40610 Taalverwerving en meertaligheid, herkennen laaggeletterdheid ouders

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Taalverwerving en meertaligheid, herkennen laaggeletterdheid ouders


Auteur: Annemieke Loos Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers

fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon

Titel: Taalverwerving en meertaligheid, herkennen laaggeletterdheid ouders

tie

ISBN: 9789037240610

Bronvermelding: Chones Shutterstock.com, Chones Shutterstock.com ©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).

ij

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoud Over deze cursus

10

Meertaligheid bij leerlingen Laaggeletterdheid bij ouders

19 25

Leerproblemen gericht op taalverwerving Leermiddelen en werkvormen voor taal

33 40

56

49

u' Ac

Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen Reflecteren

fb .v

Taalverwerving

.

7

tie

OriĂŤntatie

4

Theoriebron Taalverwerving

58

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders

61

64

Ed

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal

67

71 74

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Je leert in deze cursus onder andere hoe taal bij baby’s ontstaat en wat er gebeurt met taal wanneer een baby eenmaal zijn eerste woordjes kan spreken. En je leert hoe je kunt nadenken over taal. Ook leer je wat je als leerkracht moet doen wanneer er in je klas leerlingen zijn met problemen rondom de taalverwerving. Daarnaast leer je over wat er gebeurt met kinderen en leerlingen die opgroeien in een meertalige omgeving. Je kunt dan bijvoorbeeld denken aan leerlingen die opgroeien met ouders die thuis Papiaments spreken. Ten slotte leer je in deze cursus wat laaggeletterdheid is.

ij

Sommige leerlingen binnen het reguliere onderwijs krijgen een-op-eenzorg van een ambulant begeleider.

er

Leerdoelen

U

itg

ev

• Je hebt kennis van het proces van taalverwerving bij kinderen van diverse leeftijden. • Je hebt kennis van meertaligheid bij leerlingen en de invloed op de ontwikkeling van leerlingen. • Je hebt kennis van laaggeletterdheid bij ouders, de signalering en de invloed op de ontwikkeling van leerlingen. • Je hebt kennis van leerproblemen en stoornissen omtrent taalverwerving en kunt uitleggen hoe je deze kunt signaleren. • Je hebt kennis van het stimuleren van de taalverwerving bij leerlingen met diverse leermiddelen en didactische werkvormen. • Je hebt kennis van het doorverwijzen van leerlingen naar andere organisaties en professionals die leerlingen kunnen ondersteunen bij de taalontwikkeling

4


Over deze cursus

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit wordt beoordeeld op inhoud (producteisen) en op uitvoering (processtappen). Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen en een nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

fb .v

.

Beoordelingsformulier <

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tie

Planningsformulier <

u' Ac

Beroepsproduct: Informatieboekje over taalverwerving, meertaligheid en laaggeletterdheid (2)

Ed

Je loopt stage op een basisschool in een achterstandswijk. De bovenbouwcoördinator vraagt je om een handig informatieboekje te maken over taalverwerving, meertaligheid en het herkennen van laaggeletterdheid bij ouders. Als bijlage neem je een kort stappenplan op om leerlingen met taal-, spraak- of gehoorproblemen te helpen en/of door te verwijzen. Het informatieboekje is bedoeld voor nieuwe leerkrachten die nog niet eerder hebben gewerkt op een school in een achterstandswijk.

er

ij

Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Processtappen

U

itg

ev

Werkmodel Samenwerkingscontract • Maak een planning en een samenwerkingscontract met behulp van het Werkmodel Samenwerkingscontract. • Bedenk welke informatie noodzakelijk is voor het informatieboekje. Houd hierbij de doelgroep van het boekje in gedachten. Zorg ervoor dat alle drie de onderwerpen (taalverwerving, meertaligheid en herkennen van laaggeletterdheid bij ouders) evenredig aan bod komen. • Bij het onderwerp ‘taalverwerving’ besteed je extra aandacht aan leerlingen met problemen op het gebied van taal, spraak en/of gehoor. • Bedenk hoe je de informatie van de bijlage in overzichtelijke stappen indeelt. Welke stappen moet een leerkracht nemen wanneer hij problemen bij leerlingen signaleert op het gebied van taal, spraak en/of gehoor? Bij het onderdeel ‘taal’ maak je een onderverdeling in lezen, schrijven en spelling. • Bedenk een paar tips voor lezers die meer informatie willen. • Je hebt nu alle informatie. Maak een ontwerp voor het informatieboekje Taalverwerving, meertaligheid en het herkennen van laaggeletterdheid bij ouders.

5


Over deze cursus

Voer je ontwerp uit. Overleg met je docent of en hoe jullie het informatieboekje presenteren. Bied je het boekje aan iemand aan? Houd je er een presentatie over? Wissel je boekjes uit met medestudenten en geven jullie elkaar feedback over de boekjes? Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

Eisen aan het beroepsproduct

U

itg

ev

er

ij

Ed

• •

tie

Het informatieboekje bevat informatie over de onderdelen taalverwerving, meertaligheid en het herkennen van laaggeletterdheid bij ouders. Bij het onderdeel ‘taalverwerving’ wordt ook aandacht besteed aan problematiek op het gebied van taal, spraak en/of gehoor. Bij het subonderdeel ‘taal’ wordt aandacht geschonken aan lezen, schrijven en spelling. Het informatieboekje bevat een voor- en een achterkant, een passend titelblad, een inhoudsopgave, een uitwerking van de hiervoor genoemde onderdelen en een bronnenlijst volgens de APA-richtlijnen. In totaal heeft het boekje gemiddeld tien bladzijden op A5-formaat, lettertype Calibri 11, regelafstand 0. Het informatieboekje ziet er aantrekkelijk uit en is geschreven in correct Nederlands. Er is een bijlage aan het informatieboekje toegevoegd met daarin opgenomen een klein stappenplan voor leerkrachten die problemen bij leerlingen hebben gesignaleerd op het gebied van taal, spraak en/of gehoor.

u' Ac

6

fb .v

.

