9789037233674 gegevens verzamelen, observeren

Page 1

.v .

Cursus

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

Gegevens verzamelen, observeren


Colofon

.v .

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl Auteur: Inge Stekelenburg

fb

Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Gegevens verzamelen, observeren

© Edu’Actief b.v. 2016

ct ie

ISBN: 978 90 3723 367 4

'A

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

tE

du

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

co

py r

ig h

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave OriĂŤntatie

4 4

7

9

Het observatieplan Inleiding 13

13

Methoden van observeren Inleiding 17

ct ie

Wat is observeren? Inleiding 9

8

fb

Achtergrondinformatie van kinderen verkrijgen Inleiding 8

17

'A

Privacy! 24 Inleiding 24 Reflecteren

.v .

Over deze cursus Over deze cursus

27

du

Theoriebron Hoe kom ik aan informatie over kinderen? Inleiding 28 30

tE

Theoriebron Observeren Inleiding 30

Theoriebron Het observatieplan Inleiding 32

32

ig h

Theoriebron Methoden van observeren Inleiding 35

35

38

co

py r

Theoriebron Privacy Inleiding 38

28

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.v .

Over deze cursus

tE

du

'A

ct ie

fb

Als je kinderen begeleidt, is het belangrijk dat je ze goed kent. Het maakt daarbij niet uit of je werkt op een peuterspeelzaal, op een kinderdagverblijf/BSO of op een basisschool. Je leert de kinderen goed kennen door informatie over hen te verzamelen. Dit kun je op verschillende manieren doen: je kunt in gesprek gaan met een collega of met de ouders. Je kunt dossiers bestuderen of… je kunt ze observeren. In deze training leer je hoe je dat op een objectieve en systematische manier doet. Je leert ook op welke verschillende manieren je kunt observeren.

Spelende kinderen beter leren kennen

ig h

Leerdoelen

py r

• • • • •

Je weet wat observeren is. Je kunt een observatieplan maken. Je weet hoe je aan achtergrondinformatie over een kind kunt komen. Je kunt verschillende observatiemethoden benoemen. Je weet hoe je rekening houdt met de privacy van kinderen.

co

Beoordeling

Beoordelingsformulier <

4

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.


Over deze cursus

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

.v .

Planningsformulier <

fb

Beroepsproduct: Observeren en een plan maken (3)

ct ie

Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Casus Kim

tE

du

'A

Kim (11) zit in groep 7 van de basisschool. Zij komt sinds vier weken iedere schooldag naar buitenschoolse opvang ‘De Vlieger’, waar jij als pedagogisch medewerker werkt. Op school lijkt het met Kim niet altijd goed te gaan: ze wordt sinds groep 4 bij vlagen gepest. Soms lijkt het een paar maanden goed te gaan, maar tot nu toe volgen daarop ook altijd maanden waarin Kim toch weer gepest wordt. Kim trekt zich dan thuis terug: haar ouders vinden het moeilijk in die perioden contact met haar te maken. Op school volgt ze het lesprogramma stilletjes. Kim heeft vrijwel geen contact met klasgenootjes. Af en toe speelt ze met kinderen uit groep 5. Wanneer Kim op een dinsdagmiddag samen met een groepsgenootje van de buitenschoolse opvang de knutselspullen op moet ruimen, wordt ze plotseling boos, kwaad zelfs. Dit gedrag herhaalt zich wanneer ze op vrijdagmiddag met een groepsgenoot de bekers moet afwassen. Ze schreeuwt, gooit vier bekers van de tafel kapot op de grond en loopt stampvoetend naar buiten. Nadat ze een tijdje in de tuin van de buitenschoolse opvang heeft rondgehangen, komt ze uit zichzelf weer tot rust. Gesprekken over haar plotselinge woedeaanvallen hebben tot nu toe niets opgeleverd: Kim blijft dan zwijgen.

co

py r

ig h

Toevoeging voor studenten niveau 3: De leerkracht van Kim schiet jou aan op het schoolplein. Het valt haar op dat Kim van slag is wanneer ze op school samen met klasgenootjes dingen moet doen. Zoals bijvoorbeeld laatst, toen tijdens handvaardigheid de canvasdoeken voor het maken van een schilderij op bleken te zijn. Kim moest toen een doek delen met een groepsgenoot. Kim brak daarop acht kwasten doormidden, en smeet het waterpotje kapot op de grond. De leerkracht wil van jou weten of Kim ook op de buitenschoolse opvang moeite heeft met samenwerken, of dat de leerkracht zich dit inbeeldt.

Eisen aan de uitvoering Je gaat in groepjes van drie aan de slag met deze casus. Maak een planning en een taakverdeling. Het is belangrijk dat je binnen deze opdracht laat zien dat je doelgericht kunt observeren. Je zorgt daarom voor een goede voorbereiding en je verdiept je goed in een eventuele observatielijst die je gaat gebruiken. Beschrijf en onderbouw welke keuzes je gaat maken om de opdracht zo goed mogelijk uit te voeren. • Beginsituatie: wat is de aanleiding van deze observatie? • Achtergrondgegevens: wie ga je observeren? (jongen/meisje, leeftijd, achtergrondgegevens) • Observatiedoel: waarom wil je dit kind observeren? Wat is je doel?

5


Over deze cursus

.v .

• •

Observatievragen: op welke vragen wil je na deze observatie antwoord hebben? Methoden van observeren: op welke manier wil je de observatie gaan uitvoeren? Welke keuzes maak je ten aanzien van de methode om te zorgen voor een objectieve, betrouwbare en valide observatie? Observatiemoment: wanneer wil je de observatie gaan uitvoeren? Waarom? Denk eraan dat je voor een valide en betrouwbare observatie op meerdere momenten en binnen verschillende situaties zult moeten observeren. Observatiehulpmiddelen: denk aan een pen en papier, een stopwatch, een observatieformulier. Wil je gebruikmaken van een observatielijst? Ontwikkel er dan zelf één! Manier van rapporteren: hoe breng je verslag uit aan je collega’s? Met welke afspraken omtrent de privacy van Kim heb je rekening te houden?

fb

• •

ct ie

Eisen aan het beroepsproduct

co

py r

ig h

tE

du

'A

Bovenstaande stappen verwerk je in jullie groepje van drie in een aantrekkelijke PowerPoint-presentatie. Deze presenteren jullie aan je docent. Jullie motiveren de stappen mondeling.

6


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Wat is er veranderd?

Opdracht 2

Wat is er aan de hand?

ct ie

fb

.v .

Kijk naar buiten en beschrijf wat je ziet. Vergelijk wat je hebt opgeschreven met het werk van een medestudent. Wat valt je op?

tE

du

'A

Je ziet hier vier foto’s. Hoe zou elk kind zich voelen? Wat zou er aan de hand zijn?

Foto 2

py r

ig h

Foto 1

Foto 4

co

Foto 3

7


Achtergrondinformatie van kinderen verkrijgen

.v .

Achtergrondinformatie van kinderen verkrijgen Inleiding

fb

Bij deze opdrachten ontdek je verschillende manieren van informatie verzamelen. Je kijkt kritisch naar verschillende formulieren en bepaalt welk formulier jouw voorkeur heeft.

Leerdoelen

Opdracht 1

Leerlingendossier

'A

Beantwoord de volgende vragen:

ct ie

• Je kent verschillende bronnen om aan achtergrondinformatie over een kind te komen. • Je kunt gegevens van en over kinderen verzamelen.

a. Heb je wel eens een leerlingendossier ingezien?

du

b. Zo ja, welke informatie stond daar allemaal in?

tE

c. Zo nee, wat verwacht je dat daarin staat?

ig h

Vergelijk je antwoorden met die van je buurman/buurvrouw.

Opdracht 2

Bekijk de twee verschillende formats van een pedagogische administratie. Wat valt jullie op? Wat vind je goed aan het ene en wat aan het andere? Welke zou je zelf het liefst gebruiken?

py r

Format Pedagogische administratie 1 <

Pedagogische administratie

co

Format Pedagogische administratie 2 <

Opdracht 3

Theoriebron Hoe kom ik aan informatie over kinderen? <

8

Het intakegesprek Houd een intakegesprek met een studiegenoot die je niet zo goed kent en leg de gegevens vast. Gebruik hiervoor het intakeformulier dat je van je docent krijgt.


