33773 Onderwijs/VVE 4 Interactievaardigheden

Page 1

.v

.

Cursus

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Onderwijs/VVE 4 Interactievaardigheden


Colofon

.v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

fb

Auteur: Geerte Binnema Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Onderwijs – VVE 4 Interactievaardigheden

ie

ISBN: 978 90 3723 377 3

Ac t

Bronvermelding: Met dank aan medewerkers van Peuterspeelzaal Tommie te Sneek. ©

u'

Edu’Actief b.v. 2017 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).

ht

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

C

op

yr

ig

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze training

.

7

Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

Feedback geven en ontvangen

fb

14

Interactievaardigheden toepassen

Reflectie

9

18

26

31 33

Ac t

Theoriebron Kwaliteit van de opvang

ie

Interactievaardigheden

.v

OriĂŤntatie

4

Theoriebron Interactievaardigheden

37

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden 46

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Theoriebron Feedback interactievaardigheden

42

3


Over deze training

Over deze training

.

Inleiding

Ac t

ie

fb

.v

De interactievaardigheden zijn op dit moment erg belangrijk binnen het pedagogisch werkveld. Ook in het kwalificatiedossier komen ze uitgebreid aan de orde. In deze training staan de interactievaardigheden en de toepassing daarvan centraal.

Je kunt de pedagogische basisdoelen benoemen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Je kunt de interactievaardigheden herkennen en benoemen. Je kunt de interactievaardigheden toepassen bij begeleiding van kinderen. Je kunt feedback geven op de uitvoering van interactievaardigheden van een collega/medestudent.

ht

• • • •

Ed

Leerdoelen

u'

Spelen met bouwblokken: interactie met en tussen kinderen.

ig

Beoordeling

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in het beoordelingsformulier terugvinden. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je voldoet aan de voorwaarden bij de oefeningen en bij de demonstratie: correcte kleding, goede persoonlijke verzorging, geen sieraden.

C

op

yr

Beoordelingsformulier <

4

Planningsformulier <

Planning Aan het einde van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees eerste de demonstratie goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere oefeningen van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.


Over deze training

Oefening Demonstratie: ontwerpen van programma

Ac t

ie

Schets de situatie: • aantal kinderen • leeftijd • aantal medewerkers (inclusief stagiairs en vrijwilligers) • eventueel: hoe de ruimte eruitziet.

fb

.v

.

Ontwerp voor een peuterspeelzaal of buitenschoolse opvang een middagprogramma van twee uur en kies voor drie verschillende activiteiten, bijvoorbeeld: • zangactiviteit • taalactiviteit • rekenactiviteit • spelactiviteit in de groep • knutselen • activiteit met actief lichamelijk spel • vrij spel (denk aan aanbod van materialen).

Voorbereiding

ht

Ed

u'

Geef bij de beschrijving van iedere activiteit aan: • wat je gaat doen • hoe je structuur aanbrengt in de activiteit • hoelang iedere activiteit duurt • hoe je begint en hoe je eindigt • hoe je de kinderen uitleg geeft over het spel • welke interactievaardigheden je zou toepassen bij de uitvoering van het programma en waarom je juist hier kiest voor deze interactievaardigheden • of het een nieuw spel is of een spel dat de kinderen (gedeeltelijk) al kennen • welke materialen je gebruikt.

ig

Controle

presentatie waarin het programma in detail is uitgewerkt beeldmateriaal over de invulling van het programma tijdens de presentatie benoemen van interactievaardigheden.

C

op

yr

• • •

5


Over deze training

Uitvoering

.

.v

Website Shutterstock <

Verzamel via de Websites Shutterstock en YouTube foto- en filmmateriaal ter inspiratie en om te laten zien hoe de activiteit eruitziet. Maak eventueel zelf filmpjes over het programma. Maak een presentatie die de toehoorder laat zien hoe het middagprogramma eruitziet. Gebruik bij de uitvoering ook het Werkmodel Programma Interactievaardigheden. Plan voor jezelf een datum waarop je de demonstratie gaat uitvoeren. Vul deze datum in op je planningsformulier.

fb

Werkmodel Programma Interactievaardigheden <

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Website YouTube <

6


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Boodschappenlijstje

ie

fb

.v

.

Op het bord staat het onderwerp van deze les geschreven: Interactievaardigheden. Iedereen krijgt een kladblaadje en schrijft boven aan het blaadje het woord dat op het bord staat over met een streep eronder. Onder de streep schijf je nu een term die bij het onderwerp hoort. Je geeft je kladblaadje vervolgens door naar links. Op het blaadje dat je nu voor je hebt liggen, schrijf je weer een term. Daarna geef je het kladblaadje weer door naar links. Dit gaat zo door tot je je eigen blaadje weer terug hebt of de docent zegt dat er gestopt gaat worden. Er mogen geen dubbele termen op de kladblaadjes komen te staan. Als je echt niks nieuws weet toe te voegen zet je een kruisje op het blaadje.

Ac t

a. Wist je veel termen bij het onderwerp te bedenken?

Opdracht 2

Bingo

Ed

u'

b. Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?

C

op

yr

ig

ht

Er staan vijftien moeilijke woorden op het bord die met het onderwerp van de les te maken hebben. Maak een bingoblaadje met negen vakken:

Schrijf in willekeurige volgorde in ieder vlak een woord van het bord. Geef jouw blaadje aan je buurman links. De docent geeft nu een uitleg van een woord zonder het woord te noemen. Als het woord voorkomt op het blaadje dat voor je ligt, streep je het door. Als je alle woorden hebt doorgestreept roep je ‘bingo!’ Alle woorden worden die nog niet genoemd zijn worden kort besproken. Wist je welke woorden de docent bedoelde op basis van de uitleg?

7


Oriëntatie

Opdracht 3

Curriculum vitae (cv)

Mijn mening is

fb

Opdracht 4

Welke ervaring heb je met interactievaardigheden? Van wanneer tot wanneer heb je die ervaring opgedaan? Wat heb je allemaal geleerd van die ervaring?

.v

• • •

.

Maak je persoonlijke curriculum vitae met betrekking tot interactievaardigheden. Je mag hierbij de volgende vragen gebruiken of een eigen invulling geven.

ie

Geef je mening over de volgende stellingen. a. Interactievaardigheden toepassen is eigenlijk niet meer dan goed omgaan met kinderen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

b. Het is prettig om meer van de theorie te weten zodat je bewust omgaat met interactievaardigheden.

8


fb

Inleiding

.v

Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

.

Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

Ed

u'

Ac t

ie

Een prettige leefomgeving voor kinderen bestaat uit een veilige, lichte en schone ruimte, voldoende speelgoed en materialen, en vriendelijke en bekwame pedagogisch medewerkers of onderwijsassistenten. Bekwame medewerkers hebben kennis van ontwikkelingspsychologie, weten hoe ze pedagogische doelen bereiken. Ze weten ook gebruik te maken van speelgoed en materialen om kinderen te stimuleren in de ontwikkeling.

ht

Een prettige leefomgeving.

Leerdoelen

Je kunt de pedagogische basisdoelen benoemen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Je kunt aangeven waarom de kwaliteit van de kinderopvang steeds belangrijker is geworden. Je kunt aangeven wat met de kwaliteit van de kinderopvang wordt bedoeld. Je kunt de pedagogische basisdoelen koppelen aan kwaliteitseisen voor de kinderopvang.

ig

• •

yr

• •

C

op

Opdracht 1

Theoriebron Kwaliteit van de opvang <

Belang kwaliteit voor een evenwichtige ontwikkeling van het kind De kwaliteit van de opvang is voor ouders en verzorgers heel belangrijk om kinderen er met een gerust hart achter te laten. Kinderopvang en peuterspeelzalen geven op hun website toelichting op hun werkwijze en benadering van de kinderen. Het tonen van visie en kwaliteit heeft in de afgelopen veertig jaar steeds meer aandacht gekregen. Gebruik de Theoriebron Kwaliteit van de opvang voor het beantwoorden van de volgende vragen:

9


Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

Ac t

ie

fb

.v

.

a. Wat was het heersende idee over het opvoeden van jonge kinderen tot in de jaren zeventig van de vorige eeuw?

ig

ht

Ed

u'

b. Geef een toelichting op het schema met behulp van de volgende termen: • de kwaliteit van de leefomgeving • de materiële omgeving • de kwaliteit van de onderwijsassistent of pedagogisch medewerker.

Meningen over kwaliteit

yr

Opdracht 2

C

op

Theoriebron Kwaliteit van de opvang < Werkmodel Interview kinderopvang <

10

Bereid met twee personen twee interviews voor om meningen te horen over kinderopvang. Vinden de geïnterviewden kinderopvang goed of juist minder goed voor de ontwikkeling van kinderen? Kies voor het interview een oudere en een jongere respondent. Voorbereiding • Gebruik het Werkmodel Interview kinderopvang. • Gebruik de Theoriebron Kwaliteit van de opvang en formuleer samen de hoofdvraag. • Formuleer de doelstelling(en). • Bedenk subvragen bij iedere hoofdvraag. Subvragen helpen om door te vragen. Uitvoering a. Voer de gesprekken uit en gebruik de aandachtspunten die in het Werkmodel Interview kinderopvang genoemd worden.


Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

.v

.

Maak een verslag (maximaal twee A4’tjes per interview) en bespreek in een samenvatting wat je opviel aan de interviews.

fb

Reflectie b. Hoe liep het gesprek? (vlot, prettig, zonder of juist met haperingen enzovoort)

Ac t

ie

c. Hielpen de vragen bij het realiseren van je doelstelling? Zo ja, welke vragen droegen daar het meest aan bij?

Ed

u'

d. Wat heb je allemaal geleerd door het interview? Noem drie dingen.

ig

ht

e. Je hebt genoteerd welke vragen bijdroegen aan het realiseren van de doelstelling. Wat kun je hiervan gebruiken in je stage of in je werk?

Lever het verslag in bij de docent en bewaar het!