• •


Oriëntatie

Oriëntatie Er zijn veel personen en dingen die invloed hebben op de taalverwerving van kinderen. Denk aan ouders, vriendjes, school en buitenschoolse activiteiten. Maak een collage met behulp van Lino over alles dat van invloed kan zijn op de taalverwerving van kinderen.

.

Website Lino <

Collage

fb .v

Opdracht 1

Taalvoutjes

u' Ac

Opdracht 2

tie

Print je collage uit en vraag aan drie medestudenten feedback op jouw collage. Schrijf op welke feedback je hebt gekregen. Wat vind je van deze feedback?

Denk jij weleens na over taal? Waarschijnlijk wel, alleen ben je je er niet altijd bewust van. Kinderen denken ook na over taal. En ook over het gebruik van taal. Dit nadenken over taal noem je het metalinguïstisch bewustzijn.

Website Taalvoutjes <

Ed

Ga naar de Website Taalvoutjes. Bekijk de zestien leukste woordgrappen. Kies twee woordgrappen die jij zelf begrijpt. Leg minstens een van de grappen uit aan een medestudent die ze niet begrijpt. Wissel net zolang met medestudenten totdat alle grappen duidelijk zijn. Je docent mag ook meedoen! a. Welke twee woordgrappen kies je?

er

ij

b. Je hebt minstens één woordgrap uitgelegd aan een medestudent. Hoe ging dit?

Schrijf de vijf woordspelingen op.

U

itg

ev

c. Stel je voor dat je in de bovenbouw van de basisschool aandacht wilt besteden aan het taalbewustzijn van leerlingen. Je gaat aan de slag met woordgrappen, ook wel woordspelingen. Zoek op het internet vijf woordspelingen uit die je geschikt vindt voor de leeftijdsgroep waaraan je lesgeeft.

7


OriĂŤntatie

Filmpje Jip en Janneke taal? <

Laaggeletterdheid is een veelvoorkomend probleem in Nederland. Laaggeletterdheid is een term voor mensen die grote moeite hebben met lezen, schrijven en/of rekenen. 1,3 miljoen mensen in Nederland tussen de 16 en 65 jaar hebben moeite met lezen en schrijven. (Bron: Stichting lezen en schrijven)

Wanneer je communiceert met laaggeletterde mensen hoef je niet harder te gaan praten. En je hoeft laaggeletterde mensen ook niet aan te spreken alsof het kinderen zijn. a. Zoek nu eerst uit wat jip-en-janneketaal betekent. Schrijf ook de bron op van je informatie.

u' Ac

Filmpje Jip en Janneke bootje varen Verhaal 2 Deel 2 <

Jip-en-janneketaal

tie

Opdracht 3

fb .v

.

d. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Ed

b. Bekijk het Filmpje Jip en Janneke taal? Hoe omschrijft Marjolijn van Leeuwen uit het filmpje de manier om dingen eenvoudig uit te leggen?

er

ij

c. Het filmpje gaat over de gezondheidszorg. Wat is een veelgehoorde klacht van professionals over deze manier van spreken met cliĂŤnten?

U

itg

ev

d. Hoe legt Marjolijn van Leeuwen uit dat jip-en-janneketaal niet denigrerend hoeft te zijn?

8

e. Bekijk nu het Filmpje Jip en Janneke bootje varen Verhaal 2 Deel 2. Schrijf kort op wat de inhoud van het verhaaltje is.

f. Wat vind je van de manier van voorlezen?


Oriëntatie

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

g. Leg een link tussen het Filmpje Jip en Janneke taal? en het Filmpje Jip en Janneke bootje varen Verhaal 2 Deel 2. Gebruik in je antwoord de woorden ‘laaggeletterdheid’ en ‘kinderachtig’.

9


Taalverwerving

Taalverwerving

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Taal is overal en altijd om ons heen. Gesproken taal én geschreven taal. Maar hoe leren we eigenlijk spreken? En schrijven, lezen en communiceren? Deze opdrachten gaan over taalverwerving. Verwerven betekent: het door werk of inspanning verkrijgen. Want taal lijkt misschien wel vanzelfsprekend, maar dat is het niet.

Taal is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Je moet er moeite voor doen!

Leerdoelen

U

itg

ev

er

ij

• Je kunt het proces van klankontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen. • Je kunt het proces van woordenschatontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen. • Je kunt het proces van grammaticale ontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen. • Je kunt het proces van communicatieve ontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen. • Je kunt het proces van metalinguïstische ontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen. • Je kunt het proces van schriftelijke taalontwikkeling bij kinderen van verschillende leeftijden uitleggen.

10


Taalverwerving

Opdracht 4

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Taalverwerving. a. Wat is een ander woord voor klankontwikkeling?

b. Leg in je eigen woorden uit wat vocaliseren betekent.

tie

c. Leg in je eigen woorden uit wat brabbelen is.

fb .v

.

Theoriebron Taalverwerving <

Klankontwikkeling

u' Ac

d. Zoek op internet uit hoe mensen tegen baby’s praten. Wat zijn kenmerken van de manier van spreken? Hoe praat jij zelf tegen een baby? Maak een lijstje met minimaal vijf kenmerken.

Ed

e. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

itg

ev

er

ij

f. Omschrijf in vogelvlucht de klankontwikkeling van een baby tot en met een schoolgaand kind.

Opdracht 5

U

Theoriebron Taalverwerving < Website Zwijssen <

Klanken voor ouders Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Taalverwerving. Je gaat met een medestudent een stukje lezen over hoe de letters worden aangeboden in groep 3. a. Ga tegenover je medestudent zitten. Zeg om de beurt het alfabet op. Wat valt je op?

Filmpje Zoemen lezen <

11


Taalverwerving

Ga naar de Website Zwijssen en lees het artikel Zo klinken de letters in groep 3 en bekijk het Filmpje Zoemend lezen.

fb .v

.

b. Wat is het verschil tussen de manier waarop jullie het alfabet opzegden en hoe het in het artikel wordt uitgelegd?

tie

c. Waarom is het van belang dat ouders of verzorgers, wanneer ze thuis oefenen, dit op de ‘schoolse wijze’ doen?

