9789037232936 anatomie, fysiologie en pathologie deel 4

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Anatomie, fysiologie en pathologie Deel 4


Colofon Auteurs: Christine Dirkse, Ditty Verveda Titel: Anatomie, fysiologie en pathologie Deel 4 ISBN: 978 90 3723 293 6 Edu’Actief b.v. 2018

tie

©

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

u' Ac

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

7

Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel Pathologie van het zenuwstelsel Beenderstelsel

12

14

19

Pathologie van het bewegingsstelsel Reflecteren

8

tie

Spierstelsel

fb .v

OriĂŤntatie

4

21

27 29

u' Ac

Theoriebron Het zenuwstelsel Theoriebron Zenuwcellen

32

Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel

38

Ed

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel Theoriebron Het skelet

41

45

Theoriebron De bouw van botten

50

ij

Theoriebron Verbindingen tussen botten

52

er

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier

55

Theoriebron Pathologie van de botten en gewrichten Theoriebron Pathologie van spieren

59

62

U

itg

ev

34

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Fatima is hulpverlener. Ze werkt in de thuiszorg en komt sinds twee maanden bij mevrouw Dalstra. Mevrouw Dalstra is weduwe en 75 jaar. Beide dames kunnen het altijd goed met elkaar vinden. Zoals gebruikelijk ondersteunt Fatima mevrouw Dalstra vandaag bij het douchen. Vandaag wil het niet zo met mevrouw Dalstra, ze praat onduidelijk en het is net of haar mondhoek een beetje naar beneden hangt. Fatima is meteen alert. Zij weet dat het vreemde spreken en een hangende mond tekenen kunnen zijn van een beroerte, ook wel een CVA genoemd. Fatima weet ook dat snel handelen nu erg belangrijk is voor het leven van mevrouw Dalstra. Ze waarschuwt direct een arts. Dankzij haar snelle optreden blijven de gevolgen van het CVA voor mevrouw Dalstra beperkt.

ij

Een CVA kan worden veroorzaakt door een bloeding of een bloedpropje in de hersenen.

U

itg

ev

er

Deze module gaat over het zenuwstelsel en het bewegingsstelsel. Het zenuwstelsel en het bewegingsstelsel horen bij elkaar. Zonder zenuwstelsel kan het bewegingsstelsel niet tot bewegen komen. Het zenuwstelsel en het bewegingsstelsel zijn in aanleg aanwezig bij de geboorte en maken vooral in de eerste jaren van het leven een razendsnelle ontwikkeling door. Bij het toenemen van de leeftijd krijgen mensen te maken met veroudering. Dat is een normaal proces dat bij het leven hoort. Algemene dagelijkse verrichtingen (ADL) worden moeilijker om uit te voeren. De zorgvragers waar je als hulpverlener mee te maken krijgt zijn dan ook vaak van oudere leeftijd. Deze zorgvragers ondervinden de problemen van een verouderend zenuwstelsel en bewegingsstelsel.

4

Leerdoelen • • • • •

Je kunt de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel beschrijven. Je kunt oorzaken, symptomen, beloop en behandeling van pathologie van het zenuwstelsel beschrijven en benoemen. Je kunt de anatomie en fysiologie van het beenderstelsel beschrijven. Je kunt de anatomie en fysiologie van het spierstelsel beschrijven. Je kunt oorzaken, symptomen, beloop en behandeling van pathologie van het bewegingsstelsel beschrijven en benoemen.


Over deze cursus

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van twee beroepsproducten. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op uitvoering (processtappen). Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn actieve deelname aan de lessen en een nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

fb .v

.

Beoordelingsformulier <

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tie

Planningsformulier <

u' Ac

Beroepsproduct: ‘Ik herken wat ik zie’

Ed

In het verpleeghuis werken veel vrijwilligers. Voor deze vrijwilligers worden met enige regelmaat avonden georganiseerd waar zij informatie krijgen over het herkennen van signalen van aandoeningen van een zorgvrager. Om te herkennen wanneer er iets mis is, moet je eerst weten hoe iets werkt wanneer het gezond is. Hoe kun je bij iemand een goed werkend zenuwstelsel waarnemen? Binnenkort is er in het verpleeghuis waar je werkt een avond voor vrijwilligers. Je leidinggevende vraagt jou en je collega-hulpverlener een Prezi of PowerPoint te maken over het zenuwstelsel van de gezonde mens.

ij

Eisen aan de uitvoering

ev

er

1. Je mag deze opdracht samen met een medestudent uitvoeren. 2. Lees nog eens de informatie over het zenuwstelsel in deze module. Gebruik ook informatie van internet of de mediatheek bij jou op school. 3. In de Prezi of PowerPoint verwerk je ten minste drie voorbeelden van de werking van het zenuwstelsel in het dagelijks leven. 4. Bespreek met je docent hoe je je Prezi of PowerPoint inlevert of presenteert.

U

itg

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

5


Over deze cursus

Eisen aan het beroepsproduct

fb .v

.

Je beroepsproduct wordt beoordeeld op de volgende punten: • De presentatie heeft een aantrekkelijke lay-out die aansluit bij de doelgroep. • De presentatie geeft correcte informatie over het zenuwstelsel. • In de presentatie geef je duidelijke uitleg over de (medische) termen zoals ze in de module beschreven worden. • De informatie in de presentatie is door jullie zelf geschreven en niet rechtstreeks overgenomen uit de theoriebronnen van deze module. • In de presentatie zijn ten minste drie voorbeelden van de werking van het zenuwstelsel opgenomen. • In de presentatie wordt zichtbaar dat je de werking van het zenuwstelsel begrijpt.

tie

Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Doe dit door er een taak voor aan te maken.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

6


Oriëntatie

Oriëntatie Oriëntatie zenuwstelsel

fb .v

Wat weet je al van het zenuwstelsel? Beantwoord de vragen. Doe deze opdracht eerst alleen en overleg dan met je klasgenoten.

.

Opdracht 1

a. Waaruit bestaat het zenuwstelsel?

u' Ac

tie

b. Je hart klopt vanzelf en je kunt je adem maar kort inhouden. Hoe kan dat?

c. Je beslist zelf of je gaat lopen of stilstaan. Hoe kan dat?

Ed

d. Noem per zintuig een prikkel die je kunt waarnemen.

ev

er

ij

e. Waaraan zie je als hulpverlener dat een zorgvrager problemen heeft met het zenuwstelsel?

U

itg

Opdracht 2

Oriëntatie bewegingsstelsel: wie wint? Groepssamenstelling: gehele groep Benodigdheden: post-its Opdracht • Verdeel de klas in groepjes van drie leerlingen. • Voor deze opdracht krijg je per groepje een stapeltje post-its (plakbriefjes). • Schrijf op ieder briefje één naam van een bot of spier en plak dit op de juiste plek bij één persoon uit het groepje. Je hebt drie minuten om zo veel mogelijk botten of spieren op te plakken. • Het groepje met de meeste botten of spieren wint. • Bedenk samen wat de beloning is voor het groepje dat wint.

7


Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel

.

Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel

fb .v

Inleiding

u' Ac

Leerdoelen

tie

Zonder hersenen kan de mens niet leven. Hersenen maken onderdeel uit van het zenuwstelsel. Als baby ben je met een zenuwstelsel geboren. In de loop van je leven is dit steeds verder ontwikkeld. Je hebt leren lopen en fietsen. Over het algemeen zullen zorgvragers waar jij in je werk mee te maken krijgt, mensen zijn waarbij dat lopen en fietsen minder makkelijk gaat. Kennis van de anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel is een basis die je nodig hebt om deze mensen te kunnen verzorgen. Het zenuwstelsel is een heel mooi en ook ingewikkeld systeem waarmee je in je werk iedere dag te maken hebt.

Je kunt: • de anatomie en fysiologie van zenuwcellen beschrijven • de anatomie en fysiologie van de hersenen en het ruggenmerg beschrijven • de indeling en functie van het zenuwstelsel beschrijven.

Wanneer je je hand brandt aan hete thee, trek je zonder nadenken je hand weer terug. Je kunt dat niet eens tegenhouden. Op die manier beschermt je lichaam je tegen gevaar. Bij oudere mensen werkt dit automatisme soms niet meer zo goed. Hoe kan dat? Beantwoord de volgende vragen om dat goed uit te leggen.

ij

Theoriebron Het zenuwstelsel <

Zenuwcellen theorie

Ed

Opdracht 3

ev

er

a. Wanneer je je brandt, voel je pijn en doe je ook meteen iets, je trekt je hand terug. Welk type zenuwcellen zijn bij dit voelen en doen betrokken?

U

itg

b. Hoe noem je datgene wat gebeurt, wanneer je zonder nadenken reageert en je je hand terugtrekt?

8

c. Waarom zou de reactie van de hand terugtrekken bij oudere mensen minder goed werken?


Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel

Opdracht 5 Theoriebron Zenuwcellen <

Julia brandt haar hand. Ze trekt haar hand zonder nadenken terug. Teken op een A4-papier hoe de reflex van het terugtrekken van de hand door Julia plaatsvindt.

.

Theoriebron Het zenuwstelsel <

Reflex

Zenuwcellen a. Er zijn drie soorten zenuwcellen. Welke drie zijn dat?

fb .v

Opdracht 4

Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg <

Hersenen en ruggenmerg Beantwoord de vragen over het ruggenmerg.

u' Ac

Opdracht 6

tie

b. Welke soort zenuwcellen lopen vanuit de zintuigen naar het ruggenmerg?

a. Een rugwervel is herkenbaar aan de grijze vlinderfiguur die omgeven is door witte stof. Is dit waar of niet waar?

er

ij

Ed

b. Waarom is de wervelkolom grijs vanbinnen en zit er witte stof aan de buitenkant en is het in de hersenen precies andersom?

U

itg

ev

c. Julia brandt haar hand en voelt pijn. Leg uit hoe Julia zich bewust wordt van de pijnprikkel aan haar hand.

Opdracht 7

Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg <

Hersengebieden De grote hersenen zijn op te delen in verschillende hersencentra, elk met hun eigen taak. In de theoriebron wordt de hippocampus genoemd als voorbeeld. De hippocampus is het geheugencentrum.

9


Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel

Welke hersengebieden horen bij de taken? Gebruik de theoriebron of zoek op internet. Let op: soms worden verschillende namen voor hetzelfde gebied gebruikt.

fb .v

b. Gebied voor emoties

.

a. Nemen van weloverwogen beslissingen

d. Spieren bewust aansturen

Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg <

Hersenen en ruggenmerg

Een zorgvrager heeft een hersenbloeding gehad. Daardoor zijn enkele functies uitgevallen aan de linkerkant van zijn lichaam.

u' Ac

Opdracht 8

tie

c. Impulsen uit het oog omzetten in een bewuste waarneming

a. Aan welke kant van zijn hersenen had hij een hersenbloeding?

a. Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel als je het indeelt op anatomisch niveau?

b. Uit welke delen bestaat het zenuwstelsel als je het indeelt op functioneel niveau?

er

Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel <

Zenuwstelsels

ij

Opdracht 9

Ed

b. Hoe noemen we de zenuwbanen die vanuit de motorische schors van die hersenhelft naar het ruggenmerg lopen?