Wat is observeren?

Wat is observeren?

.v .

Inleiding Voordat we echt kunnen gaan observeren, moeten we eerst weten wat gedrag is. Bij observeren kijken we namelijk alleen naar gedrag.

Theoriebron Observeren <

Hoeveel kun jij waarnemen?

Als je voorafgaand aan een observatie bepaalt waar je op wilt gaan letten, moet je eraan denken dat je niet te veel doelen stelt. Hoe lastig het is om meerdere dingen tegelijk waar te nemen, ervaar je in de volgende opdracht.

'A

Opdracht 1

Je weet het verschil tussen waarnemen en observeren. Je weet het verschil tussen objectief en subjectief observeren. Je kunt beschrijven wat er met gedrag wordt bedoeld. Je kunt het belang van observeren benoemen. Je kunt objectieve beschrijvingen onderscheiden van subjectieve beschrijvingen.

ct ie

• • • • •

fb

Leerdoelen

du

Voorbereiding • Zoek een studiegenoot. • Je hebt pen en papier nodig bij het tweede deel van de opdracht. • Leg een stopwatch of horloge klaar.

co

py r

ig h

tE

Uitvoering • Je hoeft niets op te schrijven. • De een neemt waar, de ander houdt de tijd bij. • Neem gedurende één minuut alle kleuren in je omgeving waar. • Neem daarna één minuut alle kleuren en vormen waar. • Neem vervolgens één minuut alle kleuren, alle vormen en alle afmetingen waar. • Neem hierna nog één minuut alle kleuren, alle vormen, alle afmetingen en alle geluiden om je heen waar. • Neem ten slotte één minuut alle kleuren, alle vormen, alle afmetingen, alle geluiden om je heen en alle geluiden in jezelf waar. • Draai de rollen om. Reflectie a. Wat heb je gedurende de laatste minuut waargenomen? Schrijf dit in steekwoorden op.

b. Is het gelukt om alles wat gevraagd werd waar te nemen? Welke conclusie kun je hieraan verbinden?

9


Wat is observeren?

.v .

c. Vergelijk jouw antwoorden met die van je studiegenoot. Wat valt jullie op?

Filmpje Selective Attention Test <

Opdracht 3

Goed kijken!

Kijk goed naar het filmpje ‘Selective Attention Test’: hoe vaak gooit het witte team de bal over?

Wanneer is iets gedrag?

ct ie

Opdracht 2

fb

d. Welke conclusie kunnen jullie hieraan verbinden?

'A

Gedrag bestaat uit activiteiten die je kunt waarnemen. a. Welke woorden drukken gedrag uit?

B. denken C. eten

tE

D. praten

G. lachen

du

A. schrijven

H. lezen I. luisteren J. slapen K. staan wachten

F. wenkbrauwen ophalen

L. met vingers trommelen

ig h

E. kijken

py r

b. Bedenk zelf twee activiteiten waarbij sprake is van gedrag.

co

c. Bedenk zelf twee activiteiten waarbij geen sprake is van gedrag.

Opdracht 4

Wat is er veranderd? Wanneer je iemand observeert, kijk je gericht naar de ander. Het kan gaan om tastbare dingen of om de houding van iemand. Soms gaat het ook om een combinatie daarvan. Voorbereiding • Zoek een studiegenoot. • Zoek een vrij plekje waar je met zijn tweeën tegenover elkaar kunt zitten. • Zorg ervoor dat je elkaar van top tot teen kunt bekijken.

10


Wat is observeren?

.v .

Uitvoering • Bekijk elkaar heel goed, van top tot teen, gedurende ongeveer één minuut. • Draai je allebei om en verander iets tastbaars aan jezelf (bijvoorbeeld een ring om een andere vinger, een bril afzetten of een knoopje losdoen). Je mag er ook voor kiezen om niets te veranderen. • Draai hierna weer naar elkaar toe en zoek de verandering bij elkaar. • Doe dezelfde opdracht nog drie keer. • Herhaal de opdracht, maar verander nu iets aan je houding. • Doe nog één keer dezelfde opdracht, maar nu verander je meerdere dingen aan jezelf.

fb

Reflectie a. Duurde het lang om te ontdekken wat er was veranderd aan de ander? Ja Nee

ct ie

b. Zo ja, hoe kwam dat?

Wat is er aan de hand?

du

Opdracht 5

'A

c. Merkte je verschil tussen de opdrachten?

Zoek een foto op internet waarop een persoon te zien is die een bepaalde emotie heeft.

tE

a. Welke emoties laten deze foto’s zien?

ig h

b. Hoe herken je de emoties?

co

py r

c. Laat de foto aan een studiegenoot zien. Geeft jouw studiegenoot dezelfde antwoorden?

Opdracht 6

Objectieve en subjectieve beschrijvingen Bij een observatie mag je geen mening of waardeoordeel geven, je moet objectief blijven. Als iemand anders dezelfde observatie zou uitvoeren, zou er hetzelfde resultaat uit moeten komen. Lees de onderstaande zinnen. Welke zinnen zijn objectief en welke subjectief? Het meisje komt de winkel in en loopt naar de winterjassen. objectief | subjectief Dat mooie meisje heeft een ruige leren jas aan, die haar goed staat. objectief | subjectief

11


Wat is observeren?

Meneer Peters zal wel weer klachten hebben, zoals altijd. objectief | subjectief Hij staat nu een uur te wachten bij de bushalte en kijkt van tijd tot tijd op zijn horloge. objectief | subjectief

.v .

Zij was erg slordig gekleed en maakte een onverschillige indruk. objectief | subjectief Mijn vriendin werd ten onrechte beschuldigd, want die vent heeft gewoon een hekel aan haar. objectief | subjectief

fb

Die leerling is erg onzelfstandig, want hij stelt voortdurend vragen. objectief | subjectief

De man draagt een blauwe broek en een blauw-wit gestreepte trui. objectief | subjectief

ct ie

Volgens mij had ze vandaag geen goed humeur, want ze keurde alles af. objectief | subjectief Toen het Joost voor de derde keer niet lukte het stukje in de puzzel te leggen, gooide hij het op de grond. objectief | subjectief

'A

Als hij lacht, knijpt hij zijn ogen samen en komen er rimpeltjes aan weerskanten. objectief | subjectief Het hoofd van de afdeling zegt tegen de stagiaire dat zij die cliënt de volgende keer niet mag helpen met aankleden, omdat deze dat goed zelf kan. objectief | subjectief

du

Filmpje Shoppen met driftkikker <

Objectief en subjectief

Bekijk het filmpje ‘Shoppen met driftkikker’ van Nanny on tour. Geef twee objectieve en twee subjectieve beschrijvingen.

tE

Opdracht 7

ig h

Objectief:

co

py r

Subjectief:

12

Opdracht 8

Blijf objectief! Geef in objectieve bewoordingen weer wat je plannen zijn voor het komend weekend. Denk eraan dat je alleen feiten weergeeft en dus objectief blijft in je woordkeuze. Laat je ‘plannen’ zien aan een medestudent. Lees elkaars formuleringen. Is alles wat er staat objectief?


Het observatieplan

Het observatieplan

.v .

Inleiding Observeren doe je altijd volgens een vast stappenplan. In deze opdrachten leer je welke stappen dat zijn. Je gaat concreet aan de slag met deze stappen.

'A

Theoriebron Het observatieplan <

Achtergrondinformatie en beginsituatie

Wanneer je een observatie gaat uitvoeren, stel je van tevoren een observatieplan op. De eerste twee stappen zijn bedoeld om iets meer te weten te komen over het kind, over de cliënt of over de situatie. We noemen dit de beginsituatie en de achtergrondinformatie.

du

Opdracht 1

Je kent de stappen van het observatieplan. Je beheerst de SMART-methode. Je kunt de stappen van het observatieplan toepassen. Je kunt de beginsituatie bepalen. Je kunt SMART-doelen opstellen. Je kunt observatievragen opstellen. Je kunt bepalen welke hulmiddelen je wilt gaan inzetten.

ct ie

• • • • • • •

fb

Leerdoelen

Lees de volgende casus.

tE

Het valt jouw begeleidster op dat Sven tijdens het knutselen zijn schaar niet op de juiste manier vastpakt. Hij gaat er een beetje onhandig mee om. Sven zit in groep 3. Jouw begeleidster heeft het vermoeden dat zijn fijne motoriek niet goed ontwikkeld is.

co

py r

ig h

Wat is in deze bovenstaande casus de beginsituatie? Welke achtergrondgegevens kun je uit deze casus halen?

