ig ht
yr
op
C
U itg ij
er
ev
ct
u' A
Ed
.
De organisatie en ik
fb .v
ie
Cursus
Colofon Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl
fb .v
.
Auteur: Angela van der Haar Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers
ie
Titel: De organisatie en ik
ct
ISBN: 978 90 3724 090 0 ©
Ed
u' A
Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
ev
er
ij
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).
U itg
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
C
op
yr
ig ht
Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.
Inhoudsopgave Over deze cursus OriĂŤntatie
4
7 8
Culturen en rechtsvormen 17 22
ie
Belangenorganisaties
27
Theoriebron De organisatie nader bekeken
36
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen 42
Theoriebron Belangenorganisaties
45
ij 48
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
Theoriebron Overheidsinstanties
39
Ed
Theoriebron Welzijnsorganisaties
ct
Overheidsinstanties
14
u' A
Welzijnsorganisaties
fb .v
.
De organisatie nader bekeken
3
Over deze cursus
Over deze cursus Inleiding
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Organisaties zijn er in allerlei soorten en maten. Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener zul je in je werk met diverse organisaties samenwerken. Om in deze samenwerking een professionele houding aan te kunnen nemen, maak je in deze cursus kennis met de verschillende vormen van bestaande organisaties en hun doelen. Je leert de verschillende culturen binnen organisaties herkennen en je maakt kennis met de bestaande rechtsvormen. Je leert organisatieschema’s lezen en tekenen. Ten slotte leer je meer over een drietal organisatievormen, en krijg je een beeld van jouw rol als sociaal-maatschappelijk dienstverlener binnen deze specifieke organisatievormen.
U itg
ev
Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener maak je kennis met verschillende organisaties.
Leerdoelen
Je hebt kennis van het begrip organisatie, de onderdelen en de werking van een organisatie. Je hebt kennis van diverse organisatieculturen en rechtsvormen. Je hebt kennis van het begrip welzijnsorganisaties, het doel, de werkwijze, de doelgroep en de rol van een sociaal-maatschappelijk dienstverlener hierin. Je hebt kennis van het begrip belangenorganisaties en het doel ervan, en je weet op welke manieren je als sociaal-maatschappelijk dienstverlener met deze organisaties te maken kunt krijgen. Je hebt kennis van het begrip overheidsinstanties, en weet op welke manieren je als sociaal-maatschappelijk dienstverlener hiermee te maken kunt krijgen.
ig ht
• • •
C
op
yr
•
Beoordelingsformulier <
4
•
Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud en op de uitvoering. Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.
Over deze cursus
Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.
Om het sociale domein onder de aandacht van aankomende studenten te brengen, wordt er een beurs georganiseerd. Op de beurs staan verschillende opleidingsinstituten, die ook de opleiding sociaal-maatschappelijke dienstverlening aanbieden. De organisatoren van de beurs hebben aan jullie gevraagd om de bezoekers een beeld te geven van de verschillende organisaties waar een sociaal-maatschappelijk dienstverlener in zijn dagelijks werk bij betrokken kan zijn. Jullie krijgen daarvoor drie stands tot je beschikking.
u' A
ct
ie
Opdracht 1
fb .v
Beroepsproduct: De informatiebeurs
.
Planningsformulier <
ij
Maak een planning en een taakverdeling. Kies of bedenk voor elke stand een organisatie. Verzamel alle benodigde informatie over de organisatie: – de doelen – de organisatiestructuur – de organisatiecultuur – de rechtsvorm – de werkwijze – hoe je als SMD'er betrokken kunt zijn bij de organisatie.
U itg
ev
er
• • •
Ed
Processtappen
In de stand van de welzijnsinstelling: de geschiedenis van de welzijnsinstellingen in Nederland.
ig ht
In de stand van de belangenorganisatie: hoe wordt een belangenorganisatie opgericht?
• •
Kies (multimediale) middelen om de informatie in te verwerken. Vul de stands.
Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.
C
op
yr
In de stand van de overheidsinstantie: wat wordt er verstaan onder de decentralisaties van het sociale domein en wat zijn de gevolgen hiervan voor de werkzaamheden van een sociaal-maatschappelijk dienstverlener?
5
Over deze cursus
Eisen aan het beroepsproduct
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Je beroepsproduct wordt beoordeeld op de volgende punten: • Je schetst een duidelijk beeld van een welzijnsorganisatie aan de hand van de volgende punten: – de doelen – de organisatiestructuur – de organisatiecultuur – de rechtsvorm – de werkwijze – hoe je als SMD’er betrokken kunt zijn bij de organisatie – de geschiedenis van de welzijnsinstellingen in Nederland. • Je schetst een duidelijk beeld van een belangenorganisatie aan de hand van de volgende punten: – de doelen – de organisatiestructuur – de organisatiecultuur – de rechtsvorm – de werkwijze – hoe je als SMD’er betrokken kunt zijn bij de organisatie – de oprichting van een belangenorganisatie. • Je schetst een duidelijk beeld van een overheidsinstantie aan de hand van de volgende punten: – de doelen – de organisatiestructuur – de organisatiecultuur – de rechtsvorm – de werkwijze – hoe je als SMD'er betrokken kunt zijn bij de organisatie – wat er verstaan wordt onder de decentralisaties van het sociale domein en wat de gevolgen hiervan zijn voor de werkzaamheden van een sociaal-maatschappelijk dienstverlener. • In iedere stand wordt de rol van de sociaal-maatschappelijk dienstverlener belicht. • De stand nodigt uit om te bezoeken, oogt aantrekkelijk en informatief. • De (multimediale) middelen die je hebt ingezet om de informatie in te verwerken, zien er aantrekkelijk en verzorgd uit.
6
Oriëntatie
Oriëntatie Opdracht 2
Emoticons Ga naar de Website Emoticons. Denk aan het onderwerp van deze cursus (‘De organisatie en ik’). Kies de smiley uit die het best past bij jouw gevoel wanneer je aan dit onderwerp denkt.
Boodschappenlijstje
ct
Opdracht 3
ie
Teken de smiley na en leg uit waarom deze bij jouw gevoel past.
fb .v
.
Website Emoticons <
er
ij
Ed
u' A
Op het bord staat het onderwerp van deze les geschreven. Iedereen krijgt een kladblaadje en schrijft boven aan het blaadje het woord dat op het bord staat, met een streep eronder. Onder de streep schijf je nu een woord/feit dat bij het onderwerp hoort. Je geeft je kladblaadje vervolgens door naar links. Op het blaadje dat je nu voor je hebt liggen, schrijf je weer een woord/feit. Daarna geef je het kladblaadje weer door naar links. Dit gaat zo door totdat je je eigen kladblaadje weer terug hebt of de docent zegt dat er gestopt wordt. Er mogen geen dubbele woorden of feiten op de kladblaadjes komen te staan. Als je echt niets nieuws weet toe te voegen, zet je een kruisje op het blaadje.
U itg
ev
a. Wist je veel woorden/feiten bij het onderwerp te bedenken?
ig ht
b. Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?
Opdracht 4
Veel ouderen in onze samenleving willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Deze wens wordt binnen de participatiesamenleving door de overheid gestimuleerd. Toch hebben veel ouderen wel hulp nodig in hun dagelijks leven. Bekijk het Filmpje Levenslang thuiswonen en bedenk samen minimaal vijf organisaties die betrokken kunnen zijn (of worden) bij het zelfstandig wonen.
C
op
yr
Filmpje Levenslang thuiswonen <
Zelfredzaamheid
7
De organisatie nader bekeken
De organisatie nader bekeken
fb .v
.
Inleiding
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Iedereen krijgt in zijn of haar leven te maken met organisaties. Als kind al ga je naar school, en ben je lid van de plaatselijke sport- of muziekvereniging. Waarschijnlijk ben je je nooit echt bewust geweest van het feit dat je daarmee lid was van een organisatie. Net zo min als dat je je druk maakte over de vraag hoe dingen binnen de organisatie geregeld waren en wie er de beslissingen nam. In de volgende opdrachten leer je meer over de kenmerken van een organisatie en over de manier van werken binnen een organisatie.
ig ht
In een organisatie werken mensen samen aan een bepaald doel.
C
op
yr
Leerdoelen
Opdracht 5
• • • •
Je kunt beschrijven wat er onder het begrip ‘organisatie’ wordt verstaan. Je kunt organisaties indelen op grond van de doelen die zij nastreven. Je kunt beschrijven wat er onder het begrip organisatiestructuur wordt verstaan. Je kunt verschillende onderdelen van een organisatie benoemen.
Jij en de organisatie Wat verstaan we onder ‘organisaties’ en met welke organisaties ben jij verbonden? In deze opdracht ga je daarnaar op zoek. “Er zijn veel fondsen die te weinig geld betalen aan de Belastingdienst”, zo stelt een politieke partij in een vakblad, uitgegeven door een regionale uitgeverij.
8
De organisatie nader bekeken
a. Geef aan welke organisaties er in deze zin worden genoemd.
ie
b. Geef aan welke organisaties er in deze casus worden genoemd.
fb .v
.
Floor kwam mevrouw Diekstra in de supermarkt tegen. Later zag ze haar bij de barbecue van de buurtvereniging. Ze spraken samen over de komende zomeractiviteiten van de kerk, waar ze beiden aan deel zouden nemen.
Ed
u' A
ct
c. Van welke organisaties maak jij deel uit? Noteer er minimaal vier.
U itg
ev
er
ij
d. Geef aan op welke manier jij verbonden bent met deze organisaties. Wat is je rol/functie? Geef naast jouw functie of rol nog drie andere rollen aan die binnen de organisatie vervuld worden.
C
op
yr
ig ht
e. Kijk naar de genoemde organisaties bij vraag a. Welke overeenkomsten en verschillen zie je tussen deze organisaties? Geef twee overeenkomsten aan en twee verschillen.
9
De organisatie nader bekeken
Opdracht 6
Iedere organisatie streeft een bepaald doel na. Dit doel is voor iedere organisatie weer anders. a. Geef van één organisatie waar jij deel van uitmaakt aan wat het doel is dat deze organisatie nastreeft. Kies hiervoor een van de doelen die in de theoriebron beschreven staan.
fb .v
.
Theoriebron De organisatie nader bekeken <
Het doel van de organisatie
ct
ie
b. Geef aan wat jij van het doel bij vraag a vindt.
Ed
u' A
c. Geef aan welke van de vier organisatiedoelstellingen uit de theoriebron jou het meest aanspreekt en noem minimaal twee punten waarom deze doelstelling bij jou past.
Casus
ev
er
ij
De plaatselijke toneelvereniging Kub speelt over een maand een grote voorstelling in de theaterzaal van het multifunctionele centrum in het dorp. Alle vijftien spelers zijn daarvoor nu al nerveus.
ig ht
U itg
d. Welk organisatiedoel herken jij in de bovenstaande casus? Geef ook aan waarom je dat denkt.
C
op
yr
Casus
10
Joris’ dag kan niet meer stuk: hij kreeg vandaag te horen dat hij officieel is aangenomen als lid van de jongerenpartij van de VVD.
e. Welk organisatiedoel herken jij in de bovenstaande casus? Geef ook aan waarom je dat denkt.
De organisatie nader bekeken
Casus Simone heeft vandaag haar functioneringsgesprek. Vol vertrouwen ziet ze dit gesprek tegemoet. Ze heeft immers haar target van 2 miljoen ruim gehaald.
fb .v
.
f. Welk organisatiedoel herken jij in de bovenstaande casus? Geef ook aan waarom je dat denkt.
u' A
ct
ie
g. Als je naar de organisatiedoelstellingen in de vorige vragen kijkt, valt een tweedeling op wat betreft deze doelen. Geef aan welke tweedeling jij ziet.
er
ev
Als je meer wilt weten over de werkwijze binnen een organisatie, is het belangrijk dat je informatie hebt over de structuur van de organisatie. a. Schrijf minimaal tien woorden op die volgens jullie te maken hebben met ‘organisatiestructuur’.
b. Probeer aan de hand van de woorden bij de vorige vraag, vragen op te stellen waarmee je meer te weten komt over de structuur en werkwijze binnen een organisatie. Noteer er minimaal vijf.
