 3 Maken en uitvoeren van een actieplan Stap 4 Maken van een veiligheidsverslag. De inventarisatie is gebaseerd op twee vragen: 1 Welke ongevallen kunnen met de kinderen gebeuren? (Kans) De prioriteit hangt af van de kans dat een bepaald ongeval zal optreden. Hoe groter de kans, hoe groter de prioriteit. 2 Hoe groot is daarbij de kans op ernstig letsel voor een kind? (Ernst) Hoe groter de kans op ernstig letsel, hoe dringender de zaak aangepakt moet worden. Neem bijvoorbeeld de kans dat een kind zich brandt aan een tosti-ijzer. Staat het ijzer binnen kinderbereik, schat dan in wat je een realistisch risico vindt: de kans dat een kind zich brand is groot of klein, het letsel kan groot of klein zijn bij het aanraken van het ijzer. Ontbreekt het tosti-ijzer in uw opvang, dan is de kans uitgesloten. Stel dat de kans dat een kind zich brandt klein is (B), het letsel (mogelijk) groot is (1), resultaat, dan is de urgentiecode B1. In tabelvorm:

uitgesloten

kans groot (A)

klein (B) X

groot (1)

ernst klein (2)

X

urgentie A1, A2, B1, B2

B1

Mate van urgentie De combinatie Kans en Ernst is een maat voor de urgentie. De urgentie geeft aan hoe snel een maatregel moet worden uitgevoerd om een risico te verminderen of uit te sluiten. Er worden drie typen van urgentie onderscheiden:  urgent (A1 en B1) Alle ongevallen die ernstig kunnen aflopen, zelfs als de kans relatief klein is dat ze zullen gebeuren.  noodzakelijk (A2) Ongevallen die meestal beperkte gevolgen zullen hebben, maar die wel gemakkelijk kunnen gebeuren.  wenselijk (B2) Ongevallen die een vrij onschuldige afloop zullen hebben en die bovendien zeer incidenteel zullen gebeuren. Richtlijnen voor de overige stappen vind je op internet.

Gezondheidsmanagement De methode Gezondheidsmanagement bestaat uit drie stappen: Stap 1 Inventariseren Alle factoren in het kindercentrum in relatie tot (on)gezondheid worden geïnventariseerd. De methode gaat niet alleen uit van een gezonde en hygiënische inrichting, maar vooral

44

Schoon en veilig


ook van het gedrag van kinderen en pedagogisch werkers. Er wordt uitgegaan van scenario’s gebaseerd op situaties in de praktijk. Door zelf een inschatting te maken of de kans groot, klein of uitgesloten is dat een scenario zich voordoet, krijg je een beeld van mogelijke risico's. Stap 2 Actieplan gezondheid Op basis van de uitgevoerde inventarisatie wordt een actieplan gemaakt. Hierin wordt aangegeven wanneer welke maatregel wordt uitgevoerd en door wie. Stap 3 Gezondheidsverslag In dit verslag bundel je de eerder verzamelde resultaten uit de inventarisatie en het actieplan. Tevens maak je een beknopte weergave van alles wat je op het gebied van gezondheid doet. De toezichthouder zal dit verslag raadplegen bij de inspectie. Aan de methode is gezondheidsinformatie en een oplossingenboek toegevoegd. Ze kunnen worden gebruikt bij het opstellen van het actieplan en de gedragsregels voor kinderen en pedagogisch medewerkers. Er is een voorbeeld van een actieplan bijgevoegd.

Ergonomie Veiligheid heeft ook met ergonomie te maken. Als de omgeving niet goed ergonomisch is ingericht en je niet goed ergonomisch werkt, loop je kans om lichamelijke klachten te krijgen, bijvoorbeeld aan je rug of nek. Ergonomie gaat over een gezonde relatie tussen werkomstandigheden en medewerkers. Het doel van ergonomische maatregelen is de gezondheid en veiligheid te waarborgen. Het kan gaan om producten als tilliften en verhoogde boxen of om technieken als tillen en bukken. Het kan gaan om maatregelen als elkaar erop aanspreken als je verkeerd tilt en het organiseren van tilcursussen, maar ook om richtlijnen voor het omgaan met pesten op het werk. En het kan gaan om het op een goede manier inrichten van de ruimtes zodat je lichaam zo min mogelijk belast wordt. Bijvoorbeeld door een slaapruimte in de buurt van de groepsruimte te situeren en een rustige hoek om een baby te voeden waar je toch overzicht over de gehele ruimte hebt. In theoriebron 3 vind je informatie over ergonomie tijdens het schoonmaken.