Opdracht 2

Het observatiedoel en de observatievragen Je observeert natuurlijk niet zomaar. Je hebt altijd een doel voor ogen. Je wilt met je observatie iets te weten komen. Dat noemen we het observatiedoel. Door observatievragen te stellen (dit kunnen ook observatiepunten zijn), kun je antwoorden krijgen die betrekking hebben op je doelstelling. Als je een bepaalde groep gaat observeren, kun je dat noteren bij de doelgroep. Als het gaat om één persoon, kun je de naam van die persoon opschrijven. Het valt jouw begeleidster op dat Sven tijdens het knutselen zijn schaar niet op de juiste manier vastpakt. Hij gaat er een beetje onhandig mee om. Sven zit in groep 3. Jouw begeleidster heeft het vermoeden dat zijn fijne motoriek niet goed ontwikkeld is.

13


Het observatieplan

a. Lees nogmaals de casus. Geef aan wat het observatiedoel is.

fb

.v .

b. Wat zouden de observatievragen kunnen zijn?

Opdracht 3

ct ie

c. Wat is de doelgroep?

SMART-doelstelling

Maak gebruik van een stopwatch!

du

Opdracht 4

'A

Lees goed door waar een SMART geformuleerde doelstelling uit moet bestaan. Formuleer nu voor jezelf drie SMART geformuleerde doelstellingen voor de komende twee weken. Wissel je doelstellingen uit met een studiegenoot en geef elkaar feedback. Zijn de doelstellingen SMART geformuleerd?

tE

Bij sommige observaties zul je een stopwatch moeten gebruiken, bijvoorbeeld als je om de twee minuten vast wilt leggen hoe vaak iemand bepaald gedrag laat zien. Maak tweetallen. Je gaat in de pauze iemand van jouw eigen klas observeren. Bepaal waar je op wilt gaan letten gedurende twee minuten (dat is dit in geval dus de observatievraag).

py r

ig h

Houd op een stopwatch de tijd bij (bijvoorbeeld op je smartphone) en turf hoe vaak iemand het van tevoren bepaalde gedrag laat zien.

Opdracht 5

Observeren tijdens gesprek

co

Het is niet haalbaar om een kind de hele ochtend te observeren. Daarom zou je steekproeven kunnen nemen. Je observeert dan bijvoorbeeld om de dertig minuten wat een kind doet. We noemen dit een tijdsteekproef.

14

De docent verdeelt de klas in twee groepen. Er wordt een binnen- en een buitenkring gevormd. De binnenkring discussieert over de stelling: ‘Een pedagogisch medewerker zou elke dag alle kinderen moeten observeren.’


Het observatieplan

Opdracht 6

fb

.v .

Elke student uit de buitenkring observeert een klasgenoot uit de binnenkring. Je schrijft daarbij elke minuut op wat jouw klasgenoot doet. Houd de tijd bij met een stopwatch.

Maak gebruik van een videocamera

ct ie

Het kan handig zijn om een situatie eerst te filmen voordat je de observatie gaat uitvoeren. Je kunt de observatie dan op een rustig moment uitvoeren. Vorm groepjes van drie.

du

Student 3 filmt het gesprek.

'A

Speel een van de volgende casussen in tweetallen: • Je bent student en maakt samen met een klasgenoot een werkstuk over milieuvervuiling. Je vindt dat de ander niet genoeg doet en spreekt hem hierop aan. • Je loopt stage op de peuterspeelzaal en vertelt aan het eind van de dag aan je begeleidster wat je die dag allemaal geleerd en ervaren hebt.

Opdracht 7

Maak een observatieplan

Twee klasgenoten werken een gesprek uit waarbij de één een ouder is en de ander een pedagogisch medewerker van de bso. De ouder wil graag weten wat zijn kind zoal doet als het buiten speelt.

ig h

Werkmodel Observatieplan <

tE

Bepaal samen waar jullie op gaan letten als je het filmfragment terug gaat kijken. Bijvoorbeeld: kijken ze elkaar aan? Laten ze elkaar uitpraten? Hoe vaak kijken ze van elkaar weg? Dit zijn de observatievragen. Kijk het fragment terug en geef antwoord op jullie observatievragen.

co

py r

Wanneer deze twee studenten het gesprek spelen, gaat de rest observeren. Je bepaalt zelf wie je gaat observeren en waar je op gaat letten. Voordat je mag gaan observeren, stel je eerst een observatieplan op.

15


Het observatieplan

Opdracht 8

Samenspel Niveau 4

ct ie

fb

.v .

Bas (4) is enig kind. Hij heeft tot nog toe weinig gespeeld met andere kinderen: hij was altijd alleen thuis bij moeder. Sinds een paar weken gaat Bas naar school en ook gaat hij op dinsdag en donderdag naar de buitenschoolse opvang, waar jij werkt als pedagogisch medewerker. Omdat Bas nog zo weinig ervaring heeft opgedaan in de omgang met andere kinderen, is zijn moeder alert op signalen die iets zeggen over het samenspel van hem. Op een dag komt ze bij jou, omdat Bas thuis vertelt dat hij op de buitenschoolse opvang van een aantal andere kinderen nooit mee mag doen met het spelen in de zandbak. Aan de andere kant zegt hij dat juist híj altijd de spelregels van de gezelschapsspelletjes moet uitleggen aan de andere kinderen van de groep. ‘Omdat niemand weet hoe de spelregels gaan,’ aldus Bas. Moeder vindt deze beide zaken nogal tegenstrijdig en vraagt aan jou dit eens nader te bekijken.

Bedenk in groepjes van vier hoe jullie dit zouden aanpakken. Denk bij het maken van het observatieplan aan eventuele achtergrondinformatie, het observatiedoel, de observatievragen en de observatiemethoden. Maak met PowerPoint een overtuigende presentatie van jullie observatieplan. • Presenteer jullie plan aan de klas. Beargumenteer de keuzes die jullie in het plan hebben gemaakt. • De klas geeft iedere groep één tip en één top. Was de tip of top nuttig voor jou? Waarom wel/niet?

co

py r

ig h

tE

du

'A

16


Methoden van observeren

Methoden van observeren

.v .

Inleiding In de volgende opdrachten leer je welke verschillende observatiemethoden er zijn. Je oefent met deze verschillende methoden en je leert kritisch te kijken naar de methoden.

'A

Jullie gaan straks op het schoolplein of in de kantine een kwantitatieve observatie uitvoeren, waarbij er sprake is van een continue observatie. Kwantitatief betekent dat het zal gaan om aantallen; continu betekent dat je gedurende een bepaalde tijd gaat tellen. Voorbereiding • Vorm groepjes van twee. • Zorg voor papier, pennen en eventueel een stopwatch. • Zoek een plek waar jullie groepje kan gaan zitten. • Bereid je observatie voor door vast te stellen wie je gaat observeren, wat de observatievraag is en op welk gedrag je precies gaat letten.

tE

Theoriebron Methoden van observeren <

Een kwantitatieve observatie

du

Opdracht 1

Je kent het verschil tussen een kwalitatieve observatie en een kwantitatieve observatie. Je kent drie verschillende manieren van observeren. Je kent het verschil tussen een participerende en niet-participerende observatie. Je kunt kwalitatief en kwantitatief observeren. Je kunt verschillende manieren van observeren toepassen. Je kunt bepalen in welke situatie je welke methode gaat toepassen (niveau 4). Je kunt benoemen waarom je voor een bepaalde methode kiest (niveau 4).

ct ie

• • • • • • •

fb

Leerdoelen

ig h

Uitvoering • Tel het aantal gedragingen • Noteer het aantal op papier. • Houd bij hoe lang je bezig bent.

co

py r

Reflectie Ga met je groepje bij elkaar zitten. a. Hadden jullie een goed moment gekozen? Ja Nee b. Hadden jullie deze aantallen verwacht? Ja Nee c. Kun je er conclusies aan verbinden? Zo ja, welke?