C
op
yr
ig ht
Theoriebron De organisatie nader bekeken <
De organisatiestructuur
U itg
Opdracht 7
ij
Ed
h. ‘Making the world more open and connected’, zo luidt de missie van Facebook. Welke doelstelling vind jij bij Facebook passen en waarom?
11
De organisatie nader bekeken
fb .v
.
c. Jullie gaan nu iemand uit je omgeving vragen naar de structuur van de organisatie waarin deze persoon een rol vervult. Gebruik de vragen die je bij vraag b hebt opgesteld en vul deze eventueel aan met nieuwe vragen.
u' A
ct
ie
d. Wat kun je vertellen over de hiërarchie van de organisatie waarin de door jullie geïnterviewde persoon een rol vervult?
ij
Ed
e. Wat kun je vertellen over de verschillende afdelingen van de organisatie waarin de door jullie geïnterviewde persoon een rol vervult?
U itg
ev
er
f. Zoek op internet en in de theoriebron informatie over verschillende organisatiestructuren. Geef de kern aan van drie verschillende organisatiestructuren. Waaronder valt de organisatie waarnaar jullie hebben gevraagd? Geef ook aan waarom jullie dat denken.
C
op
yr
ig ht
g. Check bij de persoon die je hebt geïnterviewd of jullie uitkomsten kloppen. Geef eventuele verschillen aan.
12
De organisatie nader bekeken
Opdracht 8 Website Support Office <
Organisatieschema maken Je gaat een organisatieschema maken van de instelling waar je stage loopt of van de onderwijsinstelling waaraan je verbonden bent. Je kunt hierbij gebruikmaken van de Website Support Office. Daar vind je sjablonen om een organisatieschema te maken. Bekijk het Filmpje Organigram. Hierin wordt uitgelegd hoe je een organisatieschema (organogram) invult. Vul het organisatieschema in voor je stageplek of onderwijsinstelling. Maak gebruik van internet of van informatie die je via personeelsleden krijgt om het organisatieschema zo volledig mogelijk in te vullen.
fb .v
.
Filmpje Organigram <
ie
a. Wat valt je op aan het organisatieschema? Noem minimaal één punt.
ct
Geef jouw plek in het organisatieschema aan.
Ed
u' A
b. Geef aan de hand van minimaal één voorbeeld aan hoe binnen de organisatie taken worden afgestemd en/of beslissingen worden genomen. Geef elkaar feedback.
ev
er
ij
c. Welke feedback heb je gegeven aan of ontvangen van je medestudenten? Noem minimaal één punt.
C
op
yr
ig ht
U itg
d. Wat heb je van deze opdracht geleerd? Noem minimaal twee punten.
13
Culturen en rechtsvormen
Culturen en rechtsvormen Inleiding
fb .v
.
Iedere organisatie heeft zijn eigen cultuur. Het zijn normen en waarden waar jij als professional mee te maken krijgt, maar ook alle andere mensen die betrokken zijn bij de organisatie, zoals de cliënten. In de volgende opdrachten verdiep je je in verschillende organisatieculturen en vorm je je daarover een mening. Ook leer je de verschillende rechtsvormen van organisaties herkennen.
ct
Je kunt vier verschillende organisatieculturen beschrijven. Je kunt vier verschillende rechtsvormen van organisaties benoemen. Je kunt de kenmerken van de verschillende rechtsvormen beschrijven.
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
• • •
ie
Leerdoelen
In sommige organisatieculturen heerst een duidelijke rangorde.
Waar denk je aan?
ig ht
Opdracht 9
op
yr
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen <
Bestudeer de vier verschillende organisatieculturen in Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen goed. Bedenk bij iedere cultuur woorden die voor jou bij die cultuur passen. Denk bijvoorbeeld aan ‘warm en koud’, of ‘vriendelijk en zakelijk’. a. Binnen welke organisatiecultuur zou jij je het meest thuis voelen? Geef aan de hand van minimaal twee punten aan waarom.
C
Website Lino <
De organisatiecultuur binnen een organisatie zegt iets over de manier waarop er gewerkt wordt, de manier waarop de werknemers met elkaar omgaan.
Maak van iedere cultuur een moodboard. Overleg met je docent of je dit digitaal of op papier doet. Voor een digitaal moodboard kun je de Website Lino gebruiken. De volgende casussen laten iets zien van de sfeer binnen een organisatie. Lees de casussen door en beantwoord de vragen.
14
Culturen en rechtsvormen
Casus Natalie Natalie werkt bij een telecombedrijf. Ze kijkt uit naar vrijdagmiddag: dan viert ze samen met haar collega’s dat haar afdeling voldoende omzet heeft gedraaid.
Casus Jari
fb .v
.
Als Jari de koelkast op het werk opent, moet hij lachen. ‘Alweer taart vandaag,’ grijnst hij naar zijn collega. Alle tien werknemers zijn kort na elkaar jarig, dus dat betekent veel traktaties na elkaar.
u' A
ct
ie
b. Welke organisatiecultuur uit de theoriebron vind jij passen bij bovenstaande casussen? Geef bij beide aan waarom je dat vindt.
ij
Ed
c. Welke twee organisatieculturen uit de theoriebron zijn niet benoemd in vraag b? Geef met een voorbeeld aan ter gelegenheid waarvan er in deze niet-benoemde organisatieculturen feest gevierd zou worden.
ig ht
U itg
ev
er
d. Naast de in de theorie genoemde vier organisatieculturen van Harrison zijn er natuurlijk nog veel andere organisatieculturen te bedenken. Bedenk er nog drie (zoek hiervoor eventueel op internet) en leg kort uit wat kenmerkend is voor die cultuur.
Opdracht 10
yr
Website Easel.ly <
C
op
Website Kamer van Koophandel <
Vind de rechtsvorm De rechtsvorm van een organisatie regelt onder andere de mate van aansprakelijkheid van de eigenaren van de organisatie. In deze opdracht ga je verschillende rechtsvormen bekijken. a. Hieronder staan enkele begrippen. Welke daarvan zijn rechtsvormen? nv vof ziekenhuis museum subsidie vereniging b. Bedenk waarom het voor een SMD’er belangrijk is om kennis te hebben van rechtsvormen en hoe deze functioneren. Noem minimaal één reden.
15
Culturen en rechtsvormen
c. Vraag bij een organisatie waarbij je betrokken bent na voor welke rechtsvorm is gekozen. Zoek ook uit waarom voor die rechtsvorm is gekozen.
ie
fb .v
.
In tweetallen gaan jullie onderzoeken welke rechtsvormen er zijn in de plaats waar een van jullie woont. Ga daarvoor op zoek naar informatie op internet, bijvoorbeeld de website van de Kamer van Koophandel, of ga langs bij het gemeentehuis. Verwerk jullie uitkomsten in een aantrekkelijke infographic. Ga daarvoor naar de Website Easel.ly. Denk aan het gebruik van tabellen of cirkeldiagrammen en sprekende afbeeldingen. Zorg ook dat in de infographic de kenmerken van de verschillende rechtsvormen naar voren komen.
Opdracht 11
Ed
u' A
ct
d. Noem drie punten die je met het uitvoeren van deze opdracht hebt geleerd.
Zelfbedachte organisatie
ij
In deze opdracht ga je nog dieper in op de verschillende rechtsvormen. Elk drietal krijgt een rechtsvorm van de docent toegewezen en gaat deze op papier uitwerken.
U itg
ev
er
De te verdelen rechtsvormen zijn: • bv • nv • zzp’er • vereniging • stichting.
C
op
yr
ig ht
In je groepje ontwikkel je bij de gekozen rechtsvorm een zelfbedachte organisatie. Aan de hand van deze organisatie ga je aan de slag. Je bedenkt bijvoorbeeld welke producten of diensten deze organisatie verkoopt en wie de cliënten zijn. Onderwerpen die in ieder geval moeten terugkomen zijn: • Wat is de doelgroep / wie zijn de cliënten? • Welke diensten worden geleverd / welke producten worden verkocht? • Wat zijn de kenmerken van de rechtsvorm van de organisatie? • Hoe komt de organisatie aan financiële middelen? • Waaraan wordt het geld besteed binnen de organisatie? • Wie heeft de leiding binnen de organisatie? • Door wie worden de besluiten genomen binnen de organisatie? • Waarom is deze rechtsvorm geschikt voor jullie zelfbedachte organisatie? Ieder groepje licht in de klas zijn gemaakte document toe. De klas mag een tip en een top geven. Welke tip en top kreeg jouw groepje?
16
Welzijnsorganisaties
Welzijnsorganisaties Inleiding
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener zul je in je werk te maken krijgen met welzijnsorganisaties. Nederland kent een grote variatie in deze organisaties: van klein tot groot, voor vrijwel alle mogelijke doelgroepen. In de volgende opdrachten houd je je bezig met deze organisaties. Je onderzoekt welke organisaties zich bij jou in de buurt bevinden, je gaat aan de slag met de ontwikkeling van deze organisaties en je maakt kennis met de rol van de sociaal-maatschappelijk dienstverlener binnen deze organisaties.
• •
ig ht
•
Je kunt beschrijven wat onder welzijnsorganisaties wordt verstaan en hun doel benoemen. Je kunt de werkwijze binnen een welzijnsorganisatie beschrijven. Je bent op de hoogte van de geschiedenis van welzijnsorganisaties en de invloed van de veranderende maatschappij. Je kunt je rol als sociaal-maatschappelijk dienstverlener in een welzijnsorganisatie beschrijven.
U itg
•
ev
Leerdoelen
er
ij
Welzijnsorganisaties bieden hulp aan mensen die deze nodig hebben.
Opdracht 12
op
yr
Theoriebron Welzijnsorganisaties <
Sociale kaart Welzijnsorganisaties vind je in vrijwel iedere plaats in Nederland. In deze opdracht ga je kijken naar de welzijnsorganisaties bij jou in de buurt. Lees daarvoor eerst Theoriebron Welzijnsorganisaties. a. Waar denk jij aan bij het begrip ‘welzijnsorganisatie’?
C
Website Sociale Kaart Nederland < b. Praat hierover met een medestudent. Welke overeenkomsten en/of verschillen zijn er in jullie blik op deze instellingen?
17
Welzijnsorganisaties
c. Wat is volgens jou het verschil tussen een commerciële organisatie en een welzijnsorganisatie?
fb .v
.
d. Waar voel jij je meer thuis, denk je, en waarom?
u' A
ct
ie
e. Zoek op welke welzijnsorganisaties er zijn in (of vlakbij) de plaats waar jij woont. Gebruik daarvoor internet of zoek bijvoorbeeld in de gemeentegids. Noem er minimaal vijf.
er
ij
Ed
f. Ga uiteen in tweetallen. Maak samen een lijstje (minimaal acht) met doelgroepen binnen de welzijnsorganisaties waar jij als sociaal-maatschappelijk dienstverlener mee te maken kunt krijgen. Denk bijvoorbeeld aan ouderen of mensen met een psychische stoornis.
U itg
ev
Kies samen met je medestudent een van de doelgroepen uit de vorige vraag om mee verder te werken. Teken de provincie waarin je woont met daarin de grote plaatsen. Zoek uit welke welzijnsorganisaties in de provincie werken met de door jullie gekozen doelgroep. Schrijf de naam van de organisatie op en vermeld kort het doel. Teken de instelling op de juiste plek in op jullie kaart van de provincie.
ig ht
g. Kijk naar de verdeling van de organisaties binnen de provincie. Wat valt jullie op? Noem minimaal één punt.