Vergelijken van opvattingen over de kinderopvang

yr

Opdracht 3

C

op

Theoriebron Kwaliteit van de opvang < Werkmodel Discussie <

Ga in groepjes van vier bij elkaar zitten en pak je interviewverslag erbij. Ga bij voorkeur niet in één groepje zitten met degene met wie je de interviews hebt gehouden. Bespreek wat jullie als groepje het belangrijkste vinden aan de kwaliteit van de kinderopvang en denk dan met name aan je eigen rol. Je mag de uitkomsten van de interviews gebruiken voor het gesprek in het groepje. Iemand uit het groepje schrijft de twee belangrijkste punten op die in de groep naar voren komen.

De punten van de groepjes worden klassikaal besproken. Degene die geschreven heeft, benoemt de belangrijkste punten van het groepje tijdens de klassikale bespreking.

11


Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

De docent leidt daarna de uitwisseling van ideeĂŤn over kwaliteit.

Opdracht 4

Pedagogische basisdoelen en kwaliteit Gebruik de Theoriebron Kwaliteit van de opvang bij het koppelen van een begrip uit de linker kolom met een begrip uit de rechter kolom.

.v

.

Theoriebron Kwaliteit van de opvang <

Onderwijsassistent of pedagogisch medewerker

Het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen om persoonlijke competentie te ontwikkelen, bijvoorbeeld in cognitief en motorisch opzicht

Andere kinderen

Ac t

ie

fb

Zorgen dat kinderen zich thuis voelen en zich kunnen ontspannen (welbevinden)

Leefomgeving

u'

Het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen voor het ontwikkelen van sociale competentie

MateriĂŤle omgeving

Ed

Overdracht van normen en waarden, zoals het zich houden regels en het hebben van respect voor elkaar (gewetensontwikkeling)

Hechting bij de kinderopvang

ht

Opdracht 5

C

op

yr

ig

a. Zoek op internet een beschrijving van de hechtingstheorie van John Bowlby en vat deze samen in maximaal vier zinnen.

12

b. Bedenk twee maatregelen die een kindercentrum kan nemen om het risico van onveilige hechting van baby’s te verminderen.


Opdracht 6

Maak samen een mindmap voor de kwaliteit van de leefomgeving en benoem elementen die passen bij: • de kwaliteit van de materiële omgeving • de kwaliteit van de pedagogisch medewerker in het gebruik van de materiële omgeving.

ie

Werkmodel Mindmap <

Mindmap leefomgeving

Om jullie een idee te geven, staat hierna een tabel met elementen die je mag gebruiken. Maar bedenk vooral zelf elementen/criteria die jullie van belang vinden voor de kwaliteit.

Ac t

Theoriebron Kwaliteit van de opvang <

fb

.v

.

Kwaliteit van de leefomgeving en de medewerkers

De zitplaatsen voor kinderen zijn comfortabel en ondersteunend (bijvoorbeeld ondersteuning voor voeten).

u'

De communicatie is afgestemd op het ontwikkelingsniveau van de kinderen (bijvoorbeeld eenvoudige woorden en zinnen die kinderen begrijpen).

Ed

De meeste meubels zijn op kindermaat en bevorderen zelfstandigheid van kinderen. Er wordt gevarieerd met soorten muziek (bijvoorbeeld klassieke en moderne, muziek uit verschillende culturen). Een groot deel van de bergruimte bestaat uit open schappen/kasten, zodat kinderen zelf spullen kunnen pakken.

yr

ig

ht

Er zijn van elk van de volgende categorieën reken-/cijfermateriaal ten minste twee dingen aanwezig: 1. tellen 2. meten 3. vergelijken van hoeveelheden 4. herkennen van vormen 5. bekend raken met geschreven cijfers Er zijn dagelijkse activiteiten waarin spelenderwijs taalontwikkeling aan bod komt.

C

op

De materialen zijn goed geordend. De communicatie is persoonlijk en individueel (bijvoorbeeld: er wordt oogcontact gemaakt, de naam wordt genoemd, gevoelens worden benoemd). De kinderen worden niet gedwongen om mee te doen en kunnen kiezen voor een alternatieve activiteit.

Bron: Scoreformulier Kwaliteit van de Leefomgeving NCKO-kwaliteitsmonitor. Neem twee vellen papier en plaats één centraal onderwerp in het midden van ieder vel.

13


Interactievaardigheden

Interactievaardigheden

.

Inleiding

u'

Ac t

ie

fb

.v

Interactievaardigheden zijn de vaardigheden van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent bij het begeleiden van kinderen. In dit onderdeel van de training bespreken we wat interactievaardigheden betekenen voor de ontwikkeling van kinderen in de verschillende levensfasen.

De omgeving bekijken vanuit een veilige, rustige plek.

• • •

Je kunt de interactievaardigheden benoemen en herkennen. Je kunt de betekenis van de interactievaardigheden aangeven. Je kunt benoemen wat interactievaardigheden inhouden bij het begeleiden van kinderen van verschillende leeftijden. Je kunt interactievaardigheden herkennen bij interactie tussen de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent en het kind.

ht

Ed

Leerdoelen

Toelichten van begrippen

ig

Opdracht 1

Lees de Theoriebron Interactievaardigheden. Vul de volgende zinnen aan: a. Sensitief-responsief zijn betekent:

C

op

yr

Theoriebron Interactievaardigheden <

14

b. Autonomie respecteren betekent:

c. Een heldere structuur bieden betekent:


Interactievaardigheden

.

d. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent bevordert taalontwikkeling, cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen door:

fb

.v

e. Ontwikkelingsstimulering betekent:

Interactievaardigheid beoordelen

Ac t

Opdracht 2

Casus Hamid

Theoriebron Interactievaardigheden <

ie

f. Door positieve interactie tussen kinderen te stimuleren ontwikkelen kinderen

Ed

u'

Hamid is tien jaar oud en gaat tussen de middag naar de buitenschoolse opvang. Een meisje uit zijn klas heeft twee weken geleden een spreekbeurt gehouden over Harry Potter. Sindsdien is Hamid ook Harry Potter-boeken gaan lezen en na het eten van zijn boterham zoekt hij een hoekje van het lokaal op om verder te lezen. De onderwijsassistent heeft een muziekactiviteit bedacht en dringt er bij Hamid op aan mee te doen. Hij zegt dat het niet goed is om alleen maar te lezen.

ig

ht

Geef aan wat je vindt van de reactie van de onderwijsassistent en gebruik daarbij de toepassing van een van de interactievaardigheden.

Opdracht 3

Casus Douwe Douwe is drie jaar oud en sinds vier weken op de peuterspeelzaal. Hij komt iedere week vier dagdelen. Douwe speelt graag met auto’s en rijdt de hele ochtend met auto’s de garage in en uit. Hij praat weinig en laat merken dat hij vindt dat de ‘autohoek’ zijn domein is. Andere kinderen lukt het niet goed om toegang te krijgen tot de autohoek.

Geef aan: a. hoe de pedagogisch medewerker het taalgebruik kan stimuleren.

C

op

yr

Theoriebron Interactievaardigheden <

In interactie aansluiten bij de beleving van het kind

15


Interactievaardigheden

Casus Madeleine

Het is voor Madeleine de eerste dag in de buitenschoolse opvang. Haar ouders zijn net verhuisd naar een nieuwe wijk van de stad. Ze is vier jaar. Haar vader brengt haar. De pedagogisch medewerker ziet direct dat het kind sterk aan haar vader hecht. Ze staat dicht bij hem en houdt zijn hand stevig vast. Wanneer de onderwijsassistent haar aankijkt en bij de naam noemt, kijkt ze gauw de andere kant op. Wanneer de onderwijsassistent zich even terugtrekt, kijkt Madeleine haar weer aandachtig aan.

ig

ht

Theoriebron Interactievaardigheden <

Begeleiden van nieuw meisje in de buitenschoolse opvang

Ed

Opdracht 4

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

b. hoe de pedagogisch medewerker om kan gaan met het ‘domeingedrag’ van Douwe en gebruik daarbij de toepassing van minimaal twee interactievaardigheden.

C

op

yr

Maak inventief gebruik van je kennis van sensitief-responsief gedrag en bedenk hoe de pedagogisch medewerker kan reageren zodat Madeleine zich snel op haar gemak voelt.

16


Interactievaardigheden

Opdracht 5

Bekijk het Filmpje KBS Stimuleren van de ontwikkeling bij deze opdracht. Beschrijf hoe de pedagogisch medewerker de volgende interactievaardigheden positief gebruikt in de omgang met het kind: a. Ontwikkelingsstimulering

.

Theoriebron Interactievaardigheden <

Motorische ontwikkeling: een gesprek met een ouder

fb

.v

Filmpje KBS Stimuleren van ontwikkeling <

ie

b. Respect voor autonomie

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

c. Geef een suggestie voor een reactie van de pedagogisch medewerker op de ambitie van de moeder.

17


Interactievaardigheden toepassen

.

Interactievaardigheden toepassen

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Interactievaardigheden zijn in theorie niet moeilijk te begrijpen. Het toepassen ervan vergt veel oefening: kritisch naar jezelf kijken of het beter kan en met collega’s gebeurtenissen en situaties bespreken. We besteden in deze oefenserie daarom aandacht aan nauwkeurig observeren van concreet gedrag. Observeren is een voorwaarde om te leren van gedrag en interactievaardig te worden.

Zingen aan tafel.

Leerdoelen

Je kunt de interactievaardigheden toepassen bij begeleiding van kinderen Je kunt interactievaardigheden toepassen in de omgang met een individueel kind. Je kunt interactie toepassen in een activiteit met meer kinderen. Je kunt een positieve invloed uitoefenen op de interactie tussen kinderen. Je kunt in de toepassing van interactievaardigheden de materiële omgeving gebruiken.

ig

ht

• • • • •

Deelnemen aan les over observeren

yr

Opdracht 1

C

op

Na de klassikale voorbereiding worden groepjes van twee deelnemers gevormd. Beantwoord samen naar aanleiding van de les de volgende vragen: a. Waarom kun je veel leren wanneer een collega je observeert en feedback geeft?