Arbowet In de Arbeidsomstandighedenwet (de Arbowet) is opgenomen welke eisen er op dit terrein aan organisaties gesteld worden. De Arbowet heeft tot doel de omstandigheden op de werkplek veiliger en gezonder te maken. Omdat er grote verschillen zijn tussen de risico’s bij het werken in bijvoorbeeld de bouw en de kinderopvang, is de Arbowet een kaderwet. De wet geeft alleen doelstellingen, elke branche maakt zelf afspraken over het veiliger maken van de werkplekken in de eigen branche. Deze afspraken worden vastgelegd in het Arboconvenant. In het Arboconvenant kinderopvang staan bijvoorbeeld ergonomische normen omschreven. Zo moet het meubilair onder andere voldoen aan de onderstaande eisen:  Boxen zijn hoog.  Meubilair is op werkhoogte van volwassenen.  Er is een in hoogte verstelbare aankleedtafel.  Bij de aankleedtafel zijn trapjes of opstapjes aanwezig.  Kinderen kunnen zelf of met weinig hulp in/uit bed klimmen.  Kinderen die in bed getild moeten worden, slapen in een hoog bed.  De vrije ruimte bij het toilet is aan één zijde minimaal 100 centimeter. De Arbowet schrijft ook voor dat jaarlijks een risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid uitgevoerd wordt. Daar komen we hierna op terug.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

45


Bij het Fonds Collectieve Belangen (FCB) is een meubilairwijzer te vinden. Alle producten die hierin staan, voldoen aan de arbo-eisen. Het FCB heeft een Ergonomiewijzer met informatie en toelichting over de normen in het Arboconvenant.

Controle door de GGD De GGD controleert of de kinderopvang van goede pedagogische kwaliteit is en aan alle normen voldoet in wetten en regels op het gebied van veiligheid, hygiëne en milieu. De afkorting GGD staat voor Gemeentelijke Gezondheidsdienst of Geneeskundige Gezondheidsdienst. De GGD rapporteert aan de gemeente wat zij heeft gecontroleerd en hoe de bevindingen waren. Alle kinderdagverblijven, buitenschoolse opvangcentra, gastouderbureaus en gastoudergezinnen worden bezocht door een GGD-inspecteur. Als een nieuwe kinderdagopvang van start gaat, vindt de inspectie voor de opening plaats. Behalve deze 'routine-inspecties' kunnen extra inspecties worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als er klachten van ouders komen. De inspecteur controleert of de kinderopvang voldoet aan de landelijke kwaliteitseisen:  betrokkenheid en inspraak van ouders  deskundigheid van personeel  veiligheid en gezondheid  accommodatie en inrichting  groepsgrootte en het aantal kinderen per pedagogisch medewerker  pedagogisch beleid en praktijk  het omgaan met klachten. De inspecteur bezoekt de kindercentra en kijkt dan naar:  de inrichting en het gebruik van alle ruimtes waar kinderen kunnen komen  observaties: hoe wordt met kinderen omgegaan (onder meer naar aanleiding van het pedagogisch beleidsplan)  gesprekken met pedagogisch medewerkers over hun werkwijze  een gesprek met de locatieverantwoordelijke over de werkwijze op het kindercentrum  schriftelijk of persoonlijk contact met de oudercommissie. Daarnaast controleert de inspecteur of alle beroepskrachten, stagiaires en vrijwilligers een verklaring omtrent het gedrag (VOG) hebben. De volgende gegevens moeten onder andere aanwezig en inzichtelijk zijn voor de inspecteur:  Een risico-inventarisatie veiligheid van maximaal één jaar oud: – thema’s: verbranding, vergiftiging, verdrinking, valongevallen, verstikking, verwondingen, beknelling, botsen, stoten, steken en snijden – plan van aanpak met daarin welke maatregelen op welk moment worden genomen.  Een risico-inventarisatie gezondheid van maximaal één jaar oud: – thema’s: ziektekiemen, binnenmilieu, buitenmilieu en medisch handelen – plan van aanpak met daarin welke maatregelen op welk moment worden genomen.  Protocol kindermishandeling.

46

Schoon en veilig

Zie voor meer informatie www.factor-e.nl.


> Theoriebron

3: Een schone en veilige omgeving

Kleine kinderen worden sneller ziek en weten nog niet goed wat wel en niet veilig is. Het is daarom belangrijk dat op een kindercentrum goed schoongemaakt wordt en dat materialen goed onderhouden zijn. Daarmee kun je niet alles voorkomen, maar het risico dat er iets gebeurt, wordt zo wel verkleind. Op bijna elk kindercentrum komt er aan het eind van de dag een schoonmaakster om schoon te maken. Dit betekent echter niet dat je als pedagogisch medewerker niet hoeft schoon te maken. Als er een beker limonade over de vloer gaat, zul je moeten dweilen. Als er een kindje naast het toilet heeft geplast, zal het toilet moeten worden schoongemaakt. Het is belangrijk dat er een duidelijke taakverdeling tussen de schoonmaakster en de pedagogisch medewerkers is. Op veel kinderdagverblijven wordt dan ook gewerkt met een schoonmaakschema waarop staat wie wat schoonmaakt, hoe het schoongemaakt moet worden en wanneer (dagelijks, wekelijks, maandelijks of anders). Tijdens het schoonmaken controleer je meteen of de materialen nog heel en compleet zijn. Kapotte materialen kunnen bacteriën bevatten of scherpe randen of punten hebben waardoor wondjes kunnen ontstaan.