U

itg

ev

c. Bij welk zenuwstelsel horen het sympathisch en parasympathisch zenuwstelsel? Is dat dus een functionele of een anatomische indeling?

10

d. Waar kun je zenuwen aantreffen die horen bij het sympathisch zenuwstelsel?

e. Kunnen zenuwen uit het perifeer zenuwstelsel ook horen bij het vegetatief zenuwstelsel? Leg je antwoord uit.


Anatomie en fysiologie van het zenuwstelsel

Opdracht 10

a. Je schrikt op uit je slaap doordat er een ruit wordt ingegooid. Welk deel van het vegetatief zenuwstelsel wordt geactiveerd? sympathisch deel parasympathisch deel op grond van deze informatie niet te zeggen

fb .v

.

Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel <

Sympathisch of parasympathisch?

b. Bij het meten van je hartslag ontdek je dat je hartslag heel hoog is. Ook heb je verwijde pupillen. Dat komt door activiteit van het sympathisch zenuwstelsel parasympathisch zenuwstelsel

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

c. Kijk nog eens naar de vorige vraag. Wat verwacht je dan van je afweersysteem? En van je spijsverteringsstelsel? Het afweersysteem is geactiveerd, het spijsverteringsstelsel ook. Het afweersysteem is geactiveerd, het spijsverteringsstelsel wordt geremd. Het afweersysteem wordt geremd, het spijsverteringsstelsel is geactiveerd. Het afweersysteem wordt geremd, het spijsverteringsstelsel ook.

11


Pathologie van het zenuwstelsel

.

Pathologie van het zenuwstelsel

fb .v

Inleiding

Vrijwel alle zorgvragers hebben te maken met een zenuwstelsel dat achteruitgaat. Daarbij ontstaan aandoeningen als dementie en ziekte van Parkinson. Om goede zorg te kunnen geven is kennis van de meest voorkomende ziektebeelden van belang. In de volgende opdrachten maak je kennis met een aantal ziektebeelden.

tie

Leerdoelen

Filmpje Wat is een beroerte? <

Ken je zelf iemand met een CVA/beroerte? Welke symptomen komen overeen met het filmpje en welke niet? Wissel deze informatie uit in je groepje.

Dementie

er

Opdracht 12

Wanneer mensen ouder worden, hebben ze steeds meer kans op een CVA. Dit noemen we ook wel een beroerte. Bekijk het filmpje ‘Wat is een beroerte?’ en beantwoord de volgende vragen.

Ed

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel <

Herkennen symptomen CVA

ij

Opdracht 11

u' Ac

Je kunt: • oorzaken, symptomen, beloop en behandeling van pathologie van het zenuwstelsel van de ouder wordende zorgvrager beschrijven • oorzaken, symptomen, beloop en behandeling van overige pathologie van het zenuwstelsel beschrijven.

Geef aan of de volgende stellingen waar of niet waar zijn. Doe dit eerst alleen en leg daarna aan een medeleerling uit waarom jij denkt dat de stelling waar of niet waar is.

U

itg

ev

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel <

12

a. Dementie kan genezen worden. Waar/niet waar, omdat …

b. Alzheimer is een vorm van dementie. Waar/niet waar, omdat …

c. Je kunt alleen dement worden wanneer je heel oud bent. Waar/niet waar, omdat …


Pathologie van het zenuwstelsel

Opdracht 13

Casus De opa van Sharon heeft de ziekte van Parkinson. Hij loopt met heel kleine schuifelpasjes en hij spreekt ook moeilijk. Zich aankleden kan hij niet meer alleen. Verder lijkt het soms net alsof hij geen emoties heeft. Zijn gezicht is een soort masker. Zo ken je hem helemaal niet. De opa van Sharon was een heel gezellige en sportieve man.

fb .v

.

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel <

Theorie Parkinson

u' Ac

tie

a. Parkinson is een ziekte die je ziet in het lopen, praten en soms aan de emoties van iemand. We noemen het een ziekte die hoort bij het zenuwstelsel. Leg uit wat de ziekte van Parkinson met het zenuwstelsel te maken heeft.

er

ij

Ed

b. Het uitvoeren van simpele dagelijkse handelingen gaat bij Parkinson een probleem vormen. Voorbeeld hiervan is het aankleden. Welke adviezen over kleding zou je de opa van Sharon kunnen geven? Je kunt hier ook een poster van maken met tips voor de familie.

Opdracht 14

a. Welke van de ziektebeelden epilepsie, ALS, MS, dwarslaesie en hersentumor kan door een ongeluk ontstaan?

b. Het is vrijwel onmogelijk een lijstje met symptomen van een hersentumor te maken, omdat de symptomen per persoon erg kunnen verschillen. Leg dat uit.

U

itg

ev

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel <

Theorie aandoeningen zenuwstelsel

13


Beenderstelsel

Beenderstelsel

.

Inleiding

Leerdoelen

Theoriebron De bouw van botten <

a. Stap 1. Maak tweetallen. Stap 2. Plak A3-vellen aan elkaar of neem een behangrol zo groot dat je erop past. Stap 3. Leg het papier op de grond. Eén persoon van jullie tweetal gaat erop liggen. Stap 4. De ander trekt met een stift de contouren (de omtrek) van het lichaam op het papier. Stap 5. Schrijf in de tekening waar het hoofd, de romp en de extremiteiten zich bevinden. Geef zo veel mogelijk botten de juiste naam. Stap 6. Wissel om en doe de opdracht opnieuw.

b. Naast het hoofd, de romp en de extremiteiten zijn er in het skelet ook verschillende typen gewrichten te vinden. Stap 1: Gebruik de tekening. Gebruik nu een andere kleur stift. Stap 2: Teken in het lichaam op de juiste plek op het papier vier verschillende gewrichten in. Stap 3: Doe dit voor jullie allebei.

er

ij

Theoriebron Verbindingen tussen botten <

u' Ac

Theoriebron Het skelet <

Skelet tekenen

Ed

Opdracht 15

tie

Je kunt: • de anatomie van het skelet beschrijven en benoemen • de anatomie en fysiologie van beenderen beschrijven • de anatomie en fysiologie van gewrichten beschrijven.

fb .v

Zonder skelet zouden we als een pudding in elkaar zakken. Handig dus om te hebben en te houden, dat skelet! We onderscheiden in het skelet het hoofd, de romp en de extremiteiten. Daarnaast kan er nog veel meer aan het skelet onderscheiden worden.

U

itg

ev

c. Stap 1: Gebruik de tekening. Gebruik een nieuwe kleur stift. Stap 2: Teken op de juiste plek een pijpbeen, een plat been en een onregelmatig been. Stap 3: Doe dat ook bij de andere tekening, maar kies dan voor andere plekken in het lichaam.

14


Beenderstelsel

Opdracht 16

Namen van botten In welk deel van het lichaam tref je de botten aan? Koppel de namen van de botten aan de juiste delen van het lichaam. arm

heiligbeen

been

kuitbeen

bekken

schaambeen

schedel

tie

Pijpbeenderen en platte beenderen

Is het een kenmerk van pijpbeenderen of van platte beenderen? Kies steeds het juiste antwoord. a. De botten zijn hol van binnen. pijpbeenderen platte beenderen beide

Ed

Theoriebron De bouw van botten <

wervelkolom

u' Ac

wandbeen

Opdracht 17

fb .v

.

ellepijp

ij

b. De botten bevatten vooral rood beenmerg. pijpbeenderen platte beenderen beide

ev

er

c. De botten bevatten vooral geel beenmerg. pijpbeenderen platte beenderen beide

U

itg

d. De botten bevatten vetrijk beenmerg. pijpbeenderen platte beenderen beide e. De botten bevatten sponsachtig been. pijpbeenderen platte beenderen beide f. De botten zijn omgeven door botvlies. pijpbeenderen platte beenderen beide

15


Beenderstelsel

Opdracht 18

Bot lijkt dood materiaal en toch is het levend weefsel. Geef twee kenmerken waaruit blijkt dat bot levend materiaal is.

Theoriebron De bouw van botten <

Been en kraakbeen a. Welke soort botcellen produceren kalk?

b. Wat is de functie van lijmstof?

tie

Opdracht 19

fb .v

.

Theoriebron De bouw van botten <

Levende botten

u' Ac

c. Waarom is een oor van kraakbeen handiger dan een oor van been? d. Wat is het nut van een flexibel skelet bij baby’s? Noem twee zaken.

U

itg

ev

er

ij

Ed

e. Wat is het nut van veel beenweefsel en weinig kraakbeenweefsel in het skelet van volwassenen?

16


Beenderstelsel

Met welk soort gewricht zijn de botten met elkaar verbonden? Kies steeds het juiste antwoord. a. het wandbeen en het voorhoofdsbeen bij een volwassene gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

u' Ac

c. de bovenkaak en de onderkaak gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

tie

b. het wandbeen en het voorhoofdsbeen bij een baby gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

.

Theoriebron Verbindingen tussen botten <

Beenverbindingen

fb .v

Opdracht 20

d. de vingerkootjes gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

Ed

e. spaakbeen en ellepijp gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

ev

er

ij

f. de wervels van het heiligbeen gewricht kraakbeenverbinding naadverbinding vergroeiing

Opdracht 21

U

itg

Theoriebron Verbindingen tussen botten <

Schouder- en kniegewricht onderzoeken Onderzoek elkaars schouder- en kniegewricht. Stap 1: Maak tweetallen. Stap 2: Wijs aan wie de onderzoeker en wie de zorgvrager is. Stap 3: De onderzoeker beweegt de schouder van de zorgvrager. Stap 4: De onderzoeker beweegt de knie van de zorgvrager. Stap 5: Draai de rollen om en herhaal de stappen. a. Welke beweging kun je bij de schouder maken?

b. Welke beweging kun je bij de knie maken?

17


Beenderstelsel

c. Waarom zijn de bewegingen verschillend?

Theoriebron Verbindingen tussen botten <

.

Gewrichten Beantwoord de theorievragen.

fb .v

Opdracht 22

a. In welk gewricht vind je de meniscus?

tie

b. Wat voor gewricht is je enkel?

c. Waar in het lichaam tref je een rolgewricht aan?

u' Ac

d. Geef een voorbeeld van een zadelgewricht.

U

itg

ev

er

ij

Ed

e. Met welk gewricht zit de grote teen aan de middenvoetsbeentjes vast?

18


Spierstelsel

Spierstelsel

.

Inleiding

fb .v

Een mens kan niet zonder skelet. Maar wat hebben we aan een skelet dat we niet kunnen bewegen? Om je skelet te kunnen bewegen heb je de beschikking over spieren. Net als botten hebben ook verschillende spieren hun eigen kenmerken. De kenmerken zijn afhankelijk van het doel van de spier.

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier <

Opdracht 24

Bestudeer eerst de theoriebron en bekijk de afbeelding van de spier in de theoriebron. Teken daarna met z’n tweeën uit je hoofd een spier en schrijf zo veel mogelijk onderdelen van de spier erbij. Controleer je antwoord met behulp van de theoriebron.