Opdracht 13
op
yr
Theoriebron Welzijnsorganisaties <
C
Artikel Het geheim van sociaal ondernemers <
18
Non-profit? a. ‘Welzijnsorganisaties zijn non-profitorganisaties’. Wat wordt er met deze zin bedoeld? Geef aan in je eigen woorden.
b. Non-profitorganisaties worden steeds vaker not-for-profit-organisaties genoemd. Geef aan waarom dit volgens jou zo is. Zoek je antwoord na op internet.
Welzijnsorganisaties
c. Welzijnsorganisaties streven niet naar winst voor de eigenaren, zoals commerciële organisaties. Ze worden gefinancierd door de overheid. Waarom is het dan toch belangrijk te letten op tevreden klanten? Noteer één belangrijke reden.
fb .v
.
Omdat welzijnsorganisaties meer en meer klantgericht moeten gaan werken, vraagt dit ook van de werknemers binnen de organisatie een klantgerichte werkwijze. Movisie heeft een aantal trainingen en coachingstrajecten opgezet, die organisaties hierbij kunnen ondersteunen. Lees hierover in het Artikel ‘Het geheim van sociaal ondernemers’.
u' A
ct
ie
In tweetallen gaan jullie een activiteit bedenken, die ingezet kan worden bij organisaties om de professionals te laten oefenen met een klantgerichte houding/werkwijze. Dit kan bijvoorbeeld een vragenspel of een rollenspel zijn. Let erop dat de activiteit circa 10 minuten duurt. Jullie mogen zelf kiezen met hoeveel deelnemers tegelijk de activiteit uitgevoerd kan worden.
Website Canon Sociaal Werk Nederland <
er
De organisatie van het welzijnswerk is in de loop der tijd flink veranderd.
ev
Theoriebron Welzijnsorganisaties <
De welzijnsorganisaties toen en nu
a. Beschrijf in je eigen woorden in een Word-document van ongeveer een kwart A4’tje de geschiedenis van de welzijnsorganisaties vanaf de achttiende eeuw tot nu. Zoek daarvoor informatie in Theoriebron Welzijnsorganisaties en op de Website Canon Sociaal Werk Nederland. Gebruik in ieder geval de volgende begrippen in je beschrijving: liefdadigheid – wijkteam – eigen kracht – verzorgers.
U itg
Opdracht 14
ij
Ed
d. Noem twee belangrijke punten die de professional kan leren van de door jullie bedachte activiteit.
c. Wat betekenen deze begrippen?
C
op
yr
ig ht
b. Bespreek in drietallen jullie uitwerkingen. Welke nieuwe begrippen heb je gehoord?
d. De visie van de zorg is in korte tijd sterk veranderd. Jullie gaan in de klas een debat voeren over de verzorgingsstaat versus de participatiesamenleving: • De docent verdeelt de klas in groepen. • Iedere groep zoekt naar informatie over de verzorgingsstaat en de participatiesamenleving. • Schrijf van beide voor- en nadelen op. • De klas wordt in tweeën gedeeld, waarbij de ene helft voor een verzorgingsstaat is en de andere helft voor de participatiesamenleving. De docent leidt de discussie.
19
Welzijnsorganisaties
e. Geef jouw mening over de gevoerde discussie. Geef duidelijke argumenten die je mening ondersteunen.
Opdracht 15
Ondersteuning
fb .v
.
In deze opdracht kijk je naar de rol van een SMD’er in een welzijnsorganisatie. Wat zijn de werkzaamheden van de SMD’er? Lees de volgende casus.
Ed
u' A
ct
ie
Shiva werkt als sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij het sociale wijkteam van een grote stad. Op dinsdagochtend draait ze mee met de inloopochtend: met twee andere collega’s staat zij klaar om vragen van mensen op het gebied van werk, wonen, inkomen, opvoeding of sociale voorzieningen te beantwoorden. Deze ochtend komt Meike binnen, met aan de hand haar dochtertje van 2. Meike zit naar eigen zeggen met de handen in het haar. Haar dochtertje luistert nergens naar en drijft haar tot wanhoop. Ze weet niet wat ze moet doen en vraagt zich af of andere ouders hier ook tegenaan lopen. Nadat Shiva een tijdje met Meike heeft gepraat, krijgt zij het vermoeden dat het gaat om de ‘peuterpuberteit’. Dit is een normale fase in de ontwikkeling van de dochter, waarin ze haar eigen wil ontwikkelt. Ze legt dit aan Meike uit.
U itg
ev
er
ij
a. Hoe zou Shiva Meike nog meer kunnen ondersteunen? Noem de stappen die ze daarvoor kan zetten.
ig ht
b. Zoek – bijvoorbeeld op internet – bij jou in de buurt naar organisaties waar je Meike naar zou kunnen doorverwijzen of waar je een beroep op zou kunnen doen.
C
op
yr
Lees het vervolg van de casus.
20
Die ochtend komt ook Kelvin bij Shiva langs. Zijn WW-uitkering is een paar maanden geleden stopgezet. Hij heeft geen idee waarom. Door dit gebrek aan inkomsten heeft hij inmiddels een forse huurachterstand. Hij is bang dat hij eerdaags zijn huis uit wordt gezet en weet niet wat hij moet doen.
c. Shiva gaat Kelvin ondersteunen. Ze wil daarvoor diverse organisaties benaderen. Met welke organisaties zou ze contact op kunnen nemen? Geef concreet aan hoe dit contact eruit zou zien.
Welzijnsorganisaties
Website Vacature voorbeeldteksten – TUXX <
In deze opdracht kijk je naar vaardigheden van een SMD’er in een welzijnsorganisatie. Welke kwaliteiten zijn in deze functie belangrijk? Bij het sociale wijkteam in stad X ontstaat een vacature voor een sociaal-maatschappelijk dienstverlener. Je gaat in tweetallen een vacature opstellen voor deze functie van sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij het sociale wijkteam. Lees daarvoor Theoriebron Welzijnsorganisaties nog eens goed door en kijk op de Website Vacature voorbeeldteksten voor het opstellen van een vacature.
.
Theoriebron Welzijnsorganisaties <
Vaardigheden
fb .v
Opdracht 16
u' A
ct
a. Zou jij solliciteren op deze vacature? Waarom wel of niet?
ie
Besteed in de vacature aandacht aan de benodigde competenties (kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten) van de toekomstige sociaal-maatschappelijk dienstverlener, aan de werkzaamheden die behoren tot de functie én aan de visie van de organisatie.
Ed
b. Welk sterk punt van jezelf zou jou van pas komen in het werken bij deze organisatie?
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
ij
c. Wat zou voor jou een leerpunt zijn in het werken bij deze organisatie?
21
Belangenorganisaties
Belangenorganisaties Inleiding
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Belangenorganisaties, hoe kun jij als sociaal-maatschappelijk dienstverlener met deze organisaties in aanraking komen? Wat is eigenlijk het doel van deze organisaties? Hoe kun jij ze in je werk inzetten? In de volgende opdrachten ga je daar op een actieve manier mee aan de slag. Ook leer je meer over de oprichting van een belangenorganisatie.
U itg
ev
Sommige belangenorganisaties brengen bepaalde thema’s uit de samenleving onder de aandacht.
Leerdoelen •
ig ht
• •
Je kunt beschrijven wat onder belangenorganisaties wordt verstaan en hoe deze worden opgericht. Je kunt enkele belangenorganisaties en hun doel beschrijven. Je weet hoe jij als sociaal-maatschappelijk dienstverlener belangenorganisaties kunt inzetten in je dagelijks werk.
yr
Opdracht 17
C
op
Theoriebron Belangenorganisaties < Filmpje Fonds Verstandelijk Gehandicapten <
22
Belangenorganisaties nader bekeken Belangenorganisaties hebben een belangrijke maatschappelijke functie: er wordt weleens gezegd dat zij het geweten van de samenleving zijn. In deze opdracht leer je waarom dat gezegd wordt. Lees Theoriebron Belangenorganisaties. a. Beschrijf in je eigen woorden wat onder een belangenorganisatie wordt verstaan.
Belangenorganisaties
b. Zoek van twee belangenorganisaties uit hoe deze zijn ontstaan. Kijk daarvoor op internet of neem contact op met de organisatie. Geef in je eigen woorden aan hoe deze tot stand zijn gekomen.
fb .v
.
c. Heb jij weleens te maken (gehad) met een belangenorganisatie? Zo ja, op welke manier?
u' A
ct
ie
d. Op welke manier denk je dat een sociaal-maatschappelijk dienstverlener met belangenorganisaties te maken kan krijgen?
Opdracht 18
ev
er
ij
Ed
e. Zou je ook zelf een belangenorganisatie op kunnen richten? Waarvoor zou jij een belangenorganisatie op willen richten? Hoe zou je dit aanpakken?
Doel
U itg
In Nederland zijn er veel verschillende belangenorganisaties. Zij komen op voor zeer diverse groepen mensen en thema’s uit de samenleving.
C
op
yr
ig ht
a. Beschrijf in één zin wat het doel van een belangenorganisatie is.
b. Schrijf van twee belangenorganisaties die je kent op wat volgens jou het doel daarvan is. Laat dit controleren door een medestudent. Klopt datgene wat je hebt beschreven? Welke aanvullingen heeft je medestudent gedaan?
Lees de volgende casus. Titia heeft obesitas. Ze voelt zich daardoor vaak anders dan anderen en is snel bang dat mensen haar uitlachen. Sociale contacten heeft ze nauwelijks. Ze voelt zich vaak eenzaam. c. Beschrijf bij deze casus welke belangenorganisatie je zou kunnen inzetten.
23
Belangenorganisaties
d. Welke functie zou deze belangenorganisatie kunnen hebben in het leven van Titia?
e. Zoek op internet naar een bestaande belangenorganisatie op dit gebied. Welke heb je gevonden?
fb .v
.
Lees de volgende casus.
ie
De dochter van Griet heeft bij een ongeval over haar hele lichaam brandwonden opgelopen. Griet heeft er moeite mee dat veel mensen naar haar dochter staren als zij met haar op straat loopt. Ze vraagt zich weleens af hoe andere ouders hiermee omgaan.
u' A
ct
f. Beschrijf bij deze casus welke belangenorganisatie je zou kunnen inzetten.
Ed
g. Welke functie zou deze belangenorganisatie kunnen hebben in het leven van Griet?
er
Lees de volgende casus.
ij
h. Zoek op internet naar een bestaande belangenorganisatie op dit gebied. Welke heb je gevonden?
Beschrijf bij deze casus welke belangenorganisatie je zou kunnen inzetten.
ig ht
i.
U itg
ev
Hanneke zorgt al jaren voor haar demente man. Natuurlijk houdt ze nog evenveel van hem als voordat hij dement werd, maar de zorg ervaart ze soms als zeer intensief. Hierover praten durft ze eigenlijk niet, omdat ze bang is dat anderen haar dat zullen verwijten.
C
op
yr
j.
24
Welke functie zou deze belangenorganisatie kunnen hebben in het leven van Hanneke?
k. Zoek op internet naar een bestaande belangenorganisatie op dit gebied. Welke heb je gevonden?
Belangenorganisaties
Opdracht 19
Tegengestelde belangen Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener behartig je de belangen van je cliĂŤnt. Maar wat als de belangen van de betrokkenen tegenovergesteld aan elkaar zijn? Lees de volgende casus.
.
Ongeneeslijk ziek
u' A
ct
ie
fb .v
Jaap Theunissen (46 jaar) is ongeneeslijk ziek. Vijf jaar geleden is er kanker bij hem geconstateerd. Inmiddels is deze helemaal uitgezaaid en zijn er geen kansen op verbetering. Hij is getrouwd met Tieneke en samen hebben zij twee dochters van 16 en 12 jaar. De schatting is dat Jaap nog zo'n drie jaar te leven heeft. Zelf denkt hij aan euthanasie, omdat hij elke dag veel pijn heeft en het leven ondraaglijk voor hem wordt. Zijn vrouw en kinderen reageren hier heftig op. Zij willen dit niet, ze willen hun man en vader zo lang mogelijk bij zich houden. Jaap komt bij jou op het spreekuur, omdat hij met jou over dit dilemma wil praten. Zijn dochter Ashley van 16 komt apart van haar vader naar jou toe, omdat ze niet wil dat haar vader stappen onderneemt voor euthanasie.