17


Methoden van observeren

Opdracht 2

Een kwalitatieve observatie van de non-verbale communicatie Jullie gaan straks een kwalitatieve observatie uitvoeren waarbij jullie de docenten op een vast moment in de les observeren. Het zal steeds gaan om de inleiding van een les. Jullie observeren de non-verbale communicatie van de docenten.

fb

.v .

Voorbereiding • Vorm groepjes van twee. • Zorg voor papier en een pen. • Bereid je observatie voor. • Stel je docenten op de hoogte.

ct ie

Uitvoering • Observeer deze week allebei vier verschillende docenten tijdens een les. • Let daarbij op jullie zelfgekozen punten. • Observeer alleen tijdens de inleiding van de les. • Noteer je bevindingen op papier.

'A

Reflectie Ga met je groepje bij elkaar zitten. a. Hadden jullie geschikte lessen uitgekozen? Ja Nee

du

b. Komen jullie observaties overeen? Ja Nee

Opdracht 3

Een kwalitatieve observatie van een moeder Bekijk nogmaals de aflevering van het programma Nanny on tour.

ig h

Filmpje Shoppen met driftkikker van Nanny on tour <

tE

c. Kun je er conclusies aan verbinden?

Hoe zou jij observeren?

py r

Opdracht 4

Bepaal op wie jij gaat letten gedurende vijf minuten en voer een kwalitatieve observatie uit.

co

Niveau 4 We kennen verschillende manieren van observeren. Ten eerste maken we onderscheid tussen kwalitatieve en kwantitatieve observaties. Daarnaast kan worden gekozen tussen een continue observatie, een interval- of event-samplingmethode.

18

Beschrijf bij de volgende situaties of je een kwalitatieve of kwantitatieve observatie zou uitvoeren. Vertel vervolgens welke manier van observeren het meest geschikt zou zijn. a. Je loopt stage in groep 7/8 van een basisschool. Het valt je begeleidster op dat Niels vaak naar de tijd vraagt. Ze vraagt zich af of hij zich misschien verveelt. Ze vraagt jou om Niels te observeren.


Methoden van observeren

fb

.v .

b. Je werkt op een basisschool bij de naschoolse opvang. Jouw collega zou graag willen weten of Jannick met de andere kinderen speelt. Ze heeft het idee dat Jannick zich afzondert.

Bekijk het filmpje ‘Ontwikkelingspsychologie - Taakgerichtheid’. Observeer de kinderen van verschillende leeftijden. Noteer wat een kind van 9 maanden met het materiaal doet. Wat doen de beide kinderen van 13 maanden? En die van 16, 20 en 24 maanden? a. 9 maanden:

du

Filmpje Ontwikkelingspsychologie Taakgerichtheid <

Wat doet het kind?

tE

Opdracht 5

'A

ct ie

c. De leidster van de peuterspeelzaal heeft het idee dat Jip wel erg vaak in zijn broek plast. Ze vraagt jou om Jip eens in de gaten te houden.

ig h

b. 13 maanden:

co

py r

c. 16 maanden:

d. 20 maanden:

e. 24 maanden:

19


Methoden van observeren

Opdracht 6

.v .

f. Wat kun je zeggen over het contact tussen de kinderen en de volwassene?

Doe je zelf mee aan de activiteit?

ct ie

fb

De klas heeft bij een van de creatieve vakken activiteiten aangeboden gekregen. Er vindt overleg plaats over de vraag welke activiteit zal worden uitgevoerd. Twee studenten stappen uit de activiteit en bepalen samen wie ze gaan observeren (observatiedoelgroep) en waarop ze gaan letten (observatievragen). De klas kiest iemand uit de groep die de activiteit gaat begeleiden. De twee observanten observeren. Twee andere studenten doen hetzelfde, maar zij doen ook mee aan de activiteit.

du

'A

Nabespreking: a. Wat is het voordeel van een participerende observatie? Wat is het nadeel?

ig h

tE

b. Wat is het voordeel van een niet-participerende observatie? Wat is het nadeel?

Opdracht 7

Geef een observatieopdracht over spelende kinderen

py r

Niveau 4 Zoek op YouTube naar filmpjes waar te zien is hoe kinderen spelen. Bepaal een observatiedoel en kies daarbij passende observatievragen. Geef deze observatieopdracht aan je klasgenoten die de opleiding op niveau 3 volgen. Lees de observatie door en bepaal of de beschrijvingen allemaal objectief zijn.

co

Opdracht 8

Uitvoeren van observatieopdracht over spelende kinderen Niveau 3 Voer de observatie uit die door jouw klasgenoten is voorgesteld. Geef je observatiegegevens terug aan je klasgenoten.

Opdracht 9

Longitudinaal of cross-sectionaal onderzoek a. Stel dat je wilt weten of jongens en meisjes hetzelfde reageren op een vliegtuig dat overvliegt, welke van de twee genoemde methoden zou je dan gebruiken?

20


Methoden van observeren

b. Welke observatievragen zou jij stellen?

.v .

c. Een moeder heeft tijdens haar zwangerschap gerookt. Stel dat je wilt weten of dit de ontwikkeling van het kind gedurende de eerste levensjaren beĂŻnvloedt. Welke methode zou je dan kiezen?

e. Waar zou je dan op letten?

Kies zelf: kwalitatief of kwantitatief

'A

Opdracht 10

ct ie

fb

d. Waarom?

Opdracht 11

du

Zoek zelf een fragment op YouTube. Bepaal je observatiedoel, je observatievragen en bepaal of je een kwalitatieve of kwantitatieve observatie gaat doen. Voer je observatie uit en bespreek je bevindingen met een klasgenoot.

Eet- en drinkgewoonten

ig h

tE

Niveau 4 Observeer gedurende drie dagen je eigen eet- en drinkgewoonten. Noteer alles wat je die dagen eet en drinkt. Ontwerp zelf een observatieformulier waarop je deze gegevens verzamelt. Vorm groepjes van vier. Bespreek met elkaar de manieren waarop jullie hebben geobserveerd en de manieren waarop je systematiek hebt aangebracht in je verzamelde gegevens. a. Welk zelf ontworpen observatieformulier heeft jouw voorkeur en waarom?

co

py r

b. Beschrijf in hoeverre je eetgewoonten werden beĂŻnvloed door het feit dat je deze moest observeren.

21


Methoden van observeren

Opdracht 12

Een halfuur

ct ie

fb

.v .

Niveau 4 a. Ga van deze dag één halfuur observeren. Je kiest zelf uit welk moment. Voordat je gaat observeren, stel je jezelf de volgende vragen: • Waar ga ik observeren? • Welk moment ga ik observeren? • Hoe leg ik vast wat ik observeer? • Hoe beperk ik mijn observatie?

Voer je observatie uit en verzamel je gegevens op een apart vel papier.

du

'A

b. Reflecteer op je observatie aan de hand van de volgende vragen: • Welke moeilijkheden ondervond je bij deze observatie? • Hoeveel invloed oefende het vastleggen van het halfuur uit op de observatie zelf? • Was de gekozen beperking voldoende? Waarom wel/niet?

Video-observatie

ig h

Opdracht 13

tE

c. Wissel je observatieverslag uit met een groepsgenoot. Deze bedenkt een alternatieve observatiemethode voor jouw gekozen halfuur en beschrijft deze onder jouw verslag. Wat vind je van het alternatief en waarom?

