9789037233377 omgaan met conflicten en agressie

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Omgaan met conflicten en agressie


Colofon Auteur: Joke Christiaans Inhoudelijke redactie: Bapke Westhoek Titel: Cursus Omgaan met conflicten en agressie

tie

ISBN: 978 90 3723 337 7

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

8

Gedragsproblemen

12

Gedragsproblemen signaleren Omgaan met agressie

17

21

Vrijheidsbeperkende maatregelen

Reflecteren

29

31

Theoriebron Gedrag

u' Ac

Conflicthantering

26

tie

Gedrag

7

fb .v

OriĂŤntatie

4

32

Theoriebron Socialisatie

34

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

Ed

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie Theoriebron Conflicten

37

41

47

50

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Hulpverleners in de gezondheidszorg komen vrijwel dagelijks in aanraking met agressie en conflicten. Agressie kan optreden tussen hulpverleners, tussen een hulpverlener en een cliĂŤnt, tussen twee cliĂŤnten onderling of tussen cliĂŤnten, mantelzorgers en hulpverleners. Belangrijk is dus om te weten waar agressie vandaan komt en hoe je kunt reageren op agressie. De cursus begint bij het ontstaan van verschillende soorten gedrag en de invloed van de hulpverlener daarop. Veelvoorkomende gedragsproblemen en gedragsstoornissen worden behandeld en daarmee samenhangend agressie en grensoverschrijdend gedrag. De cursus belicht het onderwerp conflicthantering en sluit af met de regels en wetten rondom vrijheidsbeperkende maatregelen.

U

itg

ev

er

ij

Agressie kun je overal tegenkomen.

Het communicatieschema.

4


Over deze cursus

Leerdoelen

• •

.

• •

De student beschrijft wat gedrag is en welke factoren invloed hebben op het gedrag. De student beschrijft wat socialisatie is en hoe je succesvol socialiseert. De student omschrijft de termen gedragsprobleem, gedragsstoornis, grensoverschrijdend gedrag, agressie en conflict en geeft hier vormen en oorzaken bij aan. De student analyseert op een methodische wijze gedragsproblemen en agressie. De student benoemt verschillende begeleidingsmethoden bij agressie en gedragsproblemen en past deze toe. De student gaat effectief met agressie om. De student geeft aan welke vrijheidsbeperkende middelen gebruikt worden en welke wetgeving hierop van toepassing is. De student gebruikt conflicthantering en verschillende communicatietechnieken in conflictsituaties.

fb .v

• • •

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van twee beroepsproducten. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op uitvoering (processtappen). Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

ij

Planningsformulier <

Ed

Planning

u' Ac

Beoordelingsformulier <

tie

Beoordeling

er

Beroepsproduct 1: Het signaleringsplan Een signaleringsplan kun je samen met je team opstellen voor een cliënt, zodat het team weet hoe oplopende spanning bij de cliënt voorkomen kan worden en hoe te handelen als de spanning toch oploopt. Een signaleringsplan kun je ook samen met een cliënt opstellen, als de cliënt hiertoe in staat is. Dit heeft als voordeel dat je ook afspraken kunt maken over wat de cliënt zelf kan doen om te voorkomen dat zijn spanning verder oploopt. Vaak weet de cliënt zelf het best waar hij of zij rustig van wordt.

U

itg

ev

Werkmodel Signaleringsplan <

In dit beroepsproduct stel je samen met een licht verstandelijk beperkte cliënt of een cliënt met een psychische aandoening een signaleringsplan op. De licht verstandelijk beperkte cliënt wordt gespeeld door je docent of een medestudent. • • • • •

Maak gebruik van Werkmodel Signaleringsplan. Stem je communicatieniveau af op de cliënt. Bespreek de signalen van de cliënt in de fases groen, oranje en rood. Bespreek welke acties de cliënt zelf in de verschillende fases kan ondernemen om ervoor te zorgen dat zijn spanning niet verder oploopt. Bespreek welke acties de begeleiding kan nemen om ervoor te zorgen dat de spanning bij de cliënt niet verder oploopt en hoe te handelen als er een crisissituatie is.

5


Over deze cursus

• •

Vul samen het signaleringsplan in. Geef hierbij duidelijk aan wat de cliënt zelf kan doen en wat de begeleiding kan doen. Na afloop vraag je feedback aan de cliënt over het opstellen van het signaleringsplan.

Eisen aan de uitvoering • •

Maak een planning. Gebruik de criteria van het beoordelingsformulier.

tie

Beroepsproduct 2: De casus

fb .v

.

Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

u' Ac

Je schrijft een casus waarin je een situatie beschrijft die je zelf hebt meegemaakt in de BPV of op de stage, of die je hebt gelezen of gehoord. De casus gaat over een van de volgende onderwerpen: • conflictbeheersing • omgaan met agressie • omgaan met grensoverschrijdend gedrag • omgaan met vrijheidsbeperkende middelen.

Ed

Voor het uitwerken van de casus maak je gebruik van de techniek ‘storytelling’: • Het verhaal heeft een begin, midden en einde. • Het verhaal bevat een of meerdere hoofdpersonen en een verhaallijn met daarin een conflict of gedragsprobleem dat zorgt voor actie van de hulpverlener. Beschrijf hierbij ook de actie van de hulpverlener. • Het verhaal is waar gebeurd. • Het verhaal is prikkelend en roept emotie of discussie op.

ij

(Bron: Tesselaar & Scheringa, 2008)

er

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

Eisen aan de uitvoering Maak een planning. Gebruik de criteria van het beoordelingsformulier.

U

itg

ev

• •

6


Oriëntatie

Oriëntatie Placemat

fb .v

.

Opdracht 1

• •

Opdracht 2

Ed

• • •

Ga met zijn vieren bij elkaar aan een tafel zitten. Leg een vel A3 of A4 in het midden. Zet een groot vierkant in het midden van het blad en verdeel de rest van het blad in vier vlakken. Zorg dat je allemaal een pen of potlood hebt en een arceerstift. Denktijd: schrijf allemaal in je eigen vlak die activiteiten waarvan jij denkt dat deze horen bij gedrag. Rondpraat: bespreek ieders lijst. Student 1 licht zijn antwoord toe, daarna, met de klok mee, student 2, 3 en 4. Zet na de rondpraat die dingen waar jullie het over eens zijn in de middelste vak. Zet de activiteiten in logische rijtjes bij elkaar. Vergelijk jullie antwoorden met het antwoordmodel en arceer de verschillen.

u' Ac

tie

Je gaat in een groepje van vier nadenken over het begrip gedrag.

Ik ga op reis en neem mee

Met de hele groep doen jullie een spel dat lijkt op ‘Ik ga op reis en ik neem mee'.

er

ij

Het onderwerp waarmee je op reis gaat is: agressie. De eerste persoon noemt een woord dat voor hem te maken heeft met agressie en zegt: ‘Bij agressie denk ik aan bang.’ De tweede persoon herhaalt dit en voegt er een woord aan toe, bijvoorbeeld: ‘Bij agressie denk ik aan bang en boos.’ De derde herhaalt de eerste twee woorden en voegt er een derde aan toe. Zo ga je de hele groep rond, net zolang tot iemand niet meer alle woorden kan opnoemen. Schrijf ze daarna op.

U

itg

ev

Aan welke woorden denken jullie als groep bij het woord agressie?

7


Gedrag

Gedrag

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

Als hulpverlener is het belangrijk om te weten waar gedrag vandaan komt en wat gedrag veroorzaakt. Je kunt er dan op de juiste manier op reageren. Mensen gedragen zich in groepen anders dan wanneer zij alleen zijn. Dat heeft te maken met socialisatie: de mate waarin mensen zich aanpassen in een groep. Je zult cliënten moeten helpen met aanpassen in een groep. Daarvoor moet je iets weten over socialisatie.

Ed

Gedragsbepalende factoren.

Leerdoelen

er

ij

Je kunt: • het begrip gedrag omschrijven • gedragsbepalende factoren onderscheiden en benoemen • het begrip socialisatie omschrijven • aangeven wat gewenst gedrag is voor een geslaagde socialisatie.

Mindmap gedrag In een groepje van vier ga je onderzoeken wat allemaal met gedrag te maken heeft. Daarvoor maken jullie samen een mindmap. Maak hierbij gebruik van Werkmodel Mindmap. Neem een A3-vel en kleurpotloden of stiften. In het midden van het vel schrijf je het woord: gedrag. Eromheen vul je de takken in met alle begrippen die met dit begrip te maken hebben. Gebruik de theorie uit de Theoriebron Gedrag. Je mag deze opdracht ook digitaal maken. Dan gebruiken jullie een digitale mindmaptool. De mindmap wordt aan de groep gepresenteerd en toegelicht. De papieren mindmap hang je op voor de groep, de digitale laat je zien via het digibord of de beamer.

ev

Opdracht 3

itg

Theoriebron Gedrag <

U

Werkmodel Mindmap <

8


Gedrag

Theoriebron Gedrag <

Gedragsvormen Mensen gedragen zich op heel verschillende manieren. Pak je tablet/laptop en zoek in een tweetal op YouTube vier verschillende filmpjes die over gedrag gaan. De filmpjes duren niet langer dan vijf minuten per filmpje.

fb .v

a. Bekijk de vier filmpjes en beschrijf welk gedrag je hebt waargenomen.

.

Opdracht 4

Ed

u' Ac

tie

b. Beschrijf bij het gedrag dat je hebt waargenomen waar dit gedrag door is ontstaan. Maak hierbij onderscheid tussen intrinsieke oorzaken en extrinsieke oorzaken van gedrag. Kun je overal een oorzaak voor aanwijzen? Waarom wel of niet?

c. Presenteer de twee filmpjes en jullie belangrijkste bevindingen over de verschillende oorzaken van gedrag aan de groep.

Jouw gedrag

ij

Opdracht 5

b. Waarom is het onmogelijk om alle gedragingen van de afgelopen tien minuten op te schrijven?

U

itg

ev

er

a. Noteer minimaal tien gedragingen die je de afgelopen tien minuten hebt vertoond.

9


Gedrag

fb .v

.

c. Geef bij elke gedraging die je hebt beschreven aan waarom je dat gedrag vertoonde.

d. Bespreek in tweetallen de antwoorden op de eerste drie vragen. Bespreek overeenkomsten en verschillen.

Opdracht 6

Factoren voor gedrag

tie

Je kunt voor al het gedrag een oorzaak aanwijzen. Dat noem je ook wel een gedragsbepalende factor, namelijk dat wat ervoor zorgt dat iemand zich zo gedraagt.

Soort gedrag

u' Ac

Maak tweetallen. Vul de volgende tabel verder in, verzin zelf nog vijf soorten gedrag en geef daarbij een voorbeeld van een gedragsbepalende factor. Zet vervolgens achter het voorbeeld welke soort bepalende factor er mee speelt: sociale omgeving, fysieke omgeving, persoon zelf. Meerdere antwoorden kunnen hierbij mogelijk zijn.

1

ij

2

er

3

ev

4

itg

5

Opdracht 7

U

Theoriebron Socialisatie <

10

Soort gedragsbepalende factor

Het is heel erg druk in de winkel en er is veel geluid. Door te schreeuwen probeer je jouw kennis aan de andere kant van de ruimte te bereiken.

Fysieke omgeving: er is veel geluid in de winkel. Persoon zelf: de persoon is snel geneigd zijn stem te verheffen.

Ed

Bijvoorbeeld: schreeuwen

Gedagsbepalende factor

Socialisatie a. Wat houdt socialisatie in?