De meest gebruikte schoonmaakmethoden zijn:  stof afnemen met een vochtige doek (een vochtige doek met reinigingsmiddel neemt vuil op, een droge doek doet vuil opdwarrelen)  stof afnemen met een microvezeldoek (neemt vuil op door vezels, geen reinigingsmiddel gebruiken of alleen een product speciaal voor microvezeldoeken)  met stofbindende doekjes stof wissen van een gladde vloer  vegen (alleen buiten)  stofzuigen  vloer moppen bij licht aangehecht vuil

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

47


  

vloer dweilen wassen afwassen.

De meeste gebruikte schoonmaakmiddelen zijn:  allesreiniger  kalkoplossingen en schoonmaakazijn  Glassex  schuurmiddel  afwasmiddel  bleekmiddel  wasmiddel. Voor alle schoonmaakmiddelen geldt dat je deze goed gebruikt en dat je ze alleen gebruikt waarvoor ze gemaakt zijn. Lees altijd eerst de instructie op de fles. Sommige schoonmaakmiddelen moeten opgelost worden in water. Doe dan niet zomaar een scheut schoonmaakmiddel in een emmer, maar houd je aan de instructie op de fles. Met te weinig schoonmaakmiddel wordt het niet goed schoon, met te veel schoonmaakmiddel blijft er na het schoonmaken te veel schoonmaakmiddel op de oppervlakten achter en trekken die meer vuil en bacteriën aan. Persoonlijke hygiëne en hygiënisch werken gaan hand in hand. We geven de belangrijkste algemene richtlijnen voor de lichamelijke verzorging, basisregels bij het schoonmaken, schoonmaakregels in specifieke situaties en algemene maatregelen voor de zorg voor de omgeving. Daarna gaan we in op hoe je de was doet en speelgoed schoonmaakt.

Algemene richtlijnen voor de lichamelijke verzorging 

   

Was regelmatig de plaatsen waar veel zweetklieren zitten en snel geurtjes ontstaan met zeep of een wasproduct zonder zeep: oksels, voeten, handpalmen, geslachtsorganen en billen. Draag als je veel zweet goed ventilerende kleding en kleding die veel vocht opneemt. Verschoon onderkleding iedere dag. Doe kleding regelmatig in de was. Voor kinderen die meer zweten dan normaal moet dit ook vaker gebeuren. Was handen geregeld gedurende de dag en zeker na toiletgebruik, spelen in de zandbak of als ze op een andere manier vies geworden zijn, en vóór je voedsel aanraakt.

Basisregels schoonmaken 

 

Waarschijnlijk heeft de organisatie richtlijnen voor wat en hoe je iets schoonmaakt en voor de schoonmaakmiddelen. Ze zijn gebaseerd op landelijke regels en richtlijnen. Neem die in acht. In principe houd je bij het schoonmaken de volgende volgordes aan: van hoog naar laag, van vuil naar schoon en van droog naar nat. Je gebruikt altijd schoon materiaal. Meubels kun je het best vochtig afnemen. Met droog afnemen verplaats je het meeste stof alleen. Er zijn sprays die voorkomen dat je het stof verplaatst of je maakt zelf een spray in een spuitfles. Je doet de spray op de doek waarmee je afneemt. Er zijn ook geïmpregneerde doekjes waar het stof aan blijft plakken. Je kunt die slechts één keer gebruiken. Wrijf na nat afnemen met een schone droge doek nog een keer na. Gladde vloeren kun je ook met geïmpregneerde doeken afnemen, daar zijn speciale wissers en wisapparaten voor. Je kunt ook een sopje en een mop gebruiken. Neem dan twee emmers: één voor het vuile water en één met schoon water. Neem een schone emmer water zodra het water vuil is. Was de mop na gebruik op 60°. Alle niet-gladde vloeren stofzuig je.

48

Schoon en veilig


 

  

  