18


Interactievaardigheden toepassen

ie

Uitvoering Deelnemer 1 vertelt over de ervaring, de situatie, de eigen reactie en de reactie van het kind/de kinderen. Deelnemer 2 maakt aantekeningen en vat de situatie samen. Hij benoemt in zijn eigen woorden het gedrag van deelnemer 1 en gebruikt daarbij de interactievaardigheden als kapstok. Deelnemer 2 vraagt deelnemer 1 wat hij van zijn eigen optreden vond in termen van interactievaardigheden en waarom hij niet tevreden is over zijn eigen reactie. Deelnemer 2 vraagt aan deelnemer 1 wat hij anders had willen doen, gebruikmakend van interactievaardigheden. Deelnemer 1 geeft een reactie op het antwoord van deelnemer 2.

Ed

u'

Werkmodel Actief luisteren – Observatielijst kinderopvang <

Voorbereiding Deelnemer 1 neemt een ervaring in gedachten met een of meerdere kinderen (bijvoorbeeld tijdens de stage) waarbij hij twijfelt of hij een goede reactie heeft gegeven. Je gaat samen bepalen welke interactievaardigheid van toepassing was bij die ervaring.

Ac t

Theoriebron Interactievaardigheden <

Ervaring met kinderen delen

fb

Opdracht 2

.v

.

b. Waarom is het onderscheiden van feit en interpretatie voor observatie van belang?

Na afronding van het gesprek wisselen de deelnemers van rol.

C

op

yr

ig

ht

Reflectie a. Gebruik het Werkmodel Actief luisteren – Observatielijst kinderopvang om elkaar te vertellen hoe je het gesprek hebt ervaren. Formuleer allebei je ervaringen op een opbouwende wijze waar je gesprekspartner van kan leren. b. Sommige aspecten van Interactievaardigheden gebruik je ook in contact met volwassenen. Welke interactievaardigheden gebruik je wanneer je jouw observaties benoemt en feedback geeft aan je collega (medestudent)? Motiveer samen het antwoord.

19


Interactievaardigheden toepassen

c. Neem deel aan het klassengesprek over het verschil in het gebruik van interactievaardigheden bij volwassenen en kinderen.

Opdracht 3

Feiten en interpretatie herkennen

.v

.

Sommige activiteiten en vaardigheden van de onderwijsassistent of pedagogisch medewerker zijn als feit te beschrijven. Interactievaardigheden zijn lastig zonder interpretatie te benoemen.

ie

fb

Oogcontact is als feit te benoemen, maar ook al zullen meerdere mensen bepaald gedrag vriendelijk of sensitief-responsief noemen, toch is vriendelijk of sensitief gedrag tonen geen feit. Je ervaart en interpreteert gedrag als vriendelijk of sensitief. Praten met collega’s en niet met kinderen is feitelijk te benoemen gedrag. De interpretatie van dat feit is dat je niet tegelijkertijd sensitief-responsief op de kinderen kunt reageren. Het onderscheiden van feiten en de indruk die het op jou maakt, helpt de geobserveerde bij het veranderen van het gedrag.

Ac t

a. Geef in de tabel aan of de observatie een feit is of om een interpretatie van een situatie vraagt. Observatie

Feit/interpretatie

De medewerkers begroeten elk kind en elke ouder.

u'

Er is elke dag (informele) informatie-uitwisseling tussen ouder en medewerker.

Eventuele problemen bij het afscheid nemen, worden door medewerkers sensitief aangepakt.

Ed

Het begroeten van de kinderen bij binnenkomst wordt door medewerkers vaak verzuimd. Er heerst een ontspannen sfeer bij zowel het brengen als het halen van de kinderen.

ht

Er zitten vlekken in de vloerbedekking. Er worden kinderen opgehaald zonder dat medewerkers dit opmerken.

ig

De groepsruimte ruikt muf of stinkt.

yr

Er is voldoende binnenruimte voor kinderen, volwassenen en meubilering, zodat iedereen zich vrij kan bewegen.

C

op

Er wordt dagelijks schoongemaakt.

20

b. Ga bij elkaar zitten in groepjes van vier. Vergelijk de ingevulde lijsten met elkaar. Bespreek met elkaar waarom je de observaties een feit of een interpretatie vindt.


Interactievaardigheden toepassen

Opdracht 4

.v

.

In de linker kolom van de tabel worden een aantal beoordelingscriteria voor interactievaardigheden benoemd. a. Vul in de rechter kolom in wat je ziet in het Filmpje en doe dat zo feitelijk mogelijk. Vraag je steeds af wat je ziet en niet wat je ervan vindt. Observatie

Beschrijving zichtbaar gedrag

fb

Filmpje Pedagogisch medewerker in de kinderopvang <

Bekijk het Filmpje Pedagogisch medewerker in de kinderopvang bij deze opdracht.

De medewerker begroet kind en ouder. De medewerker noteert gebeurtenissen om te delen met de ouders. De medewerker wisselt informatie uit met de ouder.

ie

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Kijken naar een beroepenfilmpje

Ac t

De medewerker doet iets met de informatie die hij van de ouders krijgt. Eventuele problemen bij het afscheid nemen, worden door medewerkers sensitief aangepakt.

u'

Er heerst een ontspannen sfeer bij zowel het brengen als het halen van de kinderen. Er worden kinderen opgehaald zonder dat medewerkers dit opmerken.

Ed

Er wordt dagelijks schoongemaakt.

C

op

yr

ig

ht

b. Welke interactievaardigen gebruikt de medewerker in dit filmpje in ieder geval? Motiveer je antwoord.

21


Interactievaardigheden toepassen

Opdracht 5

.

.v

Filmpje KBS opvoedmethoden <

De omgang met ouders is een belangrijk deel van je werk als pedagogisch medewerker of onderwijsassistent. Ook in de omgang met ouders gebruik je interactievaardigheden, al gebruik je ze uiteraard heel anders dan met kinderen. Ouders kunnen soms plotseling fel uit de hoek komen met duidelijke opvattingen over wat jij hoort te doen. Van belang is dat je de intentie van de ouders positief inschat en beseft dat ze zich zorgen maken over hun kind. Luisteren, samenvatten en doorvragen over de zorg van de ouders kan al veel kou uit de lucht halen. In het filmpje dat je gaat bekijken is een vader het niet eens met de methode van werken. Je wordt nogal overvallen door de uitgesproken mening van de vader. Hoe blijf je rustig en ga je het gesprek aan?

ie

a. Schrijf samen een reactie op het betoog van de vader.

fb

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Reageren op een vader met een uitgesproken mening

Ac t

Reageer in de eerste plaats relationeel: Ga niet direct op de inhoud in maar benoem het gevoel dat je aan het gezicht van de onderwijsassistent af kunt lezen. Vat het niet persoonlijk op maar vraag je af waarom deze vader zo stellig reageert. Vraag door met open vragen.

ig

ht

Ed

u'

b. Neem in de groep/klas actief deel aan het formuleren van een geschikte reactie op de uitgesproken mening van de vader.

C

op

yr

c. Welke interactievaardigheden gebruiken jullie om deze volwassen man te woord te staan en op welke manier? Motiveer je antwoord.

22


Interactievaardigheden toepassen

Opdracht 6

Kinderen actief betrekken bij het verhaal Bekijk de twee filmpjes bij deze opdracht. Kijk ze zo nodig nog een paar keer. a. Geef voorbeelden uit de filmpjes van de punten: • De communicatie is afgestemd op het ontwikkelingsniveau van het kind (bijvoorbeeld: eenvoudige woorden en zinnen die het kind begrijpt, gebruik van gebaren om de betekenis te vergroten). • Het praten van de voorlezer is aanmoedigend en positief (bijvoorbeeld: complimentjes geven, kinderen aanmoedigen of aangeven dat de kinderen begrepen worden). • De voorlezer sluit aan bij de leefwereld van het kind.

.v

.

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

fb

Filmpje Hoe betrek je het kind bij het voorlezen? <

Ac t

ie

Filmpje Hoe pak je het napraten aan? <

Bekijk het Filmpje Interactief voorlezen doe je ZO!, waarin een pedagogisch medewerker voorleest aan peuters. Beoordeel de activiteit van het voorlezen op de volgende interactievaardigheden: • sensitieve responsiviteit • structureren en grenzen stellen • praten en uitleggen • ontwikkelingsstimulering.

ig

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Beoordelen van het voorlezen door de pedagogisch medewerker

ht

Opdracht 7

Ed

u'

b. Geef aan welke interactievaardigheden de voorlezer hier hanteert. Motiveer je antwoord.

Voorbereiding Maak samen een observatieformulier (tabel) en bedenk voor iedere interactievaardigheid vier observatiecriteria. Als voorbeeld zijn er twee beoordelingscriteria voor structureren gegeven: 1. De pedagogisch medewerker heeft oog voor de betrokkenheid van de kinderen. 2. De pedagogisch medewerker houdt in de gaten wat de kinderen doen terwijl hij voorleest.

C

op

yr

Filmpje Interactief voorlezen doe je ZO! <

De inhoud van de theoriebronnen kunnen je helpen bij de formulering van observatiecriteria. Hierin staat ook een voorbeeld van een observatieformulier. Uitvoering Oberveer het gedrag van de pedagogisch medewerker aan de hand van het observatieformulier. Reflectie Maak een rapportage over de observatie van het filmpje en gebruik daarvoor de observatiecriteria van het door jullie gemaakte observatieformulier.

23


Interactievaardigheden toepassen

Schrijf voor iedere interactievaardigheid ook ideeën op hoe het beter kan. Lever de rapportage in bij de docent.

.v

fb

Voorbereiding Werk de casus uit voor een rollenspel met behulp van het Werkmodel Rollenspel met observator. Bedenk samen ook een observatieformulier waarmee de observant feedback kan geven op de uitvoering van de rol van voorlezer. Maak bij het ontwerpen van het observatieformulier gebruik van de interactievaardigheden genoemd in de Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden. Kies samen een geschikt boek voor vijfjarigen. Verdeel de rollen.

Ac t

Werkmodel Rollenspel met observator <

In deze oefening gaat het erom dat je kinderen voorleest uit een boek dat past bij de leeftijd. Tijdens het voorlezen betrek je alle kinderen bij het voorlezen door vragen te stellen. Een deelnemer leest voor, drie deelnemers spelen kleuters van vijf jaar en een deelnemer observeert het gedrag van de ‘voorlezer’ en de ‘kinderen’. Na tien minuten wissel je van rol.

ie

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Rollenspel voorlezen aan klasgenoten

.