Gedrag

tie

fb .v

.

b. Maak tweetallen. Bedenk allebei twee situaties waarbij je als nieuw persoon in een groep kwam, bijvoorbeeld toen je lid werd van een sportclub. Kies een situatie waarbij de socialisatie redelijk makkelijk verliep en een situatie waarbij de socialisatie moeilijker verliep. Beantwoord en bespreek voor elke situatie de volgende vragen: • Wat was de situatie? • Hoe was het voor jou om nieuw in deze groep te zijn? Welke gevoelens riep dit bij je op? • Hoe heb je hierop gereageerd? • Welke regels, gebruiken en gewoonten waren er in de groep? • Wat heb je gedaan om deze regels en gewoonten eigen te maken? • Heb jij sociaal wenselijk gedrag laten zien? Zo ja, welk gedrag en wat was de reden dat je hiervoor gekozen hebt? • Heb je er ook bewust voor gekozen om bepaalde regels en gewoonten niet eigen te maken? Wat had dit voor gevolgen? Licht je antwoord toe. • In hoeverre waren er knelpunten op het gebied van identiteit, macht, nut en acceptatie? Leg dit uit. • Stel je kunt het socialiseren in deze groep overdoen. Wat zou je dan anders doen? Licht dit toe.

u' Ac

Beantwoord ten slotte deze vraag: • Waar had het verschil in socialisatie tussen de twee situaties naar jouw idee mee te maken? Klassikaal worden de belangrijkste ervaringen nabesproken.

Opdracht 8

Stereotypen en generalisaties

Ed

Vooroordelen hebben we allemaal, maar als professional mogen ze je niet in de weg staan.

b. Geef drie voorbeelden van generalisaties die jij zelf gebruikt. Vind je ze positief of negatief? Leg uit waarom.

U

itg

ev

er

ij

a. Geef drie voorbeelden van stereotypen die jij zelf gebruikt. Vind je ze positief of negatief? Leg uit waarom.

11


Gedragsproblemen

Gedragsproblemen

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

Als je werkt met mensen is het van groot belang dat je in staat bent om het gedrag van die mensen te herkennen en te benoemen. Zodra je snapt waarom iemand zich gedraagt zoals hij zich gedraagt, kun je daar professioneel en adequaat op reageren. Je gaat je verdiepen in gedragsproblemen, gedragsstoornissen en grensoverschrijdend gedrag. Ook bespreek je het belang van het bespreekbaar maken van agressie en grensoverschrijdend gedrag.

Ed

Als je snapt waarom iemand zich gedraagt zoals hij zich gedraagt, kun je daar professioneel op reageren.

Leerdoelen

er

ij

Je kunt: • vertellen wat gedragsproblemen en gedragsstoornissen zijn • de oorzaken en gevolgen van gedragsproblemen en gedragsstoornissen benoemen • vertellen wat grensoverschrijdend gedrag, agressie en escalatie is.

Opdracht 9

Bestudeer Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen. Stel tien open vragen en drie meerkeuzevragen over de theoriebron op. Laat je medestudent deze vragen beantwoorden (zonder de theoriebron nogmaals te bekijken). Bespreek vervolgens gezamenlijk de antwoorden.

U

itg

ev

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

12

a. Welke onderdelen van de theorie ken je al goed?

b. Welke onderdelen ga je nog extra bestuderen?


Gedragsproblemen

a. Gedragsproblemen komen in veel situaties voor. In een tweetal ga je een casus schrijven over een gedragsprobleem dat je hebt ervaren binnen je stage. Je beschrijft in die casus over welke vorm van gedragsprobleem je het hebt, in welke situaties het gedrag zich voordeed, wat mogelijke oorzaken van het gedrag waren, wat de gevolgen van dat gedrag waren voor de cliënt en voor zijn omgeving en hoe jij of je collega’s met dit gedrag om zijn gegaan. Je maakt van de casus een presentatie en samen presenteren jullie de casus voor de groep. b. Beantwoord na afloop van de presentatie de volgende vragen: Wat heb je geleerd van het uitwerken van de casus?

fb .v

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Een verhaal

.

Opdracht 10

Er zijn verschillende vormen van gedragsproblemen, waar je mee te maken kan krijgen in je toekomstige werk. In deze opdracht ga je je hierin verdiepen en bespreek je hoe je hiermee om zou kunnen gaan. a. Maak tweetallen. Verzamel vijf foto’s of plaatjes waarop je probleemgedrag ziet afgebeeld. Maak hier een collage van: zet de foto’s of plaatjes in een bestand of plak ze op.

er

ij

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Gedragsproblemen in beeld

Ed

Opdracht 11

u' Ac

tie

c. Wat heb je geleerd van de presentaties van je medestudenten?

U

itg

ev

b. Beschrijf bij je foto’s of plaatjes om welk gedrag het gaat. Ben je dit weleens tegengekomen? Zo ja, hoe heb je toen gehandeld? Zo nee, hoe zou je handelen? Bespreek dit samen.

c. Presenteer jullie collage vervolgens aan een ander tweetal. De belangrijkste punten worden klassikaal besproken.

13


Gedragsproblemen

Artikel 3 afspraken over agressie <

Als hulpverlener kom je in aanraking met grensoverschrijdend gedrag en agressie. Beantwoord individueel de vragen en bespreek je antwoorden vervolgens in tweetallen.

.

a. Geef een voorbeeld van agressie waar jij mee te maken hebt gehad (tijdens je stage).

fb .v

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Over de grens

b. Wat deed dit met jou?

u' Ac

c. Hoe ben je hiermee omgegaan?

tie

Opdracht 12

Ed

d. Heb je dit voldoende met anderen kunnen bespreken? Licht dit toe.

er

ij

e. Geef een voorbeeld van grensoverschrijdend gedrag waar jij mee te maken hebt gehad (tijdens je stage).

ev

f. In hoeverre ging de andere persoon over jouw grens?

U

itg

g. Wat deed dit met jou?

14

h. Hoe ben je hiermee omgegaan?


Gedragsproblemen

i.

Heb je dit voldoende met anderen kunnen bespreken? Licht dit toe.

Heb je de antwoorden in tweetallen besproken? Bespreek dan klassikaal de volgende stelling: agressie in de zorg hoort er nou eenmaal bij. k. Lees het Artikel 3 afspraken over agressie. Welke drie afspraken worden in het boekje genoemd die je in de zorg met elkaar kunt maken om duidelijkheid te creĂŤren over agressie tegen medewerkers.

Opdracht 13

Het overzicht

Je kunt gedrag beter begrijpen als je weet waar het vandaan komt. a. Beschrijf vier mogelijke oorzaken voor het optreden van agressie.

er

ij

Ed

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Bespreek klassikaal wat jullie van deze drie afspraken vinden. Bespreek ook in hoeverre deze afspraken worden toegepast op je stage-instelling.

u' Ac

l.

tie

fb .v

.

j.

U

itg

ev

b. Geef per oorzaak aan welke rol je als hulpverlener kunt spelen om agressie te voorkomen.

15


Gedragsproblemen

Opdracht 14

Ken jezelf Weet jij van jezelf hoe je reageert? Geef bij de volgende situaties aan wat jij zou doen:

b. Je ziet een moeder een kind slaan.

Opdracht 15

Agressie op de werkvloer

Je speelt in een rollenspel ten minste twee situaties na die te maken hebben met agressie. Twee personen spelen, twee personen observeren. Wissel vervolgens van rol. De situaties zijn: 1. Je leidinggevende belt je want er is paniek. Er zijn twee collega’s ziek geworden en ze wil graag dat jij komt invallen. Jij hebt een vrije dag en je had een heerlijke luierdag gepland, je hebt namelijk al een heleboel extra gewerkt. 2. Als je binnenkomt op de afdeling zie je de dochter van meneer De Vries staan. Ze zwaait met haar armen en haar gezicht is rood aangelopen. Er is blijkbaar iets mis. De dochter van meneer De Vries heeft ook altijd wat om over te klagen. 3. Dennis is een man met een matige verstandelijke beperking. Hij is gespannen, omdat hij over enkele dagen naar het ziekenhuis moet voor een operatie aan zijn knie. De vaste afspraak is dat hij om 16.00 uur zijn sigaret krijgt. Het is nu 15.00 uur en hij dreigt je ‘op je bek te slaan’ als je nu geen sigaret geeft. 4. Je bent om 10.00 uur klaar met de ondersteuning van de cliënten en je staat net op het punt om koffie te gaan drinken. Dan komt je collega naar je toe: Of je haar alsjeblieft wilt helpen met mevrouw Roelofs. Ze redt het niet alleen. Pfff ..., denk je, deze collega redt het ook nooit alleen, je moet haar altijd helpen. En je had net zo’n zin in je pauze.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Werkmodel Rollenspel <

u' Ac

d. Een cliënt knijpt je.

tie

c. Iemand bedreigt je.

fb .v

.

a. In een winkel dringt iemand voor.

16

Beantwoord vervolgens de volgende vragen en bespreek deze gezamenlijk: • Wat deed het uitspelen van de situatie met jou? • Hoe ben je hiermee omgegaan? • Wat was de reactie van je medespeler hierop? • Wat heb je van het uitspelen van deze situaties geleerd?


Gedragsproblemen signaleren

.

Gedragsproblemen signaleren

fb .v

Inleiding

u' Ac

tie

In je werk word je geconfronteerd met gedragsproblemen en agressie. Een belangrijke vaardigheid is om dit met behulp van verschillende observatie- of signaleringsmethoden in kaart te brengen. Het doel daarvan is om te begrijpen wat er nu precies gebeurt, zodat je met je team in staat bent om hier adequaat op te reageren.

Ed

Signaleer tijdig en voorkom dat de spanning bij een cliënt verder oploopt.

Leerdoelen

er

ij

Je kunt: • agressie signaleren en analyseren • signaleringsmethoden gebruiken (signaleringsplan en ABC-methode) • methoden toepassen om agressie te voorkomen.

Signaleren van agressie

ev

Opdracht 16

Meestal komt agressie niet zomaar tot stand. a. Noem ten minste vier tekenen waaraan je agressie kunt herkennen.

U

itg

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

17


Gedragsproblemen signaleren

Jouw gedrag en houding als hulpverlener kunnen het verschil maken.

a. Geef twee voorbeelden van het beïnvloeden van het gedrag van een cliënt door de houding van de hulpverlener.

u' Ac

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Agressie analyseren

tie

Opdracht 17

fb .v

.

b. Als jij agressief wordt, waar kan de buitenwereld dat dan aan zien? Geef vier voorbeelden.

a. Bekijk Werkmodel ABC-methode. Werk volgens de ABC-methode in een tweetal op een A4’tje probleemgedrag van een cliënt uit dat je in je stage hebt meegemaakt. b. Om meer duidelijkheid te krijgen over het probleemgedrag kun je een observatieformulier maken. Stel een observatieformulier op voor het observeren van het probleemgedrag van de betreffende cliënt.

U

itg

ev

er

Werkmodel ABC-methode <

ABC-methode

ij

Opdracht 18

Ed

b. Geef twee voorbeelden van het beïnvloeden van het gedrag van een cliënt door het gedrag van de hulpverlener.

18


Gedragsproblemen signaleren

Opdracht 19

Signaleringsplan

Om crisissituaties te voorkomen kun je gebruikmaken van een signaleringsplan. In deze opdracht leer je een signaleringsplan op te stellen.