Ed
a. Leg uit dat er in deze casus een keuze gemaakt moet worden.
ev
er
ij
b. Welke mensen zijn betrokken bij deze casus?
U itg
c. Leg uit dat elke keuze die er in deze casus gemaakt wordt, van belang is voor de anderen die erbij betrokken zijn.
e. Welke keuze zou jij maken in dit morele dilemma? Leg je antwoord uit.
f. Zoek op internet naar een organisatie die je bij dit vraagstuk kunt inschakelen.
C
op
yr
ig ht
d. Leg uit dat er in deze casus niet aan alle belangen voldaan kan worden.
25
Belangenorganisaties
Opdracht 20
Een nieuwe belangenorganisatie Je leest in deze opdracht over het belang van een belangenorganisatie en je gaat ontdekken hoe een belangenorganisatie wordt opgericht.
Website Ik ga starten <
Lees de volgende casus en beantwoord de vragen. Mica werkt als sociaal-maatschappelijk dienstverlener in de ggz. Steeds vaker ziet hij ouders van kinderen met een gameverslaving. Hoewel deze ouders wel kunnen aansluiten bij de oudergroepen over dit onderwerp, merkt Mica dat er nog weinig centrale punten zijn waar ouders terechtkunnen met vragen, of voor informatie en herkenning. Mica besluit een belangenorganisatie op te zetten voor ouders van kinderen met een gameverslaving.
ie
fb .v
.
Website Notaris <
u' A
ct
a. Ga uiteen in tweetallen. Onderzoek waar je terechtkunt voor het opzetten van een belangenorganisatie en welke stappen je daarvoor moet zetten. Kijk hiervoor op de Website Ik ga starten of Notaris. Je kunt ook informatie vragen aan professionals.
er
ij
Ed
Om de belangenorganisatie onder de aandacht te brengen, gaan jullie in tweetallen een flyer maken voor de organisatie. Zorg ervoor dat de flyer het volgende duidelijk maakt: â&#x20AC;˘ Wat is het doel van de organisatie? â&#x20AC;˘ Wie zijn er betrokken bij de organisatie? â&#x20AC;˘ Hoe kunnen mensen lid worden?
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
b. Bedenk en onderzoek bij welke organisaties jullie de flyers neer zouden kunnen leggen. Geef aan welke doelgroep je dan aanspreekt en wat je daarmee zou willen bereiken.
26
Overheidsinstanties
Overheidsinstanties Inleiding
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Als je denkt aan ‘overheidsinstanties’, heb je niet altijd direct in de gaten hoe vaak je hiermee te maken hebt – zowel jij als persoon als jij als professional. Het is dus goed om deze organisaties nader te bekijken. En weet jij wat de ‘decentralisatie van het sociaal domein’ inhoudt? In de volgende opdrachten ga je hier actief mee aan de slag en leer je meer over de belangrijke overheidsinstanties. Ook kijk je naar jouw rol als sociaal-maatschappelijk dienstverlener in relatie tot deze organisaties.
U itg
Leerdoelen
ev
er
Verschillende organisaties voeren taken uit namens de overheid.
yr
ig ht
Je hebt kennis van het begrip overheidsinstanties, en weet op welke manieren je hier als sociaal-maatschappelijk dienstverlener mee te maken kunt krijgen. • Je kunt beschrijven wat onder overheidsinstanties wordt verstaan. • Je kunt enkele overheidsinstanties en hun functie beschrijven. • Je weet hoe jij als sociaal-maatschappelijk dienstverlener te maken kunt krijgen met overheidsinstanties. • Je weet wat de ‘decentralisatie van het sociaal domein’ inhoudt. • Je kunt benoemen met welke organisaties jij als sociaal-maatschappelijk dienstverlener door de decentralisatie van het sociaal domein vaker te maken zult krijgen.
op
Opdracht 21
C
Theoriebron Overheidsinstanties <
Wat zijn overheidsinstanties? Met het begrip overheidsinstantie worden allerlei soorten organisaties bedoeld die namens de overheid taken uitvoeren. a. Welke van de volgende instanties is een overheidsinstantie, denk jij? Waarom wel of niet? Belastingdienst gemeente Arnhem HEMA KLM politie bibliotheek
27
Overheidsinstanties
b. Met welke overheidsinstanties heb jij op dit moment te maken? Geef ook aan op welke manier je hiermee te maken hebt.
.
In Nederland zijn veel verschillende overheidsinstanties. Zij hebben allemaal hun eigen functie. In deze opdracht ga je deze functies nader bekijken. a. Maak een lijst van overheidsinstanties die je kent. Noteer daarbij ook wat hun functie is.
ie
Theoriebron Overheidsinstanties <
Functies
fb .v
Opdracht 22
u' A
ct
b. Vergelijk je lijst in een viertal. Maak samen een lijst, met daarop alle door jullie bedachte overheidsinstanties en hun functies. Aan welke instantie had je zelf nog niet gedacht, maar een van je medestudenten wel?
ev
er
ij
Ed
c. Vul de lijst uit de vorige vraag aan met nog vier instanties die je op internet vindt. Beschrijf ook van deze instanties de functie.
d. Laat het filmpje ongeveer 2 minuten duren. Bekijk op school de verschillende filmpjes. Kwam er een overheidsinstantie voorbij die je nog niet kende of waar je de functie niet van wist?
C
op
yr
ig ht
U itg
Kies uit de theoriebron of van het internet een overheidsinstantie met een functie die jullie aanspreekt. Jullie gaan voor deze instantie een reclamefilmpje maken. Het filmpje moet aan de volgende punten voldoen: • De functie van de overheidsinstantie komt duidelijk naar voren. • Het filmpje zendt een positieve boodschap over de instantie uit. • Het is een aantrekkelijk filmpje om naar te kijken.
Opdracht 23
Filmpje Sociaal-maatschappelijk dienstverlener <
28
Contact Je kunt als SMD’er op verschillende manieren met overheidsinstanties in aanraking komen. a. Bekijk het Filmpje Sociaal-maatschappelijk dienstverlener. In dit filmpje heeft studente Willemijn met een overheidsinstantie te maken. Met welke?
Overheidsinstanties
Casus Barbera is, net als Willemijn uit de vorige vraag, student aan de opleiding sociaal-maatschappelijke dienstverlening. Zij begeleidt een man met schulden bij het zoeken naar werk.
fb .v
.
b. Met welke overheidsinstantie zou Barbera te maken kunnen krijgen in de begeleiding van deze cliĂŤnt?
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
c. Beschrijf de verschillende soorten hulp die de gemeente kan inzetten bij burgers met schulden. Zoek eventueel je antwoord op internet op, of vraag dit na bij de gemeente waarin je woont.
C
op
yr
ig ht
U itg
d. Met welke overheidsinstanties kun je als student sociaal-maatschappelijke dienstverlening nog meer te maken krijgen? Beschrijf er twee en geef aan op welke manier je hiermee te maken kunt krijgen.
29
Overheidsinstanties
Opdracht 24
Hulpvragen Als SMDâ&#x20AC;&#x2122;er zul je cliĂŤnten met zeer uiteenlopende hulpvragen bijstaan. In deze opdracht ga je daarmee oefenen.
Website Rijksoverheid <
Lees de volgende casus en beantwoord de vragen.
Werkmodel Rollenspel <
.
Casus Joran
ct
ie
fb .v
Joran is een man van 32 jaar oud. Hij is onlangs door zijn vriendin uit huis gezet. Hij verblijft nu bij vrienden, maar ziet dit niet als een definitieve oplossing. Bij de gemeente krijgt hij echter geen gehoor als hij aangeeft hoe hoog zijn woningnood is. Hij werkt in een zogenoemde beschutte werkomgeving. Hij is daar echter al zo vaak te laat gekomen dat zijn werkgever twijfelt of Joran nog wel op een passende plek zit. Joran wil echter graag blijven, en wil alles op alles zetten om zijn houding te verbeteren. Het lukt hem alleen niet goed dit duidelijk over te brengen aan zijn werkgever.
Ed
u' A
a. Weet jij wat een beschutte werkomgeving is? Zoek het op de site van de rijksoverheid op.
ev
er
ij
b. Formuleer twee hulpvragen van Joran waarmee de sociaal-maatschappelijk dienstverlener hem zou kunnen ondersteunen.
U itg
c. Met welke overheidsinstanties heeft de maatschappelijk dienstverlener te maken wanneer hij Joran begeleidt bij zijn hulpvragen?
C
op
yr
ig ht
d. Geef aan hoe jij Joran zou begeleiden bij zijn hulpvragen. Welke stappen (minimaal drie) zou jij concreet zetten?
e. Bespreek je antwoord op de vorige vraag in drietallen. Welke verschillen en/of overeenkomsten zie je? Aan welke stappen had jij zelf niet gedacht?
30
Overheidsinstanties
Wat vind jij van die stappen?
fb .v
Speel dit gesprek uit in je drietal. Maak daarbij gebruik van Werkmodel Rollenspel. Er zijn drie rollen: • Joran • de sociaal-maatschappelijk dienstverlener • de professional die werkt bij een overheidsinstantie.
.
Om Joran te ondersteunen bij een van zijn hulpvragen, gaat de sociaal-maatschappelijk dienstverlener samen met Joran in gesprek met de professional van de overheidsinstantie.
ct
ie
Wissel in je drietal van rol, zodat iedereen een keer de sociaal-maatschappelijk dienstverlener speelt.
u' A
Evalueer je optreden na afloop aan de hand van de volgende vragen:
Ed
f. Wat vond je in de rol van sociaal-maatschappelijk dienstverlener makkelijk?
ev
er
ij
g. Wat vond je in de rol van sociaal-maatschappelijk dienstverlener moeilijk?
Decentralisatie
ig ht
Opdracht 25
U itg
h. Stel hieruit een leerdoel voor jezelf op. Dit leerdoel moet betrekking hebben op jouw contact – als sociaal-maatschappelijk dienstverlener – met overheidsinstanties.
yr
Theoriebron Overheidsinstanties <
a. Bedenk na het zien van dit filmpje en het lezen van de theoriebron nog drie vragen over de decentralisatie.
C
op
Filmpje Decentralisatie in gemeente Maastricht <
Bekijk het Filmpje Decentralisatie in gemeente Maastricht. In dit filmpje wordt uitgelegd wat de decentralisatie in het sociaal domein inhoudt. Lees ook Theoriebron Overheidsinstanties.
Filmpje Sociaal Werk <
b. Wissel met een medestudent de opgestelde vragen uit. Probeer een antwoord te formuleren op de vragen van je medestudent. Als je het antwoord niet weet, kun je nog een andere student vragen, of de docent.
31
Overheidsinstanties
Welke vragen heb jij gekregen? En wat is daarop jouw antwoord?
ie
fb .v
.
c. Daarna geef je de vragen en de antwoorden weer terug aan degene die ze opgesteld heeft. Ben je tevreden met de antwoorden die jij hebt gekregen? Motiveer je antwoord.
u' A
ct
d. â&#x20AC;&#x2DC;Met de decentralisatie wordt er een steeds groter beroep gedaan op vrijwilligers.â&#x20AC;&#x2122; Leg in je eigen woorden uit wat er met deze zin wordt bedoeld.
er
ij
Ed
e. Lees de theoriebron nog eens goed door en bekijk het Filmpje Sociaal Werk. Welke invloed hebben de decentralisaties op het sociaal werk?
U itg
ev
f. Wat vraagt dit van de vaardigheden van de professionals in het sociaal werk?
C
op
yr
ig ht
g. Hoe zie je dit terug in het Filmpje Sociaal Werk?