Opdracht 8

u'

Uitvoering Rol van de voorlezer: • Lees helder en duidelijk voor. • Stimuleer de kleuters mee te doen door vragen te stellen. • Herhaal wat de kleuters zeggen en maak daar eventueel een volledige zin van.

ht

Ed

Rol van de observant: • Gebruik de interactievaardigheden als kapstok voor aantekeningen die je maakt om het voorlezen en de interactie met en tussen de kinderen te beschrijven. • Let ook op de reacties van de kinderen: Doen ze mee? Blijven ze betrokken of raken ze de interesse kwijt? • Benoem wat je feitelijk ziet en wat je interpreteert aan de getoonde interactievaardigheden.

C

op

yr

ig

Reflectie Bespreek het rollenspel aan de hand van de aantekeningen van de observant op het formulier. Laat alle deelnemers aan het woord. Vraag aan de ‘voorlezer’ hoe hij het vond gaan. Vraag aan de ‘kinderen’ of en wanneer ze geboeid werden door het verhaal. Haakten ze af? Zo ja, wanneer? Benoem als observant wat je gezien hebt en bespreek feiten en interpretaties. Geef van alle interactievaardigheden aan wat je gezien hebt. Geef de ‘voorlezer’ de gelegenheid te reageren op de feedback. Speel ook fragmenten over en bekijk of het nieuwe spel beter werkt.

24


Interactievaardigheden toepassen

Opdracht 9

Activiteit winkelspelen bedenken

.v

.

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

ie

fb

Werkmodel Activiteitenplan winkeltje spelen <

Ac t

Levensecht materiaal daagt uit tot een fantasievol spel waarbij kinderen, terwijl ze gedrag van volwassenen imiteren, al spelend een eigen verhaal maken. Gebruik het Werkmodel Activiteitenplan winkeltje spelen om de activiteit vorm te geven.

Ed

u'

Voorbereiding Bepaal voor welke leeftijd het spel bedoeld is. Bedenk samen wat voor winkel je op wilt zetten. Bedenk hoe jullie de rollen van de kinderen invullen en hoe je meespeelt. Bedenk wat van jou als onderwijsassistent of pedagogisch medewerker gevraagd wordt ten aanzien van de interactievaardigheden structureren en leidinggeven, ontwikkeling stimuleren en begeleiden van onderlinge interacties. Beschrijf in het activiteitenplan hoe je aandacht gaat besteden aan de interactievaardigheden en formuleer de aandachtspunten in doelen.

C

op

yr

ig

ht

Uitvoering Zorg ervoor dat de inrichting van de winkel past bij de doelen die jullie met het spel willen bereiken. Zorg voor een zo levensecht mogelijke omgeving door bijvoorbeeld: • voldoende levensechte koopwaar te gebruiken • papiergeld na te maken of gebruik te maken van echte munten • de winkel zo in te richten dat de ‘kopers’ de koopwaren kunnen bekijken en vragen kunnen stellen aan de verkoper • een toonbank en een kassa te maken. Nodig spelers uit (zo mogelijk kinderen en anders medestudenten) om het spel te spelen en begeleidt het spel. Reflectie Hebben jullie de interactievaardigheden gebruikt zoals de bedoeling was? Bespreek met de deelnemers en met elkaar de gehanteerde interactievaardigheden aan de hand van de volgende punten: • Hoe verliep het spel? • Hoe gedroegen de spelers zich? • Werd het echt een winkelspel? • Werd het spel door de deelnemers als levensecht ervaren? • Kwam de fantasie op gang? • Wat vond je van je eigen rol? • Was er voldoende structuur en leiderschap? Waaraan was dat te merken? • Hoe was de interactie tussen de deelnemers en welke rol speelde de leiding daarin?

25


Feedback geven en ontvangen

.

Feedback geven en ontvangen

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Een echte professional wordt je in de praktijk door de kennis die ‘in je achterhoofd’ zit, toe te passen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Soms gaat het goed: kinderen reageren enthousiast of je ziet vooruitgang in de motoriek. Maar soms merk je dat jouw aanpak helemaal niet aanslaat. Je leert heel veel door goed te blijven kijken, feedback aan collega’s te geven en van collega’s te vragen. Vat feedback op als een stimulans om een nog betere beroepsbeoefenaar te worden.

Een student licht de observaties toe.

ht

Leerdoelen •

ig

Je kunt feedback geven op de (uitvoering van) interactievaardigheden van een collega/medestudent. Je kunt feedback geven als een persoonlijke mening over gedrag dat te veranderen is. Je kunt op een positieve manier feedback ontvangen.

yr

Opdracht 1

C

op

Theoriebron Interactievaardigheden < Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

26

Ontwikkelingsstimulering met een puzzel

Casus Puzzelen De pedagogisch medewerker zit met de kinderen aan tafel. Hij helpt het kind dat naast hem zit. Hij legt het kind uit dat het op zoek moet naar kuikentjes en vraagt of er een kuiken staat op het stukje dat hij in zijn hand heeft. Hij wijst plaatsen aan voor het puzzelstukje en vraagt het kind of het puzzelstukje daar past. Hij zegt tegen het kind dat de puzzel verkeerd zit en stelt voor om opnieuw te beginnen.


Feedback geven en ontvangen

Communicatie tijdens de lunch

ie

Opdracht 2

fb

.v

.

Geef aan hoe je feedback aan de pedagogisch medewerker zou willen geven en maak daarbij gebruik van de teksten over ontwikkelingsstimulering in de Theoriebron Interactievaardigheden en de Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

Casus Lunchen

Ac t

De pedagogisch medewerkers en de kinderen zitten aan de lunch. De pedagogisch medewerkers praten met elkaar. Een van de pedagogisch medewerkers zegt tegen een kind dat het goed moet gaan zitten. Hij klapt in zijn handen om de aandacht van een ander kind te krijgen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Geef aan hoe je feedback aan de pedagogisch medewerker zou willen geven en maak daarbij gebruik van de teksten uit de Theoriebronnen over sensitieve responsiviteit, praten en uitleggen, structureren en leidinggeven en begeleiden van onderlinge interacties.

27


Feedback geven en ontvangen

Opdracht 3

Werkmodel Rollenspel met observator <

.v

.

Rifka is acht jaar oud en leert gemakkelijk. In de klas en de buitenschoolse opvang noemt ze activiteiten regelmatig stom en vervelend. Tegelijkertijd is ze vraagbaak en helpt ze andere kinderen met de lesstof. Soms raakt ze erg geïrriteerd door alle vragen die aan haar worden gesteld en snauwt ze tegen klasgenootjes. De ouders vinden dat het kind een klas moet overslaan en zeggen dat het gedrag dan vanzelf overgaat: ‘Thuis is ze nooit zo lastig.’ Haar situatie is besproken op school. Besloten is de ouders voor te stellen haar niet een klas over te laten slaan, omdat het kind sociaal-emotioneel haar leeftijd zeker niet vooruit is. Wel kan ze in een nabijgelegen wijk een dag in de week naar de plusklas. Daar komen allemaal kinderen van verschillende scholen die op cognitief vlak verder zijn dan hun klasgenootjes. De school denkt dat het bij Rifka past kennis te maken met een nieuwe groep kinderen in een vergelijkbare situatie. Het kan haar sociale en emotionele ontwikkeling versterken.

fb

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Casus Rifka

ie

Theoriebron Interactievaardigheden <

Rollenspel met ouder

u'

Ac t

Het rollenspel: Een deelnemer speelt de onderwijsassistent, twee deelnemers spelen de ouders en een deelnemer observeert. Wissel van rol zodat iedere deelnemer alle rollen een keer gespeeld heeft. De ouderrol kan twee keer gespeeld worden. Je mag ook na een eerste of tweede ronde de casus veranderen, bijvoorbeeld door een voorbeeld uit eigen ervaring te nemen of een situatie die je bent tegengekomen tijdens de stage.

C

op

yr

ig

ht

Ed

Voorbereiding Werk de casus uit voor een rollenspel met behulp van het Werkmodel Rollenspel met observator. Bedenk samen ook een observatieformulier waarmee de observant feedback kan geven op de uitvoering van de rol van onderwijsassistent. Besteed veel aandacht aan het verzinnen van een achtergrond van het meisje, bijvoorbeeld: Wie zijn de ouders? Wat doen ze? Waar komen ze vandaan? Hoe oud zijn ze? Gedragen ze zich verschillend ten opzichte van het kind? Bereid als onderwijsassistent het gesprek goed voor en bedenk hoe je de ouders benadert. Toon begrip en bedenk hoe je met hen samen tot een goed gesprek en een goede oplossing komt zonder direct toe te geven. Je bent ervan overtuigd dat het voorstel van de school Rifka goed zal doen. Zorg voor stoelen en een tafel en een uitnodigende sfeer. Bedenk op welke manier je in het gesprek met volwassenen gebruik kunt maken van de interactievaardigheden sensitieve responsiviteit en structureren en leidinggeven.

28

Uitvoering Rol van onderwijsassistent: • Heet de ouders welkom. • Benoem het onderwerp van gesprek vriendelijk en duidelijk. • Beschrijf zo feitelijk mogelijk wat er aan de hand is. • Vraag of de ouders het beeld herkennen. • Reageer sensitief op ontkenning of verontwaardiging en luister naar de argumentatie. • Wees gevoelig voor de zorg van de ouders die zich kan uiten in verontwaardiging over de school. • Vat hun opvatting samen en zoek ook naar overeenkomsten (bijvoorbeeld: ja, het kan zijn dat haar gedrag uit verveling voortkomt). • Beargumenteer rustig de voordelen van het voorstel van de school en neem daarin de zorgen van de ouders zo mogelijk mee. • Vraag de observant om advies wanneer je merkt dat het gesprek niet loopt zoals je gehoopt had.


Feedback geven en ontvangen

Rol van de ouders: Speel de rol zoals jullie die in de voorbereiding bedacht hebben, maar ga ook mee als de onderwijsassistent goed reageert. Doel is ervan te leren.

.v

.

