9789037240306 observeren en signaleren

Page 1

fb .v

.

Training

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Observeren en signaleren


fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon Auteur: Marian Bakker, Marianne Oosterwegel, Riet Verhoogt Inhoudelijke redactie: Bapke Westhoek Titel: Observeren en signaleren

tie

ISBN: 978 90 3724 030 6 ©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze training

.

6

Observeren en signaleren

fb .v

OriĂŤntatie

4

7

Observeren van somatische aspecten

14

Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Reflectie

33

tie

Observeren van psychosociale aspecten 36

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren 40

37

u' Ac

Theoriebron Observatiemethoden

22

Theoriebron Interpreteren en rapporteren Theoriebron Gedrag observeren

46

Theoriebron Klinisch redeneren

48

43

51

Ed

Theoriebron Observaties voeding en vocht Theoriebron Observaties mictie

53

Theoriebron Observaties defecatie

55

ij

Theoriebron Observaties zintuiglijke functies

er

Theoriebron Observaties huid

56

58

Theoriebron Observaties mobiliteit

60

ev

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur

U

itg

Theoriebron Het observeren en tellen van de hartslag Theoriebron Het meten van de bloeddruk Theoriebron Pijn en pijnmeting

62

64

66

68

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten

71

74

3


Over deze training

Over deze training

.

Inleiding

• • • • • •

er

ij

Je kent de betekenis van diverse begrippen, zoals waarnemen, observeren, signaleren en interpreteren. Je kunt de meetinstrumenten benoemen die je gebruikt bij het observeren van lichaamsfuncties en er uitleg over geven. Je kunt het wat, hoe en waarom uitleggen van het observeren van somatische aspecten. Je kunt het wat, hoe en waarom uitleggen van het observeren van psychosociale aspecten. Je kunt een observatieplan opstellen. Je kunt verschillende lichaamsfuncties meten met verschillende soorten meetinstrumenten en uitkomsten interpreteren en rapporteren. Je kunt verschillende somatische aspecten observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren. Je kunt gedrag observeren en uitkomsten die betrekking hebben op mentaal welbevinden en participatie interpreteren en rapporteren.

Ed

u' Ac

Leerdoelen

tie

fb .v

Kijken, luisteren, ruiken, voelen, proeven zijn dingen die we dagelijks doen. We nemen waar met onze zintuigen. Dit zijn onder andere je ogen, oren, neus, huid en mond. Iedereen ervaart of beleeft zijn waarnemingen op een andere manier. Deze training gaat over waarnemen, observeren, signaleren en interpreteren. Het toepassen van deze begrippen in de praktijk vergt oefening, kennis en ervaring. Als hulpverlener ga je zo veel mogelijk af op feiten zonder je eigen gevoel of gedachten daarbij te betrekken. Je eigen mening tijdens het waarnemen, het observeren en signaleren kan je soms misleiden. Tijdens deze training ga je leren om waar te nemen met een professionele bril op. Ook ga je oefenen met bewust waarnemen, namelijk het observeren van cliënten in verschillende hulpverleningssituaties.

ev

Beoordeling

U

itg

Beoordelingsformulier <

Planningsformulier <

4

Je wordt op verschillende punten beoordeeld. Deze punten kun je in de beoordelingsformulieren terugvinden. De volgende punten zijn belangrijk bij de beoordeling: • Je doet actief mee aan de lessen. • Je voldoet aan de voorwaarden bij de oefeningen en bij de demonstratie: correcte kleding, goede persoonlijke verzorging, geen sieraden. • Je voert de demonstratie uit volgens de afspraken uit de werkmodellen.

Planning Aan het eind van de training moet je een demonstratie uitvoeren. Plan deze demonstratie tijdig in. Lees eerst de demonstratie goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere oefeningen van deze training op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.


Over deze training

Beroepsproduct 1: Schrijven van een observatieplan

.

Je gaat een observatieplan schrijven om meer inzicht te verkrijgen in het gedrag van Henk rond het aan tafel gaan.

fb .v

Werkmodel Leeg observatieplan <

Henk is een verstandelijk beperkte cliënt. Hij kan niet aangeven hoe hij zich voelt. Hij kan ook niet praten, maar wel aanwijzen. Het is opgevallen dat Henk in de stress schiet als de groep aan tafel gaat om warm te eten. Dit is meestal rond 17.30 uur. Zijn gedrag bestaat uit bonken met zijn hoofd en springen en schreeuwen. De reden van dit gedrag is op dit moment (nog) niet te verklaren. Maak een observatieplan met behulp van de gegevens uit de casus. Vul het Werkmodel Leeg observatieplan volledig in.

tie

• •

Lees de volgende casus goed door en bereid je voor op de demonstratie ‘Observatie temperatuur en gewicht’. De demonstratie wordt beoordeeld aan de hand van het Werkmodel Temperatuur meten, het Werkmodel Gewicht vaststellen en het beoordelingsformulier.

Ed

Werkmodel Temperatuur meten <

u' Ac

Demonstratie 2: Observatie temperatuur en gewicht

Mevrouw Van der Heijden komt drie keer per week naar de dagopvang voor dementerende cliënten. Zij is een jong dementerende vrouw van 62 jaar en het leeftijdsverschil met de overige bezoekers is bijna twintig jaar. Biologisch gezien is dit best veel. Het valt jou op dat zij de laatste weken behoorlijk is afgevallen. Het gedrag van mevrouw is meer verward en geagiteerd (snel boos/kort lontje) dan anders. Ook valt het jou op dat zij klaagt over moeheid.

ij

Werkmodel Lichaamsgewicht wegen <

Noteer je bevindingen in je observatieplan. Denk aan je argumenten, met andere woorden: schrijf op waarom je bepaalde keuzes maakt. Plan een datum voor je demonstratie. Vul dit in op je planningsformulier.

er

• •

U

itg

ev

• •

5


Oriëntatie

Oriëntatie Oefening 1

Kennis-estafette

u' Ac

a. Wist je al veel van het onderwerp af?

tie

fb .v

.

Jullie worden ingedeeld in groepjes. Ieder groepje krijgt een vel A4-papier met daarop een woord dat te maken heeft met het onderwerp van de les: observeren en signaleren. Je hebt drie minuten de tijd om om de beurt een woord/feit over het onderwerp op te schrijven (scheldwoorden/schuttingtaal mogen niet). Na de drie minuten worden de resultaten van iedere groep naast elkaar gelegd en vergeleken. Een groepje krijgt een punt als er een onderwerp op hun blaadje staat dat niet voorkomt bij de andere groepen en wel te maken heeft met het onderwerp. Het groepje met de meeste punten hoeft vandaag niet op te ruimen.

b. Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?

Oefening 2

Als ik aan dit onderwerp denk, dan wil ik …

Ed

Vul de volgende kolommen in over observeren en signaleren. Observeren en signaleren

Dit wil ik leren

ev

er

ij

Dit weet ik al

U

itg

Oefening 3

6

Ik denk dat ik dit moet leren omdat ... Vul de volgende zin aan. Ik denk dat ik moet leren over observeren en signaleren, omdat …


Observeren en signaleren

Observeren en signaleren

.

Inleiding

fb .v

Observeren en signaleren doe je voortdurend en vaak onbewust. Observeren is het doelbewust en doelgericht waarnemen. Als je dit tijdens je werk doet, doe je dit op een professionele manier, met behulp van je zintuigen en soms met andere hulpmiddelen. Observeren is een manier om gegevens te verzamelen over de cliënt. Die gegevens kun je vervolgens gebruiken bij de aanvang van en tijdens je hulpverlening.

Leerdoelen

a. Wat betekent vroegsignalering?

er

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren <

Signalering

ij

Oefening 4

Ed

u' Ac

tie

Je kunt: • uitleggen wat observeren is en hoe het zich onderscheidt van waarnemen • uitleggen wat signaleren, risicosignalering en vroegsignalering is en wat het verband is tussen observeren en signaleren • uitleggen welke soorten objectieve gegevens je van de cliënt verzamelt door te observeren en hoe je deze gegevens vast moet leggen • uitleggen welke plaats observeren en signaleren innemen in het zorgproces • uitleggen wat een observatieplan is en waarom je zo'n plan opstelt • verschillende methoden en technieken van observeren beschrijven • uitleggen wat klinisch redeneren is en wat je in dat kader doet met observatiegegevens • een observatieplan opstellen.

b. Noem twee voordelen van vroegsignalering.

c. Wat betekent risicosignalering?

U

itg

ev

Website Risicosignalering, Werkbladen V&VN <

7


Observeren en signaleren

e. Noem de drie fasen bij risico signaleren.

fb .v

.

d. Noem twee voordelen van risicosignalering.

Lees de casus en maak daarna de opdracht. Henk woont in een beschermde woonvorm voor mensen met een verstandelijke beperking. Hij is 46 jaar en heeft het syndroom van Down. Jij begeleidt de bewoners vandaag en je roept Henk voor het ontbijt. Je gaat naar zijn kamer en ziet dat hij geagiteerd rondloopt. Hij roept dat hij zijn schoenen niet kan vinden. Je ziet de schoenen gewoon op de grond staan, maar je merkt op dat Henk ze niet ziet. Nadat je Henk gerustgesteld hebt en hem geholpen hebt met het aantrekken van de schoenen, zie je Henk weer boos worden. Het is niet direct duidelijk waarover hij boos wordt. Na het ontbijt hoor je hem snikken. Als je bij hem komt, vertelt hij na enige tijd dat hij zijn moeder zo mist. Zij is twee maanden eerder overleden.

er

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren <

Welke observaties lees je nu?

ij

Oefening 5

Ed

u' Ac

tie

f. Ga naar de website Risicosignalering, Werkbladen V&VN. Wanneer je de werkbladen over risicosignalering leest, is een aantal dingen belangrijk. Wat moet je doen om als hulpverlener problemen te kunnen signaleren? Noem vijf punten die je als hulpverlener moet doen bij signaleren.

ev

Theoriebron Gedrag observeren <

U

itg

Theoriebron Interpreteren en rapporteren <

8

a. In deze casus worden vijf observaties genoemd. Welke observaties zijn dat? 1. 2. 3. 4. 5.


Observeren en signaleren

b. De observaties moeten geordend worden om een goede rapportage in het zorgleefplan of begeleidingsplan te kunnen schrijven. Orden de observaties in voor jou logische groepjes (clusters). Geef de clusters een titel. Leg uit hoe je tot deze ordening bent gekomen. Titel cluster

fb .v

.

Observaties Uitleg

Titel cluster

tie

Observaties

Titel cluster Observaties

Theoriebron Observatiemethoden <

Observatiemethode

a. Vul het volgende schema in.

Korte uitleg

Voorbeeld

ij

Oefening 6

Ed

Uitleg

u' Ac

Uitleg

ev

er

Participerende observatie

U

itg

Niet-participerende observatie

Video-observatie

Ongestructureerde observatie

9


Observeren en signaleren

Korte uitleg

Voorbeeld

Continue observatie

tie

Intervalobservatie

u' Ac

Event sampling

Contextuele observatie

fb .v

.

Gestructureerde observatie

Ed

Bespreek je voorbeelden met een medestudent. Beschrijf in eigen woorden wat de volgende begrippen betekenen.

ij

b. referentiekader

ev

er

c. halo-effect

U

itg

d. horn-effect

10

e. projectie


Observeren en signaleren

Werkmodel Leeg observatieplan <

Lees de casus en maak daarna de opdracht. Meneer Jansen is recentelijk opgenomen in een kleinschalige woonvorm van een verpleeghuis in verband met dementie. Hij heeft hiervoor zelfstandig gewoond, maar dat bracht veel problemen met zich mee. Een van de problemen was dat hij niet meer in staat was om voor het eten te zorgen. Hij is in een jaar sterk vermagerd. Jij werkt in de kleinschalige woonvorm als huiskamerbegeleider en bent verantwoordelijk voor het maken van een observatieplan voor het eten en de voedingstoestand van meneer Jansen.

.

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren <

Wat zet je in een observatieplan?

u' Ac

tie

a. Wat moet er volgens jou in dat observatieplan staan?

fb .v

Oefening 7

Ed

b. Welk doel heeft het observatieplan volgens jou?

er

ij

c. Met welke andere disciplines voer je het observatieplan uit?

U

itg

ev

d. Ken je al observatieschalen die je hierbij kunt gebruiken?

11


Observeren en signaleren

Werkmodel STARRT-methode <

Oefening 9 Filmpje Man zit op bed <

.

a. Stel aan de hand van de casus een observatieplan op. Gebruik hiervoor het Werkmodel Leeg observatieplan. Lever het observatieplan in bij je docent. b. Schrijf een korte reflectie over het opstellen van dit observatieplan met behulp van het Werkmodel STARRT-methode. Lever het verslag in bij je docent.

De eerste indruk Bekijk het filmpje Man zit op bed.

a. Wat valt je op aan de man in het filmfragment?

b. Wat denk je dat het probleem is? Waarom denk je dat?

Ed

Filmpje Vrouw in bed <

Mevrouw RouĂŠ, 79 jaar, krijgt sinds een week thuiszorg. Een aantal maanden geleden is zij gevallen en heeft haar heup gebroken. Ze heeft een tijdje gerevalideerd in het verpleeghuis en is afgelopen week thuisgekomen. Ze loopt met een rollator. Voor de gebroken heup was ze nog volledig zelfstandig. Haar huis is gezellig ingericht met veel meubilair en snuisterijen. Mevrouw had haar eigen huis gemist! Als hulpverlener kom je bij haar langs. Vanwege haar leeftijd en de gebroken heup besluit je een observatieplan op te stellen voor haar mobiliteit en valrisico.

fb .v

Werkmodel Leeg observatieplan <

Lees de casus en maak daarna de opdrachten.

tie

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren <

Observatieplan mevrouw RouĂŠ

u' Ac

Oefening 8

er

ij

c. Welke drie vragen zou je hem stellen om meer duidelijkheid te krijgen?

ev

Bekijk het filmpje Vrouw in bed.

U

itg

d. Wat valt je op aan de vrouw in het filmfragment?

12

e. Wat zie je precies? Wat hoor je?

f. Wat zou je rapporteren in het zorgleefplan of begeleidingsplan over de toestand van de vrouw?


Observeren en signaleren

Oefening 10

Lees de volgende casus en vul de SBAR verder in. Mevrouw Jansen is opgenomen in een verpleeghuis wegens haar gevorderde dementie. Mevrouw Jansen is 79 jaar, ze is nog mobiel. Door de dementie is ze niet meer zelfredzaam. Je helpt haar op het toilet. Je voelt dat mevrouw erg warm is. Tijdens het plassen jammert mevrouw Jansen en roept: ‘Au, au.’ Als ze van het toilet af is, zie je voor het doortrekken dat de urine troebel is. Je besluit contact te zoeken met de huisarts. Je SBAR is je hulpmiddel. Vul de volgende SBAR verder in.

Mevrouw Jansen, 79 jaar Urine is troebel en mevrouw jammert tijdens het plassen

tie

Situatie

fb .v

.

Theoriebron Klinisch redeneren <

Observeren als onderdeel van klinisch redeneren

Analyse (jouw beoordeling)

U

itg

ev

er

ij

Ed

Respons (jouw aanbeveling)

u' Ac

Background (achtergrond)

13


Observeren van somatische aspecten

.

Observeren van somatische aspecten

fb .v

Inleiding

Somatische aspecten observeren betekent: observeren van lichamelijke bijzonderheden. In deze opdrachten gebeurt dat nog zonder instrumenten, alleen met behulp van de zintuigen. Door goed te kijken, luisteren, voelen en ruiken verzamel je veel informatie over iemand.

tie

Leerdoelen

Wat observeer je bij de vochtinname? Noem vier observaties.

U

itg

ev

er

Theoriebron Observaties voeding en vocht <

Observaties bij vochtinname

ij

Oefening 11

Ed

u' Ac

Je kunt: • aspecten benoemen van de mictie, defecatie, voedings- en vochtopname, zintuiglijke functies, mobiliteit en huid • afwijkingen en risico’s benoemen die je signaleert bij het observeren van de mictie, defecatie, voedings- en vochtopname, zintuigelijke functies, mobiliteit en huid • de mictie observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de defecatie observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de voedings- en vochtopname observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de zintuiglijke functies observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de mobiliteit observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de huid observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren.

14


Observeren van somatische aspecten

Wanneer een cliĂŤnt onvoldoende goede voedingsstoffen binnenkrijgt, kan dat verschillende oorzaken hebben. Hierna staan een aantal oorzaken genoemd. Leg in de uit welke problemen ervoor kunnen zorgen dat de voedingsinname moeilijk gaat. Oorzaak

Problemen bij de voedingsinname

Problemen met de motoriek

Wat zie je aan deze urine?