Theoriebron Taalverwerving < Website Leestrainer <

Woordenschatontwikkeling

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Taalverwerving.

Ed

Opdracht 6

u' Ac

d. Ga weer tegenover je medestudent zitten. Spreek nu het alfabet uit zoals in het Filmpje Zoemend lezen. Hoe gaat dat en wat valt je op?

Woordenschatontwikkeling gaat over het ontwikkelen en alsmaar uitbreiden van de woordenschat.

er

Website Lino <

ij

a. Leg het verschil uit tussen receptieve en productieve woordenschat.

U

itg

ev

b. Zoek uit wat het classificeren van woorden inhoudt.

12


Taalverwerving

tie

fb .v

.

c. Om woorden te classificeren, kun je verschillende werkvormen gebruiken. Bekijk de Website Leestrainer. Welke vier werkvormen worden besproken? Leg de werkvormen kort en bondig uit.

u' Ac

d. Je hebt gelezen dat kinderen die beginnen met praten allereerst woorden zeggen die voor hen een vertrouwde betekenis hebben. Je gaat woorden die voor jou een vertrouwde betekenis hebben noteren. Je kunt denken aan jouw favoriete stopwoorden of woorden die voor jou een grote betekenis hebben. Welke werkvorm is volgens jou het meest geschikt voor deze opdracht?

Werk jouw vertrouwde woorden uit op een creatieve en inspirerende manier. Doe dit met de Website Lino.

Ed

e. Op welke werkvorm lijkt Lino het meest?

er

ij

f. Vergelijk je Lino met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Ideeën verzamelen voor woordenschatontwikkeling Het ontwikkelen en uitbreiden van woordenschat is een levenslang proces. Op de basisschool worden woorden structureel aangeboden, maar ook incidenteel worden nieuwe woorden geleerd. Bij het aanleren van woorden komt veel kijken. Zo moet je woorden aanbieden in hun context. Vaak wordt er gewerkt met de drie ‘uitjes’. Een woord uitleggen, uitbeelden en uitbreiden.

ev

Opdracht 7

U

itg

Website Pinterest <

Lees de zinnen. Welk uitje hoort erbij? a. Je gaat op je hurken zitten om ‘hurken’ uit te leggen.

b. Je vertelt wat een draaiorgel doet, waar je die weleens tegenkomt en dat er vaak een mevrouw of meneer bij staat met een bakje voor muntjes, de centenbak. Ook vertel je dat in het orgel orgelboeken liggen. Je kunt muziek laten horen die bij het draaiorgel hoort.

13


Taalverwerving

c. Je vertelt dat een banaan een gele tropische vrucht is, met een lange kromme vorm, die aan de bananenplant groeit.

fb .v

.

Je gaat vijf ideeën opdoen voor woordenschatontwikkeling voor kleuters op Pinterest. Zo nodig maak je eerst een account aan op de Website Pinterest. De trefwoorden waar je op zoekt zijn ‘woordenschat’ en ‘kleuters’. Omschrijf de vijf ideeën kort in Word en beargumenteer of de gekozen ideeën te maken hebben met uitbeelden, uitbreiden of uitleggen. Jouw ideeën passen op anderhalf A4, regelafstand 1, lettergrootte 11.

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Taalverwerving. a. Omschrijf in je eigen woorden waar de grammaticale ontwikkeling over gaat.

u' Ac

Theoriebron Taalverwerving <

Grammaticale ontwikkeling

tie

Opdracht 8

b. Hoe begint de grammaticale ontwikkeling bij het jonge kind?

Ed

c. Leg uit hoe zeer jonge kinderen vragen stellen.

er

ij

d. Beschrijf het verdere verloop van de grammaticale ontwikkeling.

Opdracht 9

Spelling en grammatica horen bij elkaar. Wanneer je weet wat het onderwerp is, weet je ook welk werkwoord uit de zin erbij hoort en hoe je dat vervolgens moet spellen.

ev

Website Scala leuker leren <

Warrige woorden

U

itg

Werkmodel Lesvoorbereiding <

14

Je gaat met een of twee medestudenten een beknopte lesvoorbereiding maken rondom een educatief spel over taal. a. Ga naar de Website Scala leuker leren. Bestudeer met je medestudenten het aanbod. Uit welk aanbod bestaan de educatieve spellen over taal?

b. Welk spel kiezen jullie voor de lesvoorbereiding?


Taalverwerving

c. Bedenk met elkaar voor welke fictieve groep op de basisschool jullie de lesvoorbereiding willen maken. Welk groep kiezen jullie?

tie

fb .v

.

Gebruik het Werkmodel Lesvoorbereiding. De volgende stappen en vragen helpen je bij het opstellen van de lesvoorbereiding. 1. Beschrijf de beginsituatie. Hoe oud zijn de leerlingen gemiddeld? Welke bijzonderheden zijn er te vermelden over de groep of bepaalde leerlingen? Wat is het niveau van de groep? Hoeveel leerlingen zitten er in de groep? Houd bij de beschrijving van het niveau rekening met het spel dat jullie gekozen hebben. 2. Beschrijf de reden voor de les. Welk spellings- of taalprobleem wil je oplossen? 3. Beschrijf de doelstelling van de les. Wat wil je precies bereiken? Je kunt al veel informatie halen uit de spelbeschrijving op de website van Scala. Breid de taal- of spellingsdoelen uit met een doel op sociaal-emotioneel vlak.

u' Ac

Werk het Werkmodel Lesvoorbereiding verder uit. Bedenk hoe je het spel wilt introduceren. Werk vervolgens de instructie, verwerking en afsluiting uit.

Opdracht 10

Communicatieve ontwikkeling

Taal is er om gedachten en gevoelens en informatie uit te wisselen. a. Kies uit de Theoriebron Taalverwerving tien kernbegrippen die te maken hebben met de communicatieve ontwikkeling. Welke begrippen kies je?

Maak van jouw gekozen kernwoorden een informatieposter in Word. De poster bevat, naast de kernwoorden zelf, ook de uitleg van die woorden. Maak de poster op A4-formaat en kies passend beeldmateriaal voor op de poster (twee plaatjes en/of foto’s zijn voldoende). b. Vergelijk je poster met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

U

itg

ev

er

ij

Theoriebron Taalverwerving <

Ed

d. Wat vond je makkelijk of juist moeilijk aan het uitwerken van de lesvoorbereiding? Leg je antwoord uit.