Rol van de observant: Maak aantekeningen. Wanneer het spel moeizaam verloopt en jij een idee hebt hoe de onderwijsassistent het gesprek vlot kan trekken, vraag dan om een time-out en geef een advies. Gebruik bij het geven van feedback de interactievaardigheden als leidraad.

ht

Werkmodel Rollenspel met observator <

Rifka is acht jaar oud en leert gemakkelijk. In de klas en de buitenschoolse opvang noemt ze activiteiten regelmatig stom en vervelend. Tegelijkertijd is ze vraagbaak en helpt ze andere kinderen met de lesstof. Soms raakt ze erg geïrriteerd door alle vragen die aan haar worden gesteld en is ze onvriendelijk tegen klasgenootjes. Haar situatie is besproken op school. Besloten is de ouders het voorstel te doen haar niet een klas over te laten slaan, omdat het kind sociaal-emotioneel haar leeftijd zeker niet vooruit is. Wel kan ze in een nabijgelegen wijk een dag in de week naar de plusklas. Daar komen allemaal kinderen van verschillende scholen die op cognitief vlak verder zijn dan hun klasgenootjes. De school denkt dat het bij Rifka past kennis te maken met een nieuwe groep kinderen in een vergelijkbare situatie. Het kan haar sociale en emotionele ontwikkeling versterken. De ouders zijn enthousiast over het voorstel. Het kind stelt vragen aan de onderwijsassistent over de plusklas en blijkt het nogal spannend te vinden.

u'

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden <

Casus Rifka

Ed

Theoriebron Interactievaardigheden <

Rollenspel met kind

Ac t

Opdracht 4

ie

fb

Reflectie Bespreek het rollenspel aan de hand van de aantekeningen van de observant op het formulier. Gebruik daarbij de interactievaardigheden als leidraad. Laat alle deelnemers aan het woord. Vertel als ‘ouders’ door welke argumenten van de onderwijsassistent je wel en niet overtuigd werd. Bedenk steeds dat het doel van de observatie van en de rapportage over de spelers is om te leren. Speel ook fragmenten over en bekijk of het nieuwe spel beter werkt.

ig

Hoe gaat de onderwijsassistent om met de onzekerheid van het kind?

C

op

yr

Het rollenspel: Een deelnemer speelt de onderwijsassistent, een deelnemer speelt het kind. Een deelnemer observeert. Wissel van rol zodat iedere deelnemer alle rollen een keer gespeeld heeft. Je mag ook na een eerste of tweede ronde de casus veranderen, bijvoorbeeld door een voorbeeld uit eigen ervaring te nemen of een situatie die je bent tegengekomen tijdens de stage. Voorbereiding Werk de casus uit voor een rollenspel met behulp van het Werkmodel Rollenspel met observator. Bedenk samen ook punten voor een observatieformulier waarmee de observant feedback kan geven op de uitvoering van de rol van onderwijsassistent. Verzin een uitgebreide beschrijving van het gedrag van het meisje en de situaties waarin het uit de hand dreigt te lopen. Gebruik omschrijvingen van interactievaardigheden om het gedrag van de onderwijsassistent met hem te bespreken. Gebruik ten minste vier interactievaardigheden als leidraad voor de observatie. Verdeel de rollen.

29


Feedback geven en ontvangen

Uitvoering Rol van onderwijsassistent: Voer het gesprek met het meisje, reageer op signalen en achterhaal wat er werkelijk speelt bij het meisje.

fb

.v

.

Rol van Rifka: • Het meisje doet stoer, laat niet direct het achterste van haar tong zien. Ze wil de uitdaging wel, maar is ondertussen ook gewend dat alles haar gemakkelijk afgaat. • Speel de rollen zoals jullie die in de voorbereiding bedacht hebben, maar ga ook mee als de onderwijsassistent goed reageert. Doel is ervan te leren.

ie

Rol van de observant: Maak aantekeningen. Wanneer het gesprek moeizaam verloopt en jij een idee hebt hoe de onderwijsassistent het gesprek vlot kan trekken, vraag dan om een time-out en geef een advies.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

Reflectie Bespreek aan de hand van de aantekeningen van de observant op het formulier het rollenspel en gebruik de interactievaardigheden als leidraad. Laat alle deelnemers aan het woord. Vertel als ‘kind’ wanneer en waarom het minder eng werd en hoe de onderwijsassistent je hielp om weer enthousiast te worden. Bedenk steeds dat het doel van de observatie van en de rapportage over de spelers bedoeld is om te leren. Benoem als observant wat je gezien hebt en bespreek feiten en interpretaties. Geef de ‘onderwijsassistent’ de gelegenheid te reageren op de feedback. Speel ook fragmenten over en bekijk of het nieuwe spel beter

30


Reflectie

Reflectie Opdracht 1

Reflectie op de lesstof

fb

.v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

Ac t

ie

b. Wat wist je al?

Opdracht 2

u'

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Kritisch en creatief denken

ht

Ed

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

yr

ig

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

C

op

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

Opdracht 3

Zelfregulatie en zelfsturing a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

31


Reflectie

.

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

Samenwerken

ie

Opdracht 4

fb

.v

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

Ac t

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

Ed

u'

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

C

op

yr

ig

ht

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

32


Theoriebron Kwaliteit van de opvang

.

Theoriebron Kwaliteit van de opvang

.v

Inleiding

ie

fb

Je kunt op drie manieren kijken naar de kwaliteit van het begeleiden van kinderen in hun ontwikkeling: • weten wat je wilt bereiken: toewerken naar het realiseren van pedagogische doelen • de omgeving en de organisatie: een stimulerende leeromgeving, voldoende medewerkers op de groep en een heldere taakverdeling • de kwaliteit van de medewerkers.

ig

ht

Ed

u'

Ac t

In deze leereenheid gaat het over de voorwaarden voor een goede kinderopvang en buitenschoolse opvang en in het bijzonder over de kwaliteiten en vaardigheden van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent.

C

op

yr

Overleg kinderopvang.

Toename kinderopvang en buitenschoolse opvang In Nederland is het lang de gewoonte geweest dat mannen buitenshuis werkten en vrouwen voor het huishouden en de kinderen zorgden. Het idee was dat opgroeien in het gezin, met een altijd aanwezige moeder, voor de ontwikkeling van het kind het beste was. Sinds de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn vrouwen meer buitenshuis gaan werken. De tijd die kinderen in de kinderopvang of buitenschoolse opvang doorbrengen is sinds die tijd toegenomen. Omdat kinderen eerder en vaker buiten de gezinssituatie verblijven, is de vraag naar de kwaliteit van de kinderopvang en de buitenschoolse opvang toegenomen. Betrokkenen (ouders, verantwoordelijken in de kinderopvang en in de politiek) willen weten

33


Theoriebron Kwaliteit van de opvang

of en in welke situaties kinderopvang goed of juist schadelijk is voor het kind. Zorg voor de kwaliteit van de kinderopvang en de daar werkzame medewerkers is een onderwerp voor onderzoek en (gemeentelijk) beleid geworden.

.v

.

Kwetsbare kinderen in de opvang

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Marianne Riksen-Walraven is hoogleraar ontwikkelingspsychologie, gespecialiseerd in de vroegkinderlijke ontwikkeling. Zij noemt drie risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind in de opvang: • lage leeftijd Baby’s zijn in een kinderdagverblijf kwetsbaarder dan oudere kinderen. De hechtingstheorie van John Bowlby gaat ervan uit dat ieder kind voor een normale ontwikkeling behoefte heeft aan één primaire persoon en een of meer secundaire personen aan wie het zich kan hechten. • moeilijk temperament Kinderen met bijvoorbeeld een hoge prikkelgevoeligheid of sociale angstigheid hebben een grotere kans om problemen te krijgen in de omgang met leeftijdgenoten. • ongunstige thuissituatie Kinderen die thuis aandacht en ontwikkelingsmogelijkheden tekortkomen blijken in de kinderopvang kwetsbaarder dan kinderen die het thuis beter hebben. In grote groepen met weinig leidsters nemen de risico’s toe. Een belangrijke bescherming tegen deze effecten, zo stelt Riksen-Walraven, is de kwaliteit van de opvang. Als opvang buitenshuis van goede kwaliteit is, hoeft deze geen negatieve gevolgen te hebben, zelfs niet als er risicofactoren in het spel zijn.

Pedagogische basisdoelen

C

op

yr

ig

ht

In het jaar 2000 formuleert Marianne Riksen-Walraven vier basisdoelen die bijdragen aan de kwaliteit van de kinderopvang. In de Wet kinderopvang (2005) vinden we die opvoedingsdoelen terug in de vorm van kwaliteitseisen: 1. het bieden van voldoende veiligheid voor het kind, waaronder het omgaan met gebeurtenissen die het kind betreffen (zoals in geval van ziekte, overlijden, ontwikkelingsproblemen); kinderen moeten zich thuis voelen en zich kunnen ontspannen (‘welbevinden’); 2. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen om persoonlijke competentie, bijvoorbeeld in cognitief en motorisch opzicht, te ontwikkelen; 3. het bieden van voldoende mogelijkheden voor de kinderen voor het ontwikkelen van sociale competentie (juist de kinderopvang biedt hier kansen die bijvoorbeeld het gezin vaak niet kan bieden); 4. overdracht van normen en waarden, zoals het zich houden aan regels en het hebben van respect voor elkaar (‘gewetensontwikkeling’).

34

De kwaliteitsmonitor Het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) doet onderzoek naar de pedagogische kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang (dagopvang 0-4 jaar, peuterspeelzalen 2-4 jaar, gastouderopvang 0-12 jaar). Het NCKO meet de kwaliteit van de Nederlandse kinderdagverblijven regelmatig. Het onderzoek vindt plaats met behulp van een daarvoor ontwikkelde kwaliteitsmonitor.


Theoriebron Kwaliteit van de opvang

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Het NCKO neemt de vier pedagogische basisdoelen als uitgangspunt. Een geschikte ruimte, de aanwezigheid van materialen en leermiddelen, de aanwezigheid van voldoende personeel en de kwaliteit van de medewerkers bepalen of de vier basisdoelen in de praktijk gehaald worden. Het schema, overgenomen uit de kwaliteitsmonitor, laat zien dat de leefomgeving en de vaardigheden van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent de (proces)kwaliteit bepalen. De kwaliteitsmonitor is ontwikkeld voor de kinderopvang, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en gaat uit van de aanwezigheid van pedagogisch medewerkers. De interactievaardigheden zijn ook voor de onderwijsassistent van belang.