Ed

Oefening 13

u' Ac

Onvoldoende zelfredzaamheid

tie

Onvoldoende inname van voedsel

.

Theoriebron Observaties voedingen vocht <

Problemen bij het eten

fb .v

Oefening 12

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Observaties mictie <

Bron: Van Doen VIG ADL Gevorderde zorg. Bekijk het potje urine op de foto. a. Wat vind je van de kleur van de urine? Leg je antwoord uit.

15


Observeren van somatische aspecten

b. Wat vind je van de helderheid van de urine? Leg je antwoord uit.

d. Vul de volgende woorden in op de juiste plek: licht – donker – troebel - acetongeur

worden.

tie

Bij een urineweginfectie kan de urine

fb .v

.

c. Op een foto kun je niet alles zien. Welke aspecten van mictie zijn niet op een foto te achterhalen?

Bij het drinken van veel water wordt de urine

.

Wanneer iemand ontregeld is door diabetes mellitus (suikerziekte) kan de urine een

u' Ac

krijgen. Bij te weinig drinken kleurt de urine vaak

Theoriebron Observaties mictie <

Problemen met de mictie

Het plassen op zich kan een probleem worden. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Waarop let je wanneer zich de volgende problemen voordoen? Vul de observaties van de mictie in.

Ed

Oefening 14

Probleem

er

ij

Verminderde mobiliteit

ev

Vergrote prostaat

U

itg

Pijn bij het plassen

16

.

Observaties mictie


Observeren van somatische aspecten

Oefening 15

Lees de casus en doe dan de opdracht: het invullen van de vochtbalans. Mevrouw Öçil is om 7.00 uur opgestaan. Ze ging direct naar het toilet en plaste 250 ml. Ze heeft vanochtend een kopje thee gedronken en halverwege de ochtend heeft ze een keer geplast, 200 ml. Daarna heeft ze met de buurvrouw twee kopjes koffie gedronken. Tijdens de lunch heeft ze een mok soep gegeten en twee boterhammen met kaas, en een glas karnemelk gedronken. Daarna heeft ze gerust. Na het rusten heeft ze weer een keer geplast, ongeveer 250 ml. Ze heeft daarna twee kopjes thee gedronken. Om 17.30 uur heeft ze de warme maaltijd gegeten met een schaaltje yoghurt als toetje. Ze heeft weer geplast, 200 ml. Tijdens het achtuurjournaal heeft ze nog een kopje koffie gedronken en later nog een glas sap. Voor het slapen gaan plast ze voor het laatst nog 300 ml.

fb .v

.

Theoriebron Observaties mictie <

Invullen van een vochtlijst

tie

kopje: 150 ml mok: 200 ml glas: 150 ml schaaltje: 150 ml.

u' Ac

Let op: Voor deze opdracht kun je uitgaan van de hiervoor genoemde hoeveelheden. In de praktijk moet je bekijken hoeveel vloeistof er in een glas, kop of schaaltje gaat. Je mag er in deze opdracht ook van uitgaan dat alles opgedronken wordt. a. Vul de volgende vochtlijst in voor mevrouw Öçil. Je mag een rekenmachine gebruiken. Vochtbalans

Mevrouw Öçil

Afdeling

Thuiswonend

Ed

Naam

Datum

65 kg

ij

Gewicht

er

Vochtopname

Tijd

Aangeboden

Uitscheiding

Opgedronken

ev

7.00

150 ml thee

itg

U

Divers

150 200 ml

150 ml koffie

150

150 ml koffie

150

200 ml soep

200

150 ml karnemelk

150

14.00 15.00

Feces

250 ml

10.00

12.00

Urine

200 ml 150 ml thee

150

17


Observeren van somatische aspecten

17.30

150 ml thee

150

150 ml yoghurt

150

150 ml koffie

150

200 ml sap

200

22.00

1600 ml

Totaal uit

1200 ml

tie

Totaal in

300 ml

fb .v

20.00

.

250 ml

b. Vul de volgende tekst aan met deze woorden: schaamte – beschadigen - ongewenste luchtjes – angst - huid

u' Ac

Bij incontinentie is een goede hygiëne van belang voor het voorkomen van . Daarnaast is het belangrijk de Door het vocht kan de huid verweken en

goed te controleren.

. De observaties bij incontinentie

zijn niet alleen lichamelijk. Cliënten kunnen ook hinder ondervinden door of door

Ed

opmerken.

dat andere mensen ongewenste luchtjes

c. Bekijk de volgende afbeelding. Vul daarna de tabel in. Zet het juiste type defecatie bij de juiste term.

ij

Diarree

er

Lichte obstipatie

Normale ontlasting Brijige ontlasting

ev

Obstipatie

Normale ontlasting

U

itg

Zachte ontlasting

18

Type nummer


Lees de casus en maak de opdracht.

Meneer Bakker is schizofreen en dreigt in een psychose te komen. Hij ziet telkens mensen voorbijkomen achter het gordijn. Meneer Bakker geeft aan dat deze mensen langskomen om hem te bespieden. Ook denk hij dat er overal microfoontjes verstopt zitten om hem af te luisteren. Hij vertelt dat ze hem zeggen stil te blijven zitten op de bank. Meneer Bakker is erg alert en angstig.

ij

Theoriebron Observaties zintuiglijke functies <

Ik zie wat jij niet ziet

Ed

Oefening 16

u' Ac

tie

fb .v

.

Observeren van somatische aspecten

er

a. Welke zintuiglijke functies zijn verstoord?

U

itg

ev

b. Op welke manier zijn ze verstoord?

Oefening 17

Theoriebron Observaties huid <

c. Welke observaties zou je opnemen in een observatieplan van de zintuiglijke functies?

Signaleren van huidproblemen Wanneer je bijzonderheden ziet, rapporteer je ze in het zorgleefplan of begeleidingsplan. Bekijk de volgende foto’s en beschrijf wat je ziet.

19


fb .v

.

Observeren van somatische aspecten

Ed

u' Ac

tie

a. Afbeelding 1:

U

itg

ev

er

ij

b. Afbeelding 2:

20

c. Afbeelding 3:


Observeren van somatische aspecten

Oefening 18

Bekijk het filmpje Vrouw wandelt in park. a. Wat observeer je in de mobiliteit bij deze mevrouw?

Website Risico signalering, Werkbladen V&VN < Pagina Valpreventie op Zorgvoorbeter.nl <

tie

Theoriebron Observaties mobiliteit <

Vallen

Wanneer de mobiliteit verminderd is, ontstaat er onder andere een verhoogd valrisico. Bekijk de site Zorg voor Beter, thema valpreventie. Zoek een valrisicoscorelijst op. Vul eerst voor jezelf en je medestudent een lijst in. Kies daarna een persoon in je naaste omgeving die ouder dan 75 jaar is. Vul samen met deze persoon nog een keer de valrisicoscorelijst in.

u' Ac

Oefening 19

b. Waar zou je bij deze mevrouw extra op kunnen letten?

a. Wat was je eigen score?

b. Wat was de score van de oudere persoon?

Ed

Filmpje Vrouw wandelt in park <

fb .v

.

Theoriebron Observaties mobiliteit <

Mobiliteit

c. Waarin zat het grootste verschil in uitkomst?

U

itg

ev

er

ij

d. Kun je op basis van de valrisicoscorelijst vragen bedenken die je kunt stellen met als doel het valrisico te verkleinen voor de oudere persoon?

21


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

fb .v

.

Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

tie

Inleiding

Leerdoelen

u' Ac

Bij het observeren van lichamelijke functies zijn meetinstrumenten onmisbaar. Door het gebruik van meetinstrumenten maak je je observaties meetbaar en objectief. De uitkomsten zijn goed te registeren en rapporteren. Wel moet je weten welke meetinstrumenten je kunt gebruiken, wanneer en hoe je deze op een juiste manier kunt toepassen en hoe je de uitkomsten goed kunt interpreteren en rapporteren.

ev

er

ij

Ed

Je kunt: • de normaalwaarden benoemen van lichaamstemperatuur, polsslag, bloeddruk en lichaamsgewicht • risico’s benoemen die je kunt signaleren bij het observeren van lichaamstemperatuur, polsslag, bloeddruk, lichaamsgewicht en pijn • uitleggen hoe je verschillende soorten thermometers moet toepassen • uitleggen hoe je verschillende soorten bloeddrukmeters moet toepassen • uitleggen hoe je een weegschaal en de BMI moet toepassen • uitleggen hoe je de SNAQ (65+, RC) en de voedingstoestandmeter moet toepassen • uitleggen hoe je een pijnschaal moet toepassen • de lichaamstemperatuur meten met verschillende soorten thermometers, en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de bloeddruk meten en uitkomsten interpreteren en rapporteren • het lichaamsgewicht meten en uitkomsten interpreteren en rapporteren • de voedingstoestand meten en uitkomsten interpreteren en rapporteren • pijn meten en uitkomsten interpreteren en rapporteren.

Oefening 20

U

itg

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur <

22

Lichaamstemperatuur a. Wat is een normale lichaamstemperatuur van een mens?

b. Wanneer heeft een cliënt verhoging?


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

c. Wanneer heeft een cliënt koorts?

fb .v

.

d. Wanneer heeft een cliënt ondertemperatuur?

tie

e. Welke cliënten hebben extra zorg nodig om hun lichaamstemperatuur goed op peil te houden?

De lichaamstemperatuur van een mens heeft ook invloed op andere lichamelijke functies.

Temperatuur in °C

Pols

<36,0

36,5-37,5

37,5-38,5

>38,5

Ed

Ademhaling

u' Ac

f. Vul de twee schema’s in en presenteer dit aan je medestudenten en de docent. Een verhoogde of verlaagde lichaamstemperatuur kan verschillende oorzaken hebben. Bij je observaties moet je hiermee rekening houden. Benoem verschillende oorzaken van zowel verhoogde als verlaagde lichaamstemperatuur en vergelijk je uitwerking met die van een medestudent. Bespreek de overeenkomsten en verschillen.

Bewustzijn Huid

ij

Zweten

er

Rillen

Voeding/vocht Urineproductie

ev

Welbevinden

Oorzaken

Verhoogde lichaamstemperatuur Verlaagde lichaamstemperatuur

U

itg

Lichaamstemperatuur

23


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Werkmodel Temperatuur meten < Werkmodel Handhygiëne <

Voorbereiding Lees de casus van mevrouw Van Dijk en ga naar het praktijklokaal.

.

Mevrouw Van Dijk (83 jaar) heeft koorts als gevolg van een bovenste luchtweginfectie. Haar temperatuur moet van de arts twee keer per dag rectaal gemeten worden. Mevrouw Van Dijk heeft hulp nodig bij de persoonlijke verzorging en het opnemen van de temperatuur. Jij komt de temperatuur vanavond bij haar opmeten.

fb .v

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur <

Meten van de rectale lichaamstemperatuur

Oefen het meten van de rectale lichaamstemperatuur in het praktijklokaal. Dit doe je op een pop. Een medestudent speelt de rol van mevrouw Van Dijk en de andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback.

Uitvoering Meet de rectale lichaamstemperatuur volgens het Werkmodel Temperatuur meten. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.

tie

Oefening 21

Voorbereiding Lees de casus van mevrouw Kamminga en ga naar het praktijklokaal. Mevrouw Kamminga (75 jaar) heeft suikerziekte en koorts als gevolg van een urineweginfectie. Haar temperatuur moet van de arts twee keer per dag axillair gemeten worden. Mevrouw Kamminga heeft hulp nodig bij de persoonlijke verzorging en het opnemen van de temperatuur. Jij gaat de temperatuur bij haar opmeten.

er

Werkmodel Temperatuur meten <

Ed

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur <

Meten van de axillaire lichaamstemperatuur

ij

Oefening 22

u' Ac

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?

ev

Oefen het meten van de axillaire lichaamstemperatuur in het praktijklokaal. Dit doe je op een medestudent die de rol van mevrouw Kamminga speelt. De andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback.

U

itg

Werkmodel Handhygiëne <

24

Uitvoering Meet de axillaire lichaamstemperatuur volgens het Werkmodel Temperatuur meten. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt. Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Werkmodel Temperatuur meten < Werkmodel Handhygiëne <

Voorbereiding Lees de casus van meneer Hof en ga naar het praktijklokaal.

.

Meneer Hof (81 jaar) is dementerend en heeft koorts ten gevolge van griep. Hij ligt op bed en zijn temperatuur moet van de arts twee keer per dag via het oor gemeten worden.

fb .v

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur <

Meten van de lichaamstemperatuur via het oor

Je gaat de temperatuur opmeten bij meneer Hof. Oefen het meten van de lichaamstemperatuur met behulp van een oorthermometer in het praktijklokaal. Dit doe je op een medestudent die de rol van meneer Hof speelt. De andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback.

Uitvoering Meet de lichaamstemperatuur volgens het Werkmodel Temperatuur meten. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.

tie

Oefening 23

b. Welke omstandigheden beïnvloeden het aantal polsslagen per minuut?

er

Werkmodel Handhygiëne <

a. Wat meet je als je de pols telt?

Ed

Theoriebron Het observeren en tellen van de hartslag <

Het tellen van de hartslag

ij

Oefening 24

u' Ac

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?

ev

c. Wat is een normale polsslag van een volwassen persoon?

U

itg

d. Wat is de normale polsslag bij een kind van acht jaar onder normale omstandigheden?

e. Hoeveel daalt de polsslag bij een volwassen persoon per minuut in de slaap?

Voorbereiding Lees de casus van Chantal en ga naar het praktijklokaal. Chantal (8 jaar) is verstandelijk gehandicapt en heeft koorts ten gevolge van griep. Zij ligt op bed en haar temperatuur is 39 graden. Dit moet van de arts twee keer per dag via het oor gemeten worden. Daarnaast moet ook de pols tweemaal per dag worden geteld.

25


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Je gaat de pols tellen bij Chantal. Je doet dit in het praktijklokaal op een medestudent die de rol van Chantal speelt. De andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback.

fb .v

.

Uitvoering Tel de hartslag van Chantal via de pols volgens het Werkmodel Het observeren en tellen van de hartslag via de pols. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.

Filmpje Hoge bloeddruk < Artikel Hoge bloeddruk <

Geef aan of de volgende stellingen juist of onjuist zijn:

u' Ac

Theoriebron Het meten van de bloeddruk <

Wat is bloeddruk?

a. b. c. d.

Een ander woord voor bloeddruk is tensie. Juist / Onjuist Een normale bovendruk komt boven de 140 uit. Juist / Onjuist De bovendruk (systole) wordt gemeten als het hart ontspannen is. Juist / Onjuist Als het hart zich heeft samengetrokken, is de druk in de bloedvaten het hoogst. Juist / Onjuist e. De hoogte van de bloeddruk is afhankelijk van de leeftijd van een cliënt. Juist / Onjuist f. De hoogte van de bloeddruk is afhankelijk van de houding van een cliënt. Juist / Onjuist Bekijk het filmpje Informatiefilm bloeddruk, van de Hartstichting.

Ed

Oefening 25

tie

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?

g. Ga op internet op zoek naar de normaalwaarden van de bloeddruk bij verschillende leeftijden en vul de volgende tabel in. Cliënt en leeftijd

Normaalwaarde bloeddruk

ij

Pasgeborene Sven, 1 dag oud

er

Nynke, 1 jaar Joep, 10 jaar

ev

Peter, 20 jaar

Mevrouw Korenaar, 50 jaar Mevrouw Pietersen, 70 jaar

h. Wat valt je op bij de uitwerking? Bespreek de uitkomsten met je medestudenten en trek conclusies.

U

itg

Meneer Postuma, 85 jaar

Bekijk het Filmpje Hoge bloeddruk en lees het Artikel Hoge bloeddruk.

26


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Wanneer is er sprake van een verhoogde bloeddruk? Leg je antwoord uit.

j.

Wat zijn risicofactoren voor een verhoogde bloeddruk?

k. Wat zijn de gevaren van een hoge bloeddruk?

tie

Wat kun je observeren als iemand een verhoogde bloeddruk heeft?

u' Ac

l.

fb .v

.

i.

m. Wanneer is er sprake van een verlaagde bloeddruk?

Oefen het meten van de bloeddruk met een stethoscoop en bloeddrukmeter in het praktijklokaal. Dit doe je op een medestudent. De andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback. Uitvoering Meet de bloeddruk volgens het Werkmodel Bloeddruk meten met stethoscoop. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.

er

Werkmodel Bloeddruk meten met een stethoscoop <

Voorbereiding Ga naar het praktijklokaal.