Maak tweetallen. Schrijf een casus over een cliënt. Laat hierin duidelijk naar voren komen welke mogelijkheden en beperkingen de cliënt heeft. Beschrijf verder in de casus hoe je aan de cliënt kunt zien dat hij ontspannen is, dat zijn spanning oploopt en dat hij gespannen is. Geef ook aan wat hij al dan niet prettig vindt gedurende deze verschillende fases. Dit laatste hoeft niet volledig te zijn.

u' Ac

tie

Werkmodel Signaleringsplan <

fb .v

.

c. Geef aan wat het gebruiken van de ABC-methode je oplevert.

Ed

Geef je casus aan een ander tweetal. Stel voor de casus, die je nu gekregen hebt, een signaleringsplan op aan de hand van Werkmodel Signaleringsplan. In dit werkmodel staat ook een voorbeeld beschreven. Zorg dat je de signalen van de cliënt zo concreet mogelijk beschrijft. Beschrijf bij acties wat je als hulpverlener kunt doen om (verder) oplopende spanning bij de cliënt te voorkomen. Vul de acties verder aan met eigen ideeën over wat te doen in de verschillende fases. Bespreek jullie opgestelde signaleringsplan met het tweetal van wie je de casus gekregen hebt. Geef elkaar feedback over het opgestelde signaleringsplan. Benoem wat je goed vindt aan het opgestelde plan en benoem verbeterpunten.

er

ij

a. Beantwoord vervolgens de volgende vragen: Wat heb je geleerd van het opstellen van het signaleringsplan?

itg

ev

b. Wat heb je geleerd van het opgestelde signaleringsplan van het andere tweetal?

Opdracht 20

U

Werkmodel Omgaan met probleemgedrag <

Actie in de praktijk Vilans heeft een stappenplan ontwikkeld om probleemgedrag methodisch in kaart te brengen. Je leert in deze opdracht dit stappenplan toe te passen. • • • •

Maak tweetallen. Bestudeer Werkmodel Omgaan met probleemgedrag. Zoek een filmpje op internet over een cliënt die probleemgedrag laat zien. Vul vervolgens de eerste drie kolommen in van het Werkmodel Omgaan met probleemgedrag.

19


Gedragsproblemen signaleren

•

.

•

Als er niet voldoende informatie in het filmpje te zien is om de kolommen compleet in te vullen, zoek dan een ander, passender filmpje. Kun je deze in overleg met je docent niet vinden, vul dan de gegevens in de kolommen aan met zelfbedachte informatie. Lever de link van het filmpje met de uitwerking van de eerste drie kolommen van het werkmodel in bij je docent.

tie

fb .v

a. Beantwoord vervolgens de volgende vragen: Wat is volgens jou de meerwaarde van het gebruik van het Werkmodel Omgaan met probleemgedrag?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

b. Wat heb je geleerd van het invullen van het Werkmodel Omgaan met probleemgedrag?

20


Omgaan met agressie

Omgaan met agressie

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

Om effectief met de gedragsproblemen van cliënten om te kunnen gaan zijn verschillende begeleidingstechnieken ontwikkeld. Het is afhankelijk van jouw situatie en de keuze van de instelling welke techniek gebruikt wordt. Voor hulpverleners is het belangrijk om verschillende technieken te kennen en te kunnen hanteren.

Begeleidingstechnieken.

Ed

Leerdoelen

Een overzicht

er

Opdracht 21

ij

Je kunt: • begeleidingstechnieken bij agressie en gedragsproblemen benoemen • verschillende begeleidingstechnieken toepassen • op effectieve wijze omgaan met agressie en gedragsproblemen.

Waar hebben we het eigenlijk over? a. Maak een digitaal overzicht van verschillende methodieken die je kunt gebruiken om met agressie en gedragsproblemen om te gaan. Zet ze overzichtelijk in een tabel of gebruik er Padlet of Popplet voor. Kijk hiervoor bijvoorbeeld op de Website Duidelijkoveragressie.nl. b. Zoek op YouTube filmpjes die passen bij de methoden die je in de vorige opdracht hebt verzameld. Plak de linkjes in je tabel. Presenteer je overzicht aan de klas.

ev

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

itg

Website Duidelijkoveragressie.nl <

U

Website Padlet <

Website Popplet <

21


Omgaan met agressie

Website CCE <

Het CCE (Centrum voor Consultatie en Expertise) heeft op haar website verschillende voorbeeldcasussen geplaatst over de omgang met gedragsproblemen van cliënten. Door het lezen van deze casussen leer je wat in de praktijk kan werken in de omgang met cliënten met gedragsproblemen. Maak tweetallen. Zoek op de Website van het CCE een casus op waarbij een begeleidingstechniek wordt toegepast in de omgang met een cliënt met agressie/gedragsproblemen.

tie

a. Beantwoord daarna de volgende vragen. Welk probleemgedrag liet de cliënt zien?

.

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Leren van een casus

fb .v

Opdracht 22

u' Ac

b. Wat werd als een mogelijke oorzaak van het probleemgedrag gezien?

Ed

c. Welke begeleidingstechniek werd toegepast in deze casus?

U

itg

ev

er

ij

d. Hoe ging dit in zijn werk?

22

e. Wat was de uitwerking van het toepassen van deze begeleidingstechniek op de cliënt?


Omgaan met agressie

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie <

Hoe ga je ermee om?

fb .v

Opdracht 23

.

f. Wat heb je van deze casus geleerd?

Maak tweetallen. Lees Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie. Lees vervolgens de casus over meneer Onion.

Casus

u' Ac

tie

Meneer Onion is 79 jaar en heeft de ziekte van Alzheimer. Hij woont thuis en wordt verzorgd door zijn echtgenote. Zij krijgt hulp van de thuiszorg. Drie keer per week komt een hulpverlener assisteren bij de ADL, omdat mevrouw het lastig vindt om haar man lichamelijk te verzorgen. Voor de hulpverlener is dat een echte uitdaging, want meneer laat zich niet makkelijk helpen. Hij weigert zich uit te kleden en wil niet onder de douche. Ook tandenpoetsen weigert hij. Vandaag lijkt het de hulpverlener niet te lukken. Meneer schreeuwt en slaat, maar de hulpverlener geeft het niet op.

Ed

a. Wat is er volgens jullie met deze cliënt aan de hand?

ev

er

ij

b. Hoe kan de hulpverlener het best met het gedrag van meneer Onion omgaan? Geef de hulpverlener vijf tips.

itg

Opdracht 24

U

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie < Werkmodel Methode De Bruijn <

Methode De Bruijn De methode De Bruijn is een stappenplan dat je kunt gebruiken als je agressie of grensoverschrijdend gedrag van een cliënt wilt reguleren. In deze opdracht ga je oefenen met het gebruik van deze methode. Voorbereiding: • Maak drietallen. • Lees Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie. • Lees Werkmodel Methode De Bruijn. • Lees de casus. • Verdeel de rollen hulpverlener, cliënt en observator. • Maak een observatieformulier op basis van Werkmodel Methode De Bruijn.

23


Omgaan met agressie

Je bent in gesprek met een cliënt over de ondersteuning die hij graag zou wensen. Tijdens het gesprek zegt hij steeds ‘Mina’ tegen je, terwijl hij je naam goed kent. Dit vind jij niet prettig.

tie

fb .v

.

Uitvoering: • Speel een rollenspel waarbij een persoon de hulpverlener is, een persoon de cliënt en een persoon observator. – Als hulpverlener pas je de verschillende stappen van het Werkmodel Methode De Bruijn en de RED-houding toe. – Als cliënt laat je afwisselend gedrag zien dat tot de groene fase, de oranje fase en de rode fase behoort. – Als observator observeer je hoe de hulpverlener omgaat met het gedrag van de cliënt in de groene fase, de oranje fase en de rode fase. • Na afloop geef je als observator de hulpverlener feedback op basis van de gegevens op je observatieformulier: Wat deed de hulpverlener goed? Wat zou de hulpverlener kunnen verbeteren? • Wissel vervolgens van rol totdat iedereen een keer hulpverlener is geweest.

Je gaat in een viertal een filmpje maken over gedragsproblemen en agressie. Je mag als onderwerp kiezen uit de volgende twee casussen.

Casus 1

Jij bent hulpverlener op een afdeling voor jongdementerenden in het verpleeghuis. Op die afdeling woont een cliënt die de hele dag schreeuwt. Iedereen heeft daar last van, inclusief de cliënt zelf. In jouw rol moet je ingrijpen, maar hoe?

er

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie <

Ed

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen <

Filmpje!

ij

Opdracht 25

u' Ac

Reflectie: Beantwoord na afloop individueel de volgende vragen en bespreek deze met je groepje na. • Vind je dat het toepassen van de methode De Bruijn een meerwaarde heeft? Licht dit toe. • Wat heb je geleerd van het toepassen van deze methode? • In welke situaties wil je deze methode toe gaan passen in je toekomstige werk?

U

itg

ev

Casus 2

Je werkt op een woning voor cliënten met een ernstige verstandelijke beperking. Joachim is een man met een ernstige verstandelijke beperking die daar woont. Je vraagt aan Joachim om zijn jas aan te trekken. Hij roept herhaaldelijk hard ’Nee!’ en stampt met zijn voeten op de grond. Dit gebeurt vaker als je iets van hem vraagt. Als je de strijd met hem aangaat, wordt hij nog bozer en gooit zijn jas weg. Hoe kun je dit gedrag het best plaatsen?

Je filmpje bestaat uit twee delen. Als eerste laat je de situatie uit de casus zien. Dit speel je na zoals in een film. Als tweede bespreek je wat er gebeurd is en hoe je hierop kunt reageren. Dit vertel je zoals in een documentaire. Hierbij gebruik je de theorie. Je filmpje is minimaal twee minuten lang. Je mag het maken met je tablet of smartphone maar ook via een digitaal filmprogramma.

24


Omgaan met agressie

Het filmpje moet vertoond kunnen worden en heeft dus een duidelijk begin en eind. Je brengt aan het eind of het begin in beeld wie er allemaal aan mee hebben gewerkt en in welke rol.

Opdracht 26

Als je te maken krijgt met agressief gedrag van een cliĂŤnt, is het belangrijk dat je hier op de juiste manier mee om kunt gaan. Je kunt hiervoor bevrijdingstechnieken gebruiken. Door het maken van deze opdracht krijg je een beeld van wat bevrijdingstechnieken inhouden. Pas in de praktijk alleen de bevrijdingstechnieken toe die binnen jouw instelling gebruikt worden. Hier kun je binnen de instelling vaak cursussen voor volgen. Maak tweetallen. Zoek een filmpje over bevrijdingstechnieken op internet, bijvoorbeeld het Filmpje Bevrijdingstechnieken. Beantwoord de volgende vragen:

tie

Filmpje Bevrijdingstechnieken <

Bevrijdingstechnieken

fb .v

.

de klas wordt een filmvertoning georganiseerd door de docent. De gehele groep geeft de studenten die het filmpje gemaakt hebben een tip en een top.

u' Ac

a. Wat is het uitgangspunt bij het toepassen van de bevrijdingstechnieken?

ev

er

ij

Ed

b. Uit welke stappen bestaat het toepassen van de bevrijdingstechnieken?

U

itg

c. Denk je dat het toepassen van deze bevrijdingstechnieken werkt in de praktijk? Licht dit toe.

25


Vrijheidsbeperkende maatregelen

.

Vrijheidsbeperkende maatregelen

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Soms moet je cliënten beschermen tegen zichzelf door ze bijvoorbeeld af te zonderen. Dat mag natuurlijk niet zomaar. Daar moet je goed over nadenken en dat mag je ook niet op eigen initiatief uitvoeren. Een belangrijk onderwerp is de wetgeving die zich hiermee bezighoudt. Die moet je kennen als je te maken hebt met vrijheidsbeperkende maatregelen.