15


Taalverwerving

Opdracht 11

Hoe bedoel je dat? Taal is er om effectief te communiceren. Of je op de ‘juiste manier’ communiceert heeft te maken met de manier waarop je een boodschap overbrengt. Dit wordt pragmatiek van taal genoemd.

fb .v

.

Lees de definitie van pragmatiek volgens Wegener-Sleeswijk en Van den Dungen (1994): ‘Pragmatiek beschrijft de vaardigheid om het taalgebruik aan te passen aan de gesprekspartner, de context en de situatie.’

tie

a. Bedenk een situatie waarbij er een verstoring in communicatie optreedt, omdat de spreker niet voldoende rekening houdt met de luisteraar.

Theoriebron Taalverwerving <

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Taalverwerving. a. Leg in je eigen woorden uit wat de metalinguïstische ontwikkeling inhoudt.

b. Leg uit op welke manier voorlezen kan helpen bij het ontwikkelen van het metalinguïstisch bewustzijn.

ev

er

ij

Website Paagman <

Metalinguïstische ontwikkeling

Ed

Opdracht 12

u' Ac

b. Bedenk een situatie waarbij er een verstoring in de communicatie optreedt omdat het taalgebruik niet aan de situatie wordt aangepast.

U

itg

Ga naar de Website Paagman. Lees met een medestudent het gedicht ‘Toetje’ van Joke van Leeuwen.

16

Praat met elkaar over het gedicht. Raakte je in de war van het gedicht? Waarom vind je dit gedicht wel of niet grappig? Wat heeft het gedicht te maken met taalbewustzijn? Verwerk jullie gesprek en antwoorden op een creatieve manier. Dit doe je door met elkaar een miniposter op A4-formaat te maken. c. Vergelijk je miniposter met die van een ander tweetal. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.


Taalverwerving

Opdracht 13

Formeel en informeel taalgebruik

fb .v

.

a. Formeel en informeel taalgebruik heeft te maken met het kunnen aanpassen van taal aan de situatie. Wat is formeel en informeel taalgebruik? Je kunt het internet gebruiken om de betekenis op te zoeken.

Bekijk de voorbeelden in de tabel. Welke voorbeelden horen bij formeel taalgebruik? Welke horen bij informeel taalgebruik? Zet een kruisje op de juiste plek. Formeel taalgebruik

Ja, doei! Tot onze grote spijt ‌

u' Ac

Later! Ik hoop u wederom te ontmoeten.

Informeel taalgebruik

tie

Voorbeeld

Hij belde mij aangaande het gedrag van zijn zoon. Jammer joh.

Ed

Alles goed hier.

Met meeste hoogachting,

ev

er

ij

b. Op welke manier kun je aandacht besteden aan formeel en informeel taalgebruik in het basisonderwijs? En in de onderbouw van het vmbo? Je kunt het internet gebruiken om naar ideeĂŤn te zoeken.

Opdracht 14

De schriftelijke taalontwikkeling gaat over geschreven taal en het proces van leren schrijven. Dit proces loopt gelijk op met het leren lezen. a. Omschrijf het verschil tussen ontluikende en beginnende geletterdheid.

U

itg

Theoriebron Taalverwerving <

Schriftelijke taalontwikkeling

17


Taalverwerving

Je gaat met twee of drie medestudenten een soort puzzel maken over kernbegrippen die horen bij de Theoriebron Taalverwerving.

1. Maak met elkaar twaalf kaartjes met kernwoorden uit de Theoriebron Taalverwerving. Je kunt hiervoor papier of karton gebruiken. 2. Maak met elkaar nog twaalf kaartjes. Hierop staan de omschrijvingen die horen bij de kernwoorden die jullie hebben gekozen. 3. Doe alle 24 kaartjes in een doosje of bijvoorbeeld een hoed. 4. Om de beurt pakken jullie een kaartje. Pak je een kernwoord, dan geef je zelf de omschrijving van het kernwoord. Pak je een omschrijving, dan zeg je het kernwoord dat erbij hoort. 5. Beslis met elkaar of de ander het kernwoord goed omschrijft of beslis met elkaar of bij de omschrijving het juiste kernwoord wordt genoemd. Is het antwoord goed, dan mag diegene het kaartje houden. 6. Degene met de meeste kaartjes heeft gewonnen.

Ed

u' Ac

Theoriebron Taalverwerving <

Nakaarten

tie

Opdracht 15

fb .v

Maak van de schriftelijke ontwikkeling een tijdlijn doe dit digitaal of op papier. 1. Bedenk welke mijlpalen er zijn in de schriftelijke taalontwikkeling. 2. Zet ze in chronologische volgorde in de tijdlijn. 3. Print je tijdlijn uit en laat het door je docent controleren.

ij

a. Hoe verliep het nakaartspel?

U

itg

ev

er

b. Wat zou je de volgende keer anders doen?

18

.

b. In de Theoriebron Taalverwerving staat: ‘Vanaf groep 4 is het leren lezen en schrijven geen doel meer. Het is nu een middel geworden om te leren of te communiceren.’ Noem een belangrijke mijlpaal voordat lezen en schrijven een middel wordt.