Ed

Theoriebron Het meten van de bloeddruk <

Het meten van de bloeddruk met een stethoscoop en bloeddrukmeter

ij

Oefening 26

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?

U

itg

ev

Werkmodel Handhygiëne <

27


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Oefening 27

Ga naar het praktijklokaal. Meet de elektronische bloeddruk bij één medestudent op verschillende manieren: • zittend aan de linkerarm • zittend aan de rechterarm • liggend aan de linkerarm • liggend aan de rechterarm • na inspanning (bijvoorbeeld door eerst de trap op en af te lopen en direct daarna bloeddruk te meten).

a. Is er verschil tussen de bloeddrukmetingen aan de rechter- en de linkerarm? Zo ja, welk verschil?

u' Ac

Werkmodel Handhygiëne <

Meet de bloeddruk volgens het Werkmodel Bloeddruk meten met een elektronische bloeddrukmeter. Noteer de uitkomsten van de verschillende metingen. Wissel van rol. Je krijgt dus zowel van jezelf als van je medestudent de gemeten bloeddrukwaarden.

tie

Werkmodel Bloeddruk meten met een elektronische bloeddrukmeter <

fb .v

.

Theoriebron Het meten van de bloeddruk <

Het meten van de bloeddruk met een elektronische bloeddrukmeter op verschillende manieren

b. Is er verschil tussen de bloeddrukmetingen in liggende en zittende stand? Zo ja, welk verschil?

Ed

c. Wat gebeurt er met je bloeddruk na inspanning?

er

ij

d. Welke verklaring heb je voor de verschillen?

Wat is pijn?

Vul de ontbrekende woorden in op de juiste plaats in de tekst: pasgeborene – makkelijk – pijnervaringen – waarschuwingssignaal - chronische pijn – moeilijk – cultuur - beschadigd - subjectief - acute pijn

ev

Oefening 28

U

itg

Theoriebron Pijn en pijnmeting <

Pijn is wat iemand zelf voelt wanneer er iets niet goed zit in het lichaam of wanneer het lichaam Pijn is een Pijn is altijd

raakt. van het lichaam. .

Hoe pijn geuit wordt, heeft te maken met eigen waaruit iemand komt. Als je niet in staat bent om te communiceren over pijn, zoals een het niet dat je geen pijn ervaart of geen behandeling nodig hebt.

28

, maar ook met de

, betekent


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

ontstaat vaak plotseling en is vaak snijdend en heftig. ontstaat vaak geleidelijk, blijft langere tijd of komt steeds terug. Oppervlakkige pijn is vaak

om aan te wijzen. Diepe pijn is vaak

Oefening 29

Gegevens verzamelen over pijn

Als een cliënt zelf kan communiceren over pijn, is dat het allerbeste. Dat wordt ook wel zelfrapportage genoemd.

a. Welke vragen kun je een cliënt stellen om in kaart te brengen hoe het met zijn pijn is?

u' Ac

tie

Theoriebron Pijn en pijnmeting <

fb .v

.

om aan te wijzen.

Geef aan welk pijnmeetinstrument het meest geschikt is voor de cliënt. Kies uit de NRS (Numerieke Rating Schaal), VRS (Verbale Rating Schaal) of VAS (Visueel Analoge Schaal).

Ed

b. Meneer Oosterwegel, 55 jaar, goed begrip en communicatie.

c. Meneer Pauw, 85 jaar, goed begrip en communicatie.

er

ij

d. Meneer Boom, 72 jaar, goed begrip maar slechthorend.

Oefening 30

Voorbereiding Zoek een aantal mensen in je omgeving dat een recente pijnervaring heeft gehad. Maak een afspraak om pijn te meten en te bespreken.

ev

Theoriebron Pijn en pijnmeting <

Pijn meten met behulp van pijnmeetinstrumenten voor zelfrapportage

itg

Werkmodel Numerieke Rating Schaal (NRS) <

U

Werkmodel Verbale Rating Schaal (VRS) <

Werkmodel Visueel Analoge Schaal (VAS) <

Uitvoering Meet en bespreek de pijnervaring van verschillende mensen uit je omgeving met behulp van de drie werkmodellen over NRS, VRS en VAS. Je medestudent observeert je op basis van de stappen voor de voorbereiding en de uitvoering uit de werkmodellen. Hij geeft je vervolgens feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt. Noteer de uitkomsten en bijzonderheden van de verschillende metingen. Wissel van rol. Je krijgt dus zowel van jezelf als van je medestudent minimaal drie metingen met respectievelijk de NRS, VRS en VAS. Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen?

29


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

• • • •

Website Voedingscentrum <

.

Stel de BMI van de volgende cliënten vast met behulp van de website van Het Voedingscentrum en geef aan in welke categorie ze vallen volgens de grenzen van Het Voedingscentrum:

fb .v

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten <

Berekening BMI (Body Mass Index)

a. Mevrouw Van der Veer (56 jaar), gewicht 80 kg, lengte 1,68 meter

b. Meneer Kamp (24 jaar), gewicht 70 kg, lengte 1,83 meter

tie

Oefening 31

Waren er onduidelijkheden in het werkmodel? Wat waren de uitkomsten van de metingen? Wat kun je hiermee? Wat waren de uitkomsten van de vragen over pijn? Wat kun je hiermee? Wat heb je van deze oefening geleerd?

u' Ac

c. Mevrouw Van Zetten (37 jaar), gewicht 56 kg, lengte 1,72 meter

d. Meneer Slim (45 jaar), gewicht 61 kg, lengte 1,88 meter

Ed

e. Mevrouw Matté (62 jaar), gewicht 99 kg, lengte 1,70 meter

Vul in of de bewering juist of onjuist is.

Gewichtstoename door het vasthouden van vocht ontstaat vaak geleidelijk. Juist / Onjuist Gewichtstoename kan veroorzaakt worden door het gebruik van medicatie. Juist / Onjuist Bij vijftig procent van de ouderen komt ondervoeding voor. Juist / Onjuist Een vocht- en voedingslijst is een goede methode om te bekijken hoe de vocht- en voedingstoestand van een cliënt is. Juist / Onjuist j. Als een cliënt depressief is, is de kans op ondervoeding groot. Juist / Onjuist k. De screening van ondervoeding bij volwassenen van 18 tot 65 jaar bestaat uit het meten van het gewichtsverlies, het meten van de bovenarmomtrek, vragen naar de eetlust en hulp bij het eten. Juist / Onjuist l. Cliënten met ondervoeding hebben een grotere kans op overlijden. Juist / Onjuist m. De SNAQ 65+ werkt met een stoplichtscore. Juist / Onjuist

ev

er

ij

f. g. h. i.

itg

Oefening 32

U

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten < Werkmodel Lichaamslengte meten <

30

Het meten van de lichaamslengte Voorbereiding Ga naar het praktijklokaal. Oefen het meten van de lichaamslengte in het praktijklokaal. Dit doe je op een medestudent, zowel staand als liggend. De tweede medestudent observeert je handelingen en geeft feedback. De derde medestudent assisteert bij de liggende meting. Uitvoering Meet de lichaamslengte volgens het Werkmodel Lichaamslengte meten. Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Werkmodel Lichaamslengte meten <

Oefening 34

tie

Je medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt. Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen?

Screening ondervoeding met SNAQ 65+ Mevrouw De Bruin (72 jaar) heeft suikerziekte en slechte bloedvaten in haar benen, waarvoor ze overdag steunkousen draagt. Mevrouw woont zelfstandig in een bungalow. Ze heeft de afgelopen maanden tweemaal een blaasontsteking gehad en is in de afgelopen twee maanden twee kilo afgevallen. Ze geeft aan dat ze minder eetlust heeft. Ze komt de laatste tijd niet meer buiten de deur, dat is te vermoeiend. Haar bovenarmomtrek is 30 cm.

er

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten <

Uitvoering • Doe de screening van ondervoeding volgens het Werkmodel Stappenplan screening ondervoeding 65-. • Maak ook gebruik van het Werkmodel Lichaamslengte meten, de theorie over het meten van het lichaamsgewicht en de theorie over het berekenen van de BMI.

u' Ac

Werkmodel Stappenplan screening ondervoeding 65<

Voorbereiding Ga naar het praktijklokaal. Oefen het screenen van ondervoeding in het praktijklokaal. Dit doe je bij een medestudent. De andere medestudent observeert je handelingen en geeft feedback.

Ed

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten <

Screening ondervoeding 65-

ij

Oefening 33

fb .v

.

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in het werkmodel?

Uitvoering Screen de voedingstoestand van mevrouw De Bruin volgens het Werkmodel Stappenplan screening SNAQ 65+. De bovenarmomtrek is in de casus gegeven, maar oefen het meten wel op je medestudent om de vaardigheid onder de knie te krijgen. De andere medestudent observeert je en geeft feedback. Herhaal het oefenen tot je het onder de knie hebt.

itg

ev

Werkmodel Stappenplan screening SNAQ 65+ <

U

Instructiefilm Screening ondervoeding met SNAQ 65+ <

Reflectie Beantwoord de volgende vragen in een reflectieverslag: • Welke feedback kreeg je van je medestudent? Was je het ermee eens? • Wat vond je goed gaan? • Wat ga je een volgende keer anders doen? • Waren er onduidelijkheden in de werkmodellen en de theorie?

31


Het gebruik van meetinstrumenten bij de observatie van lichaamsfuncties

Bereken/beredeneer met behulp van het Werkmodel Stappenplan screening SNAQ RC de voedingstoestand van meneer Van Zuilen. Bereken de BMI, bij het ontbreken van het kaartje van de SNAQ RC met de draaischijf, met behulp van een rekenmachine. Wat ga je doen met deze score?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Werkmodel Stappenplan screening SNAQ RC <

Meneer Van Zuilen is 65 jaar. Hij heeft anderhalve maand geleden een herseninfarct gehad en ligt in het verpleeghuis ter revalidatie. Een maand geleden bij opname woog hij 74 kg. Hij weegt nu 73 kg bij een lengte van 1,85 meter. Hij heeft hulp nodig bij het eten. Het eten smaakt hem ook niet zo goed en daardoor eet hij minder.

.

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten <

Screening ondervoeding met SNAQ RC

fb .v

Oefening 35

32


Observeren van psychosociale aspecten

.

Observeren van psychosociale aspecten

fb .v

Inleiding

tie

Bij het observeren van psychosociale aspecten en gedragingen die invloed hebben op mentaal welbevinden en participatie moet je weten wat je observeert. Daarnaast is het belangrijk om met de cliënt in gesprek te gaan over wat je observeert, de juiste vragen te stellen en samen met de cliënt of zijn vertegenwoordiger de juiste zorgbehoefte op psychosociaal gebied te vast te stellen.

Leerdoelen

Ga met zijn vieren bij elkaar aan een tafel zitten. Leg een vel A3 of A4 in het midden. Teken een groot vierkant in het midden van het blad en verdeel de rest van het blad in vier vlakken. Zorg dat je allemaal een pen of potlood hebt en een arceerstift. Denktijd: schrijf allemaal in je eigen vlak de onderdelen waarvan jij denkt dat ze horen bij psychosociale aspecten van een cliënt. Rondpraat: bespreek ieders lijst, student 1 licht zijn antwoorden toe en daarna, met de klok mee, student 2, 3 en 4. Zet na de rondpraat die dingen waarover jullie het eens zijn in het middelste vak. Zet de activiteiten in logische rijtjes bij elkaar.

er

ij

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten <

Placemat psychosociale aspecten cliënt

Ed

Oefening 36

u' Ac

Je kunt: • psychosociale aspecten benoemen • afwijkingen en risico's benoemen die je kunt signaleren bij het observeren van psychosociale aspecten • gedrag observeren en uitkomsten interpreteren en rapporteren.

Draagkracht en draaglast Bekijk de volgende kenmerken. Wat hoort bij draagkracht en wat hoort bij draaglast?

ev

Oefening 37

U

itg

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten <

a. b. c. d. e. f. g. h. i. j.

Belastbaarheid van de cliënt Draagkracht / Draaglast Spanning Draagkracht / Draaglast Ziekte Draagkracht / Draaglast Beschermende factoren Draagkracht / Draaglast Eenzaamheid Draagkracht / Draaglast Positief zelfbeeld Draagkracht / Draaglast Omgaan met spanning Draagkracht / Draaglast Belasting die iemand ervaart Draagkracht / Draaglast Steun van familieleden Draagkracht / Draaglast Risicofactoren Draagkracht / Draaglast

33


Observeren van psychosociale aspecten

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten <

.

Werk individueel vragen uit en vergelijk de vragen die je opgesteld hebt met die van je medestudenten. Vul je eigen uitwerking aan met de input van je medestudenten. Bekijk hierna het antwoordmodel.

Afwijkende psychosociale aspecten

Psychosociale problemen of een verstoring in de draagkracht en draaglast kunnen negatieve gevolgen hebben voor het welzijn en de gezondheid van de cliënt.

Benoem acht mogelijke gevolgen en noem bij elk gevolg minimaal twee voorbeelden die je kunt observeren bij de cliënt. Observaties

U

itg

ev

er

ij

Ed

Gevolgen voor cliënt

34

fb .v

Oefening 39

Welke vragen kun je stellen aan een cliënt wanneer je in gesprek wilt gaan over draagkracht en draaglast? Bekijk het Balansmodel draagkracht en draaglast en formuleer open vragen bij individuele, sociale en maatschappelijke factoren.

tie

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten <

Vragen stellen bij het balansmodel

u' Ac

Oefening 38


Observeren van psychosociale aspecten

Website Delier < Website Depressie bij ouderen <

Vorm subgroepen van vier studenten en bereid een presentatie van vijftien minuten voor over óf delier óf dementie óf depressie. Deze drie onderwerpen worden over de verschillende subgroepen verdeeld.

.

Bereid een presentatie voor waarbij je antwoord geeft op de volgende vragen: • Wat is delier, depressie of dementie? • Wat is de oorzaak? • Wat zijn risicogroepen voor het krijgen van delier, dementie of depressie? • Wat observeer/signaleer je bij een cliënt met delier, depressie of dementie? • Waarom is het belangrijk om signalen tijdig te herkennen bij delier, dementie of depressie? • Welke bronnen heb je gebruikt bij het uitwerken van de vragen?

fb .v

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten <

Signaleren afwijkende psychosociale aspecten

Presenteer je uitwerking aan de voltallige groep en de docent. De docent vult waar nodig de informatie aan.

tie

Oefening 40

u' Ac

Poster Delier, dementie en depressie < Website Dementie, wat is het? <

Zoek op YouTube een filmpje waarin duidelijk gedrag te zien is. Vul op basis van het filmpje het Werkmodel Leeg observatieformulier in. Wissel de URL van het filmpje met het ingevulde werkmodel uit met een ander tweetal. Bekijk elkaars filmpje en observeer het gedrag op basis van het ingevulde werkmodel. Schrijf daarna een observatierapportage. Bespreek de observatie en de observatierapportage met elkaar op basis van de volgende vragen: • Was het Werkmodel Leeg observatieformulier correct ingevuld? Motiveer je antwoord. • Was de in het observatieformulier beschreven observatiemethode de juiste methode bij de observatievraag en de situatie? Motiveer je antwoord. • Zijn jullie het eens met elkaars interpretaties? Motiveer je antwoord. • Is het observatierapport volgens de stappen uit de theoriebron geschreven? Motiveer je antwoord. • Is het observatierapport op een respectvolle manier geschreven? Motiveer je antwoord.

ev

er

Theoriebron Observatiemethoden <

Ed

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren <

Observeren, interpreteren en rapporteren

ij

Oefening 41

itg

Theoriebron Interpreteren en rapporteren <

U

Werkmodel Leeg observatieformulier <

35


Reflectie

Reflectie Oefening 42

Reflecteren op de training

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

u' Ac

tie

b. Wat wist je al?

fb .v

.

De training is afgerond. Tijd om voor jezelf terug te kijken hoe deze training is gegaan.

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Ed

d. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

ev

er

ij

e. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

U

itg

f. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld. Hoe heb je gereageerd?

36


Theoriebron Inleiding observeren en signaleren

.

Theoriebron Inleiding observeren en signaleren

u' Ac

tie

fb .v

In de hulpverlening kijk je naar mensen en voer je gesprekken. Dit doe je bewust en je neemt waar met een professionele bril. Daarmee verzamel je informatie om goede hulp te kunnen verlenen.

Observeren is meer dan alleen kijken.