32
Overheidsinstanties
Opdracht 26
Vragen beantwoorden Hoe ziet de ondersteuning van een SMD’er er in de praktijk uit, in de huidige participatiesamenleving? In deze opdracht verdiep je je daarin. Lees de volgende casus en beantwoord de vragen.
.
Casus
u' A
ct
ie
fb .v
Klaas Schermer (55) heeft vijf jaar geleden te horen gekregen dat hij multiple sclerose, een chronische ziekte aan het zenuwstelsel, heeft. Sindsdien gaat hij snel achteruit. Hij bezoekt vijf dagdelen per week de dagbehandeling bij een organisatie die wonen en behandeling aanbiedt aan mensen die dit in een specifieke fase van hun leven nodig hebben. Joeri werkt hier als sociaal-maatschappelijk dienstverlener. Meneer Schermer heeft met zijn vrouw een afspraak gemaakt met Joeri. In het gesprek wordt duidelijk dat de heer Schermer en zijn vrouw een aantal vragen hebben. Zo willen zij bijvoorbeeld graag een aantal aanpassingen doen in hun huurwoning, zodat ook meneer Schermer weer goed uit de voeten kan in zijn eigen huis. Ze weten echter niet bij wie ze hiervoor moeten zijn.
Ed
a. Stel je voor dat de organisatie waar Joeri werkt bij jou in de omgeving zou staan. Hoe zou Joeri meneer en mevrouw Schermer met hun vraag kunnen helpen?
er
ij
Ga op internet op zoek naar informatie over dit onderwerp en kijk welke organisaties bij jou in de buurt zich hiermee bezighouden.
U itg
ev
b. Naar welke organisaties zou je meneer en mevrouw Schermer kunnen doorverwijzen? Noteer de naam van elke organisatie.
Casus
c. Hoe zou Joeri het echtpaar bij deze hulpvragen kunnen ondersteunen?
C
op
yr
ig ht
Mevrouw Schermer geeft aan dat ze de zorg voor haar man soms zwaar vindt. Op de dagdelen dat hij de dagbehandeling bezoekt, is zij druk met de dagelijkse huishoudelijke taken. Zodra haar man terug is, draait alles om hem. Op die manier heeft ze weinig tijd voor zichzelf, zo zegt ze.
d. In de huidige visie op de zorg staat centraal dat de zorg zo dicht mogelijk bij de cliënt – in zijn eigen woonomgeving – wordt gegeven. Geef aan hoe jij daar in je antwoorden bij vraag a en b rekening mee hebt gehouden.
33
Overheidsinstanties
Opdracht 27
Het inloopspreekuur Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener zul je met diverse hulpvragen te maken krijgen. In deze opdracht ga je onder andere in een rollenspel oefenen met het formuleren van de hulpvraag van een cliĂŤnt.
Werkmodel Rollenspel <
Lees de volgende casus en beantwoord de vragen.
fb .v
.
Casus
u' A
ct
ie
Debbie werkt als sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij het Centrum voor Jeugd en Gezin. Ze heeft vandaag een afspraak met de heer en mevrouw Kadiz, die vorige week tijdens het inloopspreekuur langskwamen. Ze hadden vragen over de opvoeding van hun beide kinderen (een tweeling van 4 jaar), en ook over formulieren die zij ontvingen bij hun laatste bezoek aan het consultatiebureau. In het gesprek vertelt mevrouw Kadiz dat haar man in het weekend vaak weg is. Zij is dan alleen met de kinderen en heeft vaak geen idee wat ze moet doen. Omdat ze de Nederlandse taal nog niet goed machtig is, heeft ze weinig contact met andere moeders. Ze is doorgaans blij wanneer het weekend voorbij is en de kinderen weer naar school moeten.
ij
Ed
Ga uiteen in drietallen. Speel deze situatie na in een rollenspel. Maak gebruik van Werkmodel Rollenspel. EĂŠn persoon speelt Debbie, een andere mevrouw Kadiz en de derde meneer Kadiz.
ev
er
a. Probeer door te vragen naar de situatie in de weekends en daaruit een hulpvraag van mevrouw Kadiz te formuleren. Noteer deze hulpvraag.
Casus vervolg Mevrouw Kadiz laat Debbie weten dat ze graag hulp zou willen bij het leren van de Nederlandse taal.
c. Welke organisatie zou Debbie hierbij kunnen betrekken?
C
op
yr
ig ht
U itg
b. Hoe zou Debbie mevrouw Kadiz kunnen ondersteunen bij haar hulpvraag? Zoek eventueel informatie op internet. Geef ook aan welke organisaties Debbie eventueel zou kunnen betrekken bij de ondersteuning.
Casus vervolg De formulieren van het consultatiebureau blijken betrekking te hebben op de inentingen van de kinderen, die tijdens de basisschoolleeftijd gegeven zouden kunnen worden. Meneer en mevrouw Kadiz willen hier graag meer informatie over hebben.
34
Overheidsinstanties
d. Zoek uit wat Debbie met deze vraag kan doen.
fb .v
.
e. Op welke manier kan Debbie vrijwilligers inzetten in de ondersteuning van meneer en mevrouw Kadiz? Noteer minimaal twee punten.
ct
ie
f. Op welke manier komt de participatiesamenleving naar voren in de werkwijze van Debbie?
Ed
u' A
g. Vind jij dat deze werkwijze de ondersteuning aan de familie Kadiz ten goede komt? Motiveer je antwoord.
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
ij
h. Bespreek je antwoord op de vorige vraag in drietallen. Waarin verschilt jullie mening? Verandert je mening over de decentralisatie van de zorg na het horen van argumenten van anderen?
35
Theoriebron De organisatie nader bekeken
Theoriebron De organisatie nader bekeken
fb .v
.
Inleiding
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Het woord ‘organisatie’ is afgeleid van het Griekse ‘organon’, dat ‘hulpmiddel’ betekent. Een organisatie is dus eigenlijk een hulpmiddel om iets te bereiken, een bepaald doel. Om dat doel te bereiken heb je vaak niet alleen andere mensen nodig, maar ook andere middelen, zoals geld of een kantoor om vanuit te werken.
U itg
ev
In een organisatie probeer je samen met anderen een bepaald doel te bereiken.
Wanneer spreken we van een organisatie?
C
op
yr
ig ht
Wanneer je samen met anderen een bepaald doel probeert te bereiken, ontstaat er als het ware een doelgericht samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband noemen we ook wel een ‘organisatie’. De medewerkers of leden hebben elkaar nodig, en daarnaast ook vaak nog andere tastbare hulpmiddelen, zoals een kantoor of computer. Het vastgestelde organisatiedoel geeft richting aan het werk van de betrokken mensen. Zo kan het doel het organiseren van een evenement zijn, maar ook het maken van winst of bijvoorbeeld het begeleiden van mensen in de laatste fase van hun leven. Een organisatie kan vele jaren bestaan, denk maar eens aan grote bedrijven zoals Shell of de NS. Maar de mensen die bijeenkomen om het lustrumfeest van een school op te zetten, vormen voor slechts een aantal weken of maanden een organisatie.
Organisatie of instelling? De woorden ‘organisatie’ en ‘instelling’ worden vaak door elkaar gebruikt. Het woord ‘organisatie’ is eigenlijk de algemene term die voor alle mogelijke doelgerichte samenwerkingsverbanden gebruikt kan worden. Het woord ‘instelling’ laat ons zien dat er in het verleden iets is ingesteld – iets is opgericht – met een bepaald doel. Een instelling in de geestelijke gezondheidszorg bijvoorbeeld, biedt zorg en ondersteuning aan mensen met psychische problemen.
36
Theoriebron De organisatie nader bekeken
Er zijn heel veel soorten organisaties. Om hier overzicht in aan te brengen, kun je ze op verschillende manieren indelen. Dat kan bijvoorbeeld op grond van de doelen die ze nastreven. In deze theoriebron onderscheiden we vier soorten doelstellingen: de sociaal-culturele, de economische, de maatschappelijke en de politieke doelstelling.
Sociaal-culturele doelstelling
u' A
ct
ie
fb .v
.
In Nederland zijn in vrijwel alle dorpen en steden diverse organisaties te vinden met een sociaal-culturele doelstelling. Denk bijvoorbeeld aan organisaties op het gebied van kunst en cultuur, zoals een museum, een muziek- of dansvereniging of een creativiteitscentrum. De organisaties met een sociaal-culturele doelstelling dagen mensen uit om na te denken en te filosoferen. Ze stimuleren leden en andere betrokkenen creatief aan de slag te gaan, om zo misschien wel nieuwe wegen te (durven) bewandelen. Deze organisaties streven doorgaans niet naar winst voor zichzelf, maar naar iets goeds voor anderen. Zij krijgen vaak geld (subsidies) van de overheid.
Economische doelstelling
U itg
ev
er
ij
Ed
Organisaties met een economische doelstelling worden ook wel ‘bedrijven’ genoemd. Het zijn commerciële organisaties, die streven naar winst voor de eigenaren zelf. Je kunt daarbij denken aan grote economische organisaties, zoals Heineken of Philips. Maar ook bij veel kleinere organisaties kan het doel zijn zo veel mogelijk winst te behalen. Dat doen deze organisaties door bijvoorbeeld goederen te verkopen aan klanten. Goederen zijn tastbare producten, die je ziet in de winkel. Denk bijvoorbeeld aan voedsel (supermarkt) of meubels (meubelzaak). Een organisatie kan in plaats van goederen ook diensten aanbieden, zoals een advocatenkantoor. Dit verleent (lees: verkoopt) diensten aan een klant die daar behoefte aan heeft. Maar ook de kapper is een commerciële organisatie: hij verkoopt zijn dienst (haren knippen) aan diegene (de klant) die daar behoefte aan heeft.
C
op
yr
ig ht
Maatschappelijke doelstelling Bij organisaties met een maatschappelijke doelstelling kun je denken aan bijvoorbeeld een ziekenhuis of een instelling op het gebied van maatschappelijk werk. Deze organisaties streven een ideëel (= maatschappelijk) doel na. Behalve aan organisaties binnen de gezondheidszorg kun je ook denken aan het onderwijs, en aan organisaties die bijvoorbeeld armoede bestrijden of hulp bieden bij rampen. Voor de uitvoering van hun maatschappelijke doelstellingen krijgen deze organisaties vaak subsidies van de overheid.
Politieke doelstelling Onder de organisaties met een politieke doelstelling vallen uiteraard de politieke partijen. Denk bijvoorbeeld aan de Partij van de Arbeid (PvdA) of het Christendemocratisch Appèl (CDA). Een politieke partij is een groep mensen die meerdere doelen nastreeft; bijvoorbeeld een beter milieu of het bevorderen van de werkgelegenheid. Iedere partij kiest zijn eigen doelen en zijn eigen manier om aan deze doelen te werken. Deze standpunten leggen de partijen vast in hun partijprogramma.
37
Theoriebron De organisatie nader bekeken
Er zijn nog andere (maatschappelijke) organisaties die (ook) politieke doelstellingen hebben. Denk bijvoorbeeld aan Greenpeace. Deze organisatie heeft als belangrijkste doel milieuproblemen onder de aandacht van de politiek te brengen.
Organisatiestructuur
u' A
ct
ie
fb .v
.