Zorg dat je bij het stofzuigen of vloerwissen zo veel mogelijk een vrij vloeroppervlak hebt. Zet dus zo nodig iets aan de kant of zet stoeltjes op tafeltjes. Natte ruimtes maak je nat schoon, met een sopje dus. In de keuken werk je met een eiwit- en vetoplossend middel. De toiletjes en de verschoonhoek maak je met een kalkoplosser of een allesreiniger schoon. Kijk op de verpakking voor de juiste dosering. Draag schoonmaakhandschoenen en doe die nadien in de was. Neem erg vuile oppervlakken na het schoonmaken nog even met een schone doek af. Toiletjes maak je als volgt schoon. Spuit de binnenkant van de pot in met een sanitairreiniger of allesreiniger. Maak schoon met de borstel en laat die in de pot staan. Maak de buitenkant van de pot schoon met een werkdoekje met sop. Maak de vloer schoon. Spoel het toilet door en zet de borstel terug in de houder. Begeleid kinderen bij het naar de wc gaan tot ze het goed zelf kunnen. Leer hen om niet de bril of de pot aan te raken, sluit het deksel om verneveling van water met bacteriën te voorkomen, naderhand handen wassen met vloeibare zeep en goed afdrogen met papieren handdoekje. Potjes reinig je na gebruik en berg je op. De verschoontafel moet gescheiden zijn van de plaats waar voedsel bereid wordt. Er is een aankleedkussen dat intact is een wasgelegenheid. Het verschoonkussen wordt na iedere verschoonbeurt schoongemaakt met oplossing met allesreiniger op een wegwerpdoekje. Als een spuitfles gebruikt wordt, spuit dan dicht bij het doekje in verband met verneveling. Spoel het kussen na met heet water en maak het droog. Als een handdoek gebruikt wordt, doe deze dan na iedere verschoonbeurt in de was. Was na het verschonen de handen. Als er geen papieren handdoekjes gebruikt worden, doe dan de handdoeken na een dagdeel in de was. Gebruik geen billendoekjes voor het schoonmaken. Die gaan een broedplaats voor bacteriën en virussen vormen. Ramen kun je schoonmaken met gewoon water. Eventueel voeg je er een scheutje azijn aan toe. Sommige mensen zijn echter gevoelig voor azijn, dus dan gebruik je iets anders, zoals een druppeltje afwasmiddel of allesreiniger. Voor het ramenlappen heb je een spons, wisser en zeem nodig. Hoe vaak je iets schoonmaakt, is afhankelijk van het gebruik. De tafel waaraan gespeeld maar ook gegeten wordt, maak je na elk gebruik even schoon. De toiletjes en wasbak maak je extra schoon als er een ongelukje gebeurd is. Gooi de vuile luiers direct weg zonder ze eerst op de verschoontafel te leggen. Doe ze in een met de voet bedienbare pedaalemmer die in je directe nabijheid is. Laat ook vuile doekjes en kleding niet op de verschoontafel liggen. Tandenborstels droog je rechtopstaand. Zorg dat ze niet tegen elkaar aan kunnen komen. Verschoon handdoeken twee keer per dag en direct als ze vies zijn geworden. Je voorkomt ongedierte door regelmatig schoon te maken, geen vuile vaat te laten staan, geen etenswaren op het aanrecht te laten liggen, gft-afval zo snel mogelijk weg te doen, voeding in afgesloten verpakkingen te bewaren, horren voor de ramen te doen, te zorgen voor een niet te warme ruimte en voldoende te ventileren. Handen wassen doe je zo: natmaken, vloeibare zeep erop, wrijven (overal, inclusief de polsen), afspoelen en water rijkelijk van polsen naar vingertoppen laten stromen, afdrogen met papier, kraan met papieren handdoekje sluiten, handdoekje weggooien in met de voet bedienbare pedaalemmer. Schoonmaakmaterialen en -middelen berg je buiten het bereik van kinderen op in een afsluitbare kast. In de kast is een afstortbak. Houd kast en afstortbak ook schoon. Meng nooit verschillende schoonmaakmiddelen door elkaar. Dan kunnen er giftige dampen ontstaan. Let op je werkhouding: gehurkt bij laag werk, voeten in een stabiele spreidhouding, zo dicht mogelijk bij het schoon te maken object staan/hurken en recht voor je werken, met de vrije hand steunen, zo min mogelijk kracht gebruiken, pols niet gebogen houden. Kijk voor de ergonomische richtlijnen ook in het protocol van de organisatie.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

49


Schoonmaken in specifieke situaties 

 

Voorkom infectieziekten door: de hand voor de mond te houden bij het hoesten en daarna te wassen, snottebellen steeds te verwijderen en papieren zakdoekje direct weg te gooien, handen geregeld te wassen, goed en regelmatig schoon te maken, hygiënisch te werken bij de voedselbereiding. Draag bij verzorgende handelingen handschoenen en doe die direct na het verzorgen in de pedaalemmer. Indien nodig desinfecteer je. Desinfecteer alleen als daar een reden voor is, dat is bij bloederige diarree en bloedcontact. Als je het te vaak doet, kunnen bacteriën en virussen resistent worden. Desinfecteer dan alles wat met het bloed in aanraking is geweest. Doe handschoenen aan en gooi die direct daarna weg. Zorg dat alles eerst gewoon schoongemaakt is. Oppervlakten desinfecteer je daarna met alcohol 70%, voor de handen bestaat er handalcohol. Speelgoed, textiel en serviesgoed was je op 60°. Pas op dat het desinfecteermiddel ook tijdens het schoonmaken buiten het bereik van kinderen is. Dunne poep en braaksel: maak alles direct goed huishoudschoon. Zorg dat alles schoon is wat met de poep en het braaksel in aanraking is geweest. Hepatitis B en het hiv-virus zijn niet overdraagbaar via aanraken, kussen, urine, ontlasting, speeksel, braaksel, traanvocht of zweet. Als er zichtbaar bloed bij aanwezig is, neem je maatregelen ter voorkoming van aandoeningen. Het gaat om normale hygiënemaatregelen en om specifieke maatregelen. Normale maatregelen: maak eerst alles goed huishoudschoon en desinfecteer daarna alles wat met het bloed in aanraking is geweest. Specifieke maatregelen: wegwerphandschoenen dragen, wondjes afdekken met waterafstotende pleisters, gemorst bloed verwijderen met een papieren tissue die je rechtstreeks in de pedaalemmer weggooit, desinfecteren met alcohol 70%, textiel op 60° wassen. Als dat voor kleding niet kan, dan op het langste programma op 40°. Als er bloedcontact is geweest, spoel je de wond goed uit, desinfecteer je met betadine en bel je de GGD. De legionellabacterie wordt verspreid via kleine druppels water (nevel) in de lucht. Ter voorkoming van de bacterie moet de temperatuur in boilers en combiketels boven de 60° zijn afgesteld. Ziekten en hoofdluis: als veel kinderen ziek zijn, moet je extra hygiënisch zijn. Per ziekte zijn er verschillende maatregelen. Deze staan in een protocol van de organisatie. Bij hoofdluis krijgen de kinderen (thuis) een kuur. Ze mogen terugkomen als de hoofdluis weg is. Op het kindercentrum worden vaak kledingzakken gebruikt, de verkleedkleren worden tijdelijk in de ban gedaan en textiel wordt vaak gewassen. De kinderen worden dagelijks gecontroleerd. Om vlekken te verwijderen dep je een kledingstuk met koud water en leg je dit daarna in een bak met koud water en zout. Je laat het vervolgens inweken.