Ed

Wat is observeren en signaleren?

er

ij

Observeren is het doelbewust en doelgericht waarnemen met gebruik van al je zintuigen. Signaleren betekent: vaststellen. Je ziet bijvoorbeeld een cliënt die niet wil eten (signaal). Dit kan duiden op een verminderde eetlust of misselijkheid. Een cliënt die naar adem hapt tijdens het praten (signaal) zou best eens zuurstofgebrek kunnen hebben. Een zwetende, warm en rood uitziende cliënt (signalen) lijkt koorts te hebben.

Observaties delen met je cliënt

U

itg

ev

Observeren doe je zelf vanuit je rol als hulpverlener. Meestal deel je deze observaties met de cliënt, maar soms is dit niet mogelijk. Denk aan een peuter of een verstandelijk beperkte cliënt die niet wilsbekwaam is. Dan deel je dit met de ouders van de peuter of de wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt. Dit gesprek kun je gebruiken om je eigen observaties en vermoedens te bespreken en te toetsen. Soms kloppen je vermoedens, maar soms niet.

37


Theoriebron Inleiding observeren en signaleren

Vormen van signaleren

tie

fb .v

.

Er zijn verschillende methoden van signaleren. Door middel van ‘vroegsignalering’ probeer je problemen op tijd vast te stellen. Op tijd betekent dat de behandeling in een vroeg stadium begint of dat je bepaalde problemen voorkomt. In de ontwikkeling bij jonge kinderen wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van vroegsignalering. Je weet dat kinderen een verhoogd risico hebben op bijvoorbeeld een taalachterstand als hun ontwikkeling vertraagd is. Door ‘risicosignalering’ kun je vaststellen in hoeverre het verhoogde risico ook echt leidt tot een probleem. In het kwaliteitsdocument VVT is risicosignalering opgenomen. Het is in die sector verplicht om risicosignalering uit te voeren met betrekking tot de volgende onderwerpen: • huidletsel • ondervoeding/overgewicht • vallen • problemen medicatiegebruik • depressie • incontinentie.

u' Ac

Risico’s signaleren in drie fasen

itg

ev

er

ij

Ed

Signalering betekent: voortdurend alert zijn op veranderingen. Je kijkt daarbij niet alleen naar lichamelijke veranderingen maar ook naar veranderingen in gedrag, stemming en omgeving van de cliënt. Risicosignalering is onderdeel van het zorgproces en vraagt om een methodische aanpak. Bij risicosignalering doorloop je drie stappen: • fase 1: observeren en onderzoeken (verkennen) Doelgericht observeren, gegevens interpreteren en beschrijven van het probleem metbbehulp van de PES-methode. • fase 2: doelen opstellen, plannen maken en uitvoeren (opvolging) Samen met de cliënt bekijken hoe je risico’s kunt verkleinen, concrete doelen en activiteiten opstellen en plannen. De activiteiten uitvoeren. Activiteiten kunnen praktische handelingen zijn maar ook voorlichting geven, zorgen dat er zaken geregeld worden enzovoort. • fase 3: evalueren en plannen bijstellen (evalueren en bijstellen) Terugkijken of de activiteiten uitgevoerd zijn zoals afgesproken, of de activiteiten bijgedragen hebben aan het behalen van het doel en beoordelen of doelen behaald zijn. Op basis van deze informatie het plan indien nodig bijstellen. Als iets niet verlopen is zoals in het plan beschreven is, vraag je dan af waarom dit zo is, door bijvoorbeeld de volgende vragen te stellen: – Was de inschatting van de beginsituatie juist? – Zijn er veranderingen opgetreden in de gezondheid of situatie van de cliënt?

U

Werkmodel Leeg observatieplan <

38

Observatieplan In fase 1 van risico signaleren is een van de onderdelen: observeren. Observeren gebeurt altijd met behulp van een observatieplan. Je gaat planmatig te werk, volgens een bepaalde methodiek. Soms gebruik je een hulpmiddel, bijvoorbeeld een thermometer, maar als hulpverlener maak je vaker gebruik van zintuiglijke waarnemingen door te kijken, goed te luisteren, te ruiken en te voelen. Je kunt door te observeren lichamelijke, psychische en sociale problemen signaleren. Lees voor meer informatie over het observatieplan het Werkmodel Observatieplan.


Theoriebron Inleiding observeren en signaleren

Hulpmiddelen

fb .v

.

Je kunt tijdens het observeren ook gebruikmaken van bijvoorbeeld een meetinstrument of een beoordelingsschaal zoals de koortsthermometer of een observatielijst. Deze observatielijst kan je meer inzicht geven in het soort probleem. Het geeft een risico aan. Een voorbeeld is de observatielijst voor psychosociale problematiek bij ouderen. Hierbij kan het risico vereenzaming zijn. Met een beoordelingsschaal observeer je een aantal zaken die samen iets zeggen over een mogelijk probleem.

Gegevens verzamelen en rapporteren

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Door te observeren en signaleren verzamel je veel gegevens over de cliĂŤnt. Na het verzamelen van deze gegevens ga je ze ordenen, stel je doelen en plan je hulp. Welke observaties/problemen zijn het belangrijkst? Voor welk probleem ga je het eerste hulp inschakelen?

39


Theoriebron Observatiemethoden

.

Theoriebron Observatiemethoden

fb .v

Inleiding

Bij het opstellen van een observatieplan bepaal je ook welke observatiemethode er gebruikt gaat worden. Niet iedere methode is even geschikt in iedere situatie.

tie

Gestructureerd en ongestructureerd observeren

u' Ac

Bij een gestructureerde observatie leg je in het observatieplan precies vast welke gedrag je gaat observeren en welke aspecten van het gedrag, bijvoorbeeld: frequentie, duur, intensiteit. De observaties kunnen vaak vastgelegd worden in een observatieformulier. Voorbeeld: Je telt hoe vaak een cliënt op een ochtend naar een hulpverlener komt om te vragen of hij het wel goed doet. Voordeel: Het is heel duidelijk waarop geobserveerd moet worden, de gegevens zijn objectief en vaak goed te verwerken in een rapportage. Nadeel: Uit de observatie wordt de aanleiding van het gedrag minder goed duidelijk.

er

ij

Ed

Bij een ongestructureerde observatie weet je van tevoren niet precies welke informatie je wilt hebben en wat belangrijk is. Er wordt meer op het gehele plaatje gelet. Tijdens het observeren wordt beschreven wat je ziet en dat is daardoor levensechter om terug te lezen. Bij een ongestructureerde observatie is wel de kans op subjectieve vertekening groter. Voorbeeld: Je observeert de manier waarop cliënt x en y met elkaar omgaan als ze samen thuis zijn. Voordeel: De aanleiding voor gedrag wordt ook geobserveerd. Nadeel: De gegevens van een ongestructureerde observatie zijn moeilijker te verwerken. En twee observanten zien vaak verschillende zaken doordat ze vanuit hun eigen perspectief naar de situatie kijken.

U

itg

ev

Participerende en niet-participeerde observatie

40

Bij een participerende observatie doet de observant mee met de activiteiten van de cliënt of de groep. Je bent als observant onderdeel van het proces. Bijvoorbeeld: Je ondersteunt de cliënt bij de persoonlijke zorg en je observeert ondertussen of de cliënt pijn heeft. Voordeel: De cliënt heeft vaak minder goed door heeft dat hij geobserveerd wordt en is dus wat meer op zijn gemak. Daardoor zijn de resultaten van de observatie heel natuurgetrouw. Nadeel: Het is moeilijker om je aandacht bij de observatie te houden en je eigen gedrag beïnvloedt de situatie. Bij een niet-participerende observatie kijk je van een afstandje naar de activiteiten. Bijvoorbeeld: Je kijkt hoe de cliënten samen een spel spelen. Voordeel: Je hebt alle aandacht voor het observeren. Nadeel: Het kan de cliënt opvallen dat je hem observeert en dit kan het gedrag beïnvloeden en daarmee de uitkomst van de observatie.


Theoriebron Observatiemethoden

Video-observatie

Soort observatie

fb .v

.

Bij een video-observatie wordt met behulp van een camera een situatie gefilmd. Voorbeeld: Met een video wordt de gezamenlijke maaltijd opgenomen. Voordeel: Je kunt met meerdere collega’s naar de situatie kijken en je kunt de situatie meerdere keren bekijken waardoor je mogelijk meer ziet. Nadeel: De cliënten vinden het in het begin vreemd dat er een camera op hen gericht is en gedragen zich vaak anders. Maar na een paar dagen is het normaal geworden en valt dit nadeel voor een groot deel weg.

Ed

u' Ac

tie

Bij de soort observatie bepaal je of je een bepaald moment, een bepaalde gebeurtenis of een langere periode steekproefsgewijs wilt observeren. • continue observatie Bij een continue observatie observeer je de cliënt voor een bepaalde periode van meestal tien tot vijftien minuten ongeacht wat de cliënt aan het doen is. • intervalobservatie Bij een intervalobservatie observeer je op wisselende tijden, waarbij je steeds dezelfde observatiemethode en techniek gebruikt. Je kijkt om de vijf of tien minuten wat de cliënt aan het doen is. • event sampling Bij event sampling observeer je de cliënt in een bepaalde situatie of gebeurtenis. • contextuele observatie Bij een contextuele observatie kijk je niet zozeer naar de cliënt als wel naar de dingen die om de cliënt heen gebeuren en die van invloed kunnen zijn op zijn gedrag.

Beïnvloedende factoren bij het observeren

U

itg

ev

er

ij

Goed observeren is niet makkelijk. Als twee personen eenzelfde situatie bekijken dan observeren ze vaak andere zaken. Er zijn verschillende factoren die het observeren beïnvloeden: • ervaring Hoe vaker je observeert hoe makkelijker het observeren gaat en hoe beter je weet waar je op moet letten, hoe je het best kunt staan of zitten enzovoort. • hoe je je voelt Als je vermoeid bent of je niet zo lekker voelt dan neem je trager en minder waar en raak je misschien sneller geïrriteerd. • verwachtingen Onbewust heb je meestal op voorhand al bepaalde gedachten over hoe de situatie zal gaan verlopen. Hierdoor kijk je vaak bewuster naar bepaalde zaken en bepalen die dus voor een deel je eigen gedrag. Als je bijvoorbeeld verwacht dat een cliënt boos of agressief wordt in een bepaalde situatie, dan kan het zijn dat je zelf gespannen bent waardoor je bij de kleinste signalen al wat schrikkerig bent. Als je zelf gespannen bent, straal je die spanning uit en ook dat beïnvloedt het gedrag van de cliënt. • referentiekader Hoe je iets waarneemt heeft alles te maken met de omgeving waarin je het waarneemt. Het heeft ook alles te maken met je eigen normen en waarden. • de eerste indruk De eerste indruk is vaak heel bepalend voor de manier waarop je iemand ziet. De eerste indruk vormt een soort referentiepunt waar je de overige waarnemingen iedere keer aan

41


Theoriebron Observatiemethoden

.

u' Ac

fb .v

tie

toevoegt. Omdat eerste indrukken vaak voor iedereen anders zijn, zijn ook de waarnemingen daarna anders. halo-effect Het waarnemen wordt positief beïnvloed door de aanwezigheid van een (voor de observator) gunstige eigenschap bij de cliënt. Voorbeeld: Cliënt Marcel is altijd vrolijk en spontaan, maar als hij vandaag thuiskomt, gooit hij de deur hard achter zich dicht. Je vraagt je af of er iets is. horn-effect Het waarnemen wordt negatief beïnvloed door de aanwezigheid van een (voor de observator) ongunstige eigenschap bij de cliënt. Voorbeeld: Cliënt Karin laat altijd duidelijk merken aanwezig te zijn. Als Karin thuiskomt en de deur met een klap dichtgooit denk je: zo we weten allemaal dat je er weer bent, het zal wel weer een drukke middag worden als hij al zo begint. vooroordeel Je kunt een vooroordeel hebben over een cliënt, het (on)bewuste stempel dat je op iemand geplakt hebt, waardoor je tijdens het observeren geneigd bent om steeds bevestiging van dat beeld te zoeken. Voorbeeld: De verlegen cliënt Joshua of de ongeduldige Mathijs. projectie Het projecteren van je eigen gevoelens op een cliënt. Voorbeeld: Je luistert graag naar muziek als je je down voelt. Als een cliënt de radio aanzet om naar muziek te luisteren, dan denk je dat hij zich ook down voelt.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Je ervan bewust zijn dat dit soort factoren je observatie kunnen beïnvloeden is de enige manier om ermee om te gaan. Wees je zo veel mogelijk bewust van wat je doet en realiseer je dat een observatie een momentopname is van de cliënt en jezelf.

42


Theoriebron Interpreteren en rapporteren

.

Theoriebron Interpreteren en rapporteren

fb .v

Inleiding

Nadat de observatie is uitgevoerd, moeten de verzamelde gegevens worden geïnterpreteerd en gerapporteerd.

tie

Interpreteren van observatiegegevens

Ed

u' Ac

De gegevens die je hebt verzameld tijdens je observatie moet je verwerken. Dat doe je door de gegevens te interpreteren. Je kent daarmee betekenis toe aan de gegevens. Dit doe je door de gegevens te: • classificeren Je gaat vertoonde gedragingen onderverdelen in bepaalde groepen, bijvoorbeeld onder de noemers gewenst gedrag en ongewenst gedrag. Je geeft het vertoonde gedrag een betekenis, een naam. • kwalificeren Je vergelijkt de verzamelde, geclassificeerde gegevens met een standaard. Wanneer bijvoorbeeld uit een observatie blijkt dat een cliënt gemiddeld zes keer per uur naar de wc gaat, dan wijkt dat af van de norm, het gemiddelde. Je kunt dus zeggen dat deze cliënt vaker dan gemiddeld naar de wc gaat.

ij

Een ander voorbeeld: als je een cliënt geobserveerd hebt die regelmatig schreeuwt, slaat en knijpt, kun je dat classificeren onder agressief gedrag. Je mag niet zeggen dat het een agressieve cliënt is, maar je kunt wel benoemen dat de cliënt veel gedrag vertoont dat onder de noemer agressief gedrag valt. Uiteraard moet die normering dan wel duidelijk zijn: wanneer spreek je van agressief gedrag?

er

Na het kwalificeren en klasseren van je gegevens, breng je de geïnterpreteerde gegevens in relatie met het observatiedoel en de observatievraag, waarna je een conclusie kunt trekken.

U

itg

ev

Enkele aandachtspunten voor het interpreteren van de gegevens: • Trek alleen een conclusie als die aantoonbaar is. De feiten moeten dus in de gegevens zitten. • Gebruik geen subjectieve woorden (vaak, veel, weinig, soms enzovoort) maar gebruik specifieke aantallen. • Gebruik ook geen subjectieve begrippen zoals emotioneel, agressief, bang enzovoort, maar beschrijf liever het gedrag. • Als je jouw mening, indruk of idee weer wilt geven, zeg er dan duidelijk bij dat het om jouw eigen mening, indruk of idee gaat en verklaar hoe je daartoe bent gekomen. • Geef niet te snel een verklaring voor het getoonde gedrag: trek geen voorbarige conclusies. Houd je aan de feiten en gebruik de feiten om het gedrag al dan niet te verklaren.

43


Theoriebron Interpreteren en rapporteren

Rapporteren

fb .v

.

Na het observeren wil je je bevindingen overbrengen aan anderen. We noemen dit rapporteren. Een rapport is een schriftelijk verslag. We maken gebruik van rapporteren: • om de cliënten (beter) te leren kennen en ons een beeld van hen te kunnen vormen • om collega’s en andere betrokkenen (naasten, andere disciplines) te informeren of om door hen geïnformeerd te worden • voor een goede continuering van het werk.

Schriftelijke rapportage

Ed

u' Ac

tie

Een schriftelijke rapportage heeft als voordeel dat de bevindingen worden vastgelegd. Denk bij schriftelijk rapporteren aan het volgende: • Gebruik duidelijke en correcte taal. • Vermijd etikettering en subjectieve termen. • Door het gebruik van een zinsnede als ‘de cliënt is agressief’ bestaat het gevaar dat anderen de cliënt niet meer als een uniek persoon zien maar als een agressief persoon. Vermijd zo veel mogelijk woorden als: steeds, erg, nogal wat, tamelijk, voortdurend, behoorlijk. Voor de een is ‘steeds’ viermaal per dag, voor de ander de hele dag. • Rapporteer objectief. Schrijf dus op wat je waarneemt. Bijvoorbeeld: De cliënt loopt om de vijf minuten naar het toilet. En niet: De cliënt moet voortdurend naar het toilet. Je weet namelijk niet waarom hij naar het toilet loopt. Misschien is het wel omdat hij vaak zijn handen wil wassen. • Een rapport moet overzichtelijk en volledig zijn.