Mag je het bedhek zomaar omhoog zetten?

Leerdoelen

U

itg

ev

er

ij

Je kunt: • aangeven welke regels en wetten gelden bij het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen • aangeven welke vrijheidsbeperkende maatregelen er zijn • aangeven welke alternatieven er zijn voor vrijheidsbeperkende maatregelen.

26


Vrijheidsbeperkende maatregelen

Opdracht 27

In jouw BPV of stage komen vrijheidsbeperkende middelen voor. Je hebt ze vast al wel gezien. a. Schrijf zo veel mogelijk vrijheidsbeperkende middelen op die je in je BPV/stage hebt gezien.

fb .v

.

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen <

Vrijheid?

Opdracht 28

De instelling waar jij werkt wil familie en mantelzorgers uitleg geven over de inzet van vrijheidsbeperkende middelen en de nieuwe Wet zorg en dwang. Om dit aan de familie en mantelzorgers uit te leggen gaan ze gebruikmaken van een folder. Met een groep van vier maak je deze folder waarin je uitlegt: • wat vrijheidsbeperkende maatregelen zijn • welke vrijheidsbeperkende maatregelen er zijn • wanneer deze al dan niet ingezet kunnen worden • wat de Wet zorg en dwang inhoudt.

Ed

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen <

Voorlichting

u' Ac

tie

b. Hoeveel van deze middelen heb je zelf al gebruikt? Wat vond je daarvan?

Themabijeenkomst

er

Opdracht 29

ij

Je presenteert met je groep de folder aan de gehele groep.

Het gebruik van alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen is nieuw in jouw instelling. Samen met vier of vijf anderen bereid je een presentatie voor waarin je het thema ‘alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen’ uit gaat leggen aan je collega’s in de instelling. Je presentatie duurt maximaal tien minuten. Hierin laat je de volgende punten naar voren komen: • aan welke doelgroep de instelling ondersteuning biedt • waarom het belangrijk is naar alternatieven voor vrijheidsbeperkende middelen te zoeken voor deze doelgroep • welke vijf belangrijke alternatieven er zijn voor vrijheidsbeperkende middelen • hoe deze ingezet kunnen worden.

ev

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen <

U

itg

Artikel Alternatievenbundel vrijheidsbeperking <

Je kunt hierbij informatie halen uit het Artikel Alternatievenbundel vrijheidsbeperking van Vilans. Je geeft de presentatie aan een ander groepje. Het andere groepje geeft jullie een tip en een top.

27


Vrijheidsbeperkende maatregelen

Lees in het tijdschrift Duidelijkheid het Artikel Het geheim? We zijn normaler gaan doen. Beantwoord hierover de volgende vragen. a. Wat was de leus van de organisatie ten aanzien van het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen?

tie

b. Heeft de organisatie dit kunnen bereiken? Zo ja, hoe?

.

Artikel Het geheim? We zijn normaler gaan doen <

Een goed voorbeeld uit de praktijk

fb .v

Opdracht 30

u' Ac

c. Op welke manier worden jongeren die agressief gedrag laten zien binnen de organisatie benaderd?

Ed

Zoek zelf nog een artikel op over het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen binnen een organisatie. Bespreek dit artikel in tweetallen en beantwoord de volgende vragen:

ij

d. Wat heeft de organisatie gedaan om vrijheidsbeperkende maatregelen terug te dringen?

ev

er

e. Wat was het effect hiervan?

U

itg

f. Wat vind jij van dit initiatief van deze organisatie? Licht dit toe.

28


Conflicthantering

Conflicthantering

.

Inleiding

fb .v

Iedereen raakt weleens betrokken bij een conflict. Hoe je reageert heeft te maken met jouw rol in het conflict en met het type persoon dat je bent. Als professional moet je daarnaast ook professioneel kunnen handelen en dat betekent dat je op de hoogte moet zijn van de wet- en regelgeving en de protocollen van de instelling. Daarnaast is het belangrijk dat je verschillende technieken kunt hanteren.

Leerdoelen

Opdracht 31

Conflicten en communicatie

Lees Theoriebron Conflicten en beantwoord de volgende vragen. a. Wat is een conflict?

Ed

Theoriebron Conflicten <

u' Ac

tie

Je kunt: • verschillende communicatietechnieken gebruiken • de rol van de professional bij conflicthantering weergeven.

ev

er

ij

b. Noem vier kenmerken van een conflict.

d. Wat zijn de oorzaak en het gevolg van een methodeconflict?

U

itg

c. Wat houdt een methodeconflict in?

29


Conflicthantering

.

e. Hoe kun je conflicten voorkomen?

Opdracht 32

tie

Een techniek om te communiceren

In een tweetal kies je een communicatietechniek. Je kunt hiervoor gebruikmaken van de theoriebron. Speel een rollenspel waarbij de ene persoon een cliënt is en de andere persoon een hulpverlener. Jullie hebben samen een conflict. Als hulpverlener pas je de gekozen communicatietechniek tijdens dit conflict toe.

Ed

Theoriebron Conflicten <

u' Ac

g. Wat betekent smeer NIVEA?

fb .v

f. Om zuiver te kunnen communiceren met anderen zijn er een aantal geheugensteuntjes ontwikkeld. Wat betekent laat OMA thuis?

ev

er

ij

Wissel vervolgens van rol. Beantwoord na afloop de volgende vragen: • Wat ging er goed aan het toepassen van de communicatietechniek? • Hoe heeft het toepassen van de communicatietechniek je geholpen in de omgang met het conflict? • Wat zou je nog kunnen verbeteren ten aanzien van het toepassen van deze communicatietechniek?

Opdracht 33

itg

Theoriebron Conflicten <

U

Werkmodel Conflicthantering < Website Prezi <

30

Conflicthantering In een tweetal maak je een presentatie over conflicthantering. Hiervoor gebruiken jullie Prezi. Jullie zoeken hiervoor op internet drie voorbeelden van professionele conflicthantering. In de Prezi wordt het volgende duidelijk: • Wat was het conflict? • Welke conflicthanteringtechniek werd gebruikt? • Wat was het effect van die techniek? Julie sluiten af met: Hoe zou je zelf op professionele wijze conflicten aanpakken? Je Prezi presenteer je aan de gehele groep.


Reflecteren

Reflecteren Opdracht 34

Reflectie op de lesstof

fb .v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

tie

b. Wat wist je al?

Opdracht 35

u' Ac

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Kritisch en creatief denken

Ed

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in een keer lukken? Noem één voorbeeld.

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

U

itg

ev

er

ij

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

31


Theoriebron Gedrag

Theoriebron Gedrag

.

Inleiding

Wat is gedrag?

fb .v

Sommige mensen zeggen: ‘Alles is gedrag.’ Als je met mensen werkt, is het belangrijk om inzicht te hebben in het gedrag van mensen. Je wilt weten waarom iemand zich zo gedraagt zodat je er op de juiste manier op kunt reageren. In deze theoriebron leer je wat gedrag is.

Ed

u' Ac

tie

Gedrag is alles wat we doen en wat we kunnen waarnemen. Gedrag dat je gepland doet, noem je bewust gedrag. Over bewust gedrag denk je van tevoren na. Een voorbeeld daarvan is dat je weet dat je met alcohol op niet mag autorijden. Als je dus achter het stuur stapt, zorg je ervoor dat je niet gedronken hebt. Daar denk je van tevoren over na. Niet drinken voordat je gaat autorijden is dus bewust gedrag. Maar veel meer gedrag gebeurt zonder dat je erbij nadenkt: onbewust gedrag. Onbewust gedrag gebeurt bijvoorbeeld uit gewoonte of vanuit je gevoel. Een voorbeeld daarvan is autorijden. Als je van A naar B rijdt, weet je achteraf misschien niet meer hoe je dat precies hebt gedaan. Alle handelingen heb je geautomatiseerd en voer je uit zonder erbij na te denken. Wetenschappers hebben onderzocht dat 95% van ons gedrag onbewust is en maar 5% bewust.

Inzicht in gedrag

er

ij

Als je met mensen werkt is het belangrijk om inzicht te hebben in hun gedrag. Inzicht betekent dat je wilt weten waarom iemand zich op een bepaald moment gedraagt zoals hij zich gedraagt. Als je niet weet wat de oorzaak van iemands gedrag is, wordt het moeilijk om diegene te verzorgen of te begeleiden. Gedrag kan verschillende oorzaken hebben: intrinsieke oorzaken (van binnenuit) en extrinsieke oorzaken (van buitenaf).

U

itg

ev

Bij intrinsieke oorzaken denk je aan de persoon zelf: • zijn lichamelijke gesteldheid (pijn, honger, vermoeidheid) • zijn geestelijke gesteldheid (verdriet, angst, verstandelijke vermogens) • zijn sociale behoeften (waarden en normen, de groep waar hij bij hoort).

32

Bij extrinsieke oorzaken kun je denken aan de omgeving van de persoon: • zijn fysieke omgeving (de stad waar hij woont) • zijn sociale omgeving (de mensen met wie hij om gaat). Inzicht in deze factoren kan helpen om gedrag te verklaren.


Theoriebron Gedrag

Gedragsbepalende factoren

fb .v

.

Er zijn drie gedragsbepalende factoren te benoemen. De eerste factor is je sociale omgeving. Je leeft samen met andere personen. Al die personen hebben invloed op je gedrag. Je luistert bijvoorbeeld naar de mening van een ander en past daar je gedrag op aan. Of je laat het gedrag zien waarvan jij weet dat de ander het graag ziet, zodat je bij die ander in de smaak valt. De tweede factor is je fysieke omgeving: de tastbare of voelbare omgeving, zoals de stad of het huis waar je woont en de spullen die je bezit. Deze omgeving beïnvloedt je gedrag. Je trekt bijvoorbeeld een trui aan als je het koud krijgt. De derde factor is je persoonlijkheid: je karakter, je gedachten over jezelf, je mening over anderen.

tie

Verschillen en overeenkomsten

u' Ac

Iedereen heeft een eigen persoonlijkheid. Met persoonlijkheid wordt bedoeld dat iedereen een eigen set met eigenschappen bezit, waardoor hij is zoals hij is en waarmee hij dus verschilt van andere personen. Aspecten die horen bij iemands persoonlijkheid zijn bijvoorbeeld: • uiterlijk (haarkleur, lengte, gewicht) • kledingkeuze (jouw eigen stijl) • meningen en overtuigingen (wat je belangrijk vindt, waar je voor staat of niet) • gewoonten (sporten, roken, rituelen).

U

itg

ev

er

ij

Ed

Je kunt vast nog meer persoonlijkheidskenmerken bedenken. Niet alle kenmerken staan vast, sommige kenmerken veranderen in loop van de tijd of worden veranderd. Iemand kan de kleur van zijn haar veranderen, veel aankomen of veel afvallen. Sommige kenmerken kunnen ook kunstmatig veranderen, denk maar aan plastische chirurgie. Mensen worden aangetrokken door persoonlijkheden die op hen lijken, bijvoorbeeld mensen die dezelfde interesses hebben of dezelfde meningen delen. Mensen met een heel verschillende persoonlijkheid botsen soms. In sociale groepen vind je daarom ook vaak gelijkgestemden.

33


Theoriebron Socialisatie

Theoriebron Socialisatie

.