Kwaliteit van de leefomgeving

C

op

yr

ig

ht

Een goede leefomgeving is een schone, overzichtelijke, veilige, prettig aangeklede en leerrijke omgeving. Er zijn voldoende medewerkers die de interactievaardigheden beheersen. Er is ruimte voor spel en ontspanning en voor rust en beweging. De materiĂŤle omgeving is overzichtelijk, licht en ruim, en er is voldoende geschikt materiaal en speelgoed. Er zijn matten (binnen) en zachte tegels (buiten) bij de klimrekken. Kasten hebben open schappen zodat kinderen zelf spullen kunnen pakken. Tekeningen van kinderen hangen op ooghoogte. Op de vensterbank staan werkstukjes, geverfde flesjes en in de hoek staat een thematafel. De materiĂŤle omgeving moet zo zijn ingericht dat de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent er gebruik van kan maken. Met de aanwezigheid van verkleedkleren kan hij het kind extra stimuleren een rol aan te nemen in het spel. De aanwezigheid van voldoende medewerkers zorgt ervoor dat ieder kind aan bod komt.

Kwaliteit van de pedagogisch medewerker en onderwijsassistent De kwaliteit van de medewerkers is een doorslaggevende factor voor de kwaliteit van de opvang. In de kwaliteitsmonitor is de kwaliteit van de pedagogisch medewerker en onderwijsassistent beschreven in interactievaardigheden. Interactievaardig zijn betekent dat iemand in staat is op een positieve manier met andere mensen om te gaan. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent gebruikt de leefomgeving voor een prettige sfeer. Hij gebruikt de leefomgeving ook om een positieve samenwerking tussen kinderen onderling te bevorderen. Hij rijkt materialen aan en gaat mee in het spel om de fantasie te prikkelen.

35


Theoriebron Kwaliteit van de opvang

Hij volgt de interactie tussen kinderen, praat mĂŠt kinderen in plaats van tĂŠgen kinderen. Hij luistert bij ruzies naar ieder kind en leert kinderen rekening met elkaar te houden. Hij bevestigt wenselijk gedrag door kinderen een compliment te geven wanneer ze er samen uitkomen.

.v

.

Kwaliteit van de kinderopvang

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Wanneer er sprake is van risicofactoren, is kwaliteit van de opvang echt nodig om negatieve effecten van de opvang te voorkomen. Voor kinderen die niet tot de risicogroep behoren kan een goede kwaliteit van de opvang een toevoeging zijn aan hun ontwikkeling. Dit geldt vooral voor de sociale en persoonlijkheidsontwikkeling maar ook voor de taalontwikkeling en schoolprestaties. Wanneer kindercentra een hoge kwaliteit hebben, kunnen kinderen er het beste zo lang mogelijk verblijven. Kinderen vertonen meer positief sociaal gedrag wanneer ze veel tijd in een kwalitatief sterk kindercentrum hebben doorgebracht. Het omgekeerde geldt ook. Kindercentra met een lage kwaliteit hebben een negatief effect op het sociale gedrag van kinderen. De kwaliteit van de opvang is dus doorslaggevend voor een positief effect op de ontwikkeling van kinderen.

36


Theoriebron Interactievaardigheden

.

Theoriebron Interactievaardigheden

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Aan een kind kun je zien of die het gedrag van volwassenen prettig vindt of niet. Maar wat is voor kinderen nu wel en niet fijn aan het gedrag van volwassenen? En wat maakt dat kinderen zich niet alleen thuis voelen in de groep maar zich ook ontwikkelen? Er is in onderzoek veel gekeken naar gedrag dat een positief effect heeft op de sfeer in een groep en de ontwikkeling van het kind. Dat gedrag is beschreven in zes interactievaardigheden.

ht

Medewerker ondersteunt de zelf klauterende jongen.

ig

Interactievaardigheden

C

op

yr

Binnen het NCKO-kwaliteitsmodel wordt de kwaliteit van de medewerkers gemeten met scores op zes interactievaardigheden. Om de vier pedagogische basisdoelen te kunnen bereiken, moeten pedagogisch medewerkers en onderwijsassistenten op al deze zes interactiekenmerken voldoende vaardigheid laten zien. Het gaat dan om: • sensitieve responsiviteit • respect voor de autonomie van de kinderen • structureren en grenzen stellen • praten en uitleggen • ontwikkelingsstimulering • begeleiden van interacties tussen kinderen.

37


Theoriebron Interactievaardigheden

Sensitieve responsiviteit

fb

.v

.

Een pedagogisch medewerker of onderwijsassistent moet gevoelig zijn voor de signalen die het kind afgeeft en op een manier reageren die bij het kind en de situatie past. Dat vraagt dat hij de signalen die kinderen geven opvangt. Sensitief betekent: gevoelig voor die signalen. Responsief reageren betekent: aandacht geven passend bij de behoeften van het kind. Een manier om dat te doen is betrokkenheid laten merken en begrip tonen, troosten bij verdriet, (h)erkennen en benoemen van boosheid. Ook wanneer de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent een kind moet vertellen dat iets niet kan of niet wenselijk is, kan hij wel zeggen dat hij snapt dat het kind het niet leuk vindt. Het biedt het kind erkenning dat de wens er mag zijn en het leert dat er redenen zijn waarom iets niet kan of mag.

ie

Sensitieve responsiviteit en leeftijd

Ed

u'

Ac t

Een baby ontwikkelt zich door zintuigen en motoriek tegelijkertijd te gebruiken. Baby’s herkennen de geur, de stem en het gezicht van de verzorger vanaf de geboorte en hechten zich sterk aan de verzorger die het meest bij hen is. Bekendheid geeft zekerheid en in die eerste fase is het belangrijk om zo veel mogelijk kinderen aan een vaste medewerker te koppelen. Baby’s zijn voor contact nog helemaal afhankelijk van de medewerker. Medewerkers moeten dan ook regelmatig bij hen zijn en snel reageren wanneer de baby huilt. Een baby reageert sterk op gedrag en emotie van de verzorger. Naarmate kinderen ouder worden, kunnen ze zelf steeds beter aangeven waar de behoefte aan aandacht ligt. Ze worden steeds meer een onafhankelijk persoon en het praten met hen wordt een dialoog waarbij het oudere kind vraagt om uitleg van de keuze die de onderwijsassistent maakt.

Respect voor de autonomie van de kinderen

C

op

yr

ig

ht

Respect voor autonomie hangt samen met sensitieve responsiviteit. Het vraagt namelijk als eerste dat pedagogisch medewerkers of onderwijsassistenten de wil en gevoelens van het kind (h)erkennen. Respect voor autonomie betekent dat ze kinderen zo veel mogelijk de ruimte geven of, indien nodig, stimuleren om eigen keuzes te maken en om dingen zelf en op hun eigen manier te doen. Dat eist van de pedagogisch medewerkers of onderwijsassistenten dat zij weten om te gaan met verschillen in temperament en leeftijd van kinderen. Ook al gaat het aankleden nog heel langzaam, het kind leert veel van het zelf doen. Als het om hulp vraagt, is het tijd om eventueel iets te doen of tips te geven aan het kind. Door als opvoeder een kind individueel te benaderen en aan te sluiten bij de eigenheid van een kind, kan een kind tot zijn recht komen. Respect voor autonomie betekent ook dat een volwassene een kind met respect behandelt en ermee in plaats van ertegen praat. Respect voor autonomie wil zeggen dat een kind steun krijgt bij activiteiten wanneer dat nodig is. Als het kind de voorkeur geeft aan ongestoord bezig zijn, laat het dan vooral met rust.

38

Respect voor autonomie en leeftijd Omdat kinderen in de eerste twaalf maanden doorgaans nogal eenkennig zijn, kan het even duren voordat er vertrouwdheid ontstaat. Oogcontact maken en goed kijken of het kind de toenadering prettig vindt is een eerste stap voor contact met een baby. De baby moet niet verrast worden door het lichaamscontact. De pedagogisch medewerker vertelt wat hij gaat


Theoriebron Interactievaardigheden

fb

.v

.

doen, pakt het kind rustig, voorzichtig maar wel goed vast. Bij het op schoot nemen krijgt het kind zo veel mogelijk ruimte om te bewegen en om bijvoorbeeld het gezicht aan te raken. Naarmate kinderen ouder worden, willen ze meer zelf doen en keuzes kunnen maken. In de peuter- en kleuterleeftijd ontwikkelen ze een sterke wil. Het is goed om die wiskracht zo veel mogelijk te respecteren en ze tegelijkertijd vriendelijk maar beslist te leren ook met anderen rekening te houden. Oudere kinderen vragen om uitleg van regels en accepteren gezag niet meer vanzelf van iedereen.

Structureren en grenzen stellen

Ed

u'

Ac t

ie

Duidelijkheid en structuur is voor ieder kind prettig, maar is vooral van belang voor kwetsbare kinderen en heel jonge kinderen. Onduidelijkheid kan extra spanning opleveren. Een heldere structuur biedt de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent door regie en overzicht te houden en door leiding te geven. Een goede voorbereiding op het programma en de activiteiten hoort daarbij. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent vertelt duidelijk aan de kinderen wat er gaat gebeuren. Hij betrekt de kinderen bij de voorbereiding van activiteiten en laat het programma en de activiteiten vlot verlopen. Overzicht, overwicht, consequent en effectief leidinggeven aan de kinderen dragen bij aan een prettige sfeer en een rustige houding van de kinderen. In de interactie met de groep en de individuele kinderen is zichtbaar dat de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent de regie in handen heeft en leiding weet te geven. Door consequent en rustig grenzen te stellen, weten kinderen wat van hen wordt verwacht.