Niveau 4

co

py r

Hugo (6 jaar) bezoekt een dagbehandeling in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Hij wordt met sociale en emotionele problemen voor speltherapie aangemeld. Hugo is verbaal zeer vaardig. Hij is daarmee zijn leeftijdgenoten ver vooruit. Het sociale contact verloopt moeizaam. Hugo lijkt graag contact te willen maken, maar kan dat niet op adequate wijze. Hij is claimend in zijn gedrag. Hij heeft grote moeite met (onverwachte) veranderingen, die maken hem onzeker en faalangstig. Hij reageert daarop met heftige woedeaanvallen of hij probeert de situatie te ontwijken door clownesk gedrag. Pieter heeft een negatief zelfbeeld en beweegt houterig. Om Hugo goed te kunnen observeren, wordt de speltherapie opgenomen.

Vorm groepjes van drie. Ieder drietal krijgt van de docent een opdracht om op te letten tijdens de observatie. Bedenk in je groepje hoe en op welke momenten in de spelkamer je antwoord kunt krijgen op deze observatieopdracht.

22


Methoden van observeren

a. Wat is je observatiedoel?

ct ie

fb

c. Welke observatiemethode(n) ga je gebruiken en waarom?

.v .

b. Wat zijn je observatievragen?

De casus wordt nu uitgebeeld in een rollenspel. De drietallen gebruiken hun voorbereiding op de observatieopdracht om goed te kunnen observeren. Bespreek de uitkomsten klassikaal. Op welke manier heb je geobserveerd? Kijk op de video terug of de observaties objectief zijn. Vergelijk uitkomsten en wissel meningen uit.

du

'A

d. Hoe hebben de spelleidster en Hugo dit rollenspel ervaren? Wat heb jij geleerd van je klasgenoten?

ig h

tE

e. Bespreek nu in de drietallen: wat wil je nog nader onderzocht hebben ten aanzien van jouw observatieopdracht?

co

py r

f. Op welke manier ga je dit aanpakken? Hoe leg je dit vast?

Voor de verdere aanpak van Hugo op de dagbehandeling heb je overleg met je collega’s. Je komt als team bij elkaar: van ieder drietal één afgevaardigde en de spelleidster. Het is de bedoeling dat je uiteindelijk overeenstemming bereikt in het plan van aanpak voor Hugo. Speel dit overleg in een rollenspel. Laat de groep feedback geven. g. Wat neem je uit deze opdracht mee de praktijk in?

23


Privacy!

Privacy!

.v .

Inleiding

Leerdoelen

Opdracht 1

Voor je liggen verschillende protocollen die de privacy van de kinderen op de instelling moeten waarborgen. a. Geef aan wat jullie opvalt aan deze protocollen. Wat vinden jullie goed en wat niet?

du

'A

Theoriebron Privacy <

Protocollen rondom privacy

ct ie

• Je kent het begrip protocollen. • Je kunt ethisch en integer handelen. • Je kunt protocollen rondom privacy hanteren.

fb

Bij de volgende opdracht ga je nadenken over de vraag hoe je rekening kunt houden met de privacy van kinderen.

tE

Niveau 4 b. Naar welk protocol gaat jouw voorkeur uit?

ig h

Niveau 4 c. Ontwerp zelf een protocol dat jij zou gebruiken in de instelling waar je werkt.

Opdracht 2

Social media

co

py r

a. Wat zou jij doen als een ouder van je stageplaats jou uitnodigt om vrienden te worden op Facebook of Twitter? En zou je je Instagram-profiel delen met leerlingen van de bovenbouw van de school waar jij stage loopt?

24

b. Denk je er hetzelfde over als je er werkt?


Privacy!

Opdracht 3

Wat zou jij doen?

.v .

Je buurmeisje zit op de peuterspeelzaal waar jij stage loopt. Je gaat altijd naar haar verjaardag en dat wil je ook blijven doen. Tijdens het eten van de taart vraagt haar moeder: ‘Zeg, weet jij hoe dat laatst precies is gegaan, toen mijn dochter ruzie had met haar vriendinnetje?’

fb

a. Wat zou jij op dat moment zeggen tegen je buurvrouw?

ct ie

Je bent gevraagd iets voor een collega te kopiëren uit het dossier van een leerling uit groep 6. Die leerling is toevallig jouw nichtje. Je oog valt op het stukje ‘thuissituatie’. Je leest daar dat je nichtje elke avond heel laat naar bed gaat. Het was jou al opgevallen dat ze een paar keer per week te laat op school verschijnt. Thuis vraagt je moeder regelmatig hoe het op school met jouw nichtje gaat.

Opdracht 4

du

'A

b. Wat zeg je?

Wat gaat hier fout?

tE

Lees de volgende drie casussen door en geef aan waar je geen rekening houdt met de privacy van de kinderen. Hoe zou jij ervoor kunnen zorgen dat je wel rekening houdt met de privacy?

co

py r

ig h

a. Je werkt op een bso. Het is kwart over vijf en Thijs wordt opgehaald door zijn moeder. De moeder van Thijs komt naar je toe en vraagt hoe het is gegaan. Ze vraagt of Thijs en Jesse nog ruzie hebben gehad. Ze zegt dat ze het eigenlijk een heel vervelend jongetje vindt en dat ze ook van andere ouders hoort dat Jesse vaak ruzie maakt. Jij knikt en zegt: ‘Ja, dat klopt hoor, hij heeft inderdaad vaak ruzie en er zijn al meerdere ouders bij me geweest met deze klacht.’

b. Net als voorgaande jaren vinden ook nu de jaarlijkse tienminutengesprekken plaats. De ouders van Finn komen binnen. Je hebt je laptop bij je, waarop alle observatiegegevens staan. Je pakt de leerlingenlijst erbij en gaat al zoekend naar Finns naam met je vinger over het scherm. De ouders zien op deze wijze ook de gegevens van de andere kinderen…

25


Privacy!

Opdracht 5

fb

.v .

c. Jullie hebben in de vergadering de kinderen besproken over wie jullie je zorgen maken. Er worden notulen gemaakt. Na de vergadering print jij voor iedereen de notulen. Ondertussen breng je de lege koffiekopjes nog even naar de keuken. In de haast vergeet je de notulen uit de printer te halen. De volgende dag komt er een collega naar je toe, die vraagt of jij de notulen bij de printer hebt laten liggen‌

Privacybeleid

'A

ct ie

Niveau 4 Je werkt als pedagogisch medewerker bij kinderdagverblijf ‘Uiltje’. Uiltje heeft de privacy geregeld volgens de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarover staat echter nog niets op de website. Aan jou wordt gevraagd een pagina van de site te vullen met informatie omtrent de waarborging van privacy binnen Uiltje. Zorg dat het een aantrekkelijke pagina wordt voor de (aanstaande) ouders van het kinderdagverblijf. Ontwerp een pagina (mag in Word, maar ook op papier) in begrijpelijke taal en maak het belang van privacy duidelijk. Vermeld de voor ouders belangrijkste aspecten van privacy en geef duidelijk de visie van Uiltje op privacy aan. Informatie over de Wet bescherming persoonsgegevens vind je op internet. Je kunt ook op internet zoeken naar verdere informatie omtrent privacy, en naar afbeeldingen voor op de pagina van de site.

co

py r

ig h

tE

du

Bespreek in viertallen het eindresultaat van deze opdracht. Wat heb je nog van je studiegenoten omtrent privacy geleerd?

26


Reflecteren

Reflecteren Bedenk een moment of situatie tijdens het werken aan de training waarvan je nu vindt dat je het in het vervolg anders zou moeten aanpakken. Kijk terug en doe dit met behulp van de STARRT-methode. Lever het reflectieverslag in bij je docent.

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

.v .

Werkmodel STARRT-methode <

27


Theoriebron Hoe kom ik aan informatie over kinderen?

.v .

Theoriebron Hoe kom ik aan informatie over kinderen?

fb

Inleiding

ct ie

Als je met kinderen werkt en ze begeleidt, is het belangrijk dat je over achtergrondinformatie beschikt. Je begrijpt het kind dan misschien beter en dat komt een goede begeleiding ten goede. De vraag is nu: hoe kom je aan informatie over het kind dat je begeleidt? Afgezien van het feit dat je je collega’s vragen kunt stellen, kun je ook nog andere bronnen raadplegen.