Opbouw van een observatierapport

ij

De opbouw van een observatierapport kan van geval tot geval verschillen maar vaak zijn er wel een aantal vaste onderdelen te herkennen. De volgende stappen helpen je bij het schrijven van een observatierapport.

U

itg

ev

er

Stap 1. Geef een korte beschrijving van de situatie en de persoon die je observeert. Stap 2. Beschrijf de observatievraag (aanleiding van observeren) en kort het doel van de observatie. Stap 3. Omschrijf de gebruikte observatiemethode, techniek en soort observatie. Stap 4. Omschrijf duidelijk en concreet het gedrag of de situatie die je gaat observeren. Stap 5. Geef aan welk observatie-instrument je voor de observatie hebt gebruikt. Stap 6. Verwerk je observatieresultaten in een schema of zet ze in een overzicht. Stap 7. Geef een algemene samenvatting van de observatie, aangevuld met je interpretatie van de gegevens (en hoe je tot deze interpretatie bent gekomen, op basis van welke feiten) en je conclusie. Stap 8. Ga ten slotte altijd na welke factoren jouw objectieve observatie mogelijk hebben beïnvloed.

44

Het observatierapport wordt zowel in het team als met de cliënt en/of zijn naasten besproken. Het kan zijn dat het observatierapport aanleiding geeft tot het ontwikkelen van een actieplan voor de cliënt. Ook dit wordt in het team en met de cliënt en/of zijn naasten besproken.


Theoriebron Interpreteren en rapporteren

Mondelinge rapportage

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Het mondeling rapporteren vereist een goede kennis van zaken (je kunt niet alles precies voorbereiden wat je gaat zeggen). Hier volgen een paar tips: • Het is van belang te beschikken over goede communicatieve vaardigheden. • Observeer tijdens het gesprek je toehoorder om erachter te komen of hij begrijpt wat je bedoelt en of hij je verhaal kan volgen. • Maak onderscheid tussen de feitelijke gegevens van de geobserveerde en hoe jij die gegevens interpreteert. • Vertel in een logische volgorde. • Vermijd overbodige informatie. • Het is aan te raden om van tevoren een aantal steekwoorden op te schrijven over wat je vertellen wilt.

45


Theoriebron Gedrag observeren

Inleiding

fb .v

.

Theoriebron Gedrag observeren Tijdens je werk let je altijd op het gedrag van de cliënten. Gedrag observeren en daar gefundeerde conclusies uit trekken is niet eenvoudig. Je hebt kennis over gedrag nodig om gedrag te kunnen observeren.

tie

Redenen voor observaties

u' Ac

Het observeren van gedrag is een belangrijk onderdeel van je werk. Door het observeren van het gedrag kun je: • het gedrag van cliënten beter in kaart brengen • naar aanleiding van opvallende signalen achter de oorzaak van gedragingen komen • inzicht krijgen in de voortgang van de ontwikkeling. Door kennis en begrip van het gedrag kun je de begeleiding beter afstemmen op de wensen en behoefte van de cliënt.

Ed

Gedrag

U

itg

ev

er

ij

Gedrag is in het kort gezegd: alles wat we doen. Gedrag bevat altijd een werkwoord. Gedrag is niet iets wat we voelen of denken. Gevoel of gedachten kun je niet observeren. Voorbeelden van gedrag zijn dus: lopen, zitten, aan je haar friemelen, in je ogen wrijven enzovoort. Gedrag moet waarneembaar zijn. Misschien denk je wel dat iemand bijvoorbeeld twijfelt, maar dat weet je nooit helemaal zeker. Gedrag is de actie of reactie op een prikkel. Het gedrag van mensen wordt vaak onderverdeeld in: • algemeen veelvoorkomende gedrag • ongebruikelijke gedrag • aanvaardbaar gedrag • onaanvaardbaar gedrag.

46

Hoe je gedrag beoordeelt hangt samen met je normen en waarden en de sociale normen waarmee je opgegroeid bent.


Theoriebron Gedrag observeren

tie

fb .v

.

Bewust en onbewust gedrag

Ed

u' Ac

Gedrag dat iemand vertoont, kan bewust zijn of onbewust. Een goed voorbeeld van onbewust gedrag is de reis die je maakte van huis naar school. Soms herinner je je niet meer of je langs bepaalde gebouwen bent gekomen. Dat je stopt voor een naderende auto is ook een voorbeeld van onbewust gedrag. Onderzoek heeft aangetoond dat 95 procent van ons gedrag onbewust is en slechts 5 procent van ons gedrag is bewust. In het schema zie je dat het merendeel onbewust gedrag is. Ieder mens wordt in zijn gedrag beïnvloed. Als het gaat regenen, trek je bijvoorbeeld een jas aan. Het weer is hier een externe invloed op je gedrag. Als je honger hebt, ga je eten. Je kunt ook beïnvloed worden door andere mensen. Dat is soms heel bewust, bijvoorbeeld als je advies krijgt, en soms is dat onbewust. Denk maar aan de tiener die zich net zo kleedt als haar idool. In de reclameboodschappen wordt geprobeerd om het gedrag van mensen te beïnvloeden, bijvoorbeeld door te laten zien dat iets heel stoer is. De reclamemakers hopen dan dat je hun product gaat kopen omdat je ook stoer wilt zijn.

ij

Gedragsdeterminanten

U

itg

ev

er

Er zijn bepaalde factoren die ons gedrag beïnvloeden. Je kunt hierbij denken aan leeftijd, geslacht of het moment van de dag: Een cliënt met een ontwikkelingsleeftijd van twee gedraagt zich anders dan een cliënt met een ontwikkelingsleeftijd van tien jaar. Het karakter van cliënt X is anders dan dat van cliënt Y, en dus zullen zij zich in bepaalde situaties anders gedragen. ’s Ochtends gedragen cliënten zich vaak anders dan aan het eind van de dag. Als we het gedrag proberen te verklaren, kunnen we de oorzaken van gedrag verdelen in twee hoofdgroepen: 1. interne factoren De oorzaak van bepaald gedrag kan binnen in de mens liggen. Als een cliënt bijvoorbeeld hoofdpijn heeft, zal hij misschien minder enthousiast meedoen met een activiteit. 2. externe factoren De oorzaak van bepaald gedrag ligt buiten de mens. Als een cliënt heel erg druk is, kan een andere cliënt zich misschien minder goed concentreren. Gedragsdeterminanten zijn dus eigenlijk alle factoren die ons gedrag beïnvloeden. Zij bepalen hoe we ons gedragen.

47


Theoriebron Klinisch redeneren

.

Theoriebron Klinisch redeneren

fb .v

Inleiding

Gezondheid is aan verandering onderhevig. Een van de taken die je als hulpverlener hebt, is om tijdig te signaleren dat de gezondheid van de cliënt verandert, zodat hier ook tijdig actie op ondernomen kan worden. Klinisch redeneren kan hierbij helpen.

tie

Verandering in gezondheid signaleren

u' Ac

Voor het signaleren van veranderingen in de gezondheid gebruik je je zintuigen: je kijkt, hoort, ruikt en voelt. Je kijkt naar het gedrag van de cliënt, naar de omgeving waarin de cliënt woont en je luistert naar wat de cliënt zegt over zijn gezondheid. Al die informatie zegt je iets over de gezondheid van de cliënt. Als kleding te ruim gaat zitten, weet je dat de cliënt aan het afvallen is. Als het huis van een zorgvrager plotseling steeds rommeliger wordt, weet je ook dat er iets speelt.

Ed

Veranderingen in gezondheid zijn echter lang niet altijd zo duidelijk. Het is belangrijk om je cliënt goed te kennen, zodat je kleine veranderingen in gedrag ook daadwerkelijk opmerkt. Cliënten met een verstandelijke beperking, cliënten met dementie en jonge kinderen kunnen vaak niet vertellen dat ze zich niet lekker voelen. Bij deze groepen cliënten wordt er dus veel van je observatievermogens verwacht.

Voorbeeld

ev

er

ij

Meneer Jansen is de laatste dagen onrustiger dan anders, hij loopt veel heen en weer en lijkt zijn plekje maar niet te kunnen vinden. De hulpverlener signaleert dat er iets veranderd is. In overleg wordt besloten om urine bij meneer op te vangen, omdat hij in het verleden al vaker een blaasontsteking heeft gehad. Dit blijkt inderdaad weer het geval te zijn. Na twee dagen antibiotica is meneer weer helemaal de oude.

U

itg

Klinisch redeneren

48

Klinisch redeneren is het nadenken over professioneel handelen. Eerst bekijk je de cliënt en dan koppel je je observaties aan je professionele kennis. Vervolgens bedenk je welke stappen binnen de hulpverlening genomen moeten worden. Klinisch redeneren vormt dus de link tussen kennis aan de ene kant en handelen aan de andere kant. Klinisch redeneren kan aan de hand van de volgende zes stappen:


u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Klinisch redeneren

ij

Ed

Om de zes stappen toe te passen, kun je bij iedere stap een vraag stellen: • oriëntatie op de situatie Hoe gaat het? • de probleemsituatie vaststellen Wat is er mis met de cliënt? • vaststellen welke aanvullende observaties nodig zijn Wat wil ik nog weten? • de aanpak vaststellen Wat moet ik doen? • het verloop van de aanpak vaststellen Wat kan ik hiervan verwachten? • de aanpak evalueren Wat ging er goed in de aanpak en wat zou nog anders kunnen?

ev

er

Klinisch redeneren volgens deze zes stappen helpt je bij het overzien van een situatie en bij het vinden van de juiste aanpak.

Als de gezondheidstoestand van een cliënt (snel) verandert, is het belangrijk om duidelijk te communiceren met een arts. Om het communicatieproces in deze situatie in goede banen te leiden is het hulpmiddel SBAR ontwikkeld. Door het gebruik van dit hulpmiddel weet je dat je alle noodzakelijke informatie vertelt.

U

itg

SBAR

49


Theoriebron Klinisch redeneren

SBAR Hoe is de situatie waarover je belt? • Vertel wie je bent en waar je bent. • Vertel om welke cliënt het gaat. • vertel kort iets over het probleem, wanneer het is gebeurd/begonnen, hoe ernstig het is.

Background (achtergrond)

Wat is de belangrijkste informatie over de achtergrond van de cliënt: • reden van opname, diagnose, beperking • medicatie die genomen wordt • allergieën • andere klinische informatie uit de voorgeschiedenis

Assessment (jouw beoordeling)

Wat is jouw beoordeling van de situatie? • vitale functies

Recommendation (jouw aanbeveling)

Wat is jouw aanbeveling? Wat wil je dat er gebeurt? • arts langskomen • verandering in medicatie • aanvraag onderzoek • mogen uitvoeren van verpleegtechnische handeling

fb .v

tie

u' Ac Ed ij er ev itg

U 50

.

Situation (situatie)


Theoriebron Observaties voeding en vocht

.

Theoriebron Observaties voeding en vocht

fb .v

Vocht en voeding zijn voor het lichaam van groot belang om te kunnen functioneren. Wanneer de inname van vocht en/of voeding niet toereikend is, heeft dat invloed op de werking van de organen. Niet alleen de hoeveelheid, maar ook de kwaliteit van de inname is belangrijk. Zo kan iemand met overgewicht toch ondervoed zijn. Dat betekent dat het vocht en de voeding niet de bestanddelen bevatten die het lichaam eigenlijk nodig heeft om goed te functioneren.

tie

Aspecten vocht- en voedingsinname

Ed

u' Ac

Aspecten bij vocht- en voedingsinname zijn: 1. hoeveelheid te veel: overvoeding, overhydratie te weinig: ondervoeding, dehydratie 2. kwaliteit voldoende voedingsstoffen: vezels, vitaminen, eiwitten, koolhydraten gevarieerd: balans in wat er per dag nodig is 3. overige motoriek, minder mobiel, verstandelijk beperkt, gebrek aan eetlust.

Afwijkingen vocht- en voedingsinname

U

itg

ev

er

ij

Als je observaties afwijkingen bevatten kan dit duiden op problemen. Een voorbeeld hiervan is een cliĂŤnt die niet of nauwelijks drinkt, te weinig of juist veel te veel eet. Sommige mensen eten of drinken te weinig, omdat ze bijvoorbeeld minder mobiel zijn of dit zelf niet kunnen. Ook problemen met de mondmotoriek kunnen het drinken bemoeilijken. In sommige gevallen spelen (ver)slikproblemen een rol. Denk maar eens aan een fikse keelontsteking of eten en drinken in een liggende houding. Veel te veel eten of drinken duidt soms op ontremd gedrag. Hierbij is het belangrijk dat je weet dat het honger- en dorstgevoel bij bepaalde ziektebeelden anders werkt. Het honger- en dorstgevoel bij dementerenden en ernstig verstandelijk beperkte mensen werkt bijvoorbeeld anders dan bij een persoon zonder deze ziektebeelden. Let hierop bij je observaties.

Problemen en risico’s vochtinname Onvoldoende vochtinname kan allerlei problemen veroorzaken, bijvoorbeeld obstipatie. Dit is een probleem waar mensen veel hinder van kunnen ondervinden. Het kan ook zijn dat er meer vocht het lichaam verlaat dan gebruikelijk, bijvoorbeeld als iemand diarree heeft, koorts heeft en veel transpireert of bij gebruik van plastabletten. Als dit vocht niet aangevuld wordt, kan iemand gedehydreerd raken. Dehydratie kan bij ouderen en kleine kinderen levensbedreigend zijn. Wanneer de vochtinname niet voldoende is, zal de urine geconcentreerd zijn en de ontlasting indikken. Te veel vochtinname komt minder vaak voor, maar kan ook schadelijk zijn.

51


Theoriebron Observaties voeding en vocht

Problemen en risico’s voedingsinname

tie

Balans voeding en vocht

fb .v

.

Ondervoeding ontstaat als een persoon te weinig essentiĂŤle voedingsstoffen inneemt. Soms gebeurt dat omdat de behoefte aan voeding minder is. In sommige situaties heb je juist extra voedingsstoffen nodig, bijvoorbeeld ijzer bij bloedarmoede of vitamine AD voor kleine kinderen. Dik zijn ontstaat doorgaans door een te hoge voedselinname. In combinatie met een slecht voedingspatroon kan ook hier ondervoeding ontstaan. Daarnaast zijn er ziektebeelden die invloed hebben op de voedingsinname, bijvoorbeeld diabetes mellitus (suikerziekte). De medicatie en/of insulinetoediening moeten in balans zijn met de inname van voeding.

u' Ac

Om zicht te krijgen op wat iemand eet en drinkt, kan een vocht- of voedingslijst een goed hulpmiddel zijn. Op de lijst kun je objectief vaststellen wat de vocht- en voedingsinname is. Veel mensen realiseren zich niet wat ze (soms ongemerkt) op een dag eten. Door het bijhouden van een voedings- en vochtlijst krijg je zicht op de inname en uitscheiding. De inname van vocht moet iets hoger zijn dan de uitscheiding ervan, omdat er ongemerkt ook vocht het lichaam verlaat door zweten en uitademing.

Invullen van een vocht- en voedingslijst

U

itg

ev

er

ij

Ed

Wanneer je vermoedt dat er sprake is van een probleem of afwijking met betrekking tot de vochtbalans, kun je een vochtlijst bijhouden. Op de vochtlijst noteer je wat iemand daadwerkelijk drinkt en eet, bijvoorbeeld yoghurt en soep. Op deze lijst noteer je ook hoeveel iemand plast en wanneer iemand ontlasting heeft gehad. Na 24 uur kun je een balans opmaken. De inname moet iets groter zijn dan de uitscheiding. Als er een groot verschil is tussen de inname en de uitscheiding, rapporteer je dit. Indien nodig schakel je de arts in.

52


Theoriebron Observaties mictie

.

Theoriebron Observaties mictie

tie

Aspecten mictie

fb .v

Mictie betekent: het lozen van urine, de uitscheiding van urine. De meeste mensen plassen op de wc en meestal bezoek je het toilet alleen. Wanneer er problemen ontstaan bij de mictie, is het plassen een stuk minder privĂŠ. Ook het niet kunnen ophouden van de plas kan tot een ongemakkelijke situatie leiden.

Ed

u' Ac

Aspecten bij de mictie zijn: 1. urine: kleur: donker, geconcentreerd, licht, oranje helderheid: troebel, vlokkerig geur: zoete geur, acetongeur, ammoniakgeur 2. frequentie en hoeveelheid: hoe vaak iemand op een dag plast veelvuldig moeten plassen maar steeds kleine plasjes weinig keren per dag een grote hoeveelheid plassen 3. overige: incontinentie, niet goed kunnen uitplassen, fysieke beperkingen, pijn bij het plassen.