Structuur, grenzen stellen en leeftijd

C

op

yr

ig

ht

Structuur betekent voor een baby dat de omstandigheden zo zijn dat er voldoende aandacht is, dat voeding en verschoning op tijd plaatsvinden en dat de baby rustig in een vertrouwde omgeving kan gaan slapen. Bij een iets oudere baby kan de pedagogisch medewerker gedrag beĂŻnvloeden door veel te herhalen, te praten en het gewenste gedrag voor te doen. Peuters gedijen bij een heldere structuur die hen vastigheid geeft in een wereld die ze nog niet overzien. Bekende elementen in het dagritme bieden zekerheid (vertellen over thuis, zingen voor of na de lunch, het favoriete speelgoed kunnen vinden, weten wat wel en niet kan en mag). Kleuters kunnen al meer onzekerheid aan en stellen beslissingen van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent vaker ter discussie. Zij nemen graag het initiatief en voelen erkenning wanneer de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent hun idee als voorstel inbrengt in de groep. Oudere kinderen gaan onderhandelen over regels en vragen om uitleg van de regels.

Praten en uitleggen Het is belangrijk om regelmatig met kinderen te praten en daarbij woorden te gebruiken die passen bij het taal- en begripsniveau van de kinderen. Kinderen tussen vier en twaalf jaar verschillen enorm in hun ontwikkeling en daarbij ontwikkelt ieder kind zich in zijn eigen tempo. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent geeft woorden aan ervaringen en gebeurtenissen. Hij draagt, via taal, bij aan de ontwikkeling van kennis en inzicht. De woordenschat neemt toe en het kind leert gaandeweg een gesprek te voeren.

39


Theoriebron Interactievaardigheden

Door veel, rustig en duidelijk te praten met kinderen en uitleg te geven bevordert de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent, naast de taalontwikkeling, ook de cognitieve en sociale ontwikkeling.

.v

.

Praten, uitleggen en leeftijd

Ac t

ie

fb

Praten met woorden doet een baby niet. Een baby heeft wel een veelheid aan reacties, zoals vrolijk kraaien, rustig glimlachen of huilen. Een baby begrijpt woorden veel eerder dan dat het de woorden uit kan spreken. Een pedagogisch medewerker gebruikt combinaties van nabijheid, gezichtsuitdrukking, lachen en praten om contact te onderhouden met de baby. Het non-verbale ‘praten’ maakt deel uit van het ‘gesprek’ tussen de pedagogisch medewerker en het kind. De peuter begint eerst losse woorden te gebruiken. Een pedagogisch medewerker zal niet te snel invullen wat de peuter wil zeggen, maar neemt de tijd en herhaalt in een volzin wat het kind in woorden zegt. Met een kleuter is al een aardig gesprek te voeren. Een kleuter maakt zinnen, vertelt korte verhaaltjes en gebruikt ook de verleden tijd (soms nog in een verkeerde vorm zoals ‘ik loopte’). De zin herhalen in de juiste vorm draagt bij aan de taalontwikkeling. Het herhalen wordt op natuurlijke wijze in het gesprek gedaan. Het moet door het kind niet als corrigerend of belerend beleefd worden.

u'

Ontwikkelingsstimulering

ig

ht

Ed

Ontwikkelingsstimulering betekent: bijdragen aan de ontwikkeling van nieuwe kennis en vaardigheden van het kind. Dat vraagt van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent dat hij in zijn interacties met kinderen waar mogelijk extra stimulansen aanbiedt om verder te komen op motorisch, cognitief, sociaal of creatief gebied. Hij stelt vragen, daagt uit tot redeneren en overleggen en tot het zelf vinden van oplossingen.Hij richt de leefomgeving zo in dat hij materialen en leermiddelen voorhanden heeft om extra stimulansen op het juiste moment en op het juiste niveau te kunnen aanbieden. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent past zijn kennis van de ontwikkelingspsychologie toe om het niveau van het kind in te schatten en bij het stimuleren van de ontwikkeling aan te sluiten bij dat niveau.

Ontwikkelingsstimulering en leeftijd

C

op

yr

Naast veelvuldig direct contact tussen baby en verzorger kan een baby ontdekken en zich motorisch ontwikkelen door vrij te bewegen op een kleed met materialen om zich heen. Het kan proberen te rollen en te zitten. De pedagogisch medewerker kan naast het kind gaan zitten, kijken waar de aandacht naar uitgaat en gericht materialen aanreiken en benoemen waar het kind mee bezig is. Bij peuters kan de fijne motoriek gestimuleerd worden. Ze kunnen knippen en plakken en beginnen te bouwen. De pedagogisch medewerker heeft meer mogelijkheden om de peuter zelf te laten kiezen en te volgen wat het kind met het speelgoed doet. Kleuters hebben voor hun ontwikkeling complexer speelgoed nodig. Ze imiteren steeds meer gedrag en gesprekken van ouders en bedenken zelf rollenspellen. Realistisch speelgoed als een telefoon, kassa, gereedschap of keukenbenodigdheden ondersteunen het rollenspel ook voor oudere kinderen.

40


Theoriebron Interactievaardigheden

Begeleiden van interacties tussen kinderen

ie

fb

.v

.

Omdat kinderen binnen de kinderopvang in groepen met andere kinderen opgevangen worden, is dit een ideale plaats om sociale vaardigheden op te doen. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent begeleidt de sociale interacties tussen kinderen. Hij leidt positieve en negatieve interacties tussen kinderen in goede banen. Dat vraagt van de medewerker dat hij in staat is tot het stimuleren en begeleiden van interacties tussen kinderen die bijdragen aan een positieve groepssfeer: samenwerken, samen delen en respect hebben voor elkaar. Het betekent ook dat de pedagogisch medewerker op een rustige, weloverwogen manier ingrijpt wanneer er sprake is van conflicten tussen kinderen of van andere vormen van negatieve interactie zoals uitsluiting of pesten. Het gaat erom kinderen te helpen om zelf hun onderlinge problemen op te lossen. Het kan soms ook nodig zijn om een duidelijke grens te stellen. Het eigen gedrag van de medewerker heeft invloed op de manier waarop interacties tussen kinderen verlopen.

Ac t

Interacties tussen kinderen en leeftijd

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Als het kind twee jaar is, speelt het kind meer naast dan met andere kinderen. Het geeft een eigen functie aan materialen om zich heen: het ene blok is een garage, het andere een auto. Het houdt nog geen rekening met het spel van andere kinderen. Kinderen hebben ruimte nodig om apart te kunnen spelen. In de leeftijd van drie tot vier jaar wordt het contact met andere kinderen intensiever, er ontstaan vriendschappen en ook botsingen. Kinderen van die leeftijd zijn in staat rekening te houden met de gevoelens van anderen. In de leeftijd van vier tot zes jaar zoekt het kind actief en zelfstandig naar contact met andere kinderen. Kinderen van groep vier tot acht worden in hun spel onafhankelijker van ouderen. Ze ontdekken dat sommige kinderen hun interesses delen en ontwikkelen langdurigere vriendschappen.

41


Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

.

Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Positief gedrag in zes interactievaardigheden klinkt prachtig, maar hoe past de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent de kwaliteitseisen toe in zijn dagelijks werk? Je leert pas echt hoe het werkt wanneer je in de praktijk dingen doet, goed naar kinderen kijkt en met collega’s bespreekt hoe het beter kan. In deze theoriebron staan praktische voorbeelden van interactief gedrag dat bijdraagt aan de vier pedagogische doelen. In de training ga je oefenen met situaties waarin jij jouw interactievaardigheden laat zien.

Kunstzinnige ontwikkeling: dansen op de kinderopvang.

ht

Sensitief-responsief reageren

C

op

yr

ig

Bij het binnenkomen van de kinderen toont de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent aandacht voor het kind en de ouder/verzorger door hen te verwelkomen. Hij wisselt informatie uit met de ouder/verzorger over voeding, verschoning, slapen, spel en ontwikkeling. De medewerker draagt bij aan een prettige sfeer, zodat het kind zich op zijn gemak gaat voelen wanneer het met moeite afscheid neemt. De medewerker benadert het kind individueel door oogcontact te zoeken, de naam te noemen en gevoelens te verwoorden. De onderwijsassistent reageert op een moeilijk kijkend kind bijvoorbeeld met: ‘De puzzel is bijna af maar dat linkerhoekje is echt lastig, de stukjes lijken op elkaar.’ Hij laat waardering zien voor wat het kind presteert en benoemt waar het kind tegenaan loopt. Hij kan een kind laten merken dat hij ziet wat het kind uit wil drukken door bijvoorbeeld met het kind te praten over de figuren op een tekening.

42

Respect voor autonomie tonen Wanneer een kind binnenkomt en nog even tijd nodig heeft om de overgang van thuis naar school, opvang of peuterspeelzaal te verwerken, laat de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent het kind met rust, maar kijkt wanneer het kind signalen geeft dat het mee wil gaan doen. Kinderen worden uitgenodigd maar niet gedwongen mee te doen aan een activiteit. De activiteit is zo flexibel opgezet dat een kind mee kan doen wanneer het


Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

.v

.

daaraan toe is. Het kind wordt bij tekenen of kleien gestimuleerd de eigen fantasie te gebruiken. De kinderen kunnen zelf (veilige) materialen en speelgoed pakken. Er is een goede balans tussen zelfstandig ontdekken en uitproberen en de begeleiding van de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent. Zelf ontdekken dat een hele hoge toren omvalt door de manier waarop je de toren bouwt, is leerzaam. Het gesprek met de onderwijsassistent waarom de toren omvalt ook.

fb

Structuur aanbrengen, regie voeren en grenzen stellen

u'

Ac t

ie

Structuur aanbrengen begint met het inrichten van de ruimte. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent zorgt voor overzicht voor zichzelf en de kinderen. Hij richt de ruimte zo in dat iedereen zich vrij kan bewegen. Het ordenen van speelgoed naar soort en gebruik maakt dat het kind het gemakkelijk kan vinden en er niet naar hoeft te vragen. De kinderen weten wat ze waar kunnen vinden. Door het spelen met voertuigen in de ruimte te scheiden van het spelen met blokken zorg je ervoor dat kinderen op kunnen gaan in hun spel zonder elkaar in de weg te zitten. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent is helder over grenzen en leert kinderen samen een oplossing te zoeken wanneer beiden met hetzelfde speelgoed willen spelen. Een plan maken voor activiteiten en kinderen betrekken in de voorbereiding zorgt ervoor dat kinderen meegenomen worden in wat er gaat gebeuren. Een vast dagritme, bijvoorbeeld opruimen voor de lunch geĂŻntroduceerd met een opruimliedje, biedt houvast.