Digitaal (leerlingen)dossier

du

'A

Op basisscholen worden alle gegevens van de kinderen bijgehouden in een digitaal (leerlingen)dossier. Je kunt hierbij denken aan bijvoorbeeld beoordelingen, scores of toetscijfers. Als het kind voor het eerst op school komt, moeten de ouders/verzorgers allerlei gegevens doorgeven. Denk aan informatie over de samenstelling van het gezin (woont het kind bij beide ouders?), het opleidingsniveau van de ouders/verzorgers, en het geboorteland van het kind en de ouders/verzorgers. We noemen dit ook wel de pedagogische administratie van het kind. Deze pedagogische administratie wordt toegevoegd aan het (leerlingen)dossier.

co

py r

ig h

tE

Ook op een kinderdagverblijf (KDV), op de buitenschoolse opvang (bso) of peuterspeelzaal (PSZ) worden gegevens van het kind verzameld. Door de kinderen bijvoorbeeld tweemaal per jaar te observeren, kun je hun ontwikkelingen bijhouden in volgsystemen. Het volgsysteem wordt vaak doorgegeven aan de basisschool op het moment dat het kind de overstap maakt van PSZ of KDV naar groep 1. Het dossier wordt ook doorgegeven van het KDV naar de bso. Je krijgt zo een doorlopende begeleidingslijn. Het dossier is digitaal: op deze manier kan iedereen die hier toestemming voor heeft erbij.

28


Theoriebron Hoe kom ik aan informatie over kinderen?

Oudergesprekken

.v .

Elke instelling organiseert op zijn manier de contactmomenten met de ouders. Op scholen zullen er vaak meer contactmomenten zijn dan op bijvoorbeeld een bso. De ene school heeft tweemaal per jaar tienminutengesprekken, terwijl de andere school dat vaker doet. Ook een bso, KDV of PSZ organiseert dit soort gesprekken. Op sommige scholen gaan de leerkrachten op huisbezoek. Ze kunnen dan zien in wat voor omgeving het kind met wie zij dagelijks te maken hebben, opgroeit. De leerkracht zal deze informatie opnemen in het (leerlingen)dossier en kan het doorgeven aan de pedagogisch medewerker.

tE

du

'A

ct ie

fb

Ook de momenten waarop de ouders een kind brengen, kunnen veel zinvolle informatie opleveren. Je kunt ouders bijvoorbeeld vragen: hoe was het weekend? Wat heeft het kind als ontbijt gehad? Is het kind ziek geweest? Deze oudercontactmomenten leveren de pedagogisch medewerker dus veel informatie op.

Intakegesprek

co

py r

ig h

Het eerste contactmoment tussen de instelling en het kind en zijn ouders vindt plaats in het intakegesprek. Hier maken alle partijen kennis met elkaar en proberen ze in te schatten of er een positieve match van beide kanten is. Tijdens het intakegesprek wordt er achtergrondinformatie verkregen over het kind. Ook deze informatie wordt toegevoegd aan het dossier.

29


Theoriebron Observeren

Theoriebron Observeren

.v .

Inleiding

ct ie

Observeren en gedrag

fb

Dagelijks nemen we dingen waar. We voelen ons warme bed, we horen de wekker, we ruiken het versgebakken brood, we proeven een stuk fruit en we zien onszelf in de spiegel. Waarnemen is iets anders dan observeren. Observeren is doelgericht, systematisch en objectief naar gedrag kijken.

ig h

tE

du

'A

Als we observeren, observeren we alleen gedrag. We moeten dus eerst weten wat gedrag precies is. In het kort kun je zeggen dat gedrag alles is wat we doen. Gedrag bevat altijd een werkwoord. Gedrag is niet iets wat we voelen of denken. Gevoel of gedachten kun je niet observeren. Voorbeelden van gedrag zijn dus lopen, zitten, aan je haar friemelen, in je ogen wrijven, enzovoort. Gedrag moet waarneembaar zijn. Misschien denk je wel dat iemand bijvoorbeeld twijfelt, maar dat weet je nooit helemaal zeker.

Gedragsdeterminanten

co

py r

Er zijn bepaalde factoren die ons gedrag beïnvloeden. Je kunt hierbij denken aan leeftijd, geslacht of het moment van de dag. Een kind van twee speelt anders dan een kind van tien. Het karakter van kind X is anders dan dat van kind Y, en dus zullen zij zich in bepaalde situaties anders gedragen. ’s Ochtends gedragen kinderen zich vaak rustiger dan aan het eind van de dag. Als het we het gedrag proberen te verklaren, kunnen we de oorzaken van gedrag verklaren in twee hoofdgroepen, namelijk interne factoren en externe factoren.

30

1. Intern: de oorzaak van bepaald gedrag kan binnen in de mens liggen. Als een kind bijvoorbeeld hoofdpijn heeft, zal het misschien minder enthousiast meedoen met een activiteit. 2. Extern: de oorzaak van bepaald gedrag ligt buiten de mens. Als een klasgenoot heel erg druk is, kun jij je misschien minder goed concentreren.


Theoriebron Observeren

Gedragsdeterminanten zijn dus eigenlijk alle factoren die ons gedrag beĂŻnvloeden. Zij bepalen hoe we ons gedragen. Je kunt hierbij denken aan: leeftijd, geslacht, moment van de dag, karakter, hoe je je op een bepaald moment voelt en hoe je groepsgenoten zich gedragen.

.v .

Observeren en waarnemen

ct ie

Belang van observeren

fb

Observeren is iets anders dan waarnemen. Waarnemen doe je met je zintuigen: zien, horen, voelen, proeven en ruiken. Waarnemen doe je de hele dag. Om iets waar te kunnen nemen, hoef je niet heel veel moeite te doen. Het gebeurt eigenlijk vanzelf. Observeren is wel een vaardigheid die je moet trainen. Observeren is bewust, doelgericht en systematisch registreren wat iemand doet. Waarnemen wordt observeren als je dat doet met een vooropgezet doel.

ig h

tE

du

'A

Je gaat iemand observeren omdat je iets te weten wilt komen. Je wilt bijvoorbeeld weten wat een kind zoal doet als het in de pauze buiten speelt. Of je wilt weten hoe vaak een kind is afgeleid tijdens een rekenles. Het kan ook zo zijn dat een collega of een ouder graag iets wil weten over het kind, en aan jou vraagt om het te observeren. Soms zijn er bepaalde vermoedens en is jou gevraagd extra op het gedrag van het kind te letten. Een collega vermoedt bijvoorbeeld dat een kind ADHD heeft, omdat het erg druk is en snel is afgeleid. Jij kunt deze vermoedens al dan niet bevestigen met je observaties. Door de gegevens die je uit je observaties verkrijgt, kun je je begeleiding beter op een kind afstemmen. Soms heb je een bepaald beeld van een kind, en door het kind te observeren kun je kijken of dit beeld klopt. Je hebt bijvoorbeeld het idee dat een kind wel erg vaak naar de wc gaat. Door gedurende de dag het wc-bezoek te turven, kom je erachter of dat daadwerkelijk zo is. Mocht het inderdaad het geval zijn dat het kind vaak naar de wc gaat, dan kun je je begeleiding hierop afstemmen. Het is niet zo dat je alleen observeert als er iets met het kind aan de hand is. Observaties maken deel uit van het kindvolgsysteem. Kindvolgsystemen hebben vaak eigen observatieformulieren die je kunt gebruiken.

Objectief en subjectief

co

py r

Een observatie moet altijd objectief zijn. Dat betekent: zonder oordeel, gevoel, verklaring of betekenis. Je observeert en rapporteert datgene wat je daadwerkelijk ziet. Je geeft daarvoor geen verklaring (interpretatie). Je schrijft alleen feitelijke informatie op. Bijvoorbeeld: een kind trekt zijn mondhoeken op. Of een kind ontbloot zijn tanden. Het zou zo moeten zijn dat als een collega hetzelfde kind observeert, er dezelfde observatie uit komt. We noemen dit herhaaldelijkheid. Subjectief observeren is waarnemen en interpreteren vanuit je eigen persoon, dat mag dus absoluut niet. Dat is nog best lastig, omdat je zelf toch altijd wel een beeld van het kind hebt. Je hebt het idee dat een kind goed in zijn vel zit, omdat het altijd zo vrolijk kijkt. Of je denkt juist dat een kind het niet naar zijn zin heeft, omdat het zo rustig is. Het kind is in werkelijkheid misschien wel zo rustig omdat het verlegen is, maar het wel naar zijn zin heeft op de kinderopvang.