Afwijkingen mictie

U

itg

ev

er

ij

Als je observaties afwijkingen bevatten, bijvoorbeeld sterk ruikende, troebele urine, kan dit duiden op een urineweginfectie of op uitdroging. Ook bij bepaalde ziektebeelden, zoals diabetes mellitus, kunnen je observaties anders zijn. Denk bijvoorbeeld aan de geur of aan de hoeveelheid en frequentie van het plassen. Het blijft wel belangrijk met de cliĂŤnt te bespreken wat je observeert en zo nodig de oorzaak van de afwijking vast te stellen. Denk bijvoorbeeld aan een urineweginfectie die naast afwijkingen als troebele urine ook pijn kan geven bij het plassen en een verhoging van de lichaamstemperatuur.

53


fb .v

.

Theoriebron Observaties mictie

tie

Verschillende kleuren urine: de urine in het tweede potje heeft een normale kleur.

u' Ac

Problemen en risico’s mictie

Door een beperkte mobiliteit van de cliënt kan het een probleem zijn om het toilet te bereiken. Er kunnen ook problemen optreden door lichamelijke beperkingen. Bij kleine kinderen, verstandelijk beperkte cliënten of dementerende ouderen is het vaak lastig om de problemen helder te krijgen omdat communicatie niet mogelijk is.

Ed

Incontinentie

U

itg

ev

er

ij

Een cliënt die buiten zijn wil om urine verliest, is incontinent van urine. Niet alleen ouderen hebben last van dit probleem. Ook jongeren en met name vrouwen die kinderen gebaard hebben, kunnen hier last van hebben. Een goede hygiëne is van belang voor het vermijden van ongewenste luchtjes en voor de huid. Door de incontinentie loopt de cliënt een verhoogd risico op huidbeschadiging. Mensen ervaren incontinent zijn vaak als schaamtevol.

54


Theoriebron Observaties defecatie

.

Theoriebron Observaties defecatie

tie

Aspecten defecatie

fb .v

Defecatie betekent: de stoelgang of het uitscheiden van ontlasting. Ontlasting is, net als urine, een uitscheidingsproduct. Ontlasting wordt gevormd in de darmen. De ontlasting bestaat onder andere uit water, zouten, slijm, afvalproducten van voeding, bacteriĂŤn en galkleurstof.

Ed

u' Ac

Aspecten bij defecatie zijn: 1. ontlasting: kleur: donkerbruin, stopverfkleur, soms bepaald door voeding (bijvoorbeeld bietjes) consistentie: halfvast, hard, dun, waterdun geur: persoonlijke geur (soms naar wat je hebt gegeten) samenstelling: onverteerbare resten (bijvoorbeeld granen, pitten, vezels) 2. frequentie en hoeveelheid: frequentie is persoonlijk (drie keer per week tot iedere dag) hoeveelheid is persoonlijk en afhankelijk van het voedingspatroon (100 tot 200 gram per dag) 3. overige: incontinentie, (niet) goed kunnen drukken, fysieke beperkingen, pijn bij het drukken sommige abnormale bestanddelen niet met het blote oog te zien, zoals parasieten (lintworm, maden), of ingeslikte voorwerpen, zoals kralen.

ij

Afwijkingen defecatie

U

itg

ev

er

Afwijkingen, zoals diarree of te dikke harde ontlasting, kunnen duiden op diverse problemen. Diarree is een veelvoorkomende afwijking waarbij de ontlasting dun is: vladikte tot waterig. Aan de andere kant is obstipatie ook een veelvoorkomend probleem. Hierbij is de ontlasting dik en hard en wordt die niet makkelijk uitgescheiden. Soms komt dit door gebrek aan voldoende vezels. Je kunt door observatie ook merken dat iemand niet in staat is om op eigen kracht te defeceren.

Problemen defecatie Te weinig vochtinname, te weinig inname van vezels en verminderde mobiliteit kunnen oorzaken zijn van obstipatie. Aanhoudende diarree in combinatie met koorts kan voor kleine kinderen en ouderen levensgevaarlijk zijn door het risico op dehydratie. Een afwijkende kleur, zoals een stopverfkleur, wijst op een afsluiting in de galwegen. Zwarte en helderrode ontlasting wijzen op een bloeding hoog of laag in het maag-darmkanaal. Wanneer je dit observeert, rapporteer je dit in het zorgleefplan of begeleidingsplan en schakel je zo nodig de arts in.

55


Theoriebron Observaties zintuiglijke functies

.

Theoriebron Observaties zintuiglijke functies

De vijf zintuigen.

u' Ac

tie

fb .v

De mens heeft vijf zintuigen: het gezichtsvermogen, het gehoor, de tast, de reuk en de smaak. Zintuigen horen bij het zenuwstelsel en reageren op prikkels. De prikkels die je waarneemt worden naar de hersenen gevoerd, waardoor je je bewust wordt van wat je ziet, hoort, voelt, ruikt of proeft. Door een ziekte, handicap of het ouder worden kunnen zintuiglijke functies verminderen of verloren gaan. Dit kan grote invloed hebben op je dagelijks leven.

Ed

Het gezichtsvermogen

er

ij

Met het gezichtsvermogen ben je in staat je omgeving waar te nemen. Het gezichtsvermogen kan veranderen of minder worden gedurende je leven. Het kan ook abrupt verslechteren door een ziekte of aandoening. Bij ouderen brengt dit ook een verhoogd valrisico met zich mee. Naast slechter zicht kun je de ogen ook observeren op roodheid of tranende ogen. Deze aspecten geven veel ongemak en kunnen daardoor een negatieve invloed hebben op het gezichtsvermogen.

U

itg

ev

Het gehoor Het gehoor is een belangrijk orgaan voor de communicatie en het sociaal contact tussen mensen. Naarmate mensen ouder worden, gaat het gehoor (net als het gezichtsvermogen) achteruit. Bij slechthorendheid observeer je niet alleen de mate waarin iemand hoort, maar ook of de cliĂŤnt zich bewust is van de slechthorendheid. Wanneer iemand zich niet bewust is van de slechthorendheid kan dat gevaar opleveren. Bijvoorbeeld wanneer iemand niet meer in staat is een brandalarm te horen. Slechthorendheid wordt soms veroorzaakt door een prop oorsmeer.

Blindheid en doofheid De achteruitgang van het zicht en het gehoor is vaak het gevolg van ouderdom. In een enkel geval wordt het op jonge leeftijd veroorzaakt door een ziekte, bijvoorbeeld een tumor aan de ogen of in de hersenen.

56


Theoriebron Observaties zintuiglijke functies

Soms worden kinderen blind en/of doof geboren als gevolg van een afwijking. Bij ernstig verstandelijk beperkte kinderen is het soms niet vast te stellen of het zicht en/of gehoor functioneert.

fb .v

.

De tast

u' Ac

De reuk

tie

In de huid zitten een aantal zintuigfuncties: tast, pijn, druk, koude en warmte. De tast heeft twee functies: herkennen/onderscheiden en beschermen. Tastenderwijs kan een mens vormen, stoffen en temperatuur herkennen. Dit lukt het best met de handen en voeten omdat deze het meest gevoelig zijn. Verminderde gevoeligheid kan voorkomen bij cliënten met een lichamelijke beperking of een neurologische (zenuw)aandoening. Overgevoeligheid kan ook voorkomen, bijvoorbeeld bij een cliënt met autisme. Het observeren van de tastzin is niet altijd gemakkelijk. Vaak zie je bij cliënten een afwijkende reactie op warmte of koude. Dit zijn signalen dat de tastzin verstoord is.

Ed

Het reukzintuig bevindt zich boven in de neus. Met het reukzintuig neem je geuren waar maar ook prikkeling in de luchtwegen, zoals warm, koud, irriterend en scherp. Er kunnen verschillende stoornissen aan het reukvermogen zijn. Zo kan er een verminderd of versterkt reukvermogen zijn. Ook is het mogelijk dat iemand helemaal niets meer ruikt of juist dingen ruikt die er niet zijn. Het is niet altijd zo duidelijk te observeren of het reukvermogen goed of slecht werkt. Soms kan het gevaarlijk zijn als je niet goed kunt ruiken, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een gaslek of het aanbranden van eten. Dus ook het bewustzijn van het reukvermogen is belangrijk om te observeren.

ij

De smaak

U

itg

ev

er

De smaakpapillen zitten op verschillende plekken op je tong. De vier hoofdsmaken zijn: zuur, zout, zoet en bitter. De smaak werkt nauw samen met de geur. Smaak en geur bepalen samen voor het grootste deel het plezier in eten. Door ouderdom, verkoudheid, een operatie, bepaalde medicatie of zwangerschap kan de smaak veranderen. Als een cliënt last heeft van smaakverandering of -vermindering kan dit gevolgen hebben voor de voedingstoestand van de cliënt. De cliënt kan dan eten als onplezierig ervaren.

Verstoorde zintuiglijke waarneming Naast de fysieke veranderingen in de zintuiglijke functies kunnen deze functies ook verstoord raken door psychische aandoeningen. Dat kan zich uiten in hallucinaties: gezichts-, gehoorsen gevoelshallucinaties of wanen. De cliënt ziet, hoort of voelt dingen die voor jou als hulpverlener niet zichtbaar, hoorbaar of voelbaar zijn. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren tijdens een (dreigend) delier of psychose. Daarbij is de zintuiglijke waarneming ernstig verstoord. Het is belangrijk te observeren op welk vlak de zintuiglijke waarneming van de cliënt verstoord is.

57


Theoriebron Observaties huid

.

Theoriebron Observaties huid Functie huid

fb .v

De huid is het grootste en belangrijkste orgaan van het lichaam. De huid is zichtbaar en goed te observeren. Bij koude zie je kippenvel, bij warmte zie je een rode blos. Ook kun je het aan iemand voelen of hij het koud of warm heeft.

u' Ac

tie

De huid heeft een aantal belangrijke functies. Allereerst beschermt de huid het lichaam tegen invloeden van buitenaf. Ze beschermt tegen hitte, koude, stoten, chemische substanties, bacteriĂŤn en virussen. Daarnaast heeft de huid een belangrijke rol in de temperatuurregulatie: door te zweten raak je warmte kwijt, door het samentrekken van de vaten in de huid (vasoconstrictie) houdt de huid warmte vast. Tot slot zit de tastzin grotendeels in de huid. Met de huid neem je bijvoorbeeld druk, pijn of temperatuur waar.

Aspecten huid

U

itg

ev

er

ij

Ed

Aspecten van de huid zijn: 1. defecten van de huid: doorligwonden (decubitus), ontsteking, littekenweefsel 2. kleur: extreem licht met sproetjes: zeer gevoelig donker: vaak ook een dikkere huid bij donkere mensen plaatselijke roodheid: infectie of verbrand door de zon roodheid: opwinding, koorts, huidirritatie of allergie blauw: gebrek aan zuurstof of plaatselijke blauwe plek gelig: leveraandoening, galafsluiting extreem wit/grauw: shock, flauwte of bloedarmoede 3. conditie van de huid: droog: vaak bij ouderen dunne huid: vaak bij ouderen elasticiteit (verminderd) zwelling: door vocht, bloeduitstorting 4. onregelmatigheden wratjes, puistjes, eczeem, moedervlekken, jeuk, overmatig zweten, schraalheid, kloofjes, blaren.

58

Als je op de huid onregelmatigheden observeert, is het goed te rapporteren wat deze zijn en waar ze gelokaliseerd zijn.


tie

fb .v

.

Theoriebron Observaties huid

u' Ac

Naarmate de huid ouder wordt, verliest de huid elasticiteit.

Afwijkingen huid

Ed

Als je observaties afwijkingen bevatten, bijvoorbeeld letsel, roodheid en warmte, kan dit veel oorzaken hebben. Naast het feit dat de huid het grootste orgaan van het lichaam is, is het ook de graadmeter van een goede of slechte gezondheid. Je kunt dus vaak aan de huid zien en voelen of iemand bijvoorbeeld benauwd is, koorts heeft of is uitgedroogd. Soms kun je zelfs de levensstijl aflezen van je huid, bijvoorbeeld bij roken en/of veel alcoholgebruik.

ij

Problemen en risico’s huid

itg

ev

er

Bij ouderen is letsel van de huid een groot risico omdat de huid van een oudere cliĂŤnt dun is, minder elastisch en droger. De dunne huid laat meer vocht door, waardoor de kans op uitdroging groter is. In sommige situaties heeft de huid extra bescherming nodig, bijvoorbeeld bij langdurige bedrust, incontinentie en beschadigingen. Ook de huid van een baby is kwetsbaar omdat de opperhuid nog niet helemaal volgroeid is en de zuurgraad nog niet intact. Verder is het gebruik van bepaalde medicijnen van invloed op de conditie van de huid. En te veel onbeschermde straling door de zon geeft een verhoogd risico op huidkanker.

U

Werkmodel Risicoscorelijst voor decubitus <

Een risicoscorelijst invullen? Risicoscorelijsten gebruik je bij het inschatten van het risico op decubitus en/of huidletsel. De betrouwbaarheid van risicoscorelijsten staat ter discussie. Het resultaat van een risico-inventarisatie is een momentopname en risico-inschatting hoort een continu proces te zijn waarbij regelmatig herhalen belangrijk is.

59


Theoriebron Observaties mobiliteit

.

Theoriebron Observaties mobiliteit

fb .v

Je goed kunnen voortbewegen is een belangrijke voorwaarde om zelfstandig te kunnen functioneren. Het is een belangrijke factor die bijdraagt aan een sociaal leven. Je hebt het misschien zelf weleens ervaren na bijvoorbeeld een sportblessure of een ongelukje: je bent afhankelijk van anderen, je moet je dagelijkse gang van zaken opnieuw inrichten en je voelt je stram en stijf. Beweging is dus ook belangrijk voor de gezondheid in het algemeen. De spieren, botten en doorbloeding functioneren beter door beweging.

tie

Mobiliteit

u' Ac

Er zijn allerlei oorzaken voor een verstoorde mobiliteit, zoals een fractuur, een neurologische aandoening of een aangeboren afwijking. Ouder worden heeft ook invloed op de mobiliteit. Door het verouderingsproces worden gewrichtskapsels en –banden stijver, waardoor ouderen strammer worden in hun bewegingen. Daarnaast treedt er vaak (enige mate van) slijtage op in de gewrichten, waardoor het bewegen pijnlijker wordt.

Aspecten mobiliteit

U

itg

ev

er

ij

Ed

Aspecten van mobiliteit zijn: 1. mobiliteit: mate van mobiliteit: beperking in lopen, staan en zitten wijze van verplaatsing verstandelijke beperking (weet niet hoe dit moet). 2. houding: lichaamshouding: afwijkingen zoals dwangstand van ledematen 3. beweging: gebruik van hulpmiddelen en wijze van gebruik: rolstoel en rollator geen beweging mogelijk: neurologische of spieraandoeningen 4. overig: conditie: extreme moeheid benauwdheid: longaandoening slechtziend- of blindheid pijn.

60

Afwijkingen mobiliteit Als je observaties afwijkend zijn, kan dit diverse oorzaken hebben. De mobiliteit kan vanuit de hersenen wordt beperkt. De oorzaak is dan neurologisch, bijvoorbeeld hersenletsel als gevolg van een ongeluk. De mobiliteit kan ook vanuit de spieren of botten worden beperkt, bijvoorbeeld bij spierziekten. Er ontstaat in beide gevallen een lichamelijke en/of geestelijke handicap. Daarnaast zijn er ook nog beperkingen die worden veroorzaakt door visuele aandoeningen, bijvoorbeeld blindheid. De mobiliteit bij gezonde kinderen is vele malen groter dan bij ouderen. De mate van mobiliteit heeft dus ook met leeftijd te maken.


u' Ac

Door gebruik van hulpmiddelen bij het mobiliseren, behoudt de cliënt zelfredzaamheid.

tie

fb .v

.

Theoriebron Observaties mobiliteit

Problemen en risico’s mobiliteit

ij

Ed

Bij kinderen met een lichamelijke handicap en/of een verstandelijke beperking zijn de problemen en risico’s al heel jong in kaart gebracht. Soms al vanaf het moment dat de handicap is vastgesteld. Als de mobiliteit van een cliënt op latere leeftijd minder wordt, kun je de oorzaak van de vermindering in kaart te brengen. Zo kun je het risico op vallen, trombose en een dwangstand van de spieren (contracturen) voor een deel voorkomen of verminderen.

er

Preventiemaatregelen mobiliteit

U

itg

ev

Voor het inschatten van valrisico bij ouderen zijn er allerlei observatie- en signaleringsschalen ontwikkeld. Met deze hulpmiddelen kun je een inschatting maken van het valrisico, dat nauw samenhangt met mobiliteit. Er zijn verschillende schalen voor verschillende zorgcategorieën. Als je weet wat de risico’s zijn, kun je preventiemaatregelen inzetten zoals sporten onder leiding van een fysiotherapeut of aanpassingen in de leefomgeving van de cliënt.