Kennis van anatomie van spieren

a. Hoe heet het onderdeel van een spier dat de spier met een bot verbindt?

b. Je darmen trekken regelmatig samen om alle voedsel door het darmkanaal te duwen. Uit welk spierweefsel is het opgebouwd om dit dag en nacht te kunnen doen? Leg je antwoord uit.

ev

er

ij

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier <

Een spier tekenen

Ed

Opdracht 23

u' Ac

Je kunt: • de anatomie van een spier beschrijven • de fysiologie van een spier beschrijven.

tie

Leerdoelen

Opdracht 25

U

itg

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier <

Spierweefsels Er zijn drie soorten spierweefsel: dwarsgestreept spierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel. Kies de juiste weefsels bij de uitspraken. Kies steeds uit dwarsgestreept spierweefsel, glad spierweefsel of hartspierweefsel. a. Deze spieren kun je bewust aansturen.

b. Dit spierweefsel is langzaam, maar onvermoeibaar.

19


Spierstelsel

c. Dit spierweefsel kenmerkt zich door kleine, dicht tegen elkaar aanliggende spiercellen met in elke cel een kern.

fb .v

.

d. De cellen van dit weefsel zijn door schijfvormige verbindingen met elkaar verbonden.

e. De cellen van dit spierweefsel zijn met elkaar versmolten en lijken meerdere kernen per cel te bevatten.

Opdracht 26

Arm buigen en strekken

u' Ac

Welke spier(en) span je bij deze beweging?

tie

a. Maak tweetallen. Wijs aan wie de onderzoeker en wie de zorgvrager is. De zorgvrager houdt zijn arm gestrekt. De onderzoeker buigt de elleboog van de zorgvrager. Ondertussen voelt de onderzoeker aan de spieren in de bovenarm en in de onderarm. Draai de rollen om en herhaal de stappen.

b. De onderzoeker strekt de elleboog van de zorgvrager. Ondertussen voelt de onderzoeker aan de spieren in de bovenarm en in de onderarm. Draai de rollen om en herhaal de stappen.

a. Hoe noem je spieren die een tegenovergestelde werking (dus buigen en strekken) hebben?

er

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier <

Antagonisten en synergisten

ij

Opdracht 27

Ed

Welke spier(en) gebruik je bij deze beweging?

ev

b. Buig je been. Zijn de spieren in je benen antagonisten of synergisten? Leg je antwoord uit.

U

itg

c. Bij het maken van een buiging gebruik je ook antagonisten. Zitten de strekspieren in de rug of in de buik? En waar zitten de buigspieren?

20


Pathologie van het bewegingsstelsel

.

Pathologie van het bewegingsstelsel

fb .v

Inleiding

tie

Soms komt een baby met een sleutelbeenfractuur ter wereld. Dit heelt vanzelf. Wanneer oudere mensen vallen, hebben zij een groter risico op breuken dan jonge mensen. Ook helen breuken bij hen minder snel. Bovendien bewegen oudere mensen moeilijker dan jonge mensen. Kortom, het bewegingsstelsel veroudert en daarmee nemen ook de problemen toe. Problemen waar de hulpverlener veel mee te maken krijgt.

Leerdoelen

a. Botbreuken kunnen ons allemaal overkomen, bijvoorbeeld na een skiongeluk of na een aanrijding. Toch is het zo dat oudere mensen meer kans hebben op botbreuken dan jongere mensen. Leg uit hoe dat kan.

ij

Theoriebron Pathologie van de botten <

Botbreuken en botontstekingen

Ed

Opdracht 28

u' Ac

Je kunt: • de symptomen, het beloop en de behandeling van aandoeningen aan de beenderen beschrijven en benoemen (botontsteking, botbreuken, osteoporose, bottumoren) • de symptomen, het beloop en de behandeling van aandoeningen aan de gewrichten beschrijven en benoemen (artritis, jicht, reumatoïde artritis, artrose) • de symptomen, het beloop en de behandeling bij aandoeningen aan de spieren beschrijven en benoemen (spierontsteking, peesruptuur, spierdystrofie, ALS).

itg

ev

er

b. Botontstekingen komen vaker voor in landen waar mensen weinig geld hebben en geen toegang tot gezondheidszorg. Hoe kan dat?

Opdracht 29

U

Theoriebron Pathologie van de botten <

Pathologie in een tekening In de theoriebron worden vier aandoeningen genoemd die in botten voor kunnen komen. Teken op een A4-papier een bot. Geef zo duidelijk mogelijk de vier aandoeningen weer. Laat zien wat de oorzaak is en wat de gevolgen voor het functioneren van het bot zijn. Het mag ook in vier kleine tekeningen.

21


Pathologie van het bewegingsstelsel

a. De hoeveelheid botcellen en tussencelstof neemt af. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor b. De zorgvrager heeft last van asdrukpijn. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor

u' Ac

c. Behandeling met cytostatica is vaak nodig. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor

.

Lees de omschrijvingen van de aandoeningen. Kies steeds de aandoening die het beste bij de omschrijving past.

fb .v

Theoriebron Pathologie van de botten <

Pathologie van beenderen

tie

Opdracht 30

Ed

d. Deze aandoening kan ongecompliceerd of gecompliceerd zijn. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor

ij

e. Een ander woord voor deze aandoening is osteomyelitis. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor

U

itg

ev

er

f. Deze aandoening wordt meestal veroorzaakt door bacteriĂŤn. botontsteking botontkalking botbreuk bottumor

22


Pathologie van het bewegingsstelsel

Theoriebron Pathologie van gewrichten <

Casussen gewrichten Geef bij de volgende ziektebeelden steeds een kleine casus van een zorgvrager met dit ziektebeeld die je in je toekomstige werk zou kunnen tegenkomen. Als je al zorgvragers met de aandoening hebt gezien, mag je die ook gebruiken voor je casus. Besteed aandacht aan symptomen, diagnose, behandeling en prognose.

.

Opdracht 31

ij

Ed

b. artrose

u' Ac

tie

fb .v

a. reumatoĂŻde artritis

U

itg

ev

er

c. jicht

23


Pathologie van het bewegingsstelsel

Over welke aandoening gaan de uitspraken? Kies steeds het juiste antwoord. a. Deze aandoening herken je vaak aan de ongewone stand van de vingers. reumatoïde artritis artrose jicht b. Er is sprake van ophoping van urinezuur. reumatoïde artritis artrose jicht

.

Theoriebron Pathologie van gewrichten <

Gewrichtsaandoeningen herkennen

fb .v

Opdracht 32

tie

c. De klachten ontstaan vaak heel plotseling, midden in de nacht. reumatoïde artritis artrose jicht

u' Ac

d. Dit ontstaat door vermindering van het gewrichtskraakbeen. reumatoïde artritis artrose jicht

a. Dennis is aan het voetballen en opeens lijkt het alsof iemand een katapult in zijn kuit schiet. Hij voelt een enorme pijn en valt neer. Voetballen lukt niet meer. Wat is hier aan de hand?

er

Theoriebron Pathologie van spieren <

Pathologie van spieren

ij

Opdracht 33

Ed

e. De eerste symptomen zijn vooral ochtendstijfheid en vermoeidheid. reumatoïde artritis artrose jicht

ev

b. Waarom geneest een spierscheur sneller dan een peesscheur?

U

itg

c. Bestaat de spier van Dennis uit dwarsgestreept of glad spierweefsel?

24


Pathologie van het bewegingsstelsel

Opdracht 34

Duchenne is een erfelijke vorm van spierzwakte. Als het in de familie zit, kunnen gezonde ouders toch een kind met Duchenne krijgen. a. Bekijk het filmpje ‘The Duchenne Timeline’. Beschrijf wat de impact van Duchenne op het leven van een kind is.

fb .v

.

Theoriebron Pathologie van spieren <

Duchenne

Website Duchenne < Filmpje The Duchenne Timeline <

tie

b. Zoek op de website Duchenne.nl op hoe groot de kans is dat dragers van de aandoening de ziekte doorgeven aan hun kinderen.

Over welke aandoening gaan de uitspraken? Kies steeds het juiste antwoord. a. Hierbij wordt het spierweefsel afgebroken. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

er

Theoriebron Pathologie van spieren <

Spierziekten herkennen

ij

Opdracht 35

Ed

u' Ac

c. Stel dat jij of je partner drager bent van de ziekte en jullie verwachten een kind. Zou je het ongeboren kind willen laten testen op Duchenne? Waarom wel/niet?

U

itg

ev

b. Als je dit hebt, moet je de spier koelen en omhooghouden. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur c. Dit ontstaat vaak door een bacterie. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

25


Pathologie van het bewegingsstelsel

fb .v

e. Dit komt ook voor als symptoom bij griep of bij reumatoĂŻde artritis. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

.

d. Dit is eigenlijk een aandoening van het zenuwstelsel. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

u' Ac

tie

f. Dit leidt tot functieverlies en pijn en kan ontstaan door degeneratie, trauma of langdurig gebruik van de spier. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

U

itg

ev

er

ij

Ed

g. De ziekte van Duchenne is hier een voorbeeld van. spierontsteking spierdystrofonie ALS zweepslag peesruptuur

26


Reflecteren

Reflecteren Opdracht 36

Reflectie op de lesstof

fb .v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

tie

b. Wat wist je al?

Opdracht 37

u' Ac

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Kritisch en creatief denken

Ed

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in ĂŠĂŠn keer lukken? Noem een voorbeeld.

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem een voorbeeld.

er

ij

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem een voorbeeld.

Zelfregulatie en zelfsturing

ev

Opdracht 38

U

itg

a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan een voorbeeld.

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan een voorbeeld.

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan een voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

27


Reflecteren

Opdracht 39

Samenwerken

.

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan een voorbeeld.

fb .v

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef een voorbeeld van een goede afspraak.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan een voorbeeld.

28


Theoriebron Het zenuwstelsel

.

Theoriebron Het zenuwstelsel

tie

Taken van het zenuwstelsel

fb .v

Het zenuwstelsel is belangrijk voor het lichaam om te kunnen reageren op prikkels van binnen en buiten het lichaam. Zo zorgt het zenuwstelsel dat je je hand terugtrekt als je je verbrandt, dat je auto’s op straat hoort rijden en dat je lichaam reageert als je bijvoorbeeld veel vocht verliest en je bloeddruk daardoor daalt. Ook het feit dat je steeds ademhaalt is te danken aan de werking van het zenuwstelsel.

u' Ac

Samengevat heeft het zenuwstelsel vooral drie taken: • prikkels opvangen (met zintuigen) • prikkels verwerken (in de hersenen) • reageren op prikkels (spieren en klieren).

Delen van het zenuwstelsel

U

itg

ev

er

ij

Ed

Het zenuwstelsel wordt vaak opgedeeld in twee delen: het centraal zenuwstelsel en het perifeer zenuwstelsel. Het centraal zenuwstelsel zijn alle zenuwcellen in de hersenen en het ruggenmerg. Het perifeer zenuwstelsel zijn alle andere zenuwen. Dat zijn vooral zenuwen die vanuit de hersenen en het ruggenmerg naar de spieren lopen en zenuwen die vanuit zintuigen naar het ruggenmerg gaan. Het hele zenuwstelsel bestaat in feite uit zenuwcellen. Die zijn verantwoordelijk voor het doorgeven van signalen. Zintuigcellen zijn in staat om een prikkel (bijvoorbeeld licht, geluid, pijn of temperatuur) om te zetten in een bericht dat door de zenuwcellen kan worden doorgegeven.