31


Theoriebron Het observatieplan

.v .

Theoriebron Het observatieplan Inleiding

Beginsituatie

ct ie

fb

Een van de manieren om gegevens van een kind te krijgen, is door te observeren. Je hebt gegevens van kinderen nodig om ze de begeleiding te geven die ze nodig hebben. Observeren doe je systematisch. Dat betekent dat je volgens een vast stappenplan werkt. Voordat je daadwerkelijk gaat observeren, vraag je jezelf bepaalde dingen af: wie ga je observeren? Wanneer? Hoe? Als iemand anders volgens dezelfde stappen zou werken, zou er hetzelfde resultaat uit moeten komen. Een observatieplan bestaat uit de stappen die hierna beschreven worden.

du

'A

Wat is de aanleiding van deze observatie? Waarom ga je een kind observeren? Zijn er bepaalde klachten? Heb je bepaalde vermoedens? Moet er geobserveerd worden voor een bepaald rapport? Heeft iemand, bijvoorbeeld een orthopedagoog, bepaalde gegevens nodig van een kind?

tE

Achtergrondgegevens

py r

ig h

Wat weet je allemaal al over het kind of over de situatie? Is het een jongen of meisje? Wat is de leeftijd van het kind? Heeft het bijvoorbeeld een bepaalde gedragsstoornis? Hoe is de thuissituatie? Is er iets vervelends gebeurd? Je kunt de achtergrondgegevens verdelen in drie aspecten: • Kindgegevens: leeftijd, geslacht, hoe vaak het kind naar het KDV komt, hoe lang het kind al naar school gaat, of het kind medicijnen gebruikt, of er andere bijzonderheden over het kind zijn. • Thuissituatie: door wie wordt het kind opgevoed? Heeft het broertjes en zusjes? Werken de ouders? • Gedrag: beschrijf hoe ver het kind is in zijn ontwikkeling, bijvoorbeeld de lichamelijke ontwikkeling zoals je die mag verwachten bij een tweejarige.

co

Let op: als je bepaalde informatie niet hebt, bijvoorbeeld over de thuissituatie, dan mag je niet iets zelf verzinnen.

32

Observatiedoelgroep en observatiedoel Wie ga je observeren? Welk kind of welk groepje kinderen? Denk hierbij aan de privacy van de kinderen. Noem bijvoorbeeld alleen de voorletter, de initialen of bedenk een fictieve naam. Wat wil je te weten komen? Stel de vraag zo duidelijk dat iedereen gelijk begrijp wat je bedoelt. Begin je observatiedoel altijd met: ‘Ik wil weten …’, bijvoorbeeld: • ‘Ik wil weten op welke momenten het kind iemand anders slaat.’ • ‘Ik wil weten hoeveel woorden het kind gebruikt tijdens het spelen in de poppenhoek.’


Theoriebron Het observatieplan

• •

‘Ik wil weten hoe vaak A. in de poppenhoek speelt.’ ‘Ik wil weten met welk speelgoed het kind buiten het liefst speelt.’

.v .

Begin je vraag niet met: ‘Ik wil weten hoe het komt dat …’ of: ‘Ik wil weten waarom …’ Op deze vragen zul je geen antwoord krijgen.

Observatievragen

ct ie

fb

Op welk gedrag en welke activiteiten ga je precies letten? Op welke vragen wil je na deze observatie antwoord hebben? Door observatievragen te formuleren maak je je doelstelling concreter. Voorbeelden: • Tijdens welke activiteiten slaat het kind een ander? Wie slaat het kind? Slaat het kind de leidster? • Op welke momenten huilt het kind? Huilt het als de ouders weggaan? Huilt het als het honger heeft? • Welke woorden zegt het kind? Wanneer zegt het kind iets? Tegen wie zegt het iets? • Hoe speelt het kind met andere kinderen? Neemt het kind de leiding tijdens het spelen? Lacht het kind tijdens het spelen?

du

'A

Zorg ervoor dat je vragen aansluiten bij je doel. Je wilt bijvoorbeeld weten of een kind vaak is afgeleid (doelstelling). Dan kun je de volgende observatievragen stellen: hoe vaak is het kind afgeleid? Tijdens welke fasen in de les is het kind afgeleid? Wat doet het kind tijdens de instructie van de les? Hoe vaak kijkt het kind naar buiten?

Methoden van observeren

tE

Hoe ga je observeren? Op welke manier? Kwalitatief of kwantitatief? Participerend of niet-participerend? Continu, interval of event sampling? Is het een longitudinale observatie of een cross-sectionale? Lees voor de uitleg van deze methoden de Theoriebron Methoden van observeren.

ig h

Welke methode je kiest, hangt af van je observatiedoel en je observatievragen. Als je antwoord wilt hebben op een vraag die begint met: ‘Hoe vaak …?’, dan moet je kiezen voor een kwantitatieve observatie. Als je wilt weten of een kind altijd een ander kind slaat tijdens het buiten spelen, dan kies je voor een event sampling.

co

py r

Observatiemoment Op welke momenten ga je observeren? Geef hierbij zo concreet mogelijk aan wanneer dit is, bijvoorbeeld op 12 en 14 december tijdens het fruit eten. Beschrijf ook hoe lang je gaat observeren. Kijk goed naar je observatiedoel als je het observatiemoment bepaalt. Als je wilt weten met welk speelgoed het kind het liefst speelt, kies dan een spelmoment als observatiemoment, niet een eetmoment. Je kunt er bijvoorbeeld voor kiezen tijdens het binnenkomen te observeren, tijdens het kringgesprek, tijdens het buitenspelen, tijdens gym, tijdens een groepsactiviteit, enzovoort.

33


Theoriebron Het observatieplan

Observatiehulpmiddelen

fb

ct ie

Je hulpmiddel zal afhankelijk zijn van je observatiemethode. Bij een kwalitatieve observatie heb je genoeg aan een pen en papier of een laptop. Bij een kwantitatieve methode heb je daarnaast ook een stopwatch nodig. Je kunt hiervoor ook je smartphone gebruiken. Als je bepaalde gedragingen wilt gaan tellen (turfmethode), moet je ook een lijst met de van tevoren bepaalde gedragingen hebben.

.v .

Welke hulpmiddelen ga je inzetten? Heb je bijvoorbeeld een stopwatch nodig? Pen en papier of een laptop of tablet? Ga je het eerst opnemen en later terugkijken en/of -luisteren? In dat geval heb je een camera of een voice-recorder nodig. Vaak zul je gebruikmaken van een (voorgedrukt) observatieformulier. Dat is ook een hulpmiddel.

'A

Manier van rapporteren

co

py r

ig h

tE

du

Hoe breng je verslag uit aan je collega(‘s)? Doe je dat mondeling of schriftelijk? Het voordeel van mondeling is dat het sneller gaat en dat je het een en ander zowel verbaal als non-verbaal kunt toelichten. Schriftelijk heeft als voordeel dat je het altijd kunt teruglezen en dat je goed kunt nadenken over hoe je het een en ander gaat verwoorden.

34


Theoriebron Methoden van observeren

.v .

Theoriebron Methoden van observeren Inleiding

ct ie

fb

Je kunt op verschillende manieren observeren. Het eerste verschil betreft gestructureerd en ongestructureerd. Als je een beschrijving wilt geven van wat een kind allemaal doet en hoe het dit doet, dan kun je het beste kwalitatief observeren. Als je wilt tellen hoe vaak een kind bepaalde gedragingen laat zien, dan kun je het beste een kwantitatieve observatie doen. Dan zijn er ook nog verschillen in momenten van observeren. We kennen nog longitudinale observaties en cross-sectionale observaties. Tot slot kun je ervoor kiezen om wel of niet mee te doen tijdens het observeren.