Inleiding

tie

Wat is socialisatie?

fb .v

De mens leeft in groepen. Sociale groepen van mensen die je soms kunt uitkiezen en soms niet. Als hulpverlener is het onder andere jouw taak om ervoor te zorgen dat de cliĂŤnten zich veilig voelen in de groep waarin zij leven. In deze theoriebron leer je wat socialisatie is en hoe je dit kunt bevorderen.

u' Ac

Al vanaf de geboorte neem je gewoonten en gebruiken van anderen waar en ga je ze ook gebruiken. Dat is slim en heel erg nodig. Je hoort bij een bepaalde groep en je moet de regels en afspraken van die groep begrijpen en gebruiken. Het proces van het aanleren en het eigen maken van de regels, gebruiken en gewoonten van een groep waar je bij hoort wordt socialisatie genoemd. Socialisatie begint dus al bij je geboorte en gaat je leven lang door. Elke keer zul je namelijk opnieuw in een groep komen waar je je moet aanpassen aan de regels en gebruiken, bijvoorbeeld in de klas, op de sportclub, op je werk of in je vriendengroep. Misschien verhuis je naar een andere stad of een ander land of word je opgenomen in een instelling. Dat betekent steeds een nieuwe groep met nieuwe regels en gebruiken.

Ed

Normen en waarden in de Nederlandse maatschappij

U

itg

ev

er

ij

In een samenleving zijn regels en afspraken nodig omdat iedereen zich veilig moet kunnen voelen. Er zijn ook regels voor hoe je je gedraagt en wat je belangrijk vindt: je normen en waarden. Een waarde zegt iets over wat je belangrijk vindt, wat betekenis heeft voor jou. Het is een uitgangspunt voor je handelen. Een norm is een concrete gedragsuitwerking van een waarde. Het is een (spel)regel die hoort bij een waarde. Als je het bijvoorbeeld belangrijk vindt om gezond te blijven (waarde) dan kun je dat laten zien doordat je niet rookt (norm). Als je het belangrijk vindt om rijk te zijn (waarde) dan kun je dat laten zien doordat je hard werkt (norm). In een maatschappij tref je mensen aan die voor een groot deel dezelfde normen en waarden delen. Dat noem je een cultuur. In Nederland wonen veel verschillende culturen samen. Dat zorgt soms voor botsende normen en waarden.

34


Wat zijn normen en waarden?

tie

Sociaal wenselijk gedrag

fb .v

.

Theoriebron Socialisatie

Ed

u' Ac

Sociaal wenselijk gedrag betekent dat je je gedrag aanpast aan de normen en de waarden van de groep waarin je je bevindt. Het is belangrijk om dat te doen als je een onderdeel van die groep wilt zijn en respect en waardering van die groep wilt krijgen. Hoe je je moet gedragen leer je door te observeren wat anderen doen. Kinderen leren dit door hun ouders of opvoeders na te doen. Om je sociaal wenselijk te kunnen gedragen moet je sociale vaardigheden aangeleerd hebben. Je moet namelijk wel weten hoe het moet. Sociale vaardigheden zijn bijvoorbeeld het weten hoe je iemand aanspreekt (met u of met je) en of je wel of niet je telefoon aan mag hebben. Dat kan in verschillende situaties anders zijn. Daarom is het ook belangrijk dat je weet wat je zelf belangrijk vindt. Problemen ontstaan wanneer sociale vaardigheden afwijken van dat wat de groep eist.

De sociale en fysieke omgeving

U

itg

ev

er

ij

De fysieke omgeving, dus de dingen om je heen, hebben invloed op hoe je socialiseert. De mensen om je heen, de sociale omgeving, hebben dat ook. De omgangsvormen in de stad, waar veel mensen dicht op elkaar wonen, zijn anders dan de omgangsvormen op het platteland, waar mensen veel verder van elkaar af wonen. Hoe dichter mensen bijeen wonen, hoe belangrijker privacy wordt. Hoe verder mensen uiteen wonen, hoe belangrijker contact wordt. Als je bent opgegroeid in de stad, ben je waarschijnlijk gesteld op jouw privacy en zul je de deur op slot doen en bellen voordat je bij iemand op bezoek gaat. Wanneer je later op het platteland gaat wonen, kun je het vervelend vinden wanneer jouw buren zomaar onaangekondigd bij je binnenkomen. Maar op het platteland is dat juist sociaal wenselijk gedrag. Jouw buren zullen het vreemd vinden dat jouw deur op slot is als je thuis bent.

Knelpunten bij socialisatie Socialisatie verloopt niet altijd vanzelf. Er zijn een aantal factoren die hier invloed op hebben, namelijk: • identiteit Tijdens het socialisatieproces vorm je je identiteit: je weet wie je bent en waar je voor staat. Als je lid wordt van een nieuwe groep, pas je je identiteit aan de groep aan. Je wordt bijvoorbeeld skater. Je laat je kwaliteiten zien, zodat je gewaardeerd wordt. Dit zorgt ervoor dat je een gewenste plek in de groep krijgt. Als je dit niet doet, kunnen anderen je links laten liggen.

35


Theoriebron Socialisatie

u' Ac

Mensenkennis

tie

fb .v

.

macht Je kunt je eigen plaats in een groep verwerven als je weet wie welke macht heeft in de groep. Wie de macht heeft bepaalt namelijk welke regels er binnen de groep zijn. Met deze persoon kun je in overleg gaan als je iets binnen de groep wilt bereiken. Als je dit niet doet, kunnen er problemen in het socialisatieproces ontstaan. nut Als je aansluit bij een nieuwe groep, is het belangrijk voor je om te weten wat de meerwaarde is om tot deze groep te behoren. Als je dit niet duidelijk hebt, weet je niet goed hoe je je binnen de groep moet gedragen. acceptatie Als je bij een nieuwe groep aansluit, wil je graag dat je geaccepteerd wordt en het gevoel hebben dat je erbij hoort. Je kunt je aanpassen aan de groep als je de groepsnormen kent. Zo wordt het contact met de groepsleden ook persoonlijker. Als je je bijvoorbeeld aansluit bij de scouting, zorg je dat je passende kleding draagt. Je past je aan de regels van de groep aan. Doe je dit niet, dan zal het moeilijker worden om vrienden te maken binnen de groep.

Ed

Werken met mensen betekent je verdiepen in die mensen. Mensen vertonen algemeen gedrag waaruit je kunt opmaken hoe ze zich voelen en wat ze willen. Als je daar een beetje verstand van hebt, dan heb je mensenkennis. Je ontwikkelt dit door te observeren en te onthouden wat je ziet. Je ontwikkelt dit ook door je te verdiepen in de persoonlijkheid van de cliënt of in zijn ziektebeeld. Als je geïnteresseerd bent in mensen en je wilt weten waarom mensen zich gedragen zoals ze dat doen, dan kun je je nog meer verdiepen. De wetenschappelijke studie van de psychologie doet dat. De psycholoog is ook degene die je raadpleegt wanneer je met het gedrag van een cliënt niet uit de voeten kunt. De psycholoog observeert en zal een behandelplan of benaderingsplan opstellen.

ij

Generalisatie en stereotypering

U

itg

ev

er

Je kent dat wel: Je staat in de rij bij de kassa en voor je staat een oudere heer. Op het moment dat hij moet afrekenen, komt hij erachter dat hij voor een pinkassa staat. Meneer kan niet pinnen, hij weet niet hoe dat werkt. Je zucht en je denkt: Oude mensen kunnen niet pinnen! Zonder dat je er erg in hebt, heb je zojuist gegeneraliseerd. Een hele groep mensen een eigenschap toeschrijven die je bij een lid van die groep hebt gezien, is generaliseren. Het kan ook zo zijn dat je een kant-en-klaar oordeel hebt over een groep mensen. Dat oordeel bepaalt hoe jij over die mensen denkt. Een voorbeeld: ‘Ambtenaren zijn lui.’ Dit is een stereotype. Het beeld dat je hebt is overtrokken en vaak negatief. Stereotypen worden ook gebruikt om acties tegen groepen te rechtvaardigen, denk maar aan de Jodenvervolging in de Tweede Wereldoorlog.

36


fb .v

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

.

Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

Inleiding

tie

Omgaan met cliënten met gedragsproblemen of gedragsstoornissen is niet eenvoudig. In de (maatschappelijke) zorg komt dit wel steeds vaker voor. Daarom moet je kennis hebben over dit onderwerp. In deze bron leer je wat gedragsproblemen en gedragsstoornissen zijn en hoe je ermee om kunt gaan.

u' Ac

Wat zijn gedragsproblemen en gedragsstoornissen?

ev

er

ij

Ed

Onder gedragsproblemen wordt het volgende verstaan: al het ongewenste gedrag dat storend is voor de cliënt en voor zijn omgeving, en dat in verschillende situaties voorkomt. Voorbeelden van gedragsproblemen zijn woedeaanvallen, agressie en intimidatie, maar ook bijvoorbeeld het vernielen van de eigendommen van een ander. Gedragsproblemen zorgen ervoor dat de relaties met anderen, zowel met hulpverleners als met familie en vrienden, onder druk komen te staan. Mensen worden soms bang voor reacties en zullen de cliënt mijden. Gedragsproblemen ontstaan niet zomaar: ze zijn meestal een symptoom van iets anders. Iemand verveelt zich bijvoorbeeld en wordt daar boos om. Iemand is bang voor zijn omgeving en wordt agressief. Je hebt als hulpverlener dus een belangrijke taak om de vraag achter het gedrag van cliënten te achterhalen. Een gedragsstoornis is een ziektebeeld. Een arts of psychiater geeft deze diagnose na onderzoek. De stoornis staat beschreven in de DSM-V, het diagnosehandboek voor de psychiatrie. Voorbeelden van gedragsstoornissen zijn de oppositioneel-opstandige stoornis en de normoverschrijdend-gedragsstoornis.

U

itg

Vormen van gedragsproblemen Zoals het schema laat zien, zijn er een aantal verschillende vormen van gedragsproblemen te onderscheiden. In het schema worden de meest voorkomende oorzaken en gevolgen van deze verschillende vormen van gedragsproblemen beschreven. Vorm

Oorzaak

Gevolg

Woede/agressie

Frustratie Rouwproces Angst

Angst bij de omgeving Sociale uitsluiting Verdriet

37


Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

Oorzaak

Gevolg

Angst

Veranderende situatie Veranderend denkvermogen Trauma’s uit het verleden

Achterdocht Agressie Sociale uitsluiting Depressie

Verdriet

Rouwproces Verlies van vertrouwdheden Gevoel van nutteloosheid

Depressie Agressie/woede Lichamelijke problemen

Apathie

Depressie Gevoel van nutteloosheid Angst en onbegrip

Dwalen/weglopen

Onrust in de omgeving Onrust in de persoon Biologische klok

Roepen

Angst Onrust/te prikkelrijk Onbegrip

Agitatie bij anderen Agressie Separatie/sociale uitsluiting

Te prikkelrijk Te prikkelarm Lichamelijke problemen

Lichamelijke problemen Angst Agressie

Angst Onbegrip Depressie

Gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen/dwangmedicatie Verdriet Sociale uitsluiting

Verslaving Onbegrip Onvrede

Angst bij de omgeving Sociale uitsluiting Depressie

fb .v

.

Vorm

Achteruitgang van lichamelijke en cognitieve functies Sociale uitsluiting

Onrust

Ed

Zelfverwonding

u' Ac

tie

Valaccidenten Onrust bij anderen Omdraaien dag- en nachtritme

er

ij

Alcohol/drugs/medicijnen

Voorkomen van gedragsproblemen

U

itg

ev

Gedragsproblemen kunnen ontstaan doordat er veranderingen in de leefomgeving optreden, bijvoorbeeld: • het verlies van een partner of naaste • verandering van woonomgeving • het ontstaan van een ziekte of aandoening • het ontstaan van een scheve verhouding tussen draagkracht en draaglast.