Algemene maatregelen voor de zorg voor de omgeving     

Maak een schoonmaakschema met dagelijkse, wekelijkse en maandelijkse taken en maak afspraken over de tijdstippen waarop schoongemaakt wordt. Zorg voor een duidelijke taakverdeling tussen schoonmaakster en pedagogisch medewerkers. Houd je aan richtlijnen die ervoor zijn. De organisatie heeft waarschijnlijk een protocol maar er zijn ook algemene richtlijnen. Denk aan het milieu: Was met een volle wasmachine, was op een zo laag mogelijke temperatuur, gebruik milieuvriendelijke was- en schoonmaakmiddelen. Controleer tijdens de schoonmaak ook meteen of de materialen niet stuk of incompleet zijn. Kapotte materialen kunnen scherpe randen of punten hebben waar kinderen zich in aan kunnen verwonden.

De GGD geeft in de GGD-wijzers 0-4 jaar en 4-12 jaar voorlichting op het gebied van persoonlijke hygiëne en zorg voor de leef- en woonomgeving. Ook in de ‘Hygiënecode

50

Schoon en veilig


voor kleine instellingen’ en in het document ‘Gezondheidsrisico’s in een kindercentrum of peuterspeelzaal’ van het Landelijk Centrum Hygiëne en veiligheid (LCHV) en het Bureau Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten (LCI) staan maatregelen en richtlijnen voor hygiëne.

Wassen Voor het wassen geldt dat je handdoeken en vaatdoekjes in de kookwas doet. Voor de overige spullen (zoals verkleedkleding, knuffels, verfschorten, beddengoed) die gewassen moeten worden, houd je je aan de instructies op de labels. Je sorteert was op kleur, wasprogramma en temperatuur waarop de was gewassen mag worden.

Bron: Modint.

Overzicht wassymbolen.

Lees voor het wassen eerst de instructie van de machine, bepaal het wasprogramma en de wastemperatuur. Let op dat je de wasmachine niet te vol doet, want dan wordt de was niet schoon. Kies het juiste wasmiddel en bepaal hoeveel daarvan in de machine moet.

Schoonmaken van speelgoed Speelgoed kan het best worden schoongemaakt met biologische afwasmiddelen of wasproducten. Deze reinigen goed en laten geen schadelijke resten achter. Het meeste speelgoed kan gewoon afgewassen worden of in de wasmachine gestopt worden. Lego-blokjes of Playmobilpoppetjes kun je het best eerst in een kussensloop stoppen om beschadiging van het speelgoed of de wasmachine te voorkomen en omdat het anders heel veel lawaai maakt. Gebruik bij het wassen in de wasmachine een handwasprogramma. Plastic servies of de pannen uit de keukenhoek kunnen vaak gewoon in de afwasmachine. Houten speelgoed maak je schoon met een vochtige doek. © Uitgeverij Edu’Actief b.v.

51


Houten speelgoed mag je alleen schoonmaken met een vochtige doek. Knuffels en verkleedkleding gaan in de was. Poppen met een plastic hoofd en armen maar met een stoffen lijfje kunnen vaak ook in de was. Kartonpuzzels kun je het best alleen stoffen met een droge doek omdat anders de stukjes uit elkaar vallen of niet meer passen. Bij het schoonmaken van speelgoed controleer je het speelgoed ook meteen op mankementen en compleetheid. Tijdens het schoonmaken is het belangrijk om goed op je houding te letten. Dit wordt ergonomisch werken genoemd. Ergonomisch werken is belangrijk om te voorkomen dat je ziek wordt door overbelasting van bepaalde delen van je lichaam. Bijvoorbeeld rugklachten omdat je verkeerd tilt. Voor de kinderopvang en de peuterspeelzalen is een tilwijzer gemaakt door de FCB. Deze kun je via hun site downloaden. Zie voor meer informatie Enkele extra aanwijzingen voor tijdens het schoonmaken: www.factor-e.nl.  Zorg voor goed materiaal zodat je zo veel mogelijk werk staand kunt uitvoeren en je niet te veel hoeft te strekken of te reiken.  Zet emmers sop niet op de grond, maar op een tafel die goed op hoogte is.  Laat kinderen zo veel mogelijk zelf opruimen of laat ze speelgoed dat je wilt controleren en schoonmaken op de tafel zetten. Als je dit in de vorm van een spel doet, vinden kinderen het vaak nog leuk ook om te helpen.