Het begrip ‘organisatiestructuur’ wordt veelal gebruikt om organisaties nader in beeld te brengen. Een organisatie kan namelijk op verschillende manieren worden gestructureerd. Dat betekent dat er op veel verschillende manieren vorm kan worden gegeven aan een organisatie. Onder de organisatiestructuur vallen de verschillende posities en rollen binnen de organisatie, ook wel ‘functies’ genoemd. Om het doel van een organisatie te bereiken, moeten er verschillende functies uitgevoerd worden. Denk bijvoorbeeld aan leidinggeven, coördineren en ondersteunen. Bij grotere organisaties zijn de functies soms gebundeld in afdelingen, zoals een afdeling administratie. Iedere medewerker heeft, met zijn eigen takenpakket, een bepaalde functie in het geheel van de organisatie. Door deze taakverdeling ontstaan er verschillende organisatievormen. We onderscheiden in deze theoriebron de lijnorganisatie, de functionele organisatie en de lijn-staforganisatie.
ij
Ed
Lijnorganisatie, functionele organisatie en lijn-staforganisatie
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
De lijnorganisatie is een organisatievorm waarin boven elke werknemer of elk team een leidinggevende staat. Deze organisatievorm wordt ook wel een verticale organisatie genoemd. Het duidelijkste voorbeeld van deze organisatiestructuur is het leger. Officieren geven bevelen door aan soldaten. Het is een bevelstructuur, waarbij de ondergeschikte moet doen wat zijn leidinggevende zegt. In de functionele organisatie is de activiteit van de organisatie opgesplitst in een aantal aandachtspunten. Voor ieder deelaspect is een leidinggevende aangesteld. Denk bijvoorbeeld binnen een tuincentrum aan de afdeling ‘kamerplanten’, ‘vaste planten’ en ‘eenjarige planten’. Voor iedere afdeling is er een leidinggevende, en de werknemer op de werkvloer heeft met al deze leidinggevenden te maken. Bij een lijn-staforganisatie is aan de lijnorganisatie een ‘staf’ toegevoegd. Mensen van de stafafdeling zijn vaak gespecialiseerd in een bepaald onderwerp, bijvoorbeeld ‘personeelszaken’. De stafafdeling ondersteunt een leidinggevende. De stafafdeling mag alleen advies geven aan de leiding.
38
Het organisatieschema De verschillende functies binnen een organisatie kunnen worden weergegeven in een organisatieschema. Zo’n schema wordt ook wel ‘organogram’ genoemd. De verschillende functies worden in een tekstvenster (een ‘hokje’) afgebeeld. De plaats van elk hokje hangt af van de plaats in de organisatie. De hokjes worden onderling verbonden door lijnen. De gezagslijnen worden verticaal getekend, en de advieslijnen worden horizontaal getekend.
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen
fb .v
.
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen Inleiding
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Iedere organisatie heeft zijn eigen cultuur, zijn eigen normen en waarden. Waarden zijn dingen die â&#x20AC;&#x201C; in dit geval door de organisatie â&#x20AC;&#x201C; belangrijk worden gevonden. Een voorbeeld is een goede onderlinge samenwerking. Normen zijn regels waar je je aan moet houden, in dit geval bijvoorbeeld het meedoen aan de halfjaarlijkse teambuildingsdag om zo die waarden te waarborgen. De cultuur zegt iets over de manier waarop er wordt gewerkt aan het halen van doelen, of over de benadering van de mensen die er werken. Behalve verschillende culturen zijn er ook verschillende rechtsvormen. De ene organisatie leent zich beter voor een bepaalde rechtsvorm dan de andere organisatie. Dit heeft doorgaans te maken met het doel en de omvang van de organisatie.
C
op
yr
ig ht
In persoonsgerichte organisatieculturen is er veel aandacht voor de professionele ontwikkeling van de individuele werknemer.
Organisatieculturen Er zijn veel verschillende typen organisatieculturen. Als je het type organisatiecultuur kent, dan weet je wat je in die organisatie aan omgangsnormen kunt verwachten. Zo zijn bijvoorbeeld sommige organisatieculturen taakgericht, terwijl andere meer groepsgericht zijn. Roger Harrison onderscheidde binnen organisaties vier culturen: de taakcultuur, persoonscultuur, machtscultuur en rolcultuur.
39
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen
De taakcultuur
ie
fb .v
.
In de taakcultuur gaat het vooral om het behalen van het einddoel. Iedereen binnen de organisatie is gericht op de omzet, op het scoren van resultaat. Duidelijk opgestelde ‘targets’ passen goed binnen deze organisatiecultuur. Niet het individu is belangrijk, maar vooral het team en het teamproces. Het streven is om het best mogelijke team bij elkaar te hebben voor een project of opdracht. Het gaat erom de taak met elkaar te volbrengen. Denk bijvoorbeeld aan een afdeling die als target heeft om in een maand duizend nieuwe contracten af te sluiten. Je zult deze cultuur niet zo vaak zien binnen het domein zorg en welzijn. Toch kunnen bepaalde omstandigheden ervoor zorgen dat deze cultuur – misschien onbewust – tijdelijk naar voren komt binnen de organisatie. Denk bijvoorbeeld aan kleine scholen, die alleen kunnen voortbestaan wanneer ze een minimaal aantal leerlingen hebben.
ct
De persoonscultuur
ev
er
ij
Ed
u' A
In de persoonscultuur staan het individu en het werkproces centraal. Het individu heeft de kennis en vaardigheden om de organisatie te helpen. Er wordt goed geluisterd naar zowel de medewerker binnen de organisatie als de klant van de organisatie. Hier is dan ook de kwaliteit van de dienstverlening op gebaseerd. Dit luisteren naar en meevoelen met de behoeften van de ander zijn belangrijke speerpunten binnen de alledaagse werkzaamheden. De persoonscultuur zul je regelmatig tegenkomen binnen het domein zorg en welzijn. Collega’s hebben aandacht voor elkaar, en ook het management heeft (persoonlijke) aandacht voor het personeel. In ondersteuningssituaties wordt waarde gehecht aan de evaluatieformulieren die de cliënt tijdens of na de ondersteuningsperiode invult. Hieruit worden verbeterpunten voor de ondersteuning gehaald.
U itg
De machtscultuur
C
op
yr
ig ht
Binnen de machtscultuur is er één centrale machtsbron; deze bepaalt wat er binnen de organisatie moet gebeuren. Medewerkers zijn trouw en loyaal aan hem en de organisatie. Omdat de medewerkers hetzelfde denken als de man of vrouw aan de top, zijn er weinig regels en procedures nodig. De organisatie volgt als het ware de persoon aan de top. In een machtscultuur lijkt alles te gaan om deze macht. Ook conflicten worden opgelost door de persoon die de macht heeft. Zijn of haar zienswijze bepaalt de oplossing. Deze cultuur kom je binnen familiebedrijven nogal eens tegen.
40
De rolcultuur Bij de rolcultuur gaat het vooral om het juist toepassen van de vele regels en procedures. Oplossingen en problemen moeten allemaal via procedures en regels lopen alvorens iets kan worden gedaan. Dit maakt dat deze organisaties niet flexibel kunnen reageren; het zijn vaak ‘logge’ organisaties. Binnen onderwijsinstellingen kan deze cultuur overheersen, en ook binnen verzekeringsmaatschappijen treffen we deze cultuur nogal eens aan. Er kunnen volgens Harrison overigens verschillende culturen in één organisatie naast elkaar voorkomen. Vaak staan instellingen waar sociaal-maatschappelijke dienstverleners hun werk doen, dicht bij de mensen. Je ziet dan ook dat de cultuur daar vaak meer persoonsgericht is en minder taakgericht dan bij commerciële bedrijven.
Theoriebron Organisatieculturen en rechtsvormen
Rechtsvormen
fb .v
.
Behalve verschillende culturen zijn er verschillende rechtsvormen binnen organisaties. De rechtsvorm zegt vaak iets over de grootte en het doel van de organisatie. Zo bestaan er voor organisaties met winst als doelstelling andere rechtsvormen dan voor organisaties zonder winstoogmerk. De eerste groep organisaties wordt ook wel ‘profitorganisaties’ genoemd. De tweede groep vormen de zogenoemde ‘non-profitorganisaties’.
Profitorganisaties
ij
Ed
u' A
ct
ie
Profitorganisaties zijn organisaties die goederen of diensten aan klanten verkopen, met het doel er winst aan over te houden. De meest voorkomende rechtsvormen bij deze organisaties zijn de bv (besloten vennootschap), de nv (naamloze vennootschap) en de vof (vennootschap onder firma). Daarnaast is er nog de eenmanszaak, ook wel zzp’er genoemd (zelfstandige zonder personeel). Deze rechtsvormen zijn juridische constructies waarbij duidelijk vermeld is wie welk deel van de winst krijgt en wanneer. Ook is duidelijk vermeld wie aansprakelijk is als het bedrijf failliet gaat. Een deel van de maatschappelijke dienstverlening en zorg is in handen van particuliere profitorganisaties. Je kunt je bijvoorbeeld verzekeren tegen ziektekosten bij particuliere bedrijven. Ook bepaalde klinieken in de gezondheidszorg functioneren als commerciële bedrijven, bijvoorbeeld voor plastische chirurgie.
er
Non-profitorganisaties
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
In de non-profitsector staat niet de winst centraal, zoals bij het particuliere bedrijfsleven. De organisaties streven een maatschappelijk of sociaal doel na. Het zijn organisaties die zich willen inzetten voor het milieu of voor bijvoorbeeld de samenleving. Zij ontvangen voor de uitvoering daarvan vaak subsidies van de overheid. Deze organisaties hanteren als rechtsvorm ‘stichting’ of ‘vereniging’. Denk bijvoorbeeld aan de Stichting voor Maatschappelijk Werk. Een stichting of vereniging mag wel ‘winst’ maken, maar dit mag niet aan het bestuur van de stichting of vereniging worden uitgekeerd. Dit geld is bestemd voor het realiseren van het organisatiedoel. Zo kan bijvoorbeeld een Stichting voor Maatschappelijk Werk een avond in de week een ruimte in het dorpscentrum huren, om daar met en voor de jongeren uit het dorp een muzikale avond te organiseren.
41
Theoriebron Welzijnsorganisaties
Theoriebron Welzijnsorganisaties
fb .v
.
Inleiding
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Een welzijnsorganisatie heeft als doel het bieden van hulp aan (groepen) mensen die ondersteuning nodig hebben. De welzijnsorganisatie biedt hulp aan alle groepen in de samenleving: van kinderen tot volwassenen en ouderen, mensen met en zonder beperking en autochtoon en allochtoon. De ondersteuning varieert van ‘een steuntje in de rug’ tot intensieve, professionele hulp. Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener kun je werkzaam zijn bij een welzijnsinstelling. Je kunt ook vanuit een andere werkplek met deze organisaties te maken krijgen.
U itg
Ook voor ouderen zijn er in Nederland allerlei welzijnsorganisaties te vinden.
C
op
yr
ig ht
Wat zijn welzijnsorganisaties? Onze samenleving vindt het belangrijk dat iedereen de kans krijgt om als volwaardige burger mee te doen en zo zelfstandig, zelfredzaam en financieel onafhankelijk mogelijk te zijn. Sommige jongeren of volwassenen starten door diverse omstandigheden met minder gunstige kansen. Welzijnsorganisaties geven deze mensen ondersteuning en begeleiding, om hun zo toch kansen te bieden op een zo zelfstandig en zelfredzaam mogelijk leven. Vaak is dit ondersteuning of begeleiding op het gebied van (geestelijke) gezondheidszorg, wonen, werken, gezin, financiën, verslaving of combinaties hiervan (sociaal-maatschappelijk gebied).
De geschiedenis van de welzijnsorganisatie Lange tijd namen de kerken de zorg voor armen, zieken, weduwen, wezen en ouderen voor hun rekening. Het was de ‘naastenliefde’ en de ‘barmhartigheid’ uit de bijbel van waaruit er naar deze mensen werd omgekeken. Zo werd er bijvoorbeeld in kerken voedsel uitgedeeld aan de armen.
42
Theoriebron Welzijnsorganisaties
ie
fb .v
.