Het zenuwstelsel bestaat uit het centraal en het perifeer zenuwstelsel.

29


Theoriebron Het zenuwstelsel

De weg van een impuls

fb .v

.

Als zintuigcellen prikkels opvangen, maken ze daar een impuls van. Dit is een elektrisch signaal dat door zenuwcellen kan worden doorgegeven. De zenuwcellen die aan het zintuig vastzitten, pikken deze impuls op en geven het door naar de hersenen. In de hersenen wordt deze impuls verwerkt – ook weer door zenuwcellen. Als de hersenen besluiten dat het tijd is daarop te reageren, sturen de zenuwcellen in de hersenen een signaal terug. Dat signaal komt uiteindelijk in de spieren aan.

tie

We onderscheiden hierbij drie soorten zenuwcellen: • Sensorische zenuwcellen (of gevoelszenuwcellen) sturen impulsen van zintuigen naar het ruggenmerg (van perifeer naar centraal zenuwstelsel). • Schakelzenuwcellen geven signalen binnen het centraal zenuwstelsel door. • Motorische zenuwcellen (of bewegingszenuwcellen) sturen impulsen vanuit het centraal zenuwstelsel naar de spieren of klieren.

Een reactie op een prikkel gebeurt vaak bewust: er komt een signaal in de hersenen, waardoor je je bewust wordt van de prikkel. Vervolgens reageer je daarop. Er kan echter ook een onbewuste reactie op een prikkel plaatsvinden. Dat noemen we een reflex. Bij een reflex gaat een signaal uit een sensorische zenuwcel via het ruggenmerg direct terug naar een motorische zenuwcel. Je reageert daardoor al voordat je je bewust bent van de prikkel. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het aanraken van iets heets of bij het stappen met je voet in een scherp voorwerp.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Filmpje Werking zenuwstelsel <

u' Ac

Reflex

30


Theoriebron Het zenuwstelsel

Bij een onbewuste reactie gaat er uiteindelijk vaak ook een signaal naar de hersenen. Je bent je bewust van de pijn en je merkt ook dat je erop hebt gereageerd. Maar de reactie zelf vond al plaats voordat je je van de pijn bewust was.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

In het filmpje ‘Werking zenuwstelsel’ wordt de werking van het zenuwstelsel verder toegelicht. Hier wordt ook duidelijk gemaakt wat het verschil is tussen een bewuste reactie op een prikkel en een onbewuste reactie (reflex).

31


Theoriebron Zenuwcellen

Theoriebron Zenuwcellen

De schakelcel.

u' Ac

tie

fb .v

.

Het zenuwstelsel bestaat voor het grootste deel uit drie soorten zenuwcellen (neuronen): motorische neuronen, sensorische neuronen en schakelneuronen. Zij geven prikkels door het hele lichaam door. In deze bron kijken we beter naar de bouw van de drie typen neuronen.

Ed

Sensorische neuronen

er

ij

Sensorische neuronen verbinden zintuigen met het centraal zenuwstelsel. Het zijn cellen met een duidelijk cellichaam, waarin zich ook de kern bevindt, met daaraan uitlopers. Sensorische neuronen hebben altijd naar twee kanten toe uitlopers: een lange uitloper van het zintuig naar het cellichaam toe en een kortere vanuit het cellichaam naar het ruggenmerg. Cellichamen van sensorische neuronen liggen nooit in het ruggenmerg, maar altijd net daarbuiten in verdikkingen die we ganglia noemen.

ev

Motorische neuronen

U

itg

Motorische neuronen vervoeren impulsen van het centraal zenuwstelsel naar spieren en klieren. Deze neuronen hebben maar ĂŠĂŠn lange uitloper. Hun cellichaam ligt in het ruggenmerg. Motorische zenuwcellen kunnen lange uitlopers hebben; ook de zenuwcellen die de spieren in je voet aansturen hebben hun cellichaam in het ruggenmerg liggen.

32

Schakelcellen In het ruggenmerg en de hersenen zijn het schakelcellen die signalen opvangen en doorgeven aan andere zenuwcellen. Deze cellen hebben geen lange uitlopers, maar ze hebben wel veel uitlopers. Zij vormen verbindingen met allerlei andere cellen en geven zo de signalen door.


Theoriebron Zenuwcellen

Elektrische en chemische signalen

.

De overdracht van impulsen kan op twee manieren gaan: • door een elektrisch signaal • door een chemisch signaal.

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Elektrische impulsoverdracht vindt plaats binnen een zenuwcel. Een zenuwcel is te vergelijken met een stroomdraad: de impuls komt op een plek binnen en verplaatst zich binnen de kortste keren over de hele cel. Zo verplaatst een impuls zich van de ene kant van de cel naar de andere kant. Een elektrisch signaal kan niet zomaar overgedragen worden aan een volgend neuron. Daar is een chemische stof voor nodig: een neurotransmitter. Deze stof maakt het lichaam zelf.

Tussen twee zenuwcellen wordt een impuls doorgegeven door chemische stoffen (neurotransmitters).

ij

Neurotransmitters regelen

U

itg

ev

er

Neurotransmitters zijn dus belangrijk bij het overdragen van signalen in het lichaam. Ze kunnen zenuwcellen stimuleren of juist remmen en daarmee signaaloverdracht tussen zenuwcellen bevorderen. Stoffen zoals cafeïne, drugs, alcohol en slaapmiddelen beïnvloeden deze neurotransmitters. Zo ontstaan bijvoorbeeld hallucinaties, doordat sommige stoffen chemische signaaloverdracht stimuleren zonder dat een zintuig een prikkel heeft opgevangen. De hersenen interpreteren die impulsen alsof er een prikkel was. Bij verdovende middelen en slaapmiddelen wordt de chemische signaaloverdracht juist geremd: de neurotransmitters worden nog wel afgegeven, maar de zenuwcellen zijn er niet meer gevoelig voor, waardoor er geen nieuw signaal in een volgende zenuwcel ontstaat.

33


Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg

.

Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg

tie

Grijze en witte stof

fb .v

Als het centraal zenuwstelsel beschadigd raakt, kunnen in het hele lichaam problemen ontstaan. De plaats en aard van de beschadiging bepaalt de gevolgen. Als je begrijpt hoe de hersenen en het ruggenmerg gebouwd zijn en werken, begrijp je ook beter waardoor bepaalde klachten ontstaan.

er

ij

Ed

u' Ac

Als je met het blote oog een doorsnede van de hersenen bekijkt, zie je dat de buitenste laag van de hersenen donkerder van kleur is dan de binnenste laag. Deze buitenste laag noemen we de grijze stof. Die is donkergekleurd doordat daarin voornamelijk cellichamen van zenuwen liggen. Het lichte gedeelte, de witte stof, bestaat voornamelijk uit uitlopers van zenuwcellen.

U

itg

ev

In de hersenen liggen de cellichamen van zenuwen in de buitenste schors (grijze stof). Daarbinnen liggen vooral uitlopers van zenuwcellen (witte stof).

34


Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg

fb .v

.

In het ruggenmerg is het precies andersom: de grijze stof, de cellichamen, liggen aan de binnenzijde van het ruggenmerg, de uitlopers (de witte stof) aan de buitenzijde. Dat is logisch als je bedenkt dat de uitlopers van de motorische zenuwen vanuit de cellichamen midden in het ruggenmerg naar de spieren lopen.

u' Ac

Bouw van de hersenen

tie

In het ruggenmerg liggen de cellichamen van de zenuwcellen middenin. Dat is de grijze stof. De uitlopers lopen daaromheen.

ev

er

ij

Ed

De hersenen lijken op het eerste gezicht ĂŠĂŠn grote massa. In de loop van de afgelopen eeuwen is echter steeds meer duidelijk geworden dat elk stukje van de hersenen wel een eigen taak heeft. De hersenen worden daarom ingedeeld in hersengebieden of hersencentra. De meeste hersencentra zijn met het blote oog niet te onderscheiden van de rest; ze zijn ingedeeld op functie van dat stukje van de hersenen.

U

itg

Een overzicht van de ligging van enkele hersencentra. Bewuste bewegingen worden geregeld in de motorische schors: dit is de plaats in de hersenen waarmee spieren aangestuurd worden. De kleine hersenen zorgen voor de fijne motoriek, die zorgen dus dat de beweging precies goed is. Het gebied voor geheugen, de hippocampus, ligt als een banaanvormige structuur midden in de hersenen. Dit gebied staat met alle andere gebieden in contact. Als er informatie uit bijvoorbeeld de zintuigen binnenkomt, wordt in het geheugen gezocht naar eerdere ervaringen hiermee. Zo kun je ook onbekende voorwerpen of geluiden toch herkennen, doordat je ze vergelijkt met wat je eerder gezien en gehoord hebt.

35


Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg

Hersenstam

Ruggenmerg

fb .v

.

De hersenstam ligt tussen de hersenen en het ruggenmerg in. Het is de ‘steel’ waar de hersenen op staan. Via het verlengde merg gaat dit over in het ruggenmerg. In de hersenstam liggen de kernen van veel hersenzenuwen. Bovendien bevinden zich hier de gebieden die de ademhaling, de temperatuur en de bloeddruk regelen.

ij

Ed

u' Ac

tie

Het ruggenmerg loopt dwars door de rugwervels heen. Bij elke rugwervel treden zenuwen naar buiten, die naar diverse organen en ledematen lopen. Aan de voorkant ontspringen de motorische zenuwen, aan de achterkant de sensorische. Die zijn te herkennen aan de verdikkingen in de zenuwbaan, de ganglia, waar de cellichamen van de sensorische zenuwcellen liggen.

er

Het ruggenmerg ligt midden tussen de rugwervels.

U

itg

ev

Liquor

36

De hersenen en het ruggenmerg bevatten naast zenuwen ook vocht: liquor. In de hersenen zit dit vocht tussen twee vliezen aan de buitenzijde van de hersenen. Ook om het ruggenmerg bevinden zich vliezen met daartussen liquor; alle liquor staat met elkaar in verbinding. In de hersenen bevinden zich daarnaast holten die de liquor produceren. Deze holtes heten ventrikels. Het vocht dient als een soort stootkussen en beschermt de hersenen en het ruggenmerg tegen stoten. Daarnaast voorziet het hersenvocht de zenuwen van zuurstof en voedingsstoffen en voert het afvalstoffen af.


Theoriebron Anatomie van hersenen en ruggenmerg

fb .v

.

De liquor is het weefselvocht van de hersenen en ontstaat net als ander weefselvocht uit bloed. In de hersenen ligt echter tussen de bloedvaten en het weefsel waar het vocht terechtkomt, een extra vlies. Dit vlies zorgt dat veel stoffen worden tegengehouden. Zo worden de hersenen beschermd tegen schadelijke stoffen, bijvoorbeeld uit medicijnen of voedsel. Dit noemen we de bloed-hersenbarrière. Dankzij deze barrière blijven de hersencellen extra goed beschermd.