52

Schoon en veilig


> Theoriebron

4: Calamiteiten

Een organisatie doet er alles aan om de kinderopvang veilig te organiseren en te laten verlopen. Desondanks gebeurt er wel eens iets waardoor de veiligheid van de kinderen, je collega’s en jezelf in gevaar is. Je kunt niet alles voorkomen, maar het is wel zaak dat je goed voorbereid bent op wat je dan moet doen. Hoe handel je bijvoorbeeld als er brand uitbreekt, wat doe je als iemand een been breekt , wat doe je als je ineens een kind mist en wat kun je doen om wiegendood te voorkomen? Over deze onderwerpen gaat deze theoriebron.

Bedrijfshulpverlening Elke organisatie is verplicht om voor veilige en gezonde (arbeids)omstandigheden te zorgen. Maar er kan altijd iets gebeuren wat direct gevaar voor de gezondheid en veiligheid oplevert, zoals brand. Voor die gevallen heeft elke organisatie een bedrijfshulpverleningsplan (BHV-plan). In dit plan is de hulpverlening aan cliënten, werknemers en andere aanwezigen geregeld bij calamiteiten. Dit is wettelijk geregeld in de Arbowet. Om de acties bij calamiteiten goed te laten verlopen, zijn er bedrijfshulpverleners aangesteld. Dit zijn medewerkers die hiervoor opgeleid zijn. Zij coördineren de hulpverlening en voeren die samen met de andere medewerkers uit. Het aantal BHV’ers in een organisatie hangt af van het soort organisatie en de risico’s binnen die organisatie. Taken bedrijfshulpverleners:  eerste hulp bij ongevallen  beperken en bestrijden van brand en beperken van de gevolgen van ongevallen  in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle cliënten, medewerkers en andere aanwezigen. Als de deskundigheid en de aanwezige hulpmiddelen niet toereikend zijn, wordt een externe hulpdienst ingeschakeld, zoals de ambulance of de brandweer.

Brandveiligheid Brandveiligheid houdt in dat de organisatie aan brandpreventie doet en dat er een plan ligt voor als er onverhoopt toch brand uit mocht breken. Elke organisatie heeft een protocol waarin staat wat je bij brand moet doen. Er zijn brandtrappen en branddeuren die moeten waarborgen dat kinderen en medewerkers kunnen vluchten. En er is brandblusapparatuur. Ook is in alle gebouwen een vluchtroute aangegeven. In een ontruimingsplan is beschreven hoe het gebouw ontruimd kan worden en wat je taak op dat moment is. Een korte schematische weergave van het ontruimingsplan hangt op een vaste plek in elke ruimte. Er staat precies op hoe je moet handelen. Dit protocol moet je in grote lijnen uit je hoofd kennen. Je kunt immers niet eerst even rustig bestuderen wat je moet doen als er brand uitbreekt. Het is op zo’n moment zaak zo snel mogelijk te handelen. De organisatie moet geregeld (ongeveer één keer per jaar) een ontruimingsoefening doen. Wat kun je als pedagogisch medewerker verder doen:  regelmatig aandacht besteden aan brandveiligheid (bijvoorbeeld uitleg over de ontruimingsoefening)  vlam in de pan, dan een deksel op de pan waardoor er geen zuurstof bij de brandhaard kan komen; geen water gebruiken om te blussen!  persoon in brand: gooi iets over de persoon heen, een laken bijvoorbeeld.  zing bij een ontruiming het ‘ontruimingslied’; het is rustgevend en voorkomt paniek  kinderen leren wat (brand)veilig gedrag is, het belang ervan laten zien en hen leren elkaar aan te spreken op onveilig gedrag  meedoen met een ontruimingsoefening

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

53


   

BHV’er zijn met behulp van de inventarisatielijst brandveiligheid de ruimtes regelmatig checken op onveilige situaties erop letten dat de nooduitgang niet wordt geblokkeerd en dat andere veiligheidseisen worden opgevolgd themabijeenkomst voor ouders organiseren om brandveiligheid te bespreken: zelf veilig gedrag laten zien, zich aan regels houden, onveilige situaties melden, uitleg over ontruiming en andere maatregelen, checklist brandveiligheid voor ouders bespreken, geen auto of fietsen voor nooduitgangen zetten.