38

Als iemand een verlies lijdt, treed een rouwproces op. Dit kan optreden bij het overlijden van een naaste, maar ook bij het verliezen van lichamelijke of psychische functies. Het rouwproces heeft invloed op het gedrag van de cliënt. Wanneer een cliënt vanuit de thuissituatie wordt opgenomen, moet deze wennen aan de nieuwe situatie. De cliënt heeft minder ruimte ter beschikking en heeft veel van zijn spullen achter moeten laten. Ook is er minder privacy.


Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

fb .v

.

Accepteren dat je een ziekte of aandoening hebt en dat je ten gevolge daarvan meer hulp nodig hebt en zelfstandigheid inlevert, kan invloed hebben op het gedrag. Een persoon die zich lichamelijk niet goed voelt en zich moeilijk kan uitdrukken, kan dit uiten door gedragsproblemen te laten zien. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een cliënt met een ernstige verstandelijke beperking of een cliënt met dementie. Wanneer draagkracht en draaglast in balans zijn, ben je geestelijk gezond. Wanneer er weinig draaglast is en veel draagkracht, zal de cliënt het gevoel hebben nutteloos te zijn. De cliënt wordt dan ondervraagd. Hierdoor kunnen gedragsproblemen ontstaan. Ook kunnen gedragsproblemen ontstaan als de draaglast van een cliënt groter is dan zijn draagkracht. De cliënt wordt dan overvraagd.

Omgaan met gedragsproblemen

tie

Omgaan met gedragsproblemen of probleemgedrag betekent, waar mogelijk, eerst de oorzaak van het probleem onderzoeken. Zodra je de oorzaak weet, kun je nadenken over een oplossing. Dat nadenken doe je niet alleen, maar binnen het multidisciplinaire team. Daar horen jouw collega’s bij, maar ook de arts, psycholoog of orthopedagoog, en de mantelzorgers.

u' Ac

Werkmodel Omgaan met probleemgedrag <

U

itg

ev

er

ij

Ed

Het aanpakken van gedragsproblemen kun je het best methodisch doen met behulp van een stappenplan. Bekijk Werkmodel Omgaan met probleemgedrag voor een stappenplan dat ontwikkeld is door Vilans om probleemgedrag methodisch in kaart te brengen en ermee om te gaan. Tips: 1. Ken de cliënt. Iemands achtergrond verklaart soms zijn gedrag nu. 2. Werk samen met anderen. Deel jouw ervaringen met probleemgedrag met je team zodat jullie samen tot een aanpak kunnen komen. 3. Werk methodisch. Als je volgens een stappenplan werkt, weet je zeker dat je niets overslaat. 4. Onthoud dat gedrag zelden tegen jou persoonlijk is gericht maar voortkomt uit de situatie. 5. Organiseer met je team (bij-/na)scholing over het thema probleemgedrag, zodat je professioneel ondersteund wordt.

Ken de achtergrond van de cliënt. Die kan zijn gedrag verklaren.

39


Theoriebron Gedragsproblemen en gedragsstoornissen

Omgaan met gedragsstoornissen

fb .v

.

Gedragsstoornissen zijn lastiger om mee om te gaan dan gedragsproblemen, omdat je als hulpverlener geen invloed hebt op de oorzaak. De oorzaak van een gedragsstoornis is een onderliggend ziektebeeld. Voorbeelden van ziektebeelden waarbij gedragsstoornissen optreden zijn dementie, psychiatrische aandoeningen, autismespectrumstoornissen en ADHD, maar ook de ziekte van Parkinson, CVA en MS kunnen gedragsstoornissen veroorzaken.

Ed

u' Ac

tie

Onder de categorie disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen worden in de DSM-V meerdere gedragsstoornissen beschreven waarbij de problemen met de beheersing van emoties en gedrag centraal staan. Hier vallen de volgende gedragsstoornissen onder: • oppositioneel-opstandige stoornis Bij een persoon met deze stoornis komt prikkelbaarheid, opstandigheid en boosheid tegelijk en gedurende een langere tijd voor. • normoverschrijdend-gedragsstoornis Er is steeds terugkerend gedrag waarbij rechten van anderen niet gerespecteerd worden of belangrijke maatschappelijke normen, waarden en regels overtreden worden. • kleptomanie Hiervan is sprake als iemand regelmatig spullen steelt die hij niet echt nodig heeft. Het stelen komt voort uit een toenemende drang om te stelen. • pyromanie Iemand sticht opzettelijk brand. • periodieke explosieve stoornis Iemand met deze stoornis kan zijn agressieve impulsen niet beheersen, hij mist de controle over de impulsen. De agressieve uitbarstingen staan niet in verhouding tot wat er is gebeurd.

er

ij

Een gedragsstoornis wordt opgevolgd door een arts, een psychiater en soms een geriater, een specialist ouderengeneeskunde of een arts verstandelijk gehandicapten. De arts schrijft medicatie voor en in sommige gevallen is er een benaderingswijze opgesteld door een deskundige. Als team voer je die benaderingswijze uit. Het is belangrijk om dat zeer nauwkeurig te doen en ernaar te rapporteren. Het team moet in het uitvoeren van de benaderingswijze professioneel ondersteund worden.

Gedragsproblemen en medicijnen

U

itg

ev

Soms is er geen duidelijke oorzaak voor het gedrag aan te wijzen en is probleemgedrag niet op te lossen door de situatie te veranderen. In deze situaties kunnen cliënten gedragsbeïnvloedende medicatie krijgen. Deze medicatie wordt ook wel psychofarmaca genoemd: medicijnen die hun werk doen in de psyche, in de menselijke geest. De bedoeling van deze medicatie is om het gedrag af te zwakken, de ‘scherpe kantjes’ ervan af te halen. Mensen worden er vaak rustiger van, maar deze medicijnen kunnen ook bijwerkingen hebben: mensen worden apathisch, krijgen problemen met eten en drinken, of vallen overdag in slaap. Overdosering van deze middelen kan ervoor zorgen dat mensen agressief worden.

40


fb .v

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

.

Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Als je de normen, grenzen of regels van een ander overschrijdt, kun je die persoon schade toebrengen en agressie uitlokken. Grensoverschrijdend gedrag kom je tegen van cliĂŤnt naar hulpverlener en andersom. In deze bron leer je wat grensoverschrijdend gedrag is, wat agressie is en hoe je het kunt herkennen en ermee om kunt gaan.

er

ij

Bedreigen van een hulpverlener is een vorm van grensoverschrijdend gedrag.

ev

Wat is grensoverschrijdend gedrag?

U

itg

Onder grensoverschrijdend gedrag wordt verstaan: al het gedrag dat over de grenzen van het toelaatbare heen gaat, zowel in wettelijke als in gevoelsmatige zin. Zeven vormen van grensoverschrijdend gedrag Verwaarlozen en onthouden van zorg Niet tijdig of onvoldoende toedienen van medicatie en voeding en vocht Te weinig tijd besteden aan zorgtaken Geen aandacht geven Niet reageren op roepen Enzovoort

41


Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

Zeven vormen van grensoverschrijdend gedrag

u' Ac

Seksueel misbruik Ongewenste aanrakingen Ongewenste ontkledingen Aanranding Verkrachting

tie

Mishandeling Slaan Schoppen Fixeren Ruw behandelen Enzovoort

fb .v

.

Emotioneel misbruik Pesten Schelden Bedreigen Vernederen Enzovoort

Discriminatie Ongelijkwaardig behandelen van cliënten op basis van geloof, geaardheid, aandoening, afkomst, ras

Ed

Schending van rechten Achterhouden van de post Bezoek weigeren Beslissingen nemen uit naam van de cliënt zonder zijn instemming

ij

Uitbuiting Diefstal van geld of waardevolle spullen Op naam van de cliënt abonnementen afsluiten zonder zijn instemming Vragen van geld voor diensten Wijziging van het testament in het voordeel van de hulpverlener

er

Wat is agressie?

U

itg

ev

Onder agressie worden alle vormen van ongewenst gedrag verstaan die ervoor zorgen dat je je onveilig of bedreigd voelt. Agressie kan zowel lichamelijk als geestelijk zijn, zowel verbaal als non-verbaal, zowel direct als indirect en zowel zichtbaar als onzichtbaar. Agressie kan optreden vanuit de cliënt en zijn naasten maar ook vanuit de hulpverleners. Mensen die agressief reageren komen op voor hun eigen belangen en maken de belangen van anderen ondergeschikt daaraan. Zij doen dat onder andere door: • anderen te overheersen • anderen te negeren • slecht te luisteren of helemaal niet te luisteren • overtuigd van hun gelijk te zijn • veel kritiek op anderen te hebben • anderen te beschuldigen • te schreeuwen, te slaan. Mensen die agressief reageren hebben dit lang niet altijd van zichzelf in de gaten. Door hun gedrag worden zij vaak niet door hun omgeving gecorrigeerd. Anderen houden meestal juist afstand.

42


Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

Vormen van agressie Bij agressie kan er onderscheid worden gemaakt tussen drie verschillende vormen: frustratieagressie, instrumentele agressie en pathologische agressie.

fb .v

.

Drie vormen van agressie Frustratieagressie

Deze vorm wordt veroorzaakt door onmacht, woede, angst, wanhoop.

tie

Een voorbeeld: Je hebt je gehaast om op tijd te zijn, het regent en je bent nat. Als je op school aankomt, blijk je het eerste uur vrij te zijn. Je baalt want nu had je rustig aan kunnen doen. Frustratieagressie is niet gericht tegen een persoon maar ontstaat door de situatie.

u' Ac

Instrumentele agressie

Deze vorm wordt heel bewust gebruikt om een doel te bereiken. Vormen: provoceren, manipuleren, dreigen, bewust opdrachten weigeren uit te voeren.

Ed

Een voorbeeld: Je hebt voor de herkansing van je toets een 5,4 gehaald. Helaas, dat is een dubbele onvoldoende en dus moet je het vak opnieuw volgen, zo zijn de regels. Je baalt. Je gaat naar de docent toe en zegt op Facebook te zetten dat zij niet kan lesgeven, tenzij ze je toch een 5,5 geeft. Pathologische agressie

ij

Deze vorm ontstaat onder invloed van een ziektebeeld of onder invloed van drugs of medicijnen.

er

Vormen: wilde onbeheerste woede, wanen en hallucinaties.

U

itg

ev

Een voorbeeld: Een cliënt slikt Haldol, een middel om onrust te verminderen. Onder invloed van die Haldol krijgt de cliënt een waan waarin hij onmiddellijk weg moet. Omdat je in de weg staat, slaat de cliënt jou.