Buiten de kerk wilde men in de Middeleeuwen niets te maken hebben met mensen die zich anders gedroegen dan anderen. Ze werden ‘weggestopt’ in inrichtingen, ook wel ‘dolhuizen’ genoemd. De mensen werden daar niet of nauwelijks verzorgd. Aan het eind van de achttiende eeuw deed zich een verandering voor. De mensen werden niet meer als ‘gevaarlijk’ beschouwd. Ze werden niet meer weggestopt, maar werden nu verzorgd. De nieuwe gestichten waren ruim, want dat gaf de mensen rust. Zij ‘werkten’ in de grote tuinen, wat werd gezien als therapie. De gestichten lagen daarom afgelegen, in een landelijke omgeving. Vanaf het eind van de twintigste eeuw vindt de zorg meer in de maatschappij plaats. De overheid heeft de ‘zorgtaken’ van de kerk geleidelijk overgenomen. Mensen die ondersteuning nodig hebben, worden niet meer opgeborgen in grote instellingen op afgescheiden terreinen, maar wonen het liefst in een gewoon huis, in een gewone buurt. Daar krijgen zij steun en begeleiding van familie en professionals.
u' A
ct
De professionalisering van dienstverlenende organisaties
U itg
ev
er
ij
Ed
In de loop van de tijd is het welzijnswerk zich steeds professioneler gaan vormgeven. In de oudste vorm deelden rijke mensen (ook wel ‘weldoeners’ genoemd) aalmoezen uit aan de armen. Later werden steeds vaker schenkingen gedaan ten behoeve van de armen. Deze schenkingen werden belegd en beheerd door bestuurders. Particuliere gezinnen die een zorgbehoevende opnamen, kregen een vergoeding uit dit fonds. Dit is eigenlijk de oude vorm van een ‘stichting’. Toen er in de achttiende eeuw inrichtingen en tehuizen werden gesticht, werd ook het begeleidend werk hier steeds vaker gedaan door betaalde verzorgers. Rond 1900 begon met de ‘Opleidingsinrigting voor sociale arbeid’ de professionalisering van de zorg. Er ontstonden verschillende specialisaties, zoals ‘Armenzorg’ en ‘Woningwerk’. Deze opleidingen waren de voorlopers van de sociale opleidingen nu, waaronder de opleiding sociaal-maatschappelijke dienstverlening.
De moderne welzijnsorganisatie
C
op
yr
ig ht
Tegenwoordig wordt er steeds meer van de welzijnsorganisatie verwacht. Dat komt voor een deel doordat deze non-profitsector zich meer en meer spiegelt aan het commerciële bedrijf. De financiering van de welzijnsorganisatie is niet meer vanzelfsprekend: om hiervoor in aanmerking te blijven komen, moeten de geleverde zorg en ondersteuning van goede kwaliteit zijn. De klant is koning, en medewerkers moeten creatief, productief en kwaliteitsbewust zijn.
Betrokkenen In Nederland zijn er tal van welzijnsorganisaties. Iedere organisatie richt zich op een bepaalde doelgroep of op een bepaalde vorm van zorg en ondersteuning. Welzijnsorganisaties zijn niet allemaal even toegankelijk. De hulpvrager moet soms éérst ‘doorverwezen’ worden, bijvoorbeeld door een huisarts of een maatschappelijk werker. De welzijnsorganisaties waar je zonder verwijzing terechtkunt, vallen onder de eerstelijnszorg. Denk bijvoorbeeld aan een clubhuis waar je zo binnen kunt lopen. De organisaties waar je alleen kunt komen via doorverwijzing van iemand anders, vallen onder de tweedelijnszorg. Denk bijvoorbeeld aan de therapeut van de ggz. Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener kun je zowel bij een welzijnsorganisatie werken als cliënten de weg hiernaartoe wijzen. Soms zul je ook in de ondersteuning aan cliënten samenwerken met professionals uit
43
Theoriebron Welzijnsorganisaties
welzijnsorganisaties. Met een aantal voorbeelden van welzijnsorganisaties willen we in deze theoriebron dieper ingaan op de verschillende betrokkenen bij een welzijnsorganisatie: van cliĂŤnt, tot vrijwilliger en professional.
Casus Noa
u' A
ct
ie
fb .v
.
Noa werkt als sociaal-maatschappelijk hulpverlener bij het JIP (Jongeren Informatie Punt). Ze heeft deze middag spreekuur. Om 15.00 uur heeft Noa een afspraak met Demi. De 21-jarige Demi klopte een week geleden aan bij het JIP omdat het haar niet lukte een baan te vinden. Omdat Demi schulden heeft, is dit juist voor haar heel belangrijk. Vandaag gaat Noa met Demi haar cv bekijken. Ook hebben ze afgesproken vandaag te bellen naar twee organisaties waar Demi heeft gesolliciteerd, maar is afgewezen. Het is goed om te vragen naar de reden van deze afwijzing, aangezien Demi hiervan kan leren voor volgende sollicitaties. Noa heeft bovendien goed nieuws voor Demi: ze heeft in de vrijwilligerspoule een schuldmattie gevonden voor Demi. Een schuldmattie is een jongere die andere jongeren met schulden wil bijstaan in het leren omgaan met geld.
Ed
Casus Jesse
ig ht
U itg
ev
er
ij
Jesse werkt als sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij de Stichting Dienstencentrum Ouderen in zijn woonplaats. In en vanuit het Dienstencentrum worden allerlei educatieve en recreatieve activiteiten georganiseerd. Jesse draait mee in de organisatie van tal van deze activiteiten. Vorige week was hij aanwezig bij het Sociaal CafĂŠ. Jesse had de lokale rijinstructeur gevraagd langs te komen om een toelichting te geven op de herkeuring voor het rijbewijs. Dit naar aanleiding van de vragen die hij hierover van verschillende senioren had gekregen. Het viel Jesse die avond op dat meneer De Groot veel moeite had met het invullen van de formulieren die de rijinstructeur had meegenomen. Jesse sprak meneer De Groot hierop aan. Vandaag gaat hij meneer De Groot ondersteunen bij het invullen. Van mevrouw De Groot heeft Jesse inmiddels begrepen dat haar man thuis ook moeite heeft met het invullen van andere, administratieve papieren. Daarom gaat Jesse vandaag ook samen met mevrouw en meneer De Groot kijken of er binnen hun netwerk iemand te vinden is die meneer hierbij van tijd tot tijd wil ondersteunen.
C
op
yr
Casus Zavi
44
Zavi werkt als sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij het Sociale Wijkteam. Vandaag verzorgt zij het inloopspreekuur. Al vroeg in de ochtend komt mevrouw Pereira binnenlopen. Zij vertelt Zavi dat haar man twee jaar geleden is overleden. De zorg voor haar drie kinderen en het huishouden vallen haar zwaar. Daarbij heeft ze al een jaar rugklachten. Tot overmaat van ramp is vorige week de lattenbodem van haar bed gebroken: ze slaapt nu al een week met het matras op de grond. Zavi luistert aandachtig naar mevrouw Pereira. Ze vertelt haar over de werkwijze van het sociaal team en legt uit wat eventuele vervolgstappen zouden kunnen zijn. Ze checkt bij iedere stap of mevrouw Pereira haar heeft begrepen. Voor hulp bij de kapotte lattenbodem wijst ze mevrouw Pereira op de klussendienst. Ze schrijft het telefoonnummer voor haar op een briefje en geeft het aan haar. Mevrouw Pereira bedankt Zavi en geeft aan dat zij gaat nadenken over wat Zavi heeft uitgelegd. Ze wil graag volgende week een afspraak plannen met Zavi, om nogmaals samen de situatie door te nemen en dan een concreet besluit te nemen over de vervolgstappen. Zavi plant de afspraak. Als mevrouw Pereira het pand verlaat, maakt Zavi een kort verslag van het gesprek in het rapportagesysteem.
Theoriebron Belangenorganisaties
Theoriebron Belangenorganisaties
fb .v
.
Inleiding
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Een belangenorganisatie behartigt de belangen van een bepaalde groep of een bepaald thema uit de samenleving. Een belangenorganisatie brengt mensen of doelen onder de aandacht die anders tussen wal en schip terecht zouden komen, of die anders onvoldoende gehoord zouden worden. Voor een sociaal-maatschappelijk dienstverlener is het belangrijk inzicht te hebben in belangenorganisaties: ze kunnen bijvoorbeeld waardevol zijn in de ondersteuning die je biedt aan een cliënt.
U itg
Ook Amnesty International is een belangenorganisatie.
Wat is een belangenorganisatie?
C
op
yr
ig ht
Een belangenorganisatie behartigt de belangen van een bepaalde groep mensen of een bepaald ‘thema’ uit de samenleving. Belangen zijn die punten in het leven waar iemand waarde aan hecht. Alle vakbonden zijn belangenorganisaties, net als alle consumentenorganisaties en patiëntenorganisaties. Denk bijvoorbeeld aan de vereniging ‘Dovenschap’ voor dove mensen en aan de ‘Fietsersbond’, die de belangen van fietsers behartigt op plekken waar dat nodig is. Een belangenorganisatie heeft meestal een duidelijk maatschappelijk doel voor ogen: het helpen en ondersteunen van groepen in de samenleving die onvoldoende voor zichzelf kunnen opkomen of waarvoor extra aandacht nuttig is. Belangenorganisaties hebben een grote rol in het maatschappelijk leven: ze delen informatie, geven advies, behartigen belangen van leden en oefenen in meer of mindere mate invloed uit op beslissingen die worden genomen op het betreffende gebied.
45
Theoriebron Belangenorganisaties
De rechtsvorm
ct
Meer en meer mogelijkheden
ie
fb .v
.
Belangenorganisaties behartigen de belangen veelal vanuit een maatschappelijk doel. Veel van deze organisaties kennen de rechtsvorm van een vereniging of een stichting. Bij een belangenorganisatie die een vereniging is, hebben de leden inspraak. Zij kiezen bijvoorbeeld een bestuur, voor een termijn van doorgaans twee tot vier jaar. Bij belangenorganisaties die een stichting zijn, benoemen de zittende bestuursleden meestal de nieuwe bestuursleden. De invloed van buitenaf is daarmee bij een stichting beperkter dan bij een vereniging. Bij vrijwel alle verenigingen betalen leden contributie. Zij worden als lid van de vereniging op de hoogte gehouden van nieuws en acties, en krijgen bijvoorbeeld toegang tot bepaalde websites.
ev
er
ij
Ed
u' A
Als de samenleving grote waarde hecht aan een bepaalde belangenorganisatie, zien we dat die organisatie meer en meer geĂŻnstitutionaliseerd wordt. Daarmee wordt bedoeld dat de organisatie een instelling wordt met mogelijkheden, mensen en middelen. Zij krijgt dan bijvoorbeeld geld van de overheid en subsidies, en mag betaalde werknemers aannemen. De Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) is een voorbeeld van zoâ&#x20AC;&#x2122;n belangenorganisatie. Deze vereniging zet zich in voor de belangen van mensen met autisme en hun naasten. Mensen met een vorm van autisme worden in de samenleving vaak niet of verkeerd begrepen, of met bepaalde vooroordelen benaderd. Dit maakt dat deze mensen in de maatschappij niet de kansen krijgen die zij verdienen. Ze raken zodoende in een achterstandspositie. Een groep ouders, familie en hulpverleners vond dat niet langer acceptabel en richtte in 1978 belangeloos de NVA op, met als doel de positie van jongeren en volwassenen met autisme in de samenleving te versterken.
U itg
De NVA als organisatie
C
op
yr
ig ht
Door te kiezen voor de vorm van een vereniging, heeft de NVA gezorgd voor inkomsten via leden en donateurs. Met deze inkomsten kon en kan de NVA werken aan haar doelstelling. Wat ooit begon als een kleine belangenvereniging, is in zoâ&#x20AC;&#x2122;n veertig jaar uitgegroeid tot een grote netwerkorganisatie. Naast het behartigen van de belangen van deze doelgroep werkt de NVA bijvoorbeeld aan ondersteuning voor ouders, onderzoek, voorlichting en deskundigheidsbevordering voor leerkrachten, hulpverleners en werkgevers. De NVA is inmiddels een erkende vereniging geworden, die veel invloed heeft. Waar in de vorige eeuw nog nauwelijks aandacht was voor de problematiek van mensen met een vorm van autisme en hun omgeving, heeft de NVA ervoor gezorgd dat er nu steeds meer herkenning en erkenning is van de mogelijkheden van deze doelgroep. De NVA heeft bereikt dat er in tal van sectoren van onze samenleving rekening met hen wordt gehouden, waardoor deze doelgroep zich tegenwoordig steeds beter kan handhaven.