Incidenten en ongelukken Niemand zit te wachten op kleinere of grotere ongelukken. Maar als ze toch gebeuren, ben je blij als je goed bent voorbereid. In de GGD-wijzer staat voor alle mogelijke ongelukjes en ongevallen hoe je kunt handelen, bijvoorbeeld bij botbreuken, splinter, verdrinking, vergiftiging, verslikking en flauwvallen. Ook over ernstige ongelukken, zoals een verbranding en wiegendood, staat er wat je moet doen. Ook andere organisaties als de Stichting Consument en Veiligheid, het Waarborgfonds Kinderopvang en de Stichting Wiegedood geven informatie. In de meeste organisaties hangt in alle ruimtes een stroomschema voor hoe je moet handelen bij een ongeluk. Wat kun je als pedagogisch medewerker in het algemeen doen:  Voorkomen is beter dan genezen, dus: zorg dat je alle veiligheidsrichtlijnen kent en in acht nemen.  Zorg dat je weet wie de BHV’ers zijn. Je kunt ook zelf BHV’er worden.  Houd je kennis van EHBO goed bij en zorg dat de EHBO-trommel altijd goed gevuld is.  Let op potentieel onveilige situaties, meld deze bij je leidinggevende en als je ze zelf kunt verhelpen doe dat dan meteen.  Besteed aandacht aan veilig gedrag van kinderen en leer hen gevaren te zien. Bij een ongeluk zijn de volgende richtlijnen belangrijk:  Blijf bij het kind en laat het, indien mogelijk, op de plek liggen waar het ligt.  Vraag het kind waar het pijn heeft en stel het gerust.  Laat iemand anders deskundige hulp inschakelen.  Meld het zo snel mogelijk aan je leidinggevende en neem contact op met de ouders. Doorgaans is er een afspraak met een huisarts in de buurt dat hij of zij benaderd kan worden in dit soort gevallen. Meer informatie over het handelen bij ongelukken vind je in de GGD-wijzer.

Je mist een kind Je bent onderweg van school naar de buitenschoolse opvang. Je ging weg met zes kinderen en nu zijn er ineens nog maar vijf. Dit schrikbeeld zal je wel bekend voorkomen. Of, een kind wordt van het kindercentrum gehaald door iemand die het kind helemaal niet mee mag nemen; een kidnapping dus. Of, een kind zou gebracht moeten zijn, maar is er niet. Hoe kun je dit voorkomen en wat doe je op dat moment? Je kunt zelf allerlei maatregelen nemen en waarschijnlijk is er een protocol waar precies in staat wat je moet doen om te voorkomen dat dit gebeurt:  Houd de presentielijst goed bij en geef wijzigingen goed door aan je collega’s.  Zorg dat je het aantal aanwezige kinderen op elk moment van de dag in je hoofd hebt zitten.

54

Schoon en veilig


     

Kinderen zijn onder begeleiding van volwassenen buiten. Tenzij ouders schriftelijk toestemming hebben gegeven dat het kind alleen naar buiten mag of van school naar de opvang mag. Breng invalkrachten en stagiaires goed op de hoogte van de regels. Leer kinderen om je te zeggen wat ze gaan doen. Leer kinderen wat potentieel gevaarlijke situaties en plaatsen zijn. Houd de buitendeuren van de locaties buiten haal- en brengtijden gesloten of voer een systeem in met een code voor het openen van de deur. Geef een kind alleen aan de ouders/verzorgers mee tenzij de ouders nadrukkelijk aangegeven hebben dat het kind door iemand anders gehaald wordt. Houd in de gaten wie zich in de nabijheid van het kindercentrum ophouden. Meld het aan je leidinggevende als iets niet normaal is.

Als je toch een kind mist, dan kun je het volgende doen:  Meld direct aan je collega’s en leidinggevende dat je een kind mist.  Als de vermissing langer duurt, bijvoorbeeld na 20 minuten, neem dan contact op met de ouders.  Zorg dat collega’s voor de andere kinderen zorgen en houd je verder met het vermiste kind bezig.  Begin te zoeken en zorg dat anderen je daarbij helpen.  Als het te lang duurt, waarschuw dan in overleg met de ouders en/of je leidinggevende de politie. In het protocol staat waarschijnlijk meer gedetailleerd wat je moet doen bij een vermissing. Op internet kun je ook richtlijnen vinden.

Wiegendood Wiegendood komt gelukkig steeds minder voor. Dat komt ook door de maatregelen die genomen worden om dit te voorkomen. We spreken van wiegendood als een kind plotseling overlijdt zonder dat daar een aanwijsbare oorzaak voor is. Het komt meestal in het eerste levensjaar voor en soms in het tweede. Mogelijke oorzaken zijn:  condities tijdens de zwangerschap, zoals: roken, onvolwaardige voeding, overgewicht, stress, alcohol-, medicijn- en drugsgebruik  het niet goed functioneren van het ademhalingscentrum, vooral door ongunstige omstandigheden  een afwijkend hartritme  erfelijke aanleg. Wat je kunt doen om wiegendood te voorkomen:  Leg de baby altijd op de rug te slapen.  Zorg dat de baby niet te warm kan worden.  Zorg voor veiligheid in wieg of bed.  Geef bij voorkeur borstvoeding en houd een fopspeen paraat.  Vermijd geneesmiddelen met slaapverwekkende bijwerking.  Let op rust en regelmaat. Meer informatie vind je in de folder van de Stichting Consument en Veiligheid over wiegendood en bij de Stichting Wiegedood.