Agressie naar personen, materiaal of zichzelf Agressie kan ook ingedeeld worden naar het object waarop het gericht is. Een persoon kan zijn agressie richten naar andere personen, naar materiaal en/of naar zichzelf. Agressie gericht op andere personen komt het vaakst voor. Als een cliënt een andere cliënt of jou als hulpverlener bedreigt of slaat, is er sprake van agressie gericht op andere personen. De andere persoon is dan in direct gevaar. Het is belangrijk dat er een goed beleid binnen de organisatie is om dit gedrag zo veel mogelijk te voorkomen. Agressie naar materialen wordt ook wel materiële agressie genoemd. Een cliënt kan bijvoorbeeld met een kopje gooien of een voorwerp vernielen. Als bekend is dat een cliënt materiële agressie kan laten zien, zorg dan dat er geen gevaarlijk materiaal in zijn directe omgeving is. Bewaar bijvoorbeeld messen, scharen of scherpe voorwerpen op plaatsen waar

43


Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

fb .v

.

de persoon niet bij kan. Zorg bijvoorbeeld ook dat er geen zware of breekbare voorwerpen in de ruimte aanwezig zijn waarmee gegooid kan worden. Zorg dat je niet met je rug naar de cliënt toe gaat zitten, maar de cliënt in het oog houdt en bij kan sturen als het nodig is. Agressie naar zichzelf wordt ook wel automutilatie genoemd. Een cliënt beschadigt hierbij zichzelf, bijvoorbeeld door te bonken, haren uit te trekken of zichzelf met een scherp voorwerp te snijden. Dit kan voorkomen bij cliënten met een verstandelijke beperking of psychische aandoening. Belangrijk is om te achterhalen waar dit gedrag mee te maken kan hebben: Voelt de cliënt zich bijvoorbeeld lichamelijk niet goed? Is de cliënt angstig? Is er iets onduidelijk? Wordt de cliënt onder- of overvraagd? Is er veel onrust in de omgeving van de cliënt? Is de cliënt overprikkeld? Kan de cliënt zich op een andere manier niet goed duidelijk maken? Om de cliënt tegen zichzelf te beschermen is het van belang om materiaal te verwijderen dat de cliënt zou kunnen gebruiken om zichzelf te beschadigen.

tie

Agressie en de normale ontwikkeling

ij

Ed

u' Ac

Tijdens de ontwikkeling leert een kind om agressie te beheersen. Het leert bijvoorbeeld om zich verbaal te uiten in plaats van te slaan of te schreeuwen. Voor een jong kind is dit vaak nog lastig. Als baby’s bijvoorbeeld honger of dorst hebben beginnen ze (hard) te huilen. Ze begrijpen hierbij niet dat een andere persoon hun gedrag vervelend kan vinden. Peuters laten fysieke en instrumentele agressie zien. Ze zeggen bijvoorbeeld vaak en hard ‘nee’ of stampen met hun voeten als ze iets niet willen. Ze kunnen zich verbaal nog niet voldoende uiten om dit op een andere manier op te lossen. Bij kleuters neemt de fysieke agressie af. Zij leren te praten in plaats van te handelen. De verbale agressie kan wel toenemen. Hun geweten is nog niet voldoende ontwikkeld om in alle situaties volgens de geldende normen en waarden te handelen. Agressie hoort dus bij de normale ontwikkeling. Hierbij is het goed te beseffen dat cliënten met een verstandelijke beperking op een cognitief en sociaal-emotioneel lager niveau functioneren dan hun kalenderleeftijd. Zij functioneren bijvoorbeeld op een ontwikkelingsniveau van een kind van twee jaar. Zij kunnen zich niet in een ander verplaatsen of duidelijk vertellen wat er aan de hand is. Je overvraagt hen als je van hen verwacht dat ze hun emoties op een redelijke manier te uiten.

U

itg

ev

er

Hoe kun je grensoverschrijdend gedrag voorkomen?

44

Grensoverschrijdend gedrag is lang niet altijd te voorkomen. Dat heeft te maken met de oorzaak ervan. Soms wordt grensoverschrijdend gedrag, zoals seksueel getinte handelingen of opmerkingen, veroorzaakt door het ziektebeeld van de cliënt of door zijn aandoeningen. Je moet je altijd goed bewust zijn van de mogelijke oorzaken van het gedrag. Als je de oorzaak kunt aanwijzen, is het eenvoudiger om een plan te ontwerpen waarmee je het gedrag kunt voorkomen. Wees je ook bewust van de machtsongelijkheid die bestaat tussen jou en de cliënt. Dat alleen al kan er de oorzaak van zijn dat de cliënt over jouw grenzen gaat. Het referentiekader van de cliënt en dat van jouzelf speelt ook een rol. De ene persoon vindt het gedrag van een cliënt bijvoorbeeld sneller ontoelaatbaar dan de andere persoon. Ook iemands zelfbeeld heeft invloed op hoe hij reageert. Als iemand onzeker is, kan een opmerking van een ander bijvoorbeeld sneller intimiderend overkomen. Ten slotte is het bij grensoverschrijdend gedrag noodzakelijk om multidisciplinair afspraken te maken over hoe je met het gedrag omgaat en hoe je elkaar ondersteunt.


Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

Hoe kun je agressie voorkomen?

tie

fb .v

.

Agressie heeft veel verschillende oorzaken. Je kunt niet een oplossing verzinnen waarmee je alle agressie kunt voorkomen. Er zijn wel een aantal tips die je kunt gebruiken om agressief gedrag zo veel mogelijk te voorkomen. Bedenk dat agressie nooit een oplossing is, ook niet voor de agressor. Tips: • Geef ik-boodschappen en spreek vanuit jezelf. Zeg bijvoorbeeld: ‘Ik vind het vervelend dat het dossier niet is opgeruimd.’ In plaats van: ‘Jij ruimt ook nooit het dossier op.’ • Reageer niet meteen op wat iemand zegt maar neem bedenktijd. Je kunt dan nog even nadenken over wat handig is om te zeggen of niet. • Wees eerlijk. Als je een fout hebt gemaakt, geef die dan toe. Agressie kan ontstaan wanneer mensen zich niet serieus genomen voelen. • Geef aan hoe jij je in de situatie voelt. Intimideert iemand jou? Zeg dat dan tegen diegene. Mensen hebben niet altijd door wat ze uitstralen.

u' Ac

Voorkom verder zo veel mogelijk dat de cliënt overvraagd of overprikkeld wordt. Dit kun je doen door: • aan te sluiten bij het ontwikkelingsniveau van de cliënt • één boodschap tegelijk te geven • korte zinnen te gebruiken • het programma inzichtelijk te maken • regels en afspraken consequent toe te passen • de ruimte opgeruimd te houden • maximaal één geluidsbron tegelijk aan te zetten (of geen geluidsbron).

Vanaf 1 juli 2013 is de wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Grensoverschrijdend gedrag in de zorg valt onder deze wet. Als je te maken hebt met grensoverschrijdend gedrag, kun je het stappenplan van de meldcode gebruiken bij het in kaart brengen van het probleem en het omgaan met het gedrag. Dit geld zowel wanneer de dader een medewerker is als wanneer de dader een cliënt is. Het stappenplan ziet er zo uit: 1. in kaart brengen van signalen 2. overleggen met collega en eventueel Veilig Thuis raadplegen 3. gesprek met cliënt 4. wegen van het geweld of de kindermishandeling, bij twijfel altijd Veilig Thuis raadplegen 5. beslissen: hulp organiseren of melden.

U

itg

ev

er

ij

Website Veilig Thuis <

Ed

Omgaan met grensoverschrijdend gedrag

Veilig Thuis is het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling. Iedere instelling heeft een eigen protocol moeten maken, gebaseerd op dit stappenplan. Dit protocol is jouw uitgangspunt bij het omgaan met grensoverschrijdend gedrag.

Omgaan met agressie Tips bij frustratieagressie: • Erken het probleem: het is inderdaad vervelend. • Betrek het niet op jezelf: frustratie gaat over een gebeurtenis, niet over jou. • Geef ruimte om stoom af te blazen: iemand is boos en moet dat kwijt. • Kom niet meteen met een oplossing: iemand luistert daar niet naar.

45


Theoriebron Grensoverschrijdend gedrag en agressie

• •

Vraag wat je kunt doen om te helpen. Probeer daarna samen het probleem op te lossen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Tips bij instrumentele agressie: • Blijf zakelijk, laat je niet verleiden tot emotionele reacties. • Geef duidelijk je grens aan: tot hier en niet verder. • Geef aan dat je best in gesprek wilt, maar op een rustige, niet bedreigende manier. • Geef binnen het gesprek duidelijk de kaders aan waar je het over gaat hebben. • Voer het gesprek zo mogelijk met een collega erbij. • Sluit af met een duidelijke afspraak die je op papier zet.

46


Theoriebron Conflicten

Theoriebron Conflicten

.

Inleiding

tie

Wat is een conflict?

fb .v

Mensen begeleiden tijdens een conflict is een vaardigheid die kennis en kunde vereist. Je moet daarnaast ook jezelf goed kennen. In deze theoriebron leer je wat een conflict is en hoe je dit herkent. Je krijgt technieken aangereikt waarmee je een conflict kunt voorkomen en hoe je ermee om kunt gaan. Ten slotte wordt er aandacht besteed aan het verbeteren van de communicatie.

Ed

u' Ac

Er wordt van een conflict gesproken wanneer meerdere mensen een verschillende opvatting hebben over een bepaald onderwerp en het daarover niet met elkaar eens kunnen worden. Deze mensen werken bijvoorbeeld samen, wonen samen of vlak bij elkaar of zijn familie van elkaar. Ze komen elkaar dus regelmatig tegen. Conflicten hebben een aantal kenmerken waaraan je ze kunt herkennen: • Mensen hebben verschillende gevoelens en behoeften en zijn het niet eens met de gevoelens en behoeften van de ander. Een conflict heeft een emotionele lading. • Mensen willen elkaars mening niet begrijpen, hebben soms zelfs een stereotiep beeld van elkaar. • Gebeurtenissen uit het verleden spelen een rol in het escaleren van het conflict. Iemand kan zich bijvoorbeeld al langere tijd ergeren aan de ander. • De communicatie is zo ver verstoord dat mensen niet meer luisteren en enkel horen wat ze willen horen. • Anderen, derden, worden bij het conflict betrokken.

ij

Vormen van conflicten

Soort

Vorm

Oorzaak

Gevolg

Behoefte- of doelenconflict

Van mening verschillen over het doel of over de behoefte van ofwel jezelf ofwel jouw cliënt

Niet scherp opgestelde doelstellingen die verschillend geïnterpreteerd kunnen worden

Er is onvrede en onbegrip bij beide partijen, terwijl oorspronkelijk hetzelfde einddoel voor ogen was.

U

itg

ev

er

Er zijn verschillende soorten conflicten te onderscheiden. In de tabel worden deze verschillende soorten conflicten beschreven. Ook wordt aangegeven welke vorm het conflict heeft en wat de mogelijk oorzaak en het gevolg van het conflict is.

47


Theoriebron Conflicten

Vorm

Oorzaak

Gevolg

Methodeconflict

Van mening verschillen over de manier waarop het doel bereikt moet worden, gewerkt moet worden enzovoort

Motivatie voor de keuze op emotionele gronden (onderbuikgevoel) in plaats van op feitelijkheden

De opgelegde methode wordt niet op juiste wijze opgevolgd zodat deze mislukt (‘Ik heb het toch gezegd …’).

Gedragsconflict

Gedrag past niet binnen de (vaak ongeschreven) verwachtingen van de groep

Gedrag wordt geïnterpreteerd op basis van vooroordelen en wordt niet feitelijk gezien

Waarden- en normenconflict

Tegenstrijdige waarden en normen komen in botsing met elkaar

Waarden en normen komen niet overeen en worden zwart-wit tegenover elkaar gezet

fb .v

.

Soort

u' Ac

tie

Iemand krijgt een bepaalde naam of reputatie, zoals: star, lui, een uitslover, ongevoelig enzovoort. Hier kunnen onoverbrugbare conflicten uit voortkomen, veel oorlogen starten met een waardenen normenconflict.

Hoe kun je conflicten voorkomen?

er

ij

Ed

Iedereen heeft zijn eigen referentiekader dat gevormd wordt door je verleden. Eigenlijk is je referentiekader de verzameling van gebeurtenissen uit het verleden. Die zorgen ervoor dat je op een bepaalde manier naar situaties kijkt. Als je bijvoorbeeld vroeger toen je klein was een keer gebeten bent door een hond, en dat heeft indruk op je gemaakt, zul je als je ouder bent onbewust afstand nemen als je een hond tegenkomt. Je referentiekader kan er ook voor zorgen dat je personen op een bepaalde manier waarneemt. Als je conflicten wilt voorkomen, moet je open en eerlijk kunnen luisteren naar wat een ander te vertellen heeft. Je stelt daarmee je mening bewust nog even uit.