Meertaligheid bij leerlingen

Meertaligheid bij leerlingen

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

In Nederland wonen veel mensen met een migratieachtergrond (voorheen allochtonen genoemd). Bij het bepalen of iemand een migratieachtergrond heeft, staat het geboorteland van de ouders centraal. Wanneer minstens een van de ouders in het buitenland geboren is, wordt er gesproken over iemand met een migratieachtergrond. Wanneer je in het onderwijs werkt, heb je dan ook te maken met leerlingen die het Nederlands waarschijnlijk niet als eerste taal hebben, maar als tweede taal (NT2). Daarnaast zijn er ook schoolgaande kinderen van zogenoemde ‘expats’. Dit zijn mensen die voor langere tijd in Nederland werkzaam zijn.

ij

Kinderen in Nederland met een migratieachtergrond.

er

Leerdoelen

ev

• Je kunt de betekenis van het begrip meertaligheid uitleggen. • Je kunt mogelijke problemen bij leerlingen die Nederlands als tweede taal hebben, benoemen en uitleggen. • Je kunt het proces van taalverwerving bij leerlingen die Nederlands als tweede taal hebben, benoemen en uitleggen.

itg

Opdracht 16

U

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen < Website Woordwolk <

Heimwee Stel je voor dat jij nú naar een ander land verhuist. En in dat land moet wennen. Wennen aan de taal, de omgeving, het voedsel en de mensen die daar wonen. Hoe voel je je? Wat doe je als je daar kinderen zou krijgen en opvoeden? Welke taal zou je met ze spreken? a. Maak een mindmap met behulp van de Website Woordwolk over gevoelens en taal rondom het thema emigreren. Verwerk in je mindmap minimaal drie toepasselijke begrippen of kernwoorden uit de Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen. Welke drie begrippen of kernwoorden kies je?

19


Meertaligheid bij leerlingen

Opdracht 17

Meertaligheid

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen.

Meertaligheid gaat over het kunnen en moeten spreken van twee of meer talen, bijvoorbeeld om thuis te functioneren, maar ook om op school te kunnen werken en leren. Of om buiten te spelen en boodschappen te doen. a. Noem twee redenen voor meertaligheid.

u' Ac

tie

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen <

fb .v

.

b. Print je mindmap uit en bespreek deze met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?

Ed

b. Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen simultane taalverwerving en successieve taalverwerving.

c. Bedenk een situatie rondom een leerling die taal simultaan verwerft.

er

ij

d. Bedenk een situatie rondom een leerling die taal successief verwerft.

Zo stil in mij

ev

Opdracht 18

itg

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen <

U

Website Tell me < Website Schrijven Online <

20

a. Meertalige kinderen kennen een zogenoemde ‘stille periode’. Zoek een definitie van het begrip ‘stille periode’. Vermeld ook de bron.

Bedenk met een medestudent een kleine casus over een anders- of meertalige leerling. Voor verhalen of inspiratie kun je kijken op de Website Tell me, een website voor en over kinderen in asielzoekerscentra. b. Omschrijf kort de casus over de anders- of meertalige leerling.


Meertaligheid bij leerlingen

a. Leerlingen die anders- of meertalig zijn, kunnen tegen problemen aan lopen. Welke problemen zijn dit?

tie

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen <

Rondom meertaligheid

fb .v

Opdracht 19

.

Je gaat samen met een medestudent een gedicht schrijven over de stille periode. Hiervoor neem je de leerling uit je casus in gedachten. Voor tips over het schrijven van een gedicht kun je kijken op de Website Schrijven Online. Werk het gedicht uit in Word. c. Als je jullie gedicht moet omschrijven met ĂŠĂŠn gevoel, welk gevoel is dat dan?

u' Ac

b. Noem drie tips voor leerkrachten die werken met anders- of meertalige leerlingen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

c. Bedenk drie vragen over de Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen. Twee vragen zijn open en een vraag is gesloten. Leg de vragen voor aan een medestudent. Bespreek de antwoorden met elkaar.

21


Meertaligheid bij leerlingen

Opdracht 20

In de Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen staat dat ouders met hun kinderen het liefst in hun eigen taal spreken. Er zijn twee manieren voor het omgaan met meertaligheid thuis. De ene methode heet OPOL (One Parent One Language). Hierbij spreekt de ene ouder bijvoorbeeld thuis altijd Nederlands met het kind en de andere ouder altijd Portugees. De andere methode heet M@H (Minority Language at Home). Hierbij wordt thuis door beide ouders bijvoorbeeld Turks gesproken. Dit is een andere taal dan die van het land waar dit gezin zich bevindt. De ouders gaan ervan uit dat het kind de andere taal, bijvoorbeeld het Nederlands, leert op de voorschool, of op de opvang, school en sportclub. Belangrijk bij beide methodes is dat die consequent wordt toegepast om verwarring bij het kind te voorkomen.

Ed

Werkmodel Brainstormen <

a. Ben jij meertalig opgevoed? Zo ja, schrijf over de aanpak bij jullie thuis: Hoe heb je dit ervaren? Tegen welke problemen liep je aan? Had jij een stille periode? Wanneer je niet meertalig bent, kijk dan of je de vragen aan een medestudent kunt stellen die wĂŠl meertalig is.

tie

Website Website Oei ik groei, Wel doen <

u' Ac

Website Website Oei ik groei, Niet doen <

fb .v

.

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen <

Tips voor ouders

Bekijk de beide artikelen op de Website Oei ik groei.

ij

Bedenk met elkaar hoe je informatie over meertalig opvoeden op een overtuigende manier kunt overbrengen aan meertalige gezinnen. Gebruik hiervoor het Werkmodel Brainstormen. b. Hoe gaan jullie de informatie over meertalig opvoeden ordenen en overbrengen?

ev

er

c. Wat is hiervoor jullie aanpak?

U

itg

Ga met elkaar aan de slag en voer je plan uit.

22

d. Vergelijk je product met dat van een ander groepje. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

e. Wat zou je een volgende keer anders doen als je samen met anderen informatie aan ouders wilt verstrekken?


Meertaligheid bij leerlingen

Website Disk <

fb .v

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen <

Disk

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen.

Wanneer meertaligen geen affiniteit hebben met de context, wordt een andere taal een stuk minder interessant. Ook met anderstalige pubers is het van belang dat je aansluit op hun interesses en belevingswereld. Je gaat een digitale NT2-methode bekijken voor anderstalige leerlingen van ISK-scholen.

tie

Opdracht 21

.

f. Wat zou je een volgende keer hetzelfde doen als je samen met anderen informatie aan ouders wilt verstrekken?

u' Ac

a. Onderzoek eerst op internet wat een ISK-school of -klas is en leg dit vervolgens uit. Vermeld ook de bron van jouw gevonden informatie.