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

55


> Werkmodel: Instructiekaart veiligheid Onderwerp veiligheid

Belangrijke aandachtspunten erbij

Mogelijke problemen bij uitvoering

Mogelijke oplossingen

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.

Uitleg: 1. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 2. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 3. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 4. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 5. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 6. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 7. _________________________________________________________________________________________________________________________________

56

Schoon en veilig


_____________________________________________________________________________________________________________________________________ 8. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 9. _________________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________ 10. _______________________________________________________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________________________________________________________

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

57


> Werkmodel: Protocollen en richtlijnen Onderwerp: Richtlijnen

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

10.

58

Schoon en veilig

Belangrijkste punten

Vergelijking met GGDrichtlijnen en die van anderen

Conclusies uit discussie


> Werkmodel: Wat kinderen en ouders willen Leeftijd

Wat de kinderen in een ruimte zouden willen hebben

Wat de ouders in een ruimte zouden willen hebben

0 - 1,5 jaar

1,5 - 3 jaar

3 - 4 jaar

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

59


> Werkmodel:

Risicoinventarisatie

Risico

Kans dat de situatie zich voordoet

Gezondheidsrisico’s door overdracht van ziektekiemen

Uitgesloten

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.

60

Schoon en veilig

Klein

Groot

Actie nodig


> Werkmodel: Schoonmaakvaardigheden Vaardigheid Welk materiaal nodig is:      Stappen bij het uitvoeren van de vaardigheid: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Materiaal onderhouden en schoonhouden:

Tips voor een goede houding:

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

61


> Werkmodel: Schoonmaakschema Object

Frequentie van schoonmaken Na gebruik

62

Schoon en veilig

Dagelijks

Wekelijks

Maandelijks

Schoonmaakmethode Overig

Uitvoerder


> Werkmodel: W

Ruimte inrichten

. Leeftijdsgroep: Belangrijke aandachtspunten inrichting

Keuzes indeling

Keuzes meubels en materialen

Motivatie

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

63


> Werkmodel:

Materialen en activiteiten kiezen

Leeftijdsgroep: Belangrijkste aandachtspunten materialen Sociaal-emotionele ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling

64

Schoon en veilig

Keuzes spelmaterialen

Motivatie


Leeftijdsgroep: Belangrijkste aandachtspunten activiteiten

Keuzes spelmaterialen

Motivatie

Sociaal-emotionele ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling

Lichamelijke ontwikkeling

Š Uitgeverij Edu’Actief b.v.

65


> Beoordeling Naam deelnemer: Namen groepsgenoten:

Groep: Docent: Blok/periode: Onderwerp:

Onderdeel

Criteria

Actieve deelname

  

Persoonlijk verslag

De student was voldoende aanwezig. De student leverde een positieve bijdrage in zijn groepje. De student leverde een actieve bijdrage in de les.

Compleet  Het verslag bevat alle onderdelen. Trainingslogboek  Het logboek Is goed bijgehouden.  Het logboek is netjes en verzorgd. STARR  Er is van meer opdrachten een STARR gemaakt.  De STARR bevat de onderdelen: situatie, taak, actie, resultaat en reflectie.  De STARR geeft aanleiding tot verbeterpunten.

66

Schoon en veilig

Voldoende

Onvoldoende


Onderdeel

Criteria

Voldoende

Demonstratie

Een ruimte inrichten  De ruimte en de materialen voldoen aan de eisen gesteld door de Arbo, FCB, Warenwet en GGD.  De verantwoording van de gemaakte keuzes wat betreft de inrichting is duidelijk.  Het schoonmaakschema is overzichtelijk: er is een verdeling tussen dagelijkse taken en wekelijkse taken en er is aangegeven welke schoonmaakmiddelen nodig zijn.  De demonstratie van de basisvaardigheden met betrekking tot hygiëne en voeding is ergonomisch en volgens het protocol uitgevoerd.

Demonstratie

Niveau 4 - Extra  Een zelfgeschreven protocol is toegevoegd.  Het brandveiligheidsplan dat van toepassing is op de ingerichte ruimte is toegevoegd.  Er is een mondelinge toelichting van 5 minuten over een eigen gekozen onderwerp uit de GGD-wijzer.  Er is een toelichting tijdens de presentatie hoe er binnen de ruimte rekening gehouden is met het stimuleren van de motorische ontwikkeling.

Taalgebruik

Mondeling taalgebruik  Het taalgebruik in de demonstratie was passend bij de rol.

Onvoldoende

Schriftelijk taalgebruik  De schriftelijke producten zijn in correct Nederlands geschreven. Taalopdrachten  Woordenlijst Overig

Eindbeoordeling

Onvoldoende

Voldoende

Goed

>

Datum: .........................................

Paraaf docent:

Paraaf deelnemer:

………………………………

………………………………

© Uitgeverij Edu’Actief b.v.

67


68

Schoon en veilig


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.