Piramidale en extrapiramidale banen

tie

Bewegingen worden gestuurd vanuit de motorische schors. Vanaf daar lopen zenuwen in lange banen naar het ruggenmerg. Die banen noemen we piramidebanen. Deze lopen kruislings: de zenuwbanen uit de linkerhersenhelft gaan naar de rechterkant van het ruggenmerg, en de zenuwbanen uit de rechterhersenhelft gaan naar de linkerkant van het ruggenmerg. Ze kruisen elkaar in de hersenstam. De linkerkant van de hersenen stuurt dus de spieren aan de rechterzijde van het lichaam aan.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Daarnaast zijn er extrapiramidale banen. Ook dat zijn motorische uitlopers. Die lopen niet mooi in bundels, maar ontstaan op andere plaatsen in de hersenen. Uiteindelijk voegen ze zich bij de piramidebanen, zodat ze samen in het ruggenmerg terechtkomen. De piramidebanen zijn belangrijk bij de fijne motoriek, de extrapiramidale banen zijn verantwoordelijk voor de grove motoriek, zoals lichaamshouding.

U

itg

De uitlopers van motorische zenuwcellen lopen vanuit de schors kruislings naar het ruggenmerg.

37


Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel

.

Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel

tie

fb .v

Bij het spreken over het zenuwstelsel is het soms handig om het zenuwstelsel in delen te onderscheiden. Dat kan op verschillende manieren: door te kijken naar de bouw (anatomisch niveau) of te kijken naar de functie (functioneel niveau).

u' Ac

Indeling van het zenuwstelsel op anatomisch en functioneel niveau.

Indeling op anatomisch niveau

Ed

De indeling van het zenuwstelsel op anatomisch niveau is betrekkelijk eenvoudig: alles wat in de hersenen, de hersenstam en het ruggenmerg zit valt onder het centraal zenuwstelsel. Zenuwen en zenuwcellen die daarbuiten vallen, worden tot het perifeer zenuwstelsel gerekend.

Indeling op functioneel niveau

U

itg

ev

er

ij

Iets lastiger is het als we kijken naar de werking van het zenuwstelsel. Dan maken we onderscheid tussen het animaal en vegetatief (of autonoom) zenuwstelsel. Tot het animaal zenuwstelsel rekenen we alle zenuwcellen die betrokken zijn bij bewuste regeling van het lichaam: het opvangen van prikkels (zintuigen) en het reageren op prikkels (spieren aansturen). Delen van het animaal zenuwstelsel zitten overal in het lichaam: in het centraal zenuwstelsel en in het perifeer zenuwstelsel. Het vegetatief (of autonoom) zenuwstelsel omvat alle zenuwcellen die betrokken zijn bij onbewuste aansturing van het lichaam. Het gaat hierbij om de regeling van de hartslag, de ademhaling en de bloeddruk, maar ook om de aansturing van het maag-darmkanaal, de afweer en hormoonklieren. Ook deze zenuwcellen zijn over het hele lichaam verspreid. Het vegetatief zenuwstelsel delen we weer op in twee delen: het sympathische en het parasympathische deel.

38

Het sympathische deel Het sympathische deel van het vegetatief zenuwstelsel is actief als het lichaam alert en actief moet zijn. Het bevat zenuwcellen die het lichaam in staat stellen snel en effectief te reageren, bijvoorbeeld bij gevaar. Belangrijke veranderingen in het lichaam die ontstaan als het sympathische deel van het vegetatief zenuwstelsel actief is zijn bijvoorbeeld: • verwijding van de pupil (beter zicht) • verhoging van de bloedglucosespiegel (meer brandstof voor de spieren) • hogere hartslag (meer bloed naar de spieren)


Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

• hogere bloeddruk • snellere ademhaling (meer zuurstof voor de spieren) • onderdrukken van het verteringsstelsel en de afweer. Alles is er in dit geval op gericht om de spieren actief te krijgen en te houden. Alle andere processen, zoals afweer en spijsvertering, worden tijdelijk onderdrukt. Zo kan alle beschikbare energie naar de spieren.

ev

Gevolgen van sympathische activiteit voor het lichaam.

U

itg

Het parasympathische deel Het parasympathische deel van het vegetatieve zenuwstelsel is juist actief als het lichaam in rust is, bijvoorbeeld tijdens het slapen. Nu is alles in het lichaam gericht op herstel: het afweersysteem en het spijsverteringsstelsel worden actief, terwijl de hartslag, de bloeddruk en de ademhaling dalen, de bloedglucosespiegel lager wordt en de pupil vernauwt. Bij regulering van een sympathische reactie in het lichaam zijn andere zenuwen actief dan bij regulering van een parasympathische reactie. Het systeem is te zien als het mengen van kleuren: soms is alleen het ene deel of alleen het andere deel nodig, vaak zijn beide nodig. De mate waarin de verschillende delen actief zijn bepaalt de reactie van het lichaam. Hoe actiever je wordt, hoe meer sympathische activiteit en hoe minder parasympathische activiteit. Kom je in rust, dan wordt de sympathische activiteit steeds minder en de parasympathische activiteit steeds hoger.

39


Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Indeling van het zenuwstelsel

U

itg

ev

er

ij

Gevolgen van parasympathische activiteit voor het lichaam.

40


Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel

.

Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel

fb .v

Bij het ouder worden kunnen er verschillende aandoeningen optreden die veroorzaakt worden door afsterven of disfunctioneren van hersencellen. Drie bekende voorbeelden zijn CVA, dementie en ziekte van Parkinson. Maar ook jongeren kunnen al problemen met het zenuwstelsel krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van epilepsie en MS.

tie

CVA

u' Ac

Een CVA (cerebrovasculair accident) is een stoornis in de doorbloeding van het hersenweefsel. Andere veelgebruikte termen zijn beroerte of stroke. Klachten ontstaan doordat een bloedprop (trombus) een hersenslagader afsluit. Soms, in 20% van de gevallen, knapt er een slagadertje, waardoor er een bloeding ontstaat. Ook kan er soms sprake zijn van een embolie: een embolus (een elders ontstane bloedprop) loopt vast in een hersenslagadertje. In al deze gevallen ontstaat er in een deel van het hersenweefsel gebrek aan zuurstof of glucose, waardoor het weefsel afsterft. Er is dan sprake van een herseninfarct. Als de klachten na enkele minuten tot 24 uur na het begin van de klachten weer verdwijnen, spreekt men van een TIA (transient ischaemic attack). Dat is vaak een voorbode van trombose in de hersenvaten.

Ed

Verschijnselen en behandeling

er

ij

Een CVA is te herkennen aan verlammingsverschijnselen aan één kant van het lichaam (hemiparese). Dat kan zijn in het gezicht en/of in een arm en/of in een been. Ook spraakstoornissen en slikstoornissen kunnen een teken van CVA zijn. Soms is er geen sprake van een volledige verlamming, maar treedt spasticiteit op. Snel reageren is belangrijk, omdat bij behandeling binnen drie uur de schade op langere termijn beperkt kan blijven.

U

itg

ev

Het belangrijkste in de eerste uren na het CVA is het opheffen van het gebrek aan bloed in het aangetaste hersenweefsel. Daarom probeert men de trombus op te lossen (trombolyse). Dit brengt wel kans op bloedingen met zich mee en wordt in het ziekenhuis daarom alleen in de eerste uren gedaan; daarna is het risico groter dan de kans dat de behandeling nog effect heeft. De hulpverlener heeft dus de taak om steeds goed te observeren, klachten snel te signaleren en daarnaar te handelen. Verder is het zaak dat revalidatie snel gestart wordt, bijvoorbeeld door fysiotherapie, ergotherapie en logopedie. Ook psychologische begeleiding is vaak noodzakelijk. Tot slot wordt er gekeken hoe herhaling voorkomen kan worden, bijvoorbeeld door de bloeddruk en de stolbaarheid van het bloed te verlagen.

Dementie Dementie komt bij 5 tot 10% van de mensen boven de 65 jaar voor, en onder tachtigjarigen zelfs bij 20%. Er is sprake van dementie als er sprake is van de volgende kenmerken: • een stoornis in het kortetermijngeheugen en vergeten zaken uit het langetermijngeheugen • een stoornis in het denken, beoordelen, spreken (afasie) of handelen (apraxie) of verandering van persoonlijkheid

41


Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel

fb .v

.

• de klachten zijn zo ernstig dat ze het dagelijks leven verstoren • de zorgvrager is nog wel helder en bij bewustzijn. De oorzaak van dementie kan heel divers zijn. Soms kan de oorzaak weggenomen worden en verdwijnen de symptomen (de dementie is reversibel). In de meeste gevallen is dementie echter niet omkeerbaar (irreversibel). In de meeste gevallen is er sprake van de ziekte van Alzheimer: de hersenschors degenereert geleidelijk, waardoor de dementiesymptomen geleidelijk verergeren. Bij zo’n 20% van de zorgvragers met dementie is er sprake van vasculaire dementie: kleine herseninfarctjes leiden tot steeds grotere hersenschade. Dit gaat vaak samen met hypertensie of hartklachten. Deze vorm van dementie ontstaat veel minder geleidelijk dan de ziekte van Alzheimer. De zorgvrager is zich vaak ook meer bewust van de aandoening.

Ziekte van Parkinson

tie

Bij zorgvragers met irreversibele dementie is genezing nog niet mogelijk. Deze zorgvragers kunnen niet meer voor zichzelf zorgen, vergeten te eten en voelen zich niet meer veilig in hun eigen omgeving. De zorg is gericht op verzorging, vaak 24 uur per dag.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

De ziekte van Parkinson ontstaat door een tekort aan dopamine, een neurotransmitter in de hersenen, vooral in de hersencentra die de spiertonus en bewegingscoördinatie regelen.

42

Iemand met de ziekte van Parkinson krijgt steeds meer last van beven en spierstijfheid, doordat er een probleem is met de signaaloverdracht in de hersenen. De belangrijkste symptomen zijn: • beven (tremor) Dit begint aan de vingers, maar breidt zich uit over armen, benen en gezicht. • spierstijfheid (rigiditeit) De spieren zijn stijf, bewegen gaat vaak schoksgewijs. Deze zorgvragers hebben een typische houding en manier van lopen, met kleine pasjes zonder de armen mee te bewegen. De zorgvrager gaat ook steeds meer vooroverlopen. Ook de spieren in het gezicht verstijven, waardoor er bijna geen mimiek meer is.


Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel

spraakstoornis Het spreken wordt zachter en minder duidelijk. • verhoogde talg- en speekselproductie, waardoor zorgvragers kwijlen en hun gezicht er vettig uit gaat zien • moeilijker schrijven Het gaat langzamer en de letters worden kleiner en beveriger Daarnaast kan bij zorgvragers met Parkinson ook een vorm van dementie voorkomen. Er zijn medicijnen die de symptomen van de ziekte kunnen verminderen. Daarnaast kan met fysiotherapie, logopedie en ergotherapie het functioneren tot op zekere hoogte gehandhaafd blijven.

fb .v

.

Epilepsie

Ed

u' Ac

tie

Epilepsie is een symptoom van een aandoening, waarbij verandering in de hersenactiviteit optreedt. Daarbij ontladen grote groepen hersencellen zich tegelijkertijd, waardoor er aanvallen optreden. Dit kan veroorzaakt worden door hersenletsel, bijvoorbeeld door een geboortetrauma, een CVA of hersenontsteking. Ook vaatafwijkingen of een hersentumor kunnen eraan ten grondslag liggen. In sommige gevallen is geen oorzaak te vinden.

er

ij

Epilepsie kan met behulp van een EEG worden aangetoond. Aan de hersenactiviteit is te zien dat er sprake is van ‘kortsluiting’ in de hersenen.