Ed

b. Ga naar de Website Disk. Bekijk het introductiefilmpje op de site. Hoe kun je de methode Disk omschrijven?

ev

er

ij

c. Uit welke niveaus bestaat Disk? Omschrijf deze niveaus. Als je niet weet wat de niveaus inhouden, onderzoek je dit op internet. Vermeld dan ook de bron.

U

itg

d. Vul de ontbrekende woorden over Disk in: Naast het doornemen van de thema’s kunnen leerlingen werken aan hun en kunnen ze hun

oefenen en leeskilometers maken met de

. e. Uit hoeveel thema’s bestaat Disk? Geef hiervan zes voorbeelden.

23


Meertaligheid bij leerlingen

f. Wordt er rekening gehouden met de doelgroep bij Disk? Wat is hierover jouw mening?

fb .v

.

g. Stel je voor dat je meedenkt over een nieuw thema voor de methode Disk. Welk thema zou je voordragen?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

h. Maak samen met een medestudent een aanzet voor de woordenlijst voor het thema dat je zelf bedacht hebt. Welke woorden staan in de top tien?

24


Laaggeletterdheid bij ouders

.

Laaggeletterdheid bij ouders

fb .v

Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Laaggeletterde mensen zijn mensen die in hun dagelijkse leven veel moeite hebben met lezen en schrijven. Omdat zij niet voldoende taalvaardig zijn, lopen zij tegen allerlei problemen aan. Bijvoorbeeld op het gebied van de zorg: hoe gebruik ik deze medicijnen eigenlijk? Of op het gebied van werk: wat bedoelen ze nou met dit stappenplan over veiligheid? Of rondom de financiën: wat staat er nu precies in het garantiebewijs? Laaggeletterde ouders zijn vaak niet zelfredzaam. Hun kinderen moeten dan bijvoorbeeld helpen met het lezen van folders of bijsluiters van medicijnen. Maar deze kinderen groeien ook op in een omgeving waar nauwelijks of geen boeken en tijdschriften te vinden zijn en geen pen en papier. Ook worden deze kinderen op jonge leeftijd niet voorgelezen. Dit heeft weer een nadelig effect op hún taalontwikkeling.

ev

Laaggeletterde (groot)ouders zullen niet vaak samen met hun (klein)kinderen lezen.

U

itg

Leerdoelen • • • •

Je kunt uitleggen wat laaggeletterdheid is. Je kunt uitleggen wat de oorzaken van laaggeletterdheid kunnen zijn. Je kunt uitleggen hoe je laaggeletterdheid bij ouders van leerlingen kunt signaleren. Je kunt uitleggen hoe je het best kunt communiceren met ouders die laaggeletterd zijn. • Je kunt uitleggen wat de invloed op de leerling is van laaggeletterdheid bij ouders.

25


Laaggeletterdheid bij ouders

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

Wat is laaggeletterdheid? Laaggeletterdheid is een veelvoorkomend probleem in Nederland. a. Aan welke woorden denk jij als je denkt aan laaggeletterdheid? Maak een lijstje van zeven woorden. Neem in je lijstje ook twee gevoelens op die mensen met laaggeletterdheid misschien hebben.

.

Opdracht 22

fb .v

1. 2. 3. 4. 5.

tie

6. 7.

u' Ac

b. Wat zou je te weten willen komen over laaggeletterdheid?

Gebruik de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders.

Ed

c. Leg in je eigen woorden uit wat laaggeletterdheid is.

er

ij

d. Wat is het verschil tussen laaggeletterdheid en analfabetisme?

ev

e. Hoeveel mensen zijn laaggeletterd in Nederland?

U

itg

f. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

26


Laaggeletterdheid bij ouders

Opdracht 23

Je gaat met een aantal medestudenten zes onderwerpen over laaggeletterdheid bekijken. Ga naar de Website Lezen en schrijven. Je ziet nu zes plaatjes met het onderwerp eronder. De onderwerpen zijn: laaggeletterdheid in Nederland, aantal laaggeletterden, jaarlijkse kosten laaggeletterdheid, laaggeletterden op de arbeidsmarkt, gegevens laaggeletterden in Nederland, digitale vaardigheden en laaggeletterdheid. Ieder neemt een of twee onderwerpen voor zijn rekening.

fb .v

.

Website Lezen en schrijven <

Cijfers over laaggeletterdheid

tie

a. Bestudeer de onderwerpen. Om welke informatie gaat jouw onderwerp? Wanneer je twee onderwerpen hebt, omschrijf je beide onderwerpen. Omschrijf kort en bondig.

Ed

u' Ac

In Nederland hebben 2,5 miljoen volwassenen grote moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Zij zijn laaggeletterd. Vaak hebben zij ook beperkte digitale vaardigheden. In de leeftijdsgroep 16-65 jaar zijn er zo’n 1,3 miljoen mensen die moeite hebben met rekenen en taal. b. Bedenk over jouw onderwerp(en) twee vragen voor je medestudenten.

Ga met elkaar om een tafel zitten. Om de beurt vertel je over het onderwerp dat je bestudeerd hebt. Stel na afloop de vragen die je bedacht hebt.

d. Je hebt nieuwe informatie gehoord over laaggeletterheid. Zijn er vragen onbeantwoord gebleven? Hoe kun je deze vragen toch beantwoorden?

U

itg

ev

er

ij

c. Welke nieuwe informatie heb je gehoord tijdens dit ‘rondje’? Schrijf naar aanleiding van jullie rondje je nieuwe informatie over laaggeletterdheid op.

27


Laaggeletterdheid bij ouders

Opdracht 24

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders. Bij laaggeletterdheid is vaak meer dan ĂŠĂŠn oorzaak te ontdekken. Lees de zinnen over oorzaken van laaggeletterdheid en geef aan welke specifieke factoren hier van toepassing zijn. a. Het gaat om een leerhandicap die de automatisering van het lezen en schrijven (spellen) ernstig belemmert.

fb .v

.