MEE Nederland Website MEE <
46
Een andere bekende vereniging is MEE Nederland. MEE is gestart als belangenorganisatie voor mensen met een beperking en chronisch zieken, en heeft inmiddels een landelijk netwerk van waaruit de vereniging opereert. Haar maatschappelijke doel blijft vooropstaan: voorkomen dat mensen met beperkingen en een achterstand buiten de boot vallen en door de samenleving uitgesloten worden. Zie voor meer informatie de website MEE.
Theoriebron Belangenorganisaties
De SMD’er en de belangenorganisatie
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Voor jou als sociaal-maatschappelijk dienstverlener is het belangrijk om op de hoogte te zijn van het bestaan van belangenorganisaties. Enerzijds omdat het voor jezelf als werknemer zinvol kan zijn om lid te worden van een belangenorganisatie; denk bijvoorbeeld aan de vakbond. De vakbond behartigt jouw belangen en je kunt er tevens terecht voor individueel advies omtrent je loopbaan. Anderzijds zul je als SMD’er veel cliënten tegenkomen die met hun sociaal-maatschappelijke vragen of problemen bij jou komen. Het is jouw taak deze cliënten te ondersteunen, te activeren, door te verwijzen of samen te brengen met anderen die hen kunnen bijstaan in de aanpak van hun problemen. Je kunt je voorstellen dat het lid worden van een belangenorganisatie deze cliënten veel kan opleveren. Zij kunnen er immers terecht voor advies en informatie, en zij kunnen via een belangenorganisatie waardevolle contacten leggen met lotgenoten.
47
Theoriebron Overheidsinstanties
Theoriebron Overheidsinstanties
fb .v
.
Inleiding
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
Overheidsinstanties zijn organisaties die namens de overheid taken uitvoeren. Er zijn veel verschillende soorten overheidsinstanties; voorbeelden zijn onder andere de gemeente, scholen, het UWV, de SVB en de politie. Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener kun je werkzaam zijn bij een overheidsinstantie. Je kunt ook vanuit een andere organisatie met een overheidsinstantie te maken krijgen, bijvoorbeeld in de ondersteuning van cliënten. Het is daarom belangrijk dat je inzicht hebt in de verschillende overheidsinstanties, en dat je weet hoe en waarom je als sociaal-maatschappelijk dienstverlener bij deze instanties betrokken kunt zijn.
U itg
In de participatiesamenleving doet iedereen mee naar vermogen.
C
op
yr
ig ht
De SMD’er en de overheidsinstantie Ook jij kunt later in je werk als SMD’er bij een overheidsinstantie in dienst komen of op andere manieren bij overheidsinstanties betrokken raken. Denk bijvoorbeeld maar eens aan die cliënt die al een tijd zonder werk thuis zit. Een baan vinden lukt hem niet, en de post maakt hij niet meer open: bang dat hij weer iets moet betalen terwijl hij dat niet kan. Misschien ga jij deze cliënt wel ondersteunen bij zijn volgende afspraak bij het UWV, of verwijs je hem door naar het sociale wijkteam binnen de gemeente.
Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid en eigen regie zijn centrale begrippen geworden binnen het gebied zorg en welzijn. Dit houdt onder andere in dat de mens verantwoordelijkheid neemt voor de invulling van zijn eigen leven, inclusief een eventuele zorgvraag of ondersteuningsbehoefte. In de ondersteuning sluiten professionals zo veel mogelijk aan bij het vermogen van cliënten om hun leven invulling te geven op een manier die bij hen past. Dit betekent dat jij als professional geen dingen overneemt van de cliënt, maar dat je hem juist wijst op en sterkt
48
Theoriebron Overheidsinstanties
in het nemen van zijn eigen verantwoordelijkheid. Mensen moeten niet zonder meer uitgaan van hulp van de overheid, maar proberen voor zichzelf te zorgen en in geval van nood (bij ziekte bijvoorbeeld) eerst een beroep te doen op hun eigen sociale netwerk. Deze visie – meer samenleving, minder overheid – is de visie van de ‘participatiesamenleving’.
Participatiesamenleving
er
ij
De decentralisaties
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
Een participatiesamenleving is een samenleving waarin iedereen die dat kan, verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, zonder hulp van de overheid. De nadruk ligt hierbij op ‘eigen verantwoordelijkheid’ en ‘eigen kracht’. In de ondersteuning wordt een beroep gedaan op het sociale netwerk van de cliënt en ook vrijwilligers nemen steeds meer taken van de overheid (gedeeltelijk) over. Voordelen van de participatiesamenleving zijn: • Het is veel goedkoper dan de verzorgingsstaat. • In de ideale participatiesamenleving doet iedereen mee. • Het is kleinschaliger, informeler, praktischer. Er zijn echter ook nadelen: • Sommige burgers zijn te kwetsbaar en hebben geen sociaal netwerk; professionele zorg en ondersteuning zullen dus altijd noodzakelijk blijven. • Mantelzorgers kunnen overbelast raken. • Mensen hebben minder recht op zorg en worden afhankelijker van anderen.
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
Om de participatiesamenleving handen en voeten te geven, werd er in 2015 besloten een aantal taken van de rijksoverheid over te hevelen naar lagere overheden, in dit geval naar de gemeente. Dit noemen we ook wel: de decentralisaties. De decentralisaties in het sociale domein moeten de versnippering van het ondersteuningsaanbod tegengaan. De verschillende organisaties binnen het sociale domein moeten hiervoor actief met elkaar samenwerken. Decentralisatie bestaat uit twee processen: transitie en transformatie. Transitie betekent het overhevelen van regels, wetten en financiële verhoudingen. Transformatie betekent het gedrag van professionals, andere werkwijzen en manieren van met elkaar omgaan. Welke drie decentralisaties vinden er plaats in het sociale domein? 1. transitie gedeeltelijk AWBZ naar Wmo en Zorgverzekeringswet 2. Participatiewet 3. transitie jeugdzorg.
Wat is het doel van deze decentralisaties? Het doel van de decentralisaties is om burgers zo veel mogelijk mee te laten doen in de samenleving (te laten participeren) en zo lang mogelijk veilig en zelfstandig in de eigen omgeving te laten wonen. De focus ligt op wat burgers wel kunnen, zo nodig met hulp uit het eigen sociale netwerk. Pas als ondersteuning vanuit het eigen netwerk er niet is, of niet mogelijk is, kan er een beroep worden gedaan op de gemeente. De vooronderstelling bij de Wmo en de Jeugdwet is dat gemeenten de eigen inwoners beter kennen dan de landelijke overheid. Ze zouden beter weten waar hun inwoners behoefte aan hebben. Hierdoor kunnen ze tevens beter samenwerken met de zorg- en welzijnspartners uit de omgeving en de inwoners. De gemeenten hebben veel vrijheid om op hun eigen manier het lokale participatiebeleid in te vullen.
49
Theoriebron Overheidsinstanties
De wijzigingen per 2015 voor de gemeenten • AWBZ naar Wmo en Zorgverzekeringswet Gemeenten zijn sinds 1 januari 2015 verantwoordelijk voor ondersteuning en begeleiding van hun inwoners. Gemeenten moeten mensen ondersteunen die niet zelfredzaam zijn. Gemeenten hebben onder andere taken in de ondersteuning en begeleiding bij het zelfstandig wonen van mensen en bij de dagbesteding.
ie
fb .v
.
• Participatiewet De Participatiewet richt zich op de doelgroepen van de Wet sociale werkvoorziening (WSW), de Wajong en de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeenten zijn verantwoordelijk geworden voor mensen die ondersteuning nodig hebben om te kunnen werken. Zij moeten onder andere inkomensondersteuning bieden en zorgdragen voor beschutte werkplekken.
ct
u' A
Ed
Artikel Ondersteuning bij opvoeding <
• Jeugdzorg De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (geïndiceerde) Jeugdzorg. De Jeugdzorg is overgeheveld naar de gemeenten. Gemeenten hebben een jeugdhulpplicht, wat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat kinderen tot 18 jaar de hulp ontvangen die zij nodig hebben. Daarnaast hebben de gemeenten taken op het gebied van opvoeden, zoals het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders.
ij
De SMD’er en de decentralisaties
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
De nieuwe kijk op de zorg heeft ook gevolgen voor jou als sociaal-maatschappelijk dienstverlener. In je ondersteuning neem je de cliënt zo min mogelijk zaken uit handen, maar richt je je vooral op het versterken van de eigen mogelijkheden van de cliënt. Je gaat op zoek naar de ondersteuningsmogelijkheden of aanpassingen in zijn eigen woonomgeving. Je zoekt bijvoorbeeld naar mensen in het netwerk van de cliënt die een gedeelte van de ondersteuning op zich kunnen nemen. Je verwijst de cliënt in eerste instantie door naar laagdrempelige (vrijwilligers)organisaties. Je zult daarvoor een goede kennis moeten hebben van de sociale kaart van de regio. Met het oog op de ‘zorg op maat’ zullen er vaak meerdere disciplines samenwerken in de ondersteuning van de cliënt. Het is dan ook belangrijk dat je in je gesprekken weet af te stemmen op je gesprekspartner: dat kan de ene keer een jeugdhulpverlener zijn, een andere keer de UWV-consulent of een vrijwilliger van het maatjesproject.
50
De vaardigheden van de SMD’er Als sociaal-maatschappelijk dienstverlener dien je goed te kunnen luisteren naar de cliënten. Het is belangrijk dat je problemen weet te analyseren en dat je het leuk vindt de cliënten hierin te ondersteunen. In die ondersteuning zul je regelmatig contact moeten leggen met andere organisaties. Zo wil je misschien voor iemand een betalingsregeling treffen, of ga je met een cliënt op zoek naar een passende hulpverleningsinstelling. Goede contactuele eigenschappen en een doortastende houding zijn dan belangrijk. Juist door de decentralisaties van de zorg zul je vaker te maken krijgen met (meer) kwetsbare mensen, die het zonder hulp niet redden. In de begeleiding van hen zul je ook en vooral kijken naar mantelzorgers en vrijwilligers. Vaak moet je deze mantelzorgers en vrijwilligers ook ondersteunen in de zorg die zij bieden aan de cliënt. Het ondersteunen van en werken met vrijwilligers en mantelzorgers vraagt van jou duidelijkheid en een oplettende houding. Want geeft de vrouw die al jaren voor haar demente man zorgt wel uit zichzelf aan dat het haar te veel wordt? Of merk jij dat aan haar kribbige opmerkingen, aan de wallen onder haar ogen en haar trieste blik?
Theoriebron Overheidsinstanties
C
op
yr
ig ht
U itg
ev
er
ij
Ed
u' A
ct
ie
fb .v
.
In de ondersteuning die je biedt ga je uit van de eigen kracht van de cliënt. Vaak moeten cliënten dat vertrouwen zelf (her)vinden. Jij ondersteunt de cliënt hierin, door hem aan te moedigen en te stimuleren, en de nadruk te leggen op zijn kwaliteiten. Daarbij kan het in je werk als SMD’er belangrijk zijn dat je kunt inschatten wanneer ondersteuning af- of opgebouwd dient te worden. Ook hierbij is een oplettende houding belangrijk. Schroom niet je vragen of twijfels neer te leggen bij andere professionals, bijvoorbeeld tijdens een vergadering. Juist in de nieuwe kijk op de zorg kan een goede samenwerking tussen (verschillende) professionals bijdragen aan een passende ondersteuning.
51