61


Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur

fb .v

.

Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur

Ed

u' Ac

tie

Het gebruik van een thermometer helpt je bij het observeren van de lichaamstemperatuur van de cliënt. De betrouwbaarheid van de meting is afhankelijk van het soort thermometer dat je gebruikt en van het moment waarop je de meting doet. Hierbij moet je onderscheid kunnen maken tussen een normale lichaamstemperatuur en afwijkende waarden, zoals bij verhoging, koorts en ondertemperatuur.

Digitale lichaamsthermometer.

ij

Normaalwaarden lichaamstemperatuur

er

De normale lichaamstemperatuur van een mens zit tussen 36,5 en 37,5 graden Celsius.

U

itg

ev

Afwijkende waarden: >37,5 graden Celsius = verhoging >38,0 graden Celsius = koorts <36,0 graden Celsius = ondertemperatuur.

62

Naast het meten van de lichaamstemperatuur observeer je ook andere lichaamsfuncties om te kunnen beoordelen hoe het met de cliënt gaat. Het gaat hierbij om: ademhaling, pols, bewustzijn, kleur van de huid, zweten, rillen, voeding- en vochtopname, urineproductie en welbevinden van de cliënt.

Invloeden lichaamstemperatuur De lichaamstemperatuur kan ook invloed hebben op andere lichaamsfuncties. Bij een te hoge temperatuur wordt bijvoorbeeld de ademhaling en de polsslag sneller en wordt de huid rood. Ook ga je meer transpireren om de hoge temperatuur naar beneden te krijgen. Ondertemperatuur kan schade aanbrengen aan vitale functies en organen.


Theoriebron Het observeren en meten van de lichaamstemperatuur

Om te zorgen dat de cellen en organen in ons lichaam goed blijven functioneren, is een normale en constante lichaamstemperatuur belangrijk.

.

Kwetsbare groepen

Temperatuur meten kan met verschillende meetmethoden en meetinstrumenten, en op verschillende plekken van het lichaam. • rectaal: temperatuur meten via anus met een digitale thermometer • axillair: temperatuur meten onder oksel met een digitale thermometer • via oor: temperatuur meten via oor met een oorthermometer • onder de tong: temperatuur meten met digitale thermometer of speciale thermometer onder tong.

u' Ac

Werkmodel Temperatuur meten <

tie

Meetmethodes

fb .v

Bij gezonde mensen reageert het lichaam goed op afkoeling en opwarming van het lichaam, maar er is een aantal kwetsbare groepen dat minder in staat is de temperatuur constant te houden. Dit zijn pasgeborenen, zuigelingen, oudere mensen en zieke mensen. Bij zieke mensen gaat het dan vaak om mensen die gevoeliger zijn voor infecties, denk aan kankerpatiënten met een verminderde weerstand. Deze groepen hebben extra zorg nodig om hun temperatuur goed op peil te houden.

Ed

Registratie en rapportage

U

itg

ev

er

ij

Het is belangrijk dat de temperatuur steeds op dezelfde wijze wordt gemeten zodat je de verschillende meetmomenten met elkaar kunt vergelijken. Dus niet de ene keer axillair en later op de dag rectaal of met een oorthermometer. Dan krijg je een onjuist beeld. Er moet meerdere keren per dag worden gemeten. Deze metingen houd je bij op een temperatuurlijst. Er ontstaat een temperatuurcurve als je de lijntjes met elkaar verbindt. Zo wordt het temperatuursverloop over een bepaalde periode in een oogopslag duidelijk. Bij een gezond mens wisselt de temperatuur per moment van de dag. Deze wisselingen zijn minimaal, maar zorgen er wel voor dat het lichaam zich constant kan aanpassen aan de omstandigheden. Als je afwijkingen van de temperatuur constateert, schakel je andere disciplines in, bijvoorbeeld de huisarts of de verpleegkundige.

63


Theoriebron Het observeren en tellen van de hartslag

fb .v

.

Theoriebron Het observeren en tellen van de hartslag

Ed

u' Ac

tie

De hartslag is niets anders dan de frequentie van het samentrekken van de hartspier. Deze samentrekking of pompfunctie is goed waar te nemen aan de polsslagader. Wat je voelt is een klopping in de slagader. Er zijn nog twee andere punten waar je de hartslag goed kunt voelen, namelijk de lies en de halsslagader. De hartslag is onlosmakelijk verbonden met de andere vitale functies zoals de lichaamstemperatuur en de bloeddruk.

Het tellen van de pols.

ij

Normaalwaarden hartslag

U

itg

ev

er

De normale hartslag van een volwassen mens in rust is tussen de 60 en 80 slagen per minuut. Er is een verschil in de frequentie tussen man en vrouw. De hartslag van de vrouw ligt gemiddeld hoger dan die van de man. Bij baby's is de hartslag heel hoog. Naarmate je ouder wordt neemt de gemiddelde hartslag af: • pasgeborenen: 130 • kinderen onder de vijf jaar: 100 • vijf tot twaalfjarigen: 80 tot 100 • volwassenen: 60 tot 80. Tijdens de slaap loopt de hartslag terug naar ongeveer 50 slagen per minuut.

64

Afwijkende waarden Frequentie in relatie met de omstandigheden: 1. lichaamstemperatuur Bij temperatuursverhoging gaat het hart ongeveer tien keer per minuut sneller pompen. Bij temperatuurverlaging is dit andersom. 2. bloeddruk De hoogte van de bloeddruk kan invloed hebben op de frequentie van de hartslag.


Theoriebron Het observeren en tellen van de hartslag

fb .v

.

3. inspanning en conditie De hartslag zal stijgen naarmate er meer inspanning wordt verricht door het lichaam, bijvoorbeeld tijdens het hartlopen. Dit kan oplopen tot 180 slagen per minuut afhankelijk van leeftijd en conditie. 4. leeftijd en sekse Er is verschil in de frequentie tussen kinderen, jongeren en ouderen. 5. trauma (ernstige verwonding of bloeding) Bij een ernstige bloeding zal de bloeddruk dalen en de polsslag toenemen: het hart moet dan namelijk sneller pompen, omdat de hoeveelheid bloed afneemt. Regelmatigheid van de hartslag: De hartslag kan regelmatig of onregelmatig zijn. Dit heet een regulaire of irregulaire pols. Een irregulaire pols kan diverse oorzaken hebben. Voorbeelden zijn een hartafwijking of hartritmestoornissen, ouderdom en gebruik van bepaalde medicijnen.

tie

Een zwakke, niet goed voelbare hartslag is altijd reden om hulp in te roepen van een arts of verpleegkundige.

u' Ac

Methoden voor het tellen van de pols

Het tellen van de hartslag kun je het best doen aan de polsslagader. Dit lijkt een eenvoudige handeling, maar de techniek om goed te voelen en tellen is best lastig. De pols kan snel, langzaam, krachtig, zwak regelmatig of onregelmatig zijn. Het enige wat je nodig hebt is een polsteller (soort zandloper), maar een horloge (analoog of digitaal) volstaat ook prima.

Ed

Registratie en rapportage

U

itg

ev

er

ij

De pols moet je meerdere keren per dag meten en kun je het best gelijk doen met de andere controles, zoals het meten van de temperatuur. Bij een gezond mens wisselt de polsslag per moment van de dag. Als je afwijkingen van de hartslag constateert, schakel je andere disciplines in, bijvoorbeeld de huisarts of de verpleegkundige.

65


Theoriebron Het meten van de bloeddruk

.

Theoriebron Het meten van de bloeddruk

fb .v

Bij veel mensen wordt regelmatig de bloeddruk gemeten. Redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld medicijngebruik, een te hoge bloeddruk en sommige ziekten. Maar wat is de bloeddruk eigenlijk? Waarom wordt die gemeten en waarom levert het zo veel informatie op?

Wat is de bloeddruk?

u' Ac

tie

Het hart pompt bloed rond door de bloedvaten van het lichaam door zich afwisselend samen te trekken en te ontspannen. Hierdoor ontstaat druk in de bloedvaten: de bloeddruk. De bloeddruk wordt uitgedrukt als verhouding tussen de bovendruk en de onderdruk. De medische term voor bloeddruk is tensie. De bloeddruk wordt ook wel afgekort tot RR, dat is een afkorting van Riva-Rocci, de arts die de bloeddrukmeter ontwikkeld heeft.

Bovendruk en onderdruk

Ed

De bovendruk (systole) is de bloeddruk die je meet als het hart zich heeft samengetrokken. De druk in de vaten is dan het hoogst. De onderdruk (diastole) meet je als het hart ontspannen is. De druk in de vaten is dan het laagst. De bloeddruk noteer je als 120/80 (honderdtwintig over tachtig), waarbij 120 de bovendruk en 80 de onderdruk is. De eenheid waarin de bloeddruk wordt weergegeven is millimeter kwikdruk (mmHg).

ij

Normaalwaarden en invloeden op de bloeddruk

U

itg

ev

er

Een normale bloeddruk voor volwassenen is: • bovendruk/systole 110-140 mmHg • onderdruk/diastole 60-80 mmHg. De bloeddruk is afhankelijk van de leeftijd, de lichaamsgesteldheid en de psychische en fysieke toestand van de mens. De normaalwaarde van de bloeddruk is bij een kind lager dan bij een volwassene. Naarmate een kind ouder wordt, neemt de normaalwaarde van de bloeddruk toe. Bij ouderen is het normaal dat de bovendruk (systole) wat hoger is. De bloeddruk verandert voortdurend gedurende de dag. De meting is dan ook een momentopname. Ze wordt onder meer beïnvloed door emoties, inspanning en lichaamshouding. De bloeddruk kan hoger zijn omdat de dokter deze meet. Dit heet het ‘wittejasseneffect’. Daarnaast kan de arm waaraan gemeten wordt de hoogte beïnvloeden. Bijvoorbeeld bij vernauwde bloedvaten in die arm waardoor de bloeddruk afwijkt.

Wanneer is de bloeddruk te hoog? De bloeddruk kan te hoog zijn. Dit heet hypertensie. De bloeddruk is verhoogd wanneer de systole hoger dan 140 mmHg en/of de diastole hoger dan 90 mmHg is. Voor personen van zestig jaar en ouder die geen suikerziekte, hoog cholesterolgehalte in het bloed of een hartof vaatziekte hebben, is de grens 160 mmHg voor verhoogde bovendruk.

66


Theoriebron Het meten van de bloeddruk

Omdat de bloeddruk de hele dag wisselt, moet je de bloeddruk meerdere keren per dag meten om een juiste waarde te bepalen. Soms gebeurt dat met een 24 uursmeting, waarbij de bloeddruk automatisch ieder kwartier of halfuur gemeten wordt.

fb .v

.

Wanneer is de bloeddruk te laag?

tie

De bloeddruk kan ook te laag zijn. Een lage bloeddruk is gunstig als het gaat om het voorkomen van hart- en vaatziekten. Pas als de bovendruk lager is dan 90 ĂŠn er klachten zijn (zoals duizeligheid of neiging tot flauwvallen), is er sprake van een te lage bloeddruk. De medische term hiervoor is hypotensie. Soms daalt de bloeddruk heel plotseling, bijvoorbeeld door uitdroging, ernstig bloedverlies of bloedvergiftiging. Dan is er natuurlijk sprake van een ernstige situatie, bijvoorbeeld een shock, waarbij snel ingrijpen nodig is.

Hoe wordt de bloeddruk gemeten?

Ed

u' Ac

De bloeddruk wordt gemeten met een bloeddrukmeter. De manchet van de bloeddrukmeter wordt om de bovenarm van de cliĂŤnt vastgemaakt. Met een knijpballonnetje blaas je deze manchet op. Je legt een stethoscoop op de slagader in de elleboogholte. Vervolgens laat je de manchet langzaam leeglopen en tegelijkertijd kijk je naar de bloeddrukmeter. Door het leeglopen van de manchet hoor je op een gegeven moment het hart kloppen. De waarde op de meter komt overeen met de bovendruk. Op het moment dat deze geluiden weer verdwijnen, lees je de onderdruk af. Tegenwoordig wordt de bloeddruk ook vaak met automatische meters gemeten, via de bovenarm of pols.

ij

Bloeddrukmeting.

er

Soort meting

ev

Met stethoscoop, ballon

U

itg

Automatisch

Voordeel

Nadeel

Contra-indicatie

Geen voordelen ten opzichte van de automatische meting

- via het gehoor is niet altijd objectief - soms moeilijk te horen - altijd ijken - veel handelingen tegelijkertijd doen

- contracturen van de armen - te dikke armen

- objectieve meting - direct de polsslag

Geen

Geen

Rapportage Bloeddrukmeting wordt gedaan in opdracht van de arts. De gemeten waarden moeten genoteerd worden, gerapporteerd aan de arts en genoteerd in het zorgleefplan of begeleidingsplan.

67


Theoriebron Pijn en pijnmeting

.

Theoriebron Pijn en pijnmeting

fb .v

Als hulpverlener heb je regelmatig te maken met cliënten die pijn hebben. Zo heeft bijna zeventig procent van de verpleeghuisbewoners (chronische) pijn omdat zij veel ziekten of gebreken tegelijk hebben. Heb je zelf weleens pijn gehad die heftig is, bijvoorbeeld buikkramp? Dan heb je gemerkt dat pijn je kan beperken in je functioneren. Meestal is er iets tegen die pijn te doen, waardoor je je snel beter zal voelen.

tie

Wat is pijn en waardoor wordt deze beïnvloed?

Ed

u' Ac

Pijn is wat je zelf voelt wanneer er iets niet goed zit in het lichaam of wanneer het lichaam op een of andere manier beschadigd raakt. Daarom is pijn een belangrijk waarschuwingssignaal van het lichaam. Pijn is altijd subjectief, met andere woorden: het is jouw interpretatie van je gevoel (pijn in dit geval). Over pijn en de intensiteit kan dus nooit iemand anders oordelen. Pijnbeleving wordt beïnvloed door eerdere pijnervaringen maar ook door cultuuraspecten, door de pijngrens, angst en de gewaarwording in de hersenen. Het onvermogen om te communiceren over pijn (bijvoorbeeld bij pasgeborenen of meervoudig complex gehandicapten) betekent niet dat iemand geen pijn ervaart of heeft.

Soorten pijn

er

ij

Pijn kan op verschillende momenten optreden. De duur van de pijn en de frequentie kan zeer wisselend zijn. Soms weet je vooraf of iets pijn gaat doen, bijvoorbeeld bij de tandarts of bij bloed afnemen. Van dit laatste weet je dat dit maar even duurt. Het heeft een kort verloop. In de volgende tabel is weergegeven welke soorten pijn er zijn, hoe ze kunnen ontstaan, welke beleving je erbij kunt hebben en het verloop. Ontstaanswijze

Beleving

Verloop

Acuut

- ontstaat plotseling

- snijdend - heftig

- tijdelijk

Chronisch

- ontstaat sluimerend

- zeurderig - kloppend

- langere tijd - steeds terugkerend - levert beperkingen op

Oppervlakkig

- lokaal op huid en/of slijmvliezen

- goed aan te wijzen

Diep

- divers

- intens

U

itg

ev

Soort pijn

68


Theoriebron Pijn en pijnmeting

Aspecten pijn

tie

fb .v

.

Aspecten bij pijn zijn soms lastig te observeren. 1. lichamelijke reacties: vitale functies, zoals bloeddruk, hartslag en ademhaling, zijn versneld of verhoogd misselijkheid gelaatskleur verkramping van de spieren 2. gedrag: onrust en angst kreunen, schreeuwen en/of huilen verminderd bewustzijn 3. zelfrapportage pijndagboek bijhouden: Als de cliënt een pijndagboek bijhoudt, wordt het beste duidelijk wat hij voelt. Dit wordt de gouden standaard genoemd omdat het de meest betrouwbare informatie geeft, die van de cliënt zelf afkomstig is.

u' Ac

Als de cliënt een pijndagboek bijhoudt, wordt het best duidelijk wat hij voelt. Dit wordt de gouden standaard genoemd omdat het de meest betrouwbare informatie geeft, die van de cliënt zelf afkomstig is.

Ed

Een aantal cliënten, zoals pasgeborenen, complex gehandicapten en cliënten met dementie, kunnen niet of beperkt over pijn communiceren. Observeerbare gedragsaspecten zijn dan nog belangrijker, bijvoorbeeld: minder eetlust, vermoeide indruk en passief gedrag, slecht of niet slapen, meer agressie of onbegrepen gedrag. Alleen op die manier kun je pijn waarnemen en herkennen en vervolgens interpreteren als pijn.