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

Oorzaken van laaggeletterdheid

b. Het gaat om beperkingen, zoals blindheid of slechthorendheid.

tie

c. Een schriftelijke cultuur ontbreekt thuis en in de sociale omgeving, zoals in het geval van woonwagenbewoners en zigeuners. Er is ook geen leescultuur.

u' Ac

d. Er zijn problemen rondom werkeloosheid en een verslaving aan verdovende middelen.

Ed

e. Er is sprake van vrij grote klassen en op sommige scholen is de onderwijsvorm nog steeds te klassikaal. Er zijn leerlingen die te lang blijven doormodderen zonder de hulp of begeleiding die ze nodig hebben.

er

ij

f. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Opdracht 25

Bekijk het Filmpje Jos Niels. Jos is taalambassadeur voor de Stichting Lezen en Schrijven. a. Wat is bij Jos de reden van zijn laaggeletterdheid?

ev

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

Het verhaal van Jos

U

itg

Filmpje Jos Niels <

28

b. Jos spreekt vaak over het verbloemen van zijn laaggeletterdheid. Wat bedoelt hij daarmee?


Laaggeletterdheid bij ouders

fb .v

d. Hoe voelde Jos zich over zijn laaggeletterdheid?

.

c. Welke problemen ondervond Jos door zijn laaggeletterdheid?

e. Hoe oud was Jos toen hij besloot om wat aan zijn laaggeletterdheid te doen?

tie

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

Signaleren van laaggeletterdheid bij ouders

In deze opdracht speel je een rapportgesprek na met een ouder/verzorger. De leerkracht begint tijdens het gesprek te vermoeden dat de ouder laaggeletterd is.

Casus Vader Yasmin

u' Ac

Opdracht 26

De leerkracht heeft rapportgesprekken met de ouders/verzorgers van zijn leerlingen. Hij wacht de vader van Yasmin op bij de deur van het lokaal. De vader is te laat. Op de school is er een afspraak dat alleen ouders of verzorgers aanwezig zijn bij de rapportgesprekken. Er mag wel een tolk mee, maar dit moet iemand zijn die ouder is dan zestien jaar. Yasmin komt met haar vader aanlopen en wil mee naar binnen. De leerkracht zegt dat Yasmin even op de gang moet wachten. Tijdens het gesprek zit de vader van Yasmin vaak op zijn telefoon te kijken. Wanneer het rapport voor hem op tafel ligt, kijkt hij er vluchtig naar. Hij zegt dat hij zijn bril is vergeten en er thuis naar zal kijken. De vader is rusteloos en ongeconcentreerd. Wanneer de leerkracht vragen stelt over hoe het thuis met Yasmin gaat, begrijpt de vader de vragen niet.

Werkmodel Observatieformulier <

Ed

Werkmodel Rollenspel <

ev

er

ij

Verdeel de rollen: iemand is de leerkracht, iemand anders de vader van Yasmin, iemand speelt Yasmin en een ander is observant die het gesprek observeert met behulp van het Werkmodel Observatieformulier. Bereid je voor op je rol: maak samen een beschrijving van de spelsituatie en een beschrijving van de personages en leef je in met behulp van het Werkmodel Rollenspel. Bedenk vooraf met elkaar hoe de leerkracht met het probleem om zal gaan. Hiervoor kun je tips halen uit de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders. Het gesprek duurt gemiddeld vijf minuten.

U

itg

Speel de situatie uit. De observant observeert het gesprek en bespreekt na afloop de observaties. Wissel vervolgens van rol zodat iedereen een keer de leerkracht speelt. a. Hoe vond je het gesprek gaan? En wat zou je de volgende keer misschien anders doen?

b. Welke tips gebruikte je uit de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders om met de situatie om te gaan? Hoe ging dat?

29


Laaggeletterdheid bij ouders

Opdracht 27

Bekijk het Filmpje Moeite met lezen ofzo en lees de tekst op de Website Lezen en schrijven. a. Welke smoes gebruikt de man uit het Filmpje Moeite met lezen ofzo bij de apothekersassistente om onder het lezen uit te komen?

Opdracht 28 Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

tie

Website Lezen en schrijven <

Laaggeletterden bedenken vaak smoesjes of leugentjes om niet te hoeven lezen. Zij schamen zich voor hun probleem en zijn bang dat het ontdekt wordt. b. Maak in Word een lijstje met tien smoezen die laaggeletterden verzinnen. Gebruik je fantasie. Of het internet. Of beide!

Een kattebelletje

Wanneer je communiceert met laaggeletterde ouders, is een gesprek misschien wel de beste manier om informatie te geven. Soms ontkom je er niet aan om toch ook geschreven informatie te verstrekken, bijvoorbeeld wanneer je ouders niet telefonisch kunt bereiken. Bekijk de Website Schrijven leer je zo.

u' Ac

Filmpje Moeite met lezen ofzo <

fb .v

.

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

Smoesjes en zo

a. Wat is een kattebelletje?

b. Bedenk een situatie rondom een ouder die laaggeletterd is, bijvoorbeeld omdat je de ouder deze week even kort wilt spreken of omdat je de ouder wilt inschakelen voor hulp op een creatieve middag. Schrijf de situatie uit.

ij

Ed

Artikel Een kattebelletje schrijven <

itg

ev

er

c. Schrijf voor de ouder het kattebelletje in Word. Denk aan de tips die je kunt vinden in de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders. d. Vergelijk je kattebelletje met dat van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Opdracht 29

U

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders < Website Apotheek <

30

Iconen voor laaggeletterden Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders. Het gebruik van plaatjes of het laten zien van een filmpje is een hulpmiddel wanneer je communiceert met laaggeletterden. In de gezondheidszorg, bijvoorbeeld in de apotheek, wordt gewerkt met iconen. a. Wat is een ander woord voor ‘icoon’?