U

itg

ev

Tijdens aanvallen is het vooral belangrijk om de zorgvrager te behoeden voor vallen of stoten. Soms is het goed om het hoofd opzij te draaien om speeksel te laten aflopen. Een kussen onder het hoofd is ook goed. Het gaat erom de zorgvrager te beschermen tegen letsel door de aanval. Hierbij mag in geen geval iets tussen de tanden worden gestopt of het lijf worden afgeklemd. De aanval stoppen is niet mogelijk. Epilepsie kent vele varianten. Soms zijn er alleen kleine absences. Epilepsie kan met medicijnen bij drie op de vier zorgvragers verholpen worden, zodat er geen of minder aanvallen optreden. Wanneer iemand epilepsie heeft, heeft dit gevolgen voor zijn leven. Zaken als zwemmen, autorijden en zorg voor kinderen zijn minder vanzelfsprekend en vragen om goede ondersteuning en begeleiding.

Multiple sclerose (MS) Multiple sclerose is een aandoening aan het centraal zenuwstelsel. De zenuwweefsels worden steeds meer bindweefsel, waardoor zenuwcellen niet meer goed impulsen geleiden. Dit kan overal in het zenuwstelsel voorkomen. De plaats van het probleem bepaalt de symptomen.

43


Theoriebron Pathologie van het zenuwstelsel

fb .v

.

De belangrijkste symptomen zijn: • verlammingen • verlies van kracht • stoornissen aan zintuigen (gevoel, zicht, evenwicht) • blaasstoornissen • spraakproblemen. Zorgvragers met MS in een vergevorderd stadium hebben vaak intensieve zorg nodig, omdat verlamming en gebrek aan gevoel kunnen leiden tot allerlei lichamelijke problemen die de zorgvrager zelf niet opmerkt. Tot nu toe is MS een onomkeerbare (irreversibele) aandoening, waarbij alleen symptoombestrijding mogelijk is. Wel zijn er soms periodes van herstel maar daarop volgt dan weer een terugval met elke keer zwaardere symptomen.

tie

Amyotrofe laterale sclerose (ALS)

Ed

Dwarslaesie

u' Ac

ALS staat bekend als spierziekte, maar is eigenlijk een aandoening van het zenuwstelsel. Daarbij ontstaat spierzwakte en vermoeidheid doordat de motorische zenuwcellen in het ruggenmerg of de hersenstam niet meer voldoende functioneren. Het is bekend dat de ziekte soms erfelijk is, maar een oorzaak is nog niet bekend. Naast spierzwakte in armen en benen kunnen ook ademhalingsspieren betrokken zijn. Als de aandoening ook in de hersenstam zit, worden ook slikken, spreken en kauwen al gauw een probleem. Er is geen behandeling die de ziekte kan genezen. De diagnose is in het begin vaak moeilijk te stellen omdat ALS vaak met vage klachten begint.

er

ij

Een dwarslaesie is functie-uitval van een deel van het lichaam door beschadiging van het ruggenmerg. Alle functies vanaf de plek van de beschadiging vallen dan uit. Als de laesie laag zit vallen bijvoorbeeld blaas, darmwerking en beenspieren uit. Maar zit de dwarslaesie in de nek, dan kunnen ook de armen niet aangestuurd worden en kunnen er problemen met ademhaling en bloeddruk ontstaan. Door langdurige verlamming kunnen allerlei complicaties optreden, zoals decubitus (doorliggen), urineweginfecties en luchtweginfecties.

U

itg

ev

Hersentumor Hersentumoren zijn er in allerlei soorten. Soms ontstaan ze als primaire tumor, maar vaak ook zijn het uitzaaiingen van tumoren elders in het lichaam. Hersentumoren worden vaak ontdekt door een van de volgende drie symptomen: • een verhoogde druk in de schedel, waardoor de zorgvrager hoofdpijn heeft, soms samen met misselijkheid en braken Ook dubbelzien, sufheid en soms een coma komen voor. • uitvalsverschijnselen, doordat gezond weefsel in de verdrukking komt of beschadigt Er kunnen verlammingsverschijnselen optreden of uitval van zicht of spraak. Ook geheugen-, concentratie- en evenwichtsproblemen kunnen zich voordoen. • epileptische aanvallen Die kunnen ook ontstaan door een tumor, die delen van de hersenschors beschadigt of irriteert, waardoor als het ware kortsluiting in de hersenen ontstaat. De diagnose van een hersentumor wordt gesteld als er naar aanleiding van symptomen reden is om een CT- of MRI-scan te doen. Daarmee wordt een tumor vaak zichtbaar. Weefselonderzoek maakt duidelijk wat de aard van de tumor precies is.

44


Theoriebron Het skelet

Theoriebron Het skelet

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Het skelet is onmisbaar voor beweging. Daarbij werkt het nauw samen met het zenuwstelsel, het bloedvatenstelsel en het spierstelsel. Hoewel alle botten op het eerste gezicht op elkaar lijken, zijn er toch verschillen in bouw en functie.

De belangrijkste botten van het skelet.

ij

Functies van het skelet

U

itg

ev

er

Het skelet heeft vier belangrijke functies: • stevigheid en vorm geven Zonder het skelet zou het lichaam als een zoutzak in elkaar zakken. Het skelet zorgt ervoor dat we rechtop staan en onze armen en benen kunnen gebruiken om op te staan en om zaken vast te houden. • beweging mogelijk maken Het skelet maakt aanhechting van spieren mogelijk. Bovendien zorgen onze gewrichten ervoor dat de botten, met behulp van die spieren, kunnen bewegen. • bescherming bieden Het skelet beschermt kwetsbare organen. Belangrijke voorbeelden zijn de schedel (bescherming van de hersenen) en de ribbenkast (bescherming van longen en hart). • bloed aanmaken Rode en witte bloedcellen en bloedplaatjes worden in het rode beenmerg gemaakt. Dat zit aan de binnenzijde van platte beenderen.

45


Theoriebron Het skelet

Botten in armen en benen

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Armen en benen lijken in hun bouw erg op elkaar. De arm heeft van boven naar beneden de volgende botten: • opperarmbeen Dit been zit vast aan het schouderblad. • spaakbeen en ellepijp De ellepijp zit met het ellebooggewricht vast aan het opperarmbeen, het spaakbeen zit vast aan de ellepijp. Een handig ezelsbruggetje om spaakbeen en ellepijp uit elkaar te houden: de ellepijp (met twee p’s) zit vast aan de pink. • handwortelbeentjes Die zijn via het polsgewricht verbonden met het spaakbeen. • middenhandsbeentjes Die zijn verbonden met de handwortelbeentjes. • vingerkootjes De botten in de vingers die zijn verbonden met de middenhandsbeentjes.

De bouw van de botten in de arm.

Het been bevat van boven naar beneden de volgende botten: • het dijbeen Dit is via het heupgewricht verbonden met het heupbeen. • de knieschijf De knieschijf zit niet verbonden aan andere botten, maar ligt voor het kniegewricht. • het scheenbeen en het kuitbeen Het scheenbeen, het grootste van de twee botten in het onderbeen, is met het kniegewricht verbonden aan het dijbeen. Het scheenbeen geeft de meeste stevigheid aan het onderbeen. • de voetwortelbeentjes Zij zijn via het enkelgewricht verbonden met het scheenbeen. De knobbels in de enkels ontstaan door knobbels onder aan het kuitbeen (de buitenenkel) en het scheenbeen (de binnenenkel). • het hielbeen Dit ligt onder de voetwortelbeentjes. • de middenvoetbeentjes en teenkootjes.

ev itg

U 46

De bouw van de botten in het been.


Theoriebron Het skelet

De schedel

tie

fb .v

.

De beenderen van het hoofd vormen samen de schedel. De schedel is op te delen in drie delen: • de aangezichtsschedel, met daarin de onder- en bovenkaak, de jukbeenderen, de neusbeentjes, een neustussenschot tussen beide neusgaten en de oogkassen In de kaken zitten tandkassen waarin de wortels van de tanden en kiezen vastzitten. • het schedeldak, bestaande uit een paar platte beenderen Dit zijn het voorhoofdsbeen, de wandbeenderen, het achterhoofdsbeen en de slaapbeenderen. Tussen de wandbeenderen en het achterhoofdsbeen zit het achterhoofdsgat, de opening waardoor het ruggenmerg naar de wervelkolom loopt. Binnen in de schedel ligt het rotsbeen, een driekantig botstuk dat in de schedel het gehoor- en evenwichtsorgaan omgeeft. • de schedelbasis, de bodem van de schedel Hier zitten botten die de schedelholte verdelen in drie van elkaar gescheiden ruimten. Er zitten allerlei openingen in, waar zenuwen en bloedvaten doorheen lopen.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Voordat een kind geboren wordt, liggen de botten van de schedel min of meer los van elkaar. Daardoor kan de schedel tijdens een bevalling een beetje vervormen, waardoor de geboorte gemakkelijker gaat. Aan de voorkant, tussen de wandbeenderen en het voorhoofdsbeen, bevindt zich dan nog een opening, de grote fontanel. Aan de achterkant van het hoofd is een kleinere opening, de kleine fontanel. De fontanellen zijn na de geboorte nog te voelen als zwakke plekken op de kruin. Deze fontanellen verdwijnen in de loop van het eerste levensjaar. De schedelbeenderen groeien dan aan elkaar vast.

U

itg

De belangrijkste botten van de schedel.

Botten in de romp In de romp zijn eveneens drie groepen botten te vinden: • de wervelkolom, die bestaat uit 32 wervels: – 7 halswervels – 12 borstwervels (hieraan zitten de ribben vast) – 5 lendenwervels – 5 heiligbeenwervels (met elkaar vergroeid) – 3 staartbeenwervels (met elkaar vergroeid)

47


u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Het skelet

er

ij

Ed

Opbouw van de wervelkolom.

ev

Door het wervelgat in het midden van de wervel loopt het ruggenmerg. Het grote uitsteeksel zit aan de rugzijde.

U

itg

•

48

de borstkas, die bestaat uit: – het borstbeen – twaalf paar ribben De ribben zitten allemaal met gewrichten van kraakbeen aan de twaalf borstwervels vast. Aan de voorkant zitten de bovenste zeven ribben (ware ribben) met kraakbeen aan het borstbeen vast. De drie ribben daaronder zitten met kraakbeen vast aan de rib erboven (valse ribben). De onderste twee ribben zitten aan de voorkant niet vast (zwevende ribben).


tie

fb .v

.

Theoriebron Het skelet

De ribben.

het bekken, bestaande uit: – twee heupbeenderen Die bestaan uit darmbeen, schaambeen en zitbeen. – het heiligbeen (zie hierboven bij de wervels). De heupbeenderen en het heiligbeen vormen samen een ring, de bekkenring. Die is bij vrouwen breder dan bij mannen, waardoor het baren van een kind gemakkelijker gaat.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

49


Theoriebron De bouw van botten

.

Theoriebron De bouw van botten

fb .v

Alle botten in het lichaam lijken qua bouw op elkaar. Toch zijn er verschillende botten te onderscheiden, elk met hun eigen eigenschappen.