Gegevens verzamelen over pijn

U

itg

ev

er

ij

Om in kaart te brengen hoe de cliënt pijn beleeft, kun je zijn pijn en zijn gedrag bij pijn observeren. Als de cliënt antwoord kan geven op vragen, kun je hem het volgende vragen: • Waar zit de pijn? • Kunt u vertellen wat voor soort pijn het is? (intensiteit) • Op welke momenten komt de pijn? • Hoe vaak hebt u pijn? Is het doorlopend? • Neemt de pijn af of wordt het erger? • Hoelang duurt de pijn al?

69


Theoriebron Pijn en pijnmeting

Pijnmeetinstrumenten

.

Numerieke beoordelingsschaal

Cijfer geven van 0 tot en met 10

Verbale beoordelingsschaal

Geen, licht, matig, hevig en ernstig

Beoordelingsschaal met smileys

10 gezichtjes die in uitdrukking en kleur zijn aangepast aan de ernst van de pijn

Rapportage

ij er ev itg

U 70

Voor wie geschikt

Cliënt moet in staat zijn de pijn te beoordelen Cliënt moet in staat zijn de pijn te beoordelen en zich verbaal kunnen uiten. Vooral voor kinderen of mensen met een lichte verstandelijke beperking

De uitkomsten van de pijnmetingen door de cliënt zelf kan hij bijhouden in een pijndagboek. De uitkomsten hiervan kun jij registreren in het zorgleefplan of begeleidingsplan. Zo zijn deze ook inzichtelijk voor andere betrokken hulpverleners of voor ouders en vertegenwoordigers van de cliënt. Hulp kan hierop worden afgestemd. Daarbij moet ook de plaats van de pijn, de kenmerken van de pijn (bijvoorbeeld stekend, snijdend, kloppend, zeurend) en het patroon van de pijn (wanneer, hoe vaak, hoelang) vermeld worden.

Ed

Filmpje Prof. Erik Scherder: belang van pijnherkenning bij dementie <

Manier van meten

fb .v

Werkmodel Visueel Analoge Schaal (VAS) <

Soort zelfrapportage

tie

Werkmodel Verbale Rating Schaal (VRS) <

Door het gebruik van pijnmeetinstrumenten kun je op een eenduidige manier pijn en/of ongemak vaststellen. Er zijn verschillende hulpmiddelen om pijn bij een cliënt te meten. In de meeste gevallen gebeurt dit door middel van zelfrapportage door de cliënt zelf. Als hulpverlener kun je de cliënt hierbij ondersteunen.

u' Ac

Werkmodel Numerieke Rating Schaal (NRS) <


Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten

fb .v

.

Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten

tie

Het gebruik van meetinstrumenten helpt je bij het observeren van gewicht en voedingstoestand. Met behulp van een weegschaal kun je meten wat je gewicht is. Om het gewicht te kunnen beoordelen, moet je weten wat normaal en wat afwijkend is. Een ideaal gewicht zegt overigens niets over je voedingstoestand. Je kunt bij een goed gewicht toch een gebrek hebben aan een aantal voedingsstoffen. Het meten van de voedingstoestand kun je op verschillende manieren doen. Het doel is om zo objectief mogelijk de voedingstoestand in kaart te brengen in relatie met het gewicht.

u' Ac

Normaalwaarden lichaamsgewicht

Ed

Een gezond gewicht is belangrijk omdat mensen met overgewicht en obesitas (ziekelijk overgewicht) meer kans hebben op ernstige aandoeningen. Deze aandoeningen zijn: suikerziekte, hoge bloeddruk, galstenen, hart- en vaatziekten, rug- en gewrichtsklachten en bepaalde soorten kanker. Ondergewicht kan ook klachten veroorzaken, zoals moeheid, lusteloosheid, het snel koud hebben en vatbaar zijn voor infecties. Met behulp van de Body Mass Index (BMI) kun je vaststellen of iemand een gezond gewicht heeft. De BMI geeft de verhouding weer tussen je lichaamsgewicht en je lengte. De formule hiervoor is: gewicht (kg) / ( lengte (m) )². Tegenwoordig wordt ook de buikomvang meegerekend. Een gezonde BMI ligt tussen de 18,5 en 25. De BMI is een minder geschikte maatstaf voor ouderen boven de zeventig jaar, topsporters, zwangere vrouwen, kinderen en volwassenen die korter zijn dan 1,50 meter.

ij

Overzicht grenzen BMI volgens het Voedingscentrum (bron: www.voedingscentrum.nl.) Advies

BMI

Ondergewicht

Probeer aan te komen.

Lager dan 18,5

Gezond gewicht

Probeer op gewicht te blijven.

Tussen 18,5 en 25

Overgewicht (gevarenzone komt in beeld)

Probeer af te vallen. (Zorg in ieder geval dat je niet aankomt.)

Tussen 25 en 30

Obesitas (verhoogd risico)

Probeer onder begeleiding af te vallen.

Hoger dan 30

U

itg

ev

er

Oordeel

Gewichtstoename Een gewichtstoename kan, naast te veel eten en te weinig bewegen, ook veroorzaakt worden door het vasthouden van vocht, het gebruik van bepaalde medicijnen of door bepaalde aandoeningen. Bij het vasthouden van vocht ontstaat de gewichtstoename vaak in korte tijd. Bij te veel en/of ongezond eten of te weinig bewegen ontstaat de gewichtstoename vaak geleidelijk.

71


Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten

Gewichtsafname

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Er zijn verschillende oorzaken voor gewichtsafname en ondergewicht. Plotselinge gewichtsafname heeft vaak te maken met vochttekort, zoals bij buikgriep. Ondergewicht ontstaat vaak geleidelijk door een gebrek aan eetlust, kauw- en slikproblemen of een slecht werkend maag-darmstelsel. In sommige gevallen speelt daarbij de leefstijl een rol, bijvoorbeeld wanneer mensen geen tijd nemen om rustig te eten. Het kan daarnaast te maken hebben met ziekte, bijvoorbeeld kanker, een eetstoornis of depressiviteit. Bij een kwart van de ouderen komt ondervoeding voor. Dit komt omdat zij vaak minder eten en drinken. Bij ondervoeding is er sprake van verlies van lichaamsgewicht, spiermassa, daling van de weerstand en verhoogde kans op complicaties. Ondervoeding is vaak te herkennen aan onbedoeld gewichtsverlies, een te laag lichaamsgewicht en/of een slechte intake van voeding en vocht.

Gevolgen van ondervoeding.

Voor het berekenen van de BMI heb je, naast het lichaamsgewicht, ook de lengte van de cliënt nodig. Als een cliënt zelf weet wat zijn lengte is, kun je die informatie gebruiken. Als een cliënt niet weet hoe lang hij is of als de laatste meting van langere tijd geleden is, moet de lengte gemeten worden. Bij het meten van de lengte heeft de staande houding de voorkeur. Als de cliënt niet kan staan of staan te vermoeiend is, kun je de lengte ook liggend op bed meten.

ev

er

Werkmodel Lichaamslengte meten <

ij

Lengte en gewicht meten

U

itg

Werkmodel Lichaamsgewicht wegen <

72

Voedingstoestand Om objectief te kunnen beoordelen wat een cliënt eet of hoe de voedingstoestand van een cliënt is, kun je een voedingslijst aanleggen. Hierop noteer je wat de cliënt eet en drinkt. Om een goed beeld te krijgen is het goed om de voedingslijst meerdere dagen te gebruiken en in te vullen. Let op: het meten van de voedingstoestand via een voedingslijst houdt geen rekening met onzichtbare factoren zoals bepaalde ziekten. Deze ziekten kunnen grote invloed hebben op het gewicht en/of de voedingstoestand.


Theoriebron Lichaamsgewicht en voedingstoestand meten

Meetinstrumenten voedingstoestand

.

Er zijn specifieke meetinstrumenten om de voedingstoestand in kaart te brengen, zoals de SNAQ en de voedingstoestandmeter. Bij volwassenen (tussen 18 en 65 jaar) wordt gesproken van ondervoeding wanneer er sprake is van onbedoeld gewichtsverlies van meer dan 10 procent in de laatste zes maanden of meer dan 5 procent in de laatste maand. Verder is er ook sprake van ondervoeding bij een Body Mass Index lager dan 18,5. Ondervoeding kun je meten met behulp van de volgende voedingstoestandmeter.

fb .v

Werkmodel Stappenplan screening ondervoeding 65<

tie

Werkmodel Stappenplan screening SNAQ 65+ <

Gewicht en gewichtsverlies 65- eerstelijnszorg en thuiszorg.

Ed

Filmpje Screening ondervoeding met SNAQ 65+ op Stuurgroepondervoeding.nl <

u' Ac

Werkmodel Stappenplan screening SNAQ RC <

De SNAQ 65+ is ontwikkeld voor de groep ouderen die thuis woont en eventueel gebruikmaakt van thuiszorg. Het instrument is snel en eenvoudig te gebruiken. Bekijk de instructiefilm Screening ondervoeding met SNAQ 65+.

er

ij

Voor screening op ondervoeding in verpleeg- en verzorgingshuizen is de SNAQ RC (Short Nutritional Assessment Questionnaire for Residential Care) beschikbaar. Dit screeningsinstrument werkt met een stoplichtscore: met behulp van drie vragen en het meten van de BMI kun je bepalen of een patiĂŤnt goed gevoed (groen), matig ondervoed (oranje) of ernstig ondervoed (rood) is.

U

itg

ev

Kijk op de website Stuurgroepondervoeding.nl voor meer informatie over de verschillende soorten SNAQ-vragenlijsten.

73


Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten

fb .v

.

Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten Inleiding

u' Ac

tie

Gezondheid heeft niet alleen te maken met je lichamelijk welzijn. Hoe je psychisch in je vel zit en hoe je sociaal functioneert, heeft ook invloed op je gezondheid. Andersom kunnen lichamelijke klachten een negatieve invloed hebben op je psychische gesteldheid en je sociale leven. Je moet als hulpverlener in staat zijn om naast lichamelijke aspecten ook psychosociale aspecten bij de cliënt te observeren en risico’s en afwijkingen te signaleren.

Psychosociaal functioneren in relatie tot gezondheid en ziekte

er

ij

Ed

Psychisch functioneren heeft betrekking op het functioneren in relatie tot jezelf. Sociaal functioneren gaat over je relatie tot anderen. Als het psychosociale functioneren niet goed gaat, kan dit invloed hebben op je gezondheid en je ziektegedrag. Dit ziektegedrag bestaat uit ziektebeleving en ziekte-inzicht. Ieder mens beleeft ziek zijn op een eigen manier. Sommige cliënten hebben geen of weinig ziekte-inzicht, zoals verstandelijk beperkte mensen, dementerenden en kleine kinderen. Ook in de psychiatrie is een gebrek aan ziekte-inzicht een veelvoorkomend verschijnsel. Daarnaast is ziektegedrag afhankelijk van onder andere cultuur, sekse en leeftijd. Je aanleg, karakter, de omgeving waarin je opgroeit, hoe je leeft en je eigen sociale ontwikkeling zijn van invloed op je psychsociale functioneren.

Aspecten psychisch functioneren

U

itg

ev

Aspecten van psychisch functioneren zijn: 1. reactievermogen: prikkels waarnemen, alertheid, onverwachte gebeurtenissen 2. hallucineren: dingen zien of horen die voor anderen niet zichtbaar of hoorbaar zijn 3. zintuiglijk waarnemen: gezichtsvermogen, slechthorendheid, spraakvermogen (verbaal/non-verbaal) 4. oriëntatie: weet welke dag en welk jaar het is, en in welke omgeving hij is 5. overig: realistisch, ontwikkelingsniveau, geheugen (verwerken en onthouden van informatie), gevoelens.

74


Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten

Draaglast is de belasting die je ervaart. Deze wordt gevormd door factoren en eisen uit de omgeving die spanning kunnen veroorzaken. Draagkracht zegt iets over je belastbaarheid en wordt bepaald door je mogelijkheden om met spanning/stress om te gaan. Wanneer de eisen die er aan je worden gesteld of die je aan jezelf stelt, overeenkomen met wat je aankunt, zijn draagkracht en draaglast met elkaar in evenwicht. Je spreekt dan van gezonde spanning of gezonde stress.

Uit balans

u' Ac

Werkmodel Balansmodel draagkracht en draaglast <

tie

Draagkracht en draaglast

fb .v

Aspecten van sociaal functioneren zijn: 1. communicatie: gaat interacties aan met anderen 2. gedrag: sociale omgang met anderen, regie over eigen leven 3. levensstijl: kwaliteit van wonen en leven (gezinssituatie en familierelaties) wijze waarop hij zijn leven heeft ingericht (leefpatroon en dagbesteding) maatschappelijke omstandigheden, cultuur en/of religie.

.

Aspecten sociaal functioneren

U

itg

ev

er

ij

Ed

Er ontstaan problemen wanneer de draaglast groter wordt dan de draagkracht. Zo kan je draaglast bijvoorbeeld door ziekte, een lichamelijke of psychische beperking of een andere ingrijpende gebeurtenis behoorlijk vergroot/verzwaard worden. Als daarbij ook bijvoorbeeld het sociale netwerk kleiner wordt, wordt de draagkracht minder. Resultaat is dat de eisen die aan je gesteld worden groter zijn dan wat je aankan. In je werk als zorgverlener zijn dit, naast de meetbare observaties zoals koorts en gewicht, observaties die het verschil kunnen maken tussen ziek en gezond.

Draaglast groter dan draagkracht.

75


Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten

Inzichtelijk maken van draagkracht en draaglast

.

Samen met de cliënt kun je een inschatting maken van wat hij nodig heeft op het gebied van draagkracht en draaglast. Hierbij is het gebruik van een balansmodel een goed hulpmiddel.

fb .v

Het balansmodel bevat beschermende factoren, die de draagkracht en de zelfredzaamheid versterken en daardoor de draaglast verkleinen. Beschermende factoren zijn gunstige kenmerken of omstandigheden. Ze zijn in drie soorten te verdelen: • individuele factoren, zoals een positieve instelling of veerkracht • sociale factoren, zoals steun van familieleden • maatschappelijke factoren, zoals goede en toegankelijke voorzieningen.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Het balansmodel bevat ook risicofactoren, die de draagkracht (sterk) kunnen verminderen en de draaglast vergroten. De risicofactoren zijn kenmerken of omstandigheden die de leefsituatie ongunstig beïnvloeden. We onderscheiden drie soorten risicofactoren: • individuele factoren, zoals ziekte en/of een negatief zelfbeeld • sociale factoren, zoals eenzaamheid • maatschappelijke factoren, zoals slechte woonomstandigheden.

U

itg

Balansmodel draagkracht en draaglast.

76

Afwijkingen en risico’s Bij psychische problemen, sociale problemen en verstoring van de draagkracht en draaglast loop je meer kans op stress, angst, verwardheid, depressie, eenzaamheid, valgevaar, verandering van zelfredzaamheid en verminderde participatie. Dit heeft dus direct gevolgen voor welzijn en gezondheid. Daarom is het belangrijk om psychosociale problemen bij een cliënt tijdig te signaleren en ze met de cliënt te bespreken. Je verwerkt dit in het zorgleefplan of begeleidingsplan en schakelt, indien nodig, andere disciplines in.


Theoriebron Observeren van psychosociale aspecten

Observatieschalen afwijkende psychosociale aspecten

.

Bij sterk afwijkende psychosociale aspecten is het signaleren, verder uitvragen en bespreken van signalen van groot belang. Symptomen van bijvoorbeeld delier, dementie en depressie zijn lastig te onderscheiden, helemaal als ze ook nog eens tegelijkertijd voorkomen. Op de poster vind je een overzicht van de aandachtspunten, verschillen en overeenkomsten tussen delier, dementie en depressie.

fb .v

Poster Delier, dementie en depressie <

tie

Als een cliënt meerdere signalen vertoont van depressie en/of delier en/of dementie, schakel je de arts in. De arts kan vervolgens verschillende observatieschalen inzetten voor diagnostiek. De diagnose is van belang voor een goede behandeling en benadering van de cliënt.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Voorbeelden van observatieschalen zijn: • delier: DOSS (Delirium Observatie Screening Schaal) • dementie: GMMSE (Gestandaardiseerde Mini-Mental State Examination) • depressie: MADRS (Montgomery Asberg Depression Rating Scale) • depressie ouderen: GDS (Geriatrische Depressie Schaal) • depressie mensen met een cognitieve beperking: CSDD (Cornell Scale for Depression in Dementia).

77


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.