Gestructureerd en ongestructureerd observeren

du

'A

Als je gaat observeren zonder van tevoren een observatieplan op te stellen, noemen we dat ongestructureerd observeren. Je pakt een pen en papier en schrijft op wat je ziet. Eigenlijk is dit niet wat we verstaan onder een professionele observatie. Als je gestructureerd te werk gaat, stel je van tevoren vast wat je doel is en waar je allemaal precies op gaat letten. Dat maakt een observatie ook objectiever.

tE

Kwalitatief en kwantitatief observeren

co

py r

ig h

Bij een kwalitatieve observatie beschrijf je precies wat een kind doet. Je noteert bijvoorbeeld: ‘J.M. loopt naar de zandbak. J.M. pakt een schep. J.M. pakt een emmer van A.S af.’ We noemen deze methode ook wel een beschrijvende observatie. Het nadeel van een kwalitatieve observatie is dat deze relatief veel tijd kost. Je kunt ervoor kiezen eerst trefwoorden op te schrijven, die je daarna uitwerkt in een uitgebreider verslag. We noemen dat ook wel de trefwoordenmethode. Bij een kwantitatieve observatie noteer je hoe vaak iemand bepaald gedrag laat zien. Je kunt bijvoorbeeld tellen hoe vaak iemand naar buiten kijkt tijdens de taalles. Het voordeel is dat je dit vrij snel kunt tellen, bijvoorbeeld door te turven. Vandaar dat een kwantitatieve observatie ook wel eens de turfmethode wordt genoemd. Een nadeel kan zijn dat een kwantitatieve observatie, naast de getelde gedragingen, verder weinig informatie oplevert.

Continue observatie Als je een of meer kinderen voortdurend observeert, spreken we van een continue observatie. Je schrijft dan zo veel mogelijk op van wat je ziet. Je doet dit als je bijvoorbeeld een vermoeden hebt, maar nog niet zeker weet hoe het precies zit. Als je bijvoorbeeld het idee hebt dat de sfeer niet optimaal is als de ouders de kinderen naar de peuterspeelzaal brengen, maar je nog niet precies weet hoe dat komt, kun je een continue observatie doen. Je beschrijft dan wat je zoal aan gedragingen ziet. Je observatiedoel is dus nog vrij vaag. Uiteindelijk kan deze observatie je helpen bij het beantwoorden van de onderzoeksvraag: ‘Hoe komt het dat de sfeer niet goed is tijdens het brengmoment van de peuters?’

35


Theoriebron Methoden van observeren

Interval

du

'A

ct ie

fb

.v .

Stel dat je een kind hebt op de bso dat het lastig vindt om contact te leggen met andere kinderen. Vorige week ben je begonnen met activiteiten die ertoe moeten leiden dat dit kind gemakkelijker contact legt met anderen. Om na te gaan of jouw inzet tot voldoende resultaat heeft geleid, neem je je voor om gedurende vijf weken tweemaal per week het desbetreffende kind te observeren. Dit doe je op de dinsdag en de donderdag. Je gaat ’s middags elk halfuur vijf minuten opschrijven wat je aan gedragingen ziet met betrekking tot je doel. Je schrijft dus op of het kind contact legt, met wie en hoe. Omdat er steeds een half uur tussen zit, noemen we dit de intervalmethode.

tE

Event sampling

ig h

Je gaat na hoe vaak een bepaalde gebeurtenis zich voordat. Je telt bijvoorbeeld hoe vaak een kind op de kinderopvang speelgoed afpakt van een ander kind. Het Engelse woord voor gebeurtenis is event, vandaar dat we deze methode event sampling noemen. Je kunt dit bijvoorbeeld op een kwantitatieve manier doen door elke keer dat het kind speelgoed afpakt te turven.

Longitudinale observatie

co

py r

Als je een kind een langere periode volgt en observeert, spreken we van een longitudinale observatie. Je voorkomt hiermee dat je conclusies trekt op basis van een momentopname. Misschien gedroeg een kind zich juist op dat moment anders dan anders. Een longitudinale observatie vergroot de betrouwbaarheid van je observatie.

36

Cross-sectionale observatie Als je een groepje kinderen observeert op hetzelfde aspect, dan noemen we dat een cross-sectionale observatie. Je observeert bijvoorbeeld hoe verschillende kinderen reageren op de introductie van een nieuw boek voor in de leeshoek. Je zou kunnen zeggen dat dit het tegenovergestelde is van een longitudinale observatie, waarbij je één kind een langere


Theoriebron Methoden van observeren

tijd observeert op één of enkele aspecten. Bij een cross-sectionale observatie observeer je namelijk meerdere kinderen, maar dan gedurende een korte periode, op één of enkele aspecten.

.v .

Participerende en niet-participerende observatie

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

Als je zelf deel uitmaakt van de situatie of de activiteit terwijl je observeert, noemen we dat een participerende observatie. Als je bijvoorbeeld pepernoten gaat bakken met kinderen op de kinderopvang en je wilt weten welke handelingen ze zelfstandig kunnen doen, dan neem je zelf deel aan de activiteit terwijl je observeert. Soms is het juist handig om niet zelf aan de activiteit deel te nemen, omdat je dan rustig vanaf een afstandje kunt observeren. Dat noemen we dan een niet-participerende observatie.

37


Theoriebron Privacy

Theoriebron Privacy

.v .

Inleiding

fb

Je werkt met kinderen. Kinderen hebben gevoelens. Je kunt niet alles zomaar zeggen en schrijven. Daarvan moet je je bewust zijn. Mensen, en dus ook kinderen, kunnen zich gekwetst voelen. Daarnaast is het niet de bedoeling dat de informatie van de kinderen op straat komt te liggen. Je moet rekening houden met de privacy van de kinderen.

ct ie

Protocollen

ig h

tE

du

'A

Elke instelling die met mensen werkt, dus ook met kinderen, heeft vastgelegd hoe zij met persoonsgegevens omgaat. Wie mag de gegevens inzien? Wat wordt er allemaal vastgelegd? Hoe ga je om met kinderen die van de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf naar de basisschool gaan? Of met leerlingen die van de basisschool naar het voortgezet onderwijs gaan? Hoe lang blijven de gegevens bewaard? Ook wordt er beschreven hoe de instelling omgaat met foto’s van de kinderen. Als ouders niet willen dat er foto’s worden gemaakt of gepubliceerd, mogen ze dit aangeven bij de directie. Al deze gegevens worden vastgelegd in protocollen rondom privacy. In de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is vastgelegd hoe instellingen om dienen te gaan met vastgelegde gegevens van mensen. De Wbp is sinds 1 september 2001 van kracht.

Geen namen noemen in je verslagen

co

py r

Het is erg belangrijk dat je rekening houdt met de privacy van de geobserveerde. Je kunt dit doen door: • niet aan groepsgenoten bekend te maken dat je een kind gaat observeren • in je rapportage nooit de echte naam te gebruiken, maar bijvoorbeeld de initialen (H.V. voor Han Visser) of een fictieve naam (zelfverzonnen naam) • rapportages niet te laten rondslingeren • op te letten waar je rapportages eventueel op het internet zet • inzage- en correctierecht te bieden. Een kind of ouder heeft er altijd recht op een rapportage in te zien (inzagerecht) en eventueel zaken aan te laten passen als hij vindt dat die niet kloppen. Dan moet het gecorrigeerd worden (correctierecht).

38


Theoriebron Privacy

Ethisch en integer handelen

.v .

Probeer je te verplaatsen in het kind waarmee je werkt. Je moet je steeds afvragen wat fatsoenlijk is om te zeggen en schrijven, en wat niet. We noemen dit ethiek. Ethisch handelen is dus dat je je steeds afvraagt of je iemand ergens mee helpt of dat je iemand pijn doet, in sociaal-emotioneel opzicht. Integer handelen betekent dat je eerlijk en oprecht bent. Je handelt volgens bepaalde normen en waarden die gelden op bijvoorbeeld jouw werk.

co

py r

ig h

tE

du

'A

ct ie

fb

Steeds meer instellingen zijn actief op social media. Vraag jezelf af wat je wel en niet aan de wereld wilt tonen. Respecteer hierbij altijd de wensen en belangen van de kinderen van jouw instelling.

39


co p

yr ig ht tie fb .v

Ac

u'

Ed

.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.