Pijpbeenderen en platte beenderen

tie

Er zijn twee soorten beenderen, pijpbeenderen en platte beenderen. Pijpbeenderen zijn holle botten, ze hebben een cilindervorm. De meeste botten in de ledematen, zoals opperarmbeen, spaakbeen en dijbeen, zijn pijpbeenderen. Platte beenderen zijn, zoals de naam al zegt, plat. Voorbeelden zijn de ribben, borstbeen, heupbeenderen en schouderblad.

Ed

u' Ac

Elk bot heeft aan de buitenkant een botvlies. Hier lopen bloedvaten doorheen die alle botcellen van bloed (en daarmee zuurstof en voedingsstoffen) voorzien. Ook liggen er botvormende cellen in het botvlies. Deze cellen zorgen voor de aanmaak van nieuwe botcellen bij een breuk (fractuur). Er zitten ook zenuwuiteinden in het botvlies, waardoor er gevoel in een bot zit. Binnen het botvlies ligt een harde laag, de schors. Daaronder ligt een sponsachtige (maar wel harde) laag, het sponsachtig been. Hierin zit het rode beenmerg, dat verantwoordelijk is voor de aanmaak van bloed.

U

itg

ev

er

ij

In het lange, dunne gedeelte van een pijpbeen mist het sponsachtige gedeelte met rood beenmerg. Daar bevindt zich binnen de schors een mergholte, gevuld met geel beenmerg. Dit beenmerg is heel vetrijk.

50

Bouw van een bot (pijpbeen).


Theoriebron De bouw van botten

Kraakbeen en been

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Er zijn twee soorten beenweefsel te onderscheiden: been en kraakbeen. Beenweefsel bestaat uit cellen die kalk produceren. Deze kalk komt als tussencelstof tussen de beencellen te liggen. De beencellen liggen in strakke ringen. Hierdoor wordt het bot erg hard. Kraakbeenweefsel bevat veel cellen die lijmstof produceren. Zij maken het bot vooral buigzaam. De kraakbeencellen liggen niet duidelijk in een structuur, maar liggen door het bot verspreid. De verhouding tussen been en kraakbeenweefsel bepaalt de stevigheid en buigbaarheid van een bot. Een bot met veel beenweefsel is stevig en niet erg buigzaam. Deze botten zijn echter wel breekbaarder. De botten van ons skelet die stevigheid geven, zijn alle botten met weinig lijmstof en veel beenweefsel, zoals opperarmbeen, dijbeen en borstbeen. Botten met veel kraakbeenweefsel noemen we kraakbeen. Kraakbeen is zeer buigzaam en geeft daarmee minder stevigheid aan het weefsel. Kraakbeen zit bijvoorbeeld in de oorschelp en de neus. Een skelet van een baby bevat nog veel kraakbeenweefsel en weinig beenweefsel. Daardoor is het skelet nog zeer flexibel. Kinderen breken daardoor minder snel botten bij een val. Bij het ouder worden nemen kalk producerende beencellen de plaats in van veel kraakbeencellen. De botten worden steviger en kunnen meer gewicht dragen. De breekbaarheid neemt echter toe. Dit is een van de oorzaken dat oudere mensen bij een val grotere kans hebben op botbreuken.

51


Theoriebron Verbindingen tussen botten

.

Theoriebron Verbindingen tussen botten Vergroeiingen

fb .v

Botten kunnen op vier verschillende manieren aan elkaar vastzitten: vergroeid, met een naadverbinding, met kraakbeen of met een gewricht.

u' Ac

Naadverbindingen

tie

Sommige botten zijn aan elkaar gegroeid. Ze zijn dan in feite ĂŠĂŠn bot geworden. Voorbeelden van vergroeiingen zijn het heiligbeen en het staartbeen.

Andere botten zijn aan elkaar verbonden door een naadverbinding. Dat is bindweefsel dat verbeent, waardoor er geen beweging meer mogelijk is tussen de botstukken. De verschillende botten in de schedel zijn door naadverbindingen met elkaar verbonden.

Ed

Kraakbeenverbindingen

U

itg

ev

er

ij

Kraakbeenverbindingen geven wel ruimte voor beweging. De botten zijn hierbij met een stuk kraakbeen aan elkaar verbonden. De ribben zitten bijvoorbeeld met kraakbeenverbindingen aan de borstwervels vast en ook tussen de wervels in de wervelkolom zijn kraakbeenschijven te vinden. Kraakbeen zorgt dat er wel beweging mogelijk is, maar het is niet zo beweeglijk als een gewricht.

52


Theoriebron Verbindingen tussen botten

Gewrichten

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Gewrichten zijn beweeglijke verbindingen tussen botten. De botuiteinden van twee botten zijn omgeven door een gewrichtskapsel, dat het gewricht bij elkaar houdt. Aan de binnenkant van dit kapsel bevindt zich een vlies, dat een taaie en slijmerige substantie produceert: gewrichtssmeer. Daarmee blijft het gewricht soepel. De botuiteinden zijn bedekt met een laagje kraakbeen, dat zorgt dat de botten soepel over elkaar heen kunnen bewegen. Daartussen zit nog net een smalle gewrichtsspleet, gevuld met het gewrichtssmeer uit het gewrichtskapsel. De gewrichtsbanden aan de buitenkant van het gewricht versterken het gewricht.

U

itg

ev

er

ij

Bouw van een gewricht.

53


Theoriebron Verbindingen tussen botten

Soorten gewrichten

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

We onderscheiden verschillende soorten gewrichten: • kogelgewricht Een ronde kop zit in een holle kom; beweging is in veel richtingen mogelijk. Voorbeelden zijn het schoudergewricht en het heupgewricht. • scharniergewricht Beweging is maar in één richting mogelijk (vergelijk een scharnier van een deur). Voorbeelden zijn de vingers en tenen en de elleboog. • zadelgewricht Beweging is in twee richtingen mogelijk; die twee richtingen staan loodrecht op elkaar (zoals bij een zadel: je kunt alleen van links naar rechts en van voren naar achteren). Een voorbeeld is de verbinding tussen de handwortelbeentjes en de duim. • eigewricht Een eivormige kop past in een kom, waardoor beweging in twee richtingen mogelijk is. Een voorbeeld is de pols; die is niet zo beweeglijk als een kogelgewricht maar kan meer kanten op bewegen dan de duim. • rolgewricht Het ene botuiteinde draait om het andere heen. Dat is het geval bij het spaakbeen en de ellepijp.

In de arm zijn alle typen gewrichten vertegenwoordigd.

54


Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier

.

Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier Functies van spieren

u' Ac

tie

De spieren hebben verschillende functies: • beweging tot stand brengen • lichaamshouding handhaven • weke delen beschermen, bijvoorbeeld in de buikholte • warmte produceren (bij rillen).

fb .v

Het skelet maakt beweging van het lichaam mogelijk doordat botten door gewrichten kunnen bewegen. Die beweging vindt plaats doordat spieren de botten aantrekken.

Bouw van de spier

U

itg

ev

er

ij

Ed

Een skeletspier is, net als andere organen, opgebouwd uit cellen. Spierweefsel heeft een bijzondere structuur. De cellen in spierweefsel zijn niet duidelijk als aparte cellen te onderscheiden, maar zijn deels met elkaar vergroeid. Zo’n groep vergroeide spiercellen heet een spiervezel. Elke spiervezel bevat daardoor meerdere celkernen. Spieren zijn aan de buitenkant omgeven met een spierschede, een stevige laag bindweefsel. Aan de uiteinden van de spier vormt de spierschede een pees, waarmee de spier bevestigd is aan een bot. In een spier liggen bundels spiervezels, de spierbundels. Elke spierbundel wordt ook weer omgeven door stevig bindweefsel.

De bouw van een spier.

55


Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier

Soorten spieren

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Op basis van de bouw van de cellen onderscheiden we drie soorten spierweefsel: • dwarsgestreept spierweefsel Dit dankt zijn naam aan de duidelijke gestreepte structuur, ontstaan door de lange eiwitten in de langgerekte spiervezels. Deze spieren bevinden zich vooral in de skeletspieren. Dwarsgestreept spierweefsel kan snel en explosief samentrekken, maar is wel snel vermoeid. Dwarsgestreept spierweefsel wordt bewust aangestuurd, dus onder invloed van de wil. Daarom noemen we dit ook wel willekeurige spieren. • glad spierweefsel Dit weefsel mist de duidelijke streepstructuur en bestaat uit kleine, dicht tegen elkaar aan liggende spiercellen met daarin een centrale kern. Er zitten wel eiwitten in, maar ze liggen niet allemaal in dezelfde richting, waardoor er geen streep ontstaat. De samentrekking van deze spiercellen verloopt langzaam, maar de spiercellen zijn vrijwel onvermoeibaar. Daardoor krijg je nooit spierpijn door bijvoorbeeld peristaltische bewegingen. Glad spierweefsel kun je niet bewust aansturen. Daarom noemen we dat ook wel onwillekeurige spieren. • hartspierweefsel Dit spierweefsel heeft net als dwarsgestreept spierweefsel een duidelijke gestreepte structuur. De cellen zijn echter kleiner en zijn met schijfvormige verbindingen met elkaar verbonden. Hartspiercellen kunnen snel samentrekken, maar hebben een kort uithoudingsvermogen. De rust tussen twee hartslagen door is echter voldoende om de spier te laten herstellen. De aansturing van het hart gaat onbewust.

56

Schematische weergave van de drie soorten spierweefsel.


Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier

Spiervezels Spiervezels bestaan dus uit langgerekte, met elkaar versmolten spiercellen. In deze spiercellen zitten twee eiwitten: myosine en actine. Deze twee eiwitten bewegen langs elkaar heen en kunnen zo de spier langer en korter maken. Voor het samentrekken van de spier is veel energie nodig. Die energie ontstaat bij de verbranding van voedingsstoffen, met name van glucose. Daarvoor is ook voldoende zuurstof nodig. Daarom is een goede doorbloeding van de spieren van belang voor de werking van de spieren.

Antagonisten en synergisten

fb .v

.

Filmpje Sacromere Contraction <

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Als spieren in rust zijn, zijn ze lang en dun. Door spieractiviteit worden spieren verkort. Zo kunnen ze voor beweging zorgen: verkorting van een spier leidt in het skelet tot het aantrekken van een bot. Voel bijvoorbeeld eens de biceps, de buigspier in de bovenarm. Bij het spannen van de spier in de bovenarm, trekt de spier de onderarm naar de bovenarm toe, doordat de spier korter wordt. Tegelijkertijd wordt de triceps, de spier aan de achterkant van de arm, uitgerekt. Spieren die zo’n tegengesteld effect hebben zijn antagonisten: samentrekking van de ene spier leidt tot strekking van de antagonist en omgekeerd. Bij het strekken van de arm gebeurt immers het omgekeerde: strekken van de arm gebeurt doordat de triceps samentrekt. De biceps wordt dan lang en dun, die is dan ontspannen. De spier die zorgt dat de arm buigt (de biceps) is de buigspier, de andere is de strekspier. Soms werken spieren juist samen om met elkaar een beweging te veroorzaken. Bij het buigen van de knie zijn bijvoorbeeld meerdere spieren betrokken. Deze spieren zijn dan synergisten: ze werken samen om een beweging tot stand te brengen.