Ed

Praten en uitleggen toepassen

yr

ig

ht

Praten en uitleggen is de basis van alle andere interactievaardigheden. Zodra een kind kan praten begint het ook de eigen activiteiten van commentaar te voorzien. Het kind leert iets begrijpen door er woorden aan te geven. Een meisje dat speelt dat ze zwanger is stopt een kussen onder haar kleren en zegt bijvoorbeeld dat ze ‘de bloeddruk heeft’ omdat ze iets heeft opgevangen over hoge bloeddruk. Het kind laat zien waar het mee bezig is en een gespreksonderwerp is al gevonden. Taal- en begripsontwikkeling zijn gebaat bij wat wel een taalrijk gesprek wordt genoemd. Wanneer de pedagogisch medewerker een puzzel maakt met een kind, benoemt hij wat er op het plaatje staat, de kleur van de bomen en de vormen van een hoek- of randstuk. Wanneer kinderen boos of verdrietig zijn, benoemt hij in een vraaggesprek de gevoelens en zal pas daarna in woorden het kind afleiden naar een nieuwe activiteit.

C

op

Stimuleren van ontwikkeling Kinderen leren uit zichzelf door hun omgeving te verkennen, naar anderen te kijken, te ervaren dat iets nog niet lukt en vragen te stellen aan de mensen om hen heen. Het gaat er vooral om het kind een omgeving te bieden waarin het kan ontdekken en ervaren. Stimuleren van ontwikkeling betekent goed kijken waar het kind mee bezig is en daarbij aansluiten. De pedagogisch medewerker of onderwijsassistent kan kennis van de natuur stimuleren door plantjes mee te nemen en ook door platenboekjes neer te leggen. In een speelzaal waar muziekinstrumenten voor het grijpen liggen leert een kind dat je verschillende toonhoogtes op een fluit kunt maken door te blazen en gaatjes af te sluiten. In een muziekactiviteit leren ze samen spelen en op elkaar inspelen. Telspelletjes met bijvoorbeeld ringen in kleuren of hoeveelheden stippen op kaartjes stimuleren getalbegrip. In activiteiten krijgen de verschillende ontwikkelingsgebieden afwisselend aandacht.

43


Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

Begeleiden van interacties tussen kinderen

Ac t

Observeren van gedrag

ie

fb

.v

.

Kinderen kunnen groepsgenootjes opzoeken voor spel of activiteit. Als ze heel klein zijn, spelen ze naast elkaar, later steeds meer met elkaar. Door positieve en negatieve reacties van groepsgenootjes leren ze het effect van hun eigen gedrag kennen. Een pedagogisch medewerker of onderwijsassistent kijkt hoe de kinderen met elkaar omgaan, laat kinderen zo veel mogelijk samen dingen ontdekken en verzinnen. Hij is helder over ongewenst gedrag (een kind dat door groepsgenootjes buitengesloten wordt of een kind dat een ander kind wegduwt) maar toont begrip voor de wensen van alle kinderen. Hij laat zien hoe bepaald gedrag overkomt door bijvoorbeeld het duwende kind een duwtje te geven. Bij een ruzie mogen alle kinderen hun verhaal doen. Hij probeert door vragen te stellen over het conflict kinderen zelf tot een oplossing te laten komen. Hij geeft door rustig en vriendelijk te blijven het goede voorbeeld.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Gedrag veranderen is best lastig. Het begint met het eigen gedrag bespreekbaar te maken. Het hoeft niet direct perfect te zijn, dat kan ook niet. Door collega’s te observeren kun je veel leren. Ook kunnen collega’s jou observeren. Het bespreken van het geobserveerde gedrag is leerzaam voor de observator en geobserveerde. Wanneer een collega jou vertelt wat hij gezien heeft tijdens de observatie, spreken we van feedback geven. Er gebeurt heel veel in een groep tussen kinderen en begeleiders. Om observeren te oefenen is het van belang niet overspoeld te worden door te veel indrukken. Het helpt om gericht te kiezen voor het observeren van bepaald gedrag. Maak voor jezelf onderscheid tussen concreet gedrag zoals ‘de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent spreekt de kinderen toe’ en de interpretatie ervan. Jij vindt dat hij de kinderen vriendelijk toespreekt. Jouw interpretatie van het spreken benoem je.

44


Theoriebron Toepassen van interactievaardigheden

Observeren - een voorbeeld

fb

.v

.

Stel je voor dat je stage loopt op de basisschool en de onderwijsassistent stelt voor dat jij hem observeert. Samen besluiten jullie dat je tijdens de observatie één interactievaardigheid kiest. Je observeert zijn sensitief-responsief gedrag terwijl hij bezig is met taalontwikkeling. Een observatielijst kan helpen om gericht naar het gedrag te kijken. Benoem zichtbaar gedrag: ‘Ik zag dat Norah heel erg haar best deed om de r in plaats van de l te gebruiken in het woord en dat je daar aandacht voor had.’ Als interpretatie kun je daaraan toevoegen: ‘Je gaf Norah een compliment en ik denk dat ze daar blij mee was.’ Voorbeeld observatielijst sensitief-responsief handelen bij taalstimulering

• • •

ie

C

op

yr

ig

ht

Ed

Ac t

De onderwijsassistent praat op een plezierige toon met de kinderen. De communicatie is persoonlijk en individueel (bijvoorbeeld: er wordt oogcontact gemaakt, de naam wordt genoemd, gevoelens worden benoemd). De communicatie is afgestemd op het ontwikkelingsniveau van de kinderen (bijvoorbeeld: eenvoudige woorden en zinnen die kinderen begrijpen, gebruik van gebaren om de betekenis te vergroten). De onderwijsassistent is goed in het interpreteren van de communicatiepogingen van kinderen en reageert hier goed op. De onderwijsassistent heeft individuele conversaties met de meeste kinderen. Het praten van de onderwijsassistent is aanmoedigend en positief (bijvoorbeeld: complimentjes geven, kinderen aanmoedigen of laten merken dat de kinderen begrepen worden). De onderwijsassistent voegt woorden toe aan de handelingen die hij gedurende de dag onderneemt in respons op de kinderen.

u'

• •

45


Theoriebron Feedback interactievaardigheden

.

Theoriebron Feedback interactievaardigheden

.v

Inleiding

ie

fb

Een echte professional word je in de praktijk door de kennis die ‘in je achterhoofd’ zit, toe te passen. Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Soms gaat het goed: kinderen reageren enthousiast of je ziet vooruitgang in de motoriek. Maar soms merk je dat jouw aanpak niet aanslaat. Je leert heel veel door goed te blijven kijken, feedback aan collega’s te geven en van collega’s te vragen. Vat feedback op als een stimulans om een nog betere beroepsbeoefenaar te worden.

Ac t

Spontane en evaluatieve feedback

Ed

u'

Spontane feedback vindt plaats tijdens het werk en werkt goed wanneer mensen geïnteresseerd zijn in elkaar en in het verbeteren van de kwaliteit in het dagelijks werk. Evaluatieve feedback gaat over iemands gedrag en prestaties over een (kortere of) langere periode. In evaluatieve feedback wordt teruggekeken en het gedrag geanalyseerd om te kijken wat goed ging en wat minder goed. De analyse helpt om vast te stellen wat beter kan. Feedback is niet bedoeld om een oordeel te geven maar om gewenst gedrag te stimuleren. Evaluatieve feedback wordt gericht ingezet om iemand meer inzicht te geven in het eigen gedrag. Inzicht in de blinde vlekken van het eigen functioneren helpen in het verbeteren van het gesignaleerde gedrag. Het leereffect staat centraal. Bespreken wat goed en minder goed ging helpt de pedagogisch medewerker of onderwijsassistent effectief gedrag in de toekomst bewust in te zetten.

ht

Het geven van feedback

C

op

yr

ig

Voor een positief effect van feedback is vertrouwen nodig. Het is goed voor de verstandhouding tussen gesprekspartners wanneer feedback wordt gebracht als een persoonlijke mening. De feedback is geen oordeel maar een weergave van wat degene die de feedback geeft, ziet. De gesprekspartner kan erover nadenken en de eigen mening daartegenover stellen. Een leereffect ontstaat doordat het getoonde gedrag bespreekbaar is en de ontvanger van feedback ontdekt hoe hij het gedrag kan verbeteren. Feedback werkt wanneer die duidelijk is. Een onderwijsassistent kan bijvoorbeeld tegen een stagiair zeggen ‘Ik zie dat je veel met kinderen doet en ik vind dat je nog wat meer met ze zou kunnen praten.’ De onderwijsassistent geeft positieve feedback op gedrag en meldt tegelijkertijd helder wat aandacht verdient. De onderwijsassistent benoemt gedrag dat de stagiair kan veranderen. De onderwijsassistent kan het gewenste gedrag bevestigen door in het dagelijks werk een compliment te geven wanneer de stagiair dit gedrag toont.

46


Theoriebron Feedback interactievaardigheden

Het ontvangen van feedback

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Het is best lastig om feedback (zeker als het negatief is) niet als een afwijzing te zien maar als een kans om te leren. Waardeer de feedback en ga ervan uit dat de gever ervan een positieve intentie heeft. Waardeer dat iemand de moeite neemt om feedback te geven. Het kan veel opleveren om er actief naar te luisteren en de motivatie achter de feedback te achterhalen. Neem de feedback serieus en vraag door om zelf een goed beeld te krijgen van wat de gever van de feedback precies bedoelt. Toon blijdschap bij positieve feedback en bedank de gever daarvoor. Ook bij positieve feedback helpt doorvragen om precies te weten wat er goed was aan het gedrag. Je kunt ook een blinde vlek hebben voor je sterke (professionele) kanten.

47


ht

ig

yr

op

C

u'

Ed ie

Ac t

fb

.

.v


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.