U

itg

ev

Omgaan met conflicten

48

Hoe je met een conflict omgaat hangt af van een heleboel factoren. Je zult waarschijnlijk ook niet twee keer op dezelfde manier reageren en iedereen doet dat op zijn eigen manier. Toch is er een aantal gemeenschappelijke manieren te onderscheiden waarop mensen omgaan met een conflict. 1. Je drukt je zin door. Je bent overtuigd van je gelijk en koste wat het kost leg je jouw mening op aan de ander. 2. Je geeft je gewonnen. Je laat je overtuigen door de ander en gaat volledig mee in zijn mening. 3. Je sluit een compromis. Je laat jouw belangen net zo veel meewegen als de belangen van de ander en je kiest voor de gulden middenweg, een beetje geven en een beetje nemen. 4. Je gaat samenwerken. Je laat jouw mening los, de ander laat ook zijn mening los en samen zoek je naar de oplossing voor het probleem.


Theoriebron Conflicten

Verschillende communicatietechnieken

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Om ervoor te zorgen dat je zuiver kunt communiceren met anderen en conflicten zo veel mogelijk kunt voorkomen zijn een aantal geheugensteuntjes ontwikkeld die je kunt gebruiken: 1. Gebruik LSD. Als je in gesprek bent wil je weten of je de ander goed begrepen hebt. Je maakt dan gebruik van de techniek Luisteren, Samenvatten en Doorvragen. 2. Laat OMA-thuis. Als je open en eerlijk naar de ander wilt luisteren, zorg je ervoor dat je niet gaat Oordelen, Meningen gaat vormen en Adviezen gaat geven. 3. Smeer NIVEA. Natuurlijk heb je al een eerste indruk maar je gaat het Niet Invullen Voor Een Ander. Dan hoor je namelijk niet meer wat die ander te vertellen heeft. 4. Wees een OEN. Zorg dat je een Open, Eerlijke en Nieuwsgierige houding hebt naar anderen toe, dat nodigt uit tot praten. 5. Maak je niet DIK. Iedereen heeft goede en slechte kanten. Als je probeert in het gesprek de goede kanten te zien dan Denk je In Kwaliteiten.

49


fb .v

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen

.

Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen

Inleiding

u' Ac

Wetten en regels

tie

‘Het is voor je eigen bestwil.’ Iedereen kent die uitdrukking wel. Je moet iets doen wat je niet wilt maar wat toch goed voor je is. Cliënten moeten soms ook beschermd worden tegen zichzelf. In de (maatschappelijke) zorg maak je dan gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. Op welke manier je die mag inzetten, hoelang je ze mag gebruiken en in welke situatie leer je in deze bron.

er

ij

Ed

Vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast als een cliënt met zijn gedrag een gevaar vormt voor zichzelf, anderen of goederen. Je kunt hierbij denken aan het beperken van de bewegingsvrijheid in de vorm van afzondering, separatie of fixatie en het ongewild toedienen van medicatie, vocht of voedsel. Deze maatregelen worden tot 1 januari 2020 geregeld via de Wet Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). Vanaf 1 januari 2020 zal de nieuwe Wet zorg en dwang ingaan. Deze wet regelt de rechten voor mensen met een verstandelijke beperking en een psychogeriatrische aandoening (zoals dementie) die onvrijwillige zorg krijgen. Het uitgangspunt van de nieuwe wet is: Nee, tenzij ... Dat betekent dat vrijheidsbeperkende maatregelen, die in de nieuwe wet ‘onvrijwillige zorg’ heten, in principe niet mogen worden toegepast tenzij je kunt aantonen dat er sprake is van ernstig nadeel voor de cliënt. ‘Ernstig nadeel’ is in de wet omschreven. De wet stelt dat onvrijwillige zorg de allerlaatste optie moet zijn.

U

itg

ev

Voorkomen van gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen

50

Vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast om ervoor te zorgen dat cliënten geen gevaar kunnen vormen voor zichzelf of voor anderen. Je kunt dan denken aan middelen die iemand beperken in de bewegingsvrijheid, zoals een rolstoel met een vast blad, de bedhekken omhoog of het gebruik van een onrustband in bed. Ook medicatie, afzondering of het onthouden van zorg vallen hieronder. Vrijheidsbeperkende maatregelen worden vaak toegepast bij onrust, vallen en probleemgedrag. Het is nogal beladen om vrijheidsbeperkende middelen toe te passen, zowel voor de cliënt als voor de hulpverlener. Het is beter om te voorkomen dat je vrijheidsbeperkende middelen nodig hebt. Een cliënt goed kennen helpt je om het gedrag op de juiste manier te interpreteren. Als je de oorzaak van het gedrag kent, is het in veel gevallen mogelijk om een oplossing te bedenken en je begeleiding af te stemmen op de behoeften van de cliënt. Die oplossing bedenk je niet alleen, maar altijd in overleg met het multidisciplinaire team en eventueel de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt.


Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen

Alternatieven voor vrijheidsbeperking In plaats van vrijheidsbeperkende maatregelen toe te passen kun je ook op zoek gaan naar alternatieven voor vrijheidsbeperking.

.

Bejegening Soms wordt onrust of probleemgedrag veroorzaakt door de manier waarop cliënten moeten leven, het dagprogramma van de woning of afdeling. Door dit meer aan te passen aan het natuurlijke schema van de cliënt, zal deze meer herkenning en dus meer veiligheid ervaren. Dat zorg voor minder onrust.

fb .v

Artikel Alternatievenbundel vrijheidsbeperking <

tie

Omgeving Bij cliënten met dementie kun je de woning of afdeling zo aanpassen dat het duidelijk wordt waar iemand zich bevindt. Je kunt gangen straatnamen geven en foto’s van bekenden ophangen. Ook worden wel grote foto’s van de eigen oude huisdeur over de kamerdeur geplakt. Herkenbaarheid zorgt voor veiligheid en rust.

u' Ac

Activiteiten Mensen die hun hele leven hard gewerkt hebben, kunnen onrustig worden als ze niets te doen hebben. Door ze te betrekken bij activiteiten krijgen ze weer een plek in de minimaatschappij die de afdeling is. Dat zorgt voor erkenning en veiligheid. Ook cliënten met een verstandelijke beperking kunnen onrustig worden als ze zich vervelen of als er juist te veel van hen gevraagd wordt. Het is belangrijk om de activiteiten af te stemmen op hun wensen en behoeften.

Ed

Bekijk het Artikel Alternatievenbundel vrijheidsbeperking van Vilans voor een overzicht van alternatieven voor de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen.

Afzonderen

U

itg

ev

er

ij

Afzondering is een maatregel die valt onder de bepaling Middelen en Maatregelen vanuit de Bopz bij onvrijwillige opname. Afzondering gebeurt wanneer mensen even niet in een ruimte met meerdere mensen kunnen zijn, omdat zij bijvoorbeeld bang of boos zijn. Afzondering vindt plaats zowel om de cliënt te beschermen als om de omgeving te beschermen. Het is een hele ingrijpende maatregel: iemand wordt letterlijk bij anderen weggehaald. Afzondering is bedoeld om rust te bieden, zodat iemand kan kalmeren zonder dat je dichtbij hoeft te komen. Dat kan door mensen in hun eigen kamer af te zonderen met de deur dicht. Je mag dit niet zomaar doen en je mag het ook niet zelf beslissen. Als een cliënt afgezonderd mag worden, is er een Middelen- en Maatregelenformulier opgesteld, waar precies staat vermeld in welke situatie, hoelang en waar de afzondering uitgevoerd mag worden.

Separeren Separatie is een maatregel die valt onder de bepaling Middelen en Maatregelen vanuit de Bopz bij onvrijwillige opname. Bij separatie, dat erg veel lijkt op afzondering, wordt iemand geplaatst in een separeer (ook wel separeercel genoemd). Een separeer is een compleet kale kamer, met alleen een matras en een deken. Er is verder niets waarmee de cliënt zichzelf kan verwonden. Soms wordt de cliënt ook ontdaan van zijn eigen kleding. Hij krijgt dan scheurkleding aan, kleding die hij niet stuk kan scheuren en waarmee hij zichzelf niet kan verwonden. Een separeer moet voldoen aan speciale voorwaarden die door de minister zijn vastgesteld.

51


Theoriebron Vrijheidsbeperkende maatregelen

Separeercellen zie je niet zo vaak in de ouderenzorg, maar worden soms wel gebruikt in de verstandelijkgehandicaptenzorg en in de psychiatrie. Iemand mag alleen maar gesepareerd worden onder de omstandigheden die zijn vastgelegd in het Middelen- en Maatregelenformulier.

fb .v

.

Fixeren (beperken van de bewegingsvrijheid)

ij

Ed

u' Ac

tie

Fixeren betekent letterlijk: vasthouden. Fixeren in de zorg betekent dat je mensen tegen hun zin beperkt in hun bewegingsvrijheid door hen vast te binden of vast te houden. Dat moet soms omdat mensen willen lopen terwijl ze dat niet meer kunnen. Door hun ziektebeeld weten ze dat alleen niet meer. Als mensen die niet meer kunnen lopen dat toch gaan doen, dreigt valgevaar. Om die mensen tegen zichzelf te beschermen worden ze in hun bewegingsvrijheid beperkt. Dat kan door cliënten bijvoorbeeld in een rolstoel te zetten waar je het blad voor schroeft. Omdat het blad er niet af kan, kan de cliënt dan de rolstoel niet uit. Overige maatregelen zijn het gebruik van een onrustband, die ook wel een Zweedse band genoemd wordt, het gebruik van een verpleegdeken of van een plukpak (een eendelige pyjama met een sluiting aan de achterkant, die voorkomt dat cliënten aan hun incontinentiemateriaal gaan plukken). Ook het omhoog zetten van de bedhekken zonder toestemming van de cliënt is een vrijheidsbeperkende maatregel. Daarnaast valt het vastpakken van de cliënt, bijvoorbeeld als hij agressief gedrag laat zien, ook onder fixeren. Vaak worden er binnen een instelling bepaalde afgesproken fixatietechnieken gebruikt.

er

Een onrustband. Foto: ZorginBeeld/Frank Muller.

U

itg

ev

Onder dwang toedienen

52

Wat als de cliënt niet weet dat hij medicatie krijgt en dus niet heeft toegestemd? Dit wordt ook wel het toedienen van verborgen medicatie genoemd en dat mag niet zomaar. Dit wordt geregeld in de wet Bopz, Middelen en Maatregelen. Het komt voor dat je voor de cliënt zijn pilletje vermaalt omdat het makkelijk in te nemen is met een hapje appelmoes. Soms vertel je de cliënt dat hij medicijnen slikt maar dat gebeurt niet altijd. Andersom wordt medicatie ook bewust verborgen gegeven, omdat je al weet dat de cliënt het niet wil innemen. Dit komt bijvoorbeeld voor bij het toedienen van gedragsbeïnvloedende medicatie. Anders is het wanneer een cliënt gedwongen medicatie krijgt. Dit zie je soms bij ernstig verwarde cliënten die een gevaar vormen voor zichzelf of hun omgeving. Voeding en vocht kunnen ook onder dwang toegediend worden. Dit wordt alleen uitgevoerd op voorschrift van een arts en valt onder de Middelen- en Maatregelenwetgeving vanuit de Bopz.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.