Bij het buigen van de arm is de biceps gespannen (kort en dik) en de triceps ontspannen (lang en dun). Bij strekken van de arm is het juist omgekeerd. De biceps en de triceps zijn dus antagonisten: ze hebben een tegengestelde werking.

57


Theoriebron Anatomie en fysiologie van de spier

Tonus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Als je rustig staat of zit, kun je het gevoel hebben dat je geen spieren gebruikt. Toch zijn er dan allerlei spieren een beetje gespannen om samen de lichaamshouding te handhaven. De mate waarin de spieren gespannen zijn heet tonus. Als de spieren helemaal ontspannen zijn, bij bewusteloosheid of verdoving, is het lichaam helemaal slap.

58


fb .v

Theoriebron Pathologie van de botten en gewrichten

.

Theoriebron Pathologie van de botten en gewrichten

Botontsteking

tie

Van je botten lijk je weinig te voelen. Behalve een botbreuk hebben de meeste mensen weinig klachten over hun botten en gewrichten. Toch zijn er vervelende en ernstig invaliderende aandoeningen aan botten en gewrichten mogelijk. Ze komen vooral bij ouderen voor.

Ed

u' Ac

Botontsteking (osteomyelitis) is een ontsteking van het botweefsel, meestal veroorzaakt door bacteriën. De bacteriën komen in het bloed via de bloedbaan of door een open wond, bijvoorbeeld na een botbreuk. Ook bij doorligwonden of een diabetische voet is er kans op ontwikkelen van osteomyelitis. Symptomen zijn met name pijn in het ontstoken bot, pijn die toeneemt bij belasten, bewegen of aanraken. Ook de algemene kenmerken van een infectie (koorts, roodheid, zwelling en warmte) komen voor. Osteomyelitis kan behandeld worden met antibiotica via een infuus. Daarbij is bedrust nodig. De behandeling kan enkele weken duren. Soms is een operatie nodig om het geïnfecteerde gedeelte te verwijderen.

Botontkalking

er

ij

Botontkalking (osteoporose) is het broos worden van botten. Dat ontstaat bij ouderen doordat de hoeveelheid botcellen en tussencelstof minder wordt. Hierdoor ontstaan sneller botbreuken bij vallen of zelfs spontane botbreuken. Osteoporose komt bij vrouwen vaker voor dan bij mannen en wordt pas ontdekt doordat er fracturen optreden. Ook de wervels ontkalken, waardoor de rugwervels inzakken en de zorgvrager kleiner wordt en steeds krommer gaat lopen. Dit kan ook voor rugklachten zorgen.

U

itg

ev

Botbreuken Een botbreuk (fractuur) is een breuk in het bot door een grote kracht van buitenaf. We maken onderscheid in twee soorten breuken: • enkelvoudige botbreuken, waarbij er één breuk is in het bot • meervoudige botbreuken, waarbij er twee of meer breuken in één botstuk zitten. Een breuk is ongecompliceerd als de huid nog intact is. Als er sprake is van een open wond waarbij het bot door de huid naar buiten komt, spreken we van een gecompliceerde breuk omdat er een kans op complicaties is, bijvoorbeeld ontstekingen. Een fractuur gaat gepaard met allerlei verschijnselen, zoals pijn, zwelling en soms een abnormale stand van het bot. Als je bij een botbreuk op het uiteinde van het gebroken bot drukt, is er ook pijn op de plek van de breuk (asdrukpijn). Bovendien is het getroffen lichaamsdeel vaak niet goed te gebruiken.

59


Theoriebron Pathologie van de botten en gewrichten

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

De diagnose vindt plaats met behulp van röntgenfoto’s. Het bot wordt op de oorspronkelijke plaats teruggezet en vervolgens onbeweeglijk vastgezet. Het bot groeit met bindweefsel aan elkaar, wat daarna omgezet wordt in beenweefsel.

Bij een gecompliceerde botbreuk steekt het bot door de huid naar buiten.

ij

Bottumor

U

itg

ev

er

Bottumoren komen relatief weinig voor. Vaak wordt de diagnose gesteld naar aanleiding van aanhoudende pijn en zwelling in het bot. Ook als er spontaan botbreuken optreden kan er sprake zijn van een bottumor. Met behulp van röntgenfoto’s en biopsie wordt de diagnose gesteld. Meestal wordt getracht het aangetaste weefsel chirurgisch te verwijderen. Voor de rest vindt behandeling met cytostatica plaats. Soms is het nodig om een ledemaat of een deel ervan te amputeren.

60

Artritis Artritis is een ontsteking in het gewricht, vaak veroorzaakt door een bacterie die via het bloed in het gewricht komt. Artritis ontstaat plotseling en gaat samen met koorts, zwelling, roodheid, warmte en pijn (de ontstekingskenmerken) in een gewricht. Behandeling gebeurt met antibiotica. Soms moet met een punctie overtollig vocht weggehaald worden.


Theoriebron Pathologie van de botten en gewrichten

Reumatoïde artritis

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Reumatoïde artritis is een chronische ontsteking in meerdere gewrichten (vooral in handen en polsen). Vermoedelijk is het een auto-immuunziekte: het afweersysteem reageert op cellen uit het gewricht alsof het lichaamsvreemde stoffen zijn, waardoor ontstekingen ontstaan. Reuma begint vaak rond het veertigste levensjaar. Behalve pijn aan gewrichten is er vaak sprake van moeheid. Het eerste symptoom is vooral ochtendstijfheid: wakker worden met pijnlijke en stijve gewrichten. Later gaan de gewrichten ook opzwellen. Vooral in de handen kunnen uiteindelijk misvormingen ontstaan. Reumatoïde artritis wordt vaak behandeld met ontstekingsremmende en pijnstillende medicijnen. Daarnaast is er sprake van allerlei leefregels die de klachten kunnen verminderen: genoeg rusten, oefeningen doen, een juiste matras en veel eiwit en kalk in de voeding. Een reumatoloog kan eventueel aanvullende medicatie voorschrijven. Soms wordt een gewricht chirurgisch vervangen door een prothese.

ij

Bij reumatoïde artritis kunnen misvormingen in de handen ontstaan.

er

Artrose en jicht

U

itg

ev

Bij artrose is er sprake van vermindering van het gewrichtskraakbeen. Daardoor schuren de botten in een gewricht over elkaar, wat voor pijn en stijfheid zorgt. Het bot herstelt zich deels zelf, waardoor het bot aan de randen dikker wordt. Het gewricht gaat ontsteken en kan vervormen. Artrose komt vooral voor in de heup, knie, enkel, nek, schouder en pols. Een oorzaak kan overbelasting zijn, maar vermoedelijk is er ook een erfelijke component. Artrose komt voor bij oudere mensen. Artrose kan niet genezen worden, maar de klachten kunnen wel verminderen, onder meer door lokaal verwarmen, loophulpmiddelen, oefentherapie, pijnstilling en ontstekingsremmers. Soms biedt een operatie uitkomst, waarbij een gewricht vervangen wordt door een kunstgewricht. Jicht is een stofwisselingsziekte: door problemen met de stofwisseling hoopt urinezuur op in het lichaam. Urinezuur kan in een gewricht voor een ontsteking zorgen. Dit ontstaat vaak heel plotseling, meestal ’s nachts, en kan zeer pijnlijk zijn. Vaak gebeurt dit in de grote teen, maar ook andere gewrichten kunnen getroffen worden.

61


Theoriebron Pathologie van spieren

.

Theoriebron Pathologie van spieren

fb .v

Spierpijn na het sporten is onschuldig: door ophoping van afvalstoffen en verzuring van de spieren is er tijdelijk pijn in de spieren. Dit herstelt vanzelf weer. Er zijn ook andere oorzaken van pijn aan spieren. Die kunnen wel ernstig zijn.

Spierontsteking

u' Ac

tie

Spierontsteking ontstaat, zoals iedere ontsteking, door een bacterie of virus. Het afweersysteem reageert hierop en probeert het micro-organisme te bestrijden. Ontsteking in de spieren kan bijvoorbeeld optreden door het griepvirus. Ook bij auto-immuunziekten zoals reumatoĂŻde artritis kan ontsteking aan de spieren optreden.

Amyotrofe laterale sclerose (ALS)

U

itg

ev

er

ij

Ed

Amyotrofe laterale sclerose (ALS) is feitelijk een aandoening aan het zenuwstelsel. Toch wordt het vaak tot de spierziekten gerekend, omdat het zich uit in problemen met de spieren. Bij ALS functioneren de motorische zenuwcellen in ruggenmerg en/of hersenstam niet goed. Daardoor krijgt de hulpvrager last van spierzwakte en vermoeidheid. De spierzwakte is progressief. Ook kunnen spieratrofie en spiertrekkingen (fasciculaties) ontstaan. Ook de ademhalingsspieren, slikspieren, spreekspieren en kauwspieren kunnen aangetast raken. Behandeling is gericht op symptoombestrijding: ondersteuning bij ademhalen en sondevoeding bijvoorbeeld.

62

ALS kan een zeer invaliderende ziekte zijn. Lopen is vaak niet meer mogelijk. Als spreken ook niet meer mogelijk is, kan een spraakcomputer uitkomst bieden. De man op de foto is professor Stephen Hawking, die ondanks zijn ziekte toch een beroemd professor geworden is.


Theoriebron Pathologie van spieren

Spierdystrofie

Filmpje ziekte van Duchenne <

fb .v

.

Spierdystrofie is afbraak van spierweefsel. Dit kan leiden tot spierzwakte. Een bekende vorm van spierdystrofie is de ziekte van Duchenne. Jonge kinderen kunnen hier al last van krijgen. De ziekte begint met spierzwakte in de spieren in de heup, waardoor de kinderen waggelen in plaats van lopen. De spierzwakte breidt zich langzamerhand uit naar andere spieren. Een behandeling is er nog niet, alleen symptoombestrijding is mogelijk. Spierdystrofie is erfelijk bepaald.

In het filmpje is te zien hoe Duchenne in het leven van een kind langzamerhand steeds meer bewegingen onmogelijk maakt.

tie

Zweepslag

Peesruptuur

u' Ac

Een zweepslag is een scheurtje in een spier. Het komt meestal voor in de kuit. Dit scheurtje ontstaat vaak tijdens afzetten, sprinten of springen. Er kan ook een zweepslag ontstaan terwijl iemand gewoon stilstaat. Vanuit het niets kan er een scherpe pijn in de spier zijn en wordt lopen onmogelijk. De zorgvrager moet het been direct omhooghouden en koelen. De zweepslag geneest binnen twee tot acht weken vanzelf. In die tijd moet de zorgvrager dagelijks proberen iets meer te bewegen met de spier, maar stoppen als het pijn doet.

Ed

Een peesruptuur (scheuring van de pees) kan op verschillende manieren ontstaan: • degeneratie van de pees • heftige en langdurige spierwerking • trauma.

U

itg

ev

er

ij

Een peesruptuur veroorzaakt pijn en functieverlies in het getroffen lichaamsdeel. Peesrupturen treden vooral op in de schouder, knie en hiel.

Peesruptuur in de achillespees in de hiel.

63


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.