Laaggeletterdheid bij ouders

.

b. Bekijk de iconen op de Website Apotheek. In welke drie categorieĂŤn zijn de iconen verdeeld?

fb .v

Stel je voor dat je leerkracht van een kleutergroep bent. Je weet dat er een aantal ouders van jouw leerlingen laaggeletterd zijn. Toch wil je hen informeren over de gang van zaken in jouw groep. Je hebt bedacht dat je met iconen wilt werken. Die plak je op de deur, zodat ouders deze zien wanneer ze hun kind naar de groep brengen. Je wilt ze bijvoorbeeld informeren over gezond eten of over een inloopkwartier waarin ouders met hun kind kunnen spelen.

tie

Ontwerp met een medestudent drie iconen voor op de deur van je lokaal. Schrijf bij elk icoon een korte gebruikshandleiding. Op deze manier kunnen jouw collega’s ze ook eventueel gebruiken. Je kunt de iconen maken met een onlinetekenprogramma, ze zelf tekenen of bestaande plaatjes zoeken.

c. Icoon 1

Ed

d. Icoon 2

u' Ac

Omschrijf welke iconen je ontworpen hebt en welk doel deze hebben.

Gevolgen voor de leerling

er

Opdracht 30

ij

e. Icoon 3

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders. a. Kinderen van laaggeletterde ouders hebben het niet makkelijk. Tegen welke problemen lopen zij aan? Noem er vijf.

ev

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders <

U

itg

Website Taal voor het leven <

b. Lees het verhaal van Rahama op de Website Taal voor het leven. Welke taken deed de dochter van Ramaha voor haar?

31


Laaggeletterdheid bij ouders

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

c. Waarom vond de dochter van Rahama het nodig dat haar moeder ging leren lezen en schrijven?

32


Leerproblemen gericht op taalverwerving

.

Leerproblemen gericht op taalverwerving

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Er zijn leerlingen die te maken hebben met leerproblemen op het vlak van spelling, lezen en/of schrijven. Je kunt dan denken aan leerlingen die dyslexie hebben of een zeer onleesbaar handschrift. Ook zijn er leerlingen die problemen hebben op het gebied van de spraak, zoals slissen of stotteren. Leerlingen met een taalontwikkelingsstoornis, ook wel TOS genaamd, hebben veel moeite met taal. Zij lijken niet te luisteren, zijn slecht verstaanbaar en maken kromme zinnen. Zij gaan gesprekken uit de weg en raken daardoor soms in een isolement.

er

ij

Bij de logopedist oefenen met blazen voor een goede ademhaling en mondmotoriek.

Leerdoelen

U

itg

ev

• Je kunt uitleggen wat een ontwikkelingsachterstand in de spraak inhoudt, voorbeelden geven en uitleggen hoe je dit kunt signaleren. • Je kunt uitleggen wat taalproblemen en taalstoornissen inhouden, voorbeelden geven en uitleggen hoe je die kunt signaleren. • Je kunt uitleggen wat lees- en spellingsproblemen inhouden, voorbeelden geven en uitleggen hoe je die kunt signaleren. • Je kunt uitleggen wat leerproblemen op het gebied van schrijven inhouden, voorbeelden geven en uitleggen hoe je die kunt signaleren.

33


Leerproblemen gericht op taalverwerving

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving. Stotteren, broddelen en afasie zijn allemaal stoornissen die te maken hebben met de spraak. Sommige ontstaan door een bepaalde gebeurtenis, zoals een ongeluk waarbij hersenletsel het gevolg is. Andere ontstaan door een verstoring in de ontwikkeling.

.

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

Stotteren, broddelen en afasie

fb .v

Opdracht 31

a. Bekijk de tabel. Wat hoort waar? Zet de woorden en zinsdelen op de juiste plek in de tabel. Je kunt kiezen uit: gevolg van hersenletsel - niet vloeiend kunnen spreken - diagnose mogelijk rond het tiende levensjaar - onvoldoende automatisering taalproductie woordvindingsproblemen - VKA - klanken, woorden en lettergrepen worden vaak herhaald of verlengd - veel pauzes en aarzelingen. Afasie

tie

Broddelen

u' Ac

Stotteren

b. Er zijn nog andere spraakstoornissen, bijvoorbeeld slissen en nasaliteitsstoornis. Zoek op het internet naar meer informatie over deze spraakstoornissen. Vul hierover zelf de tabel in. Omschrijving spraakstoornis:

ij

Ed

Naam spraakstoornis:

er

c. Welke bronnen heb je gebruikt?

U

itg

ev

d. Vergelijk je tabel met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

34


Leerproblemen gericht op taalverwerving

Filmpje Stotterdag <

Bekijk het Filmpje Stotterdag. Het filmpje gaat over Zeinab een meisje dat stottert. Mensen die stotteren weten wel precies wat ze willen zeggen, maar kunnen dit niet vloeiend. a. Zeinab had vroeger een aantal trucjes bedacht zodat mensen er niet achter zouden komen dat ze stotterde. Over welke trucjes gaat het?

.

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

Zeinab

c. Waarom stottert Zeinab?

tie

b. Wanneer is Zeinab begonnen met stotteren?

fb .v

Opdracht 32

u' Ac

d. Zoek in de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving een zin die je vindt passen bij Zeinab uit het Filmpje Stotterdag.

ij

Ed

e. Zeinab stottert nog altijd. Toch is haar leven veranderd. Hoe komt dit en hoe pakt ze het nu aan? Schrijf erover.

ev

er

f. Wat vind je een mooie uitspraak in het Filmpje Stotterdag?

Opdracht 33

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving. a. Waar staat de afkorting TOS voor?

b. Welke categorieĂŤn zijn er te onderscheiden binnen de TOS-problematiek? Leg van beide categorieĂŤn de betekenis uit.

U

itg

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

TOS

35


Leerproblemen gericht op taalverwerving

.

c. Tegen welke problemen lopen leerlingen met een TOS aan?

fb .v

d. Ga op internet op zoek naar tips over hoe je om kunt gaan met TOS-kinderen in de klas. Zoek vijf tips op en omschrijf ze kort. 1.

2.

tie

3.

u' Ac

4.

5.

Website Simea <

Signaleren van mogelijke problemen rondom spraak en taal Wanneer je als leerkracht een taal- of spraakstoornis vermoedt, is het van belang dit te toetsen. Vaak is er een logopedist verbonden aan school. Die kan ook vermoedens rondom taalproblemen bevestigen of uitsluiten.

Ed

Opdracht 34

er

ij

Bekijk op de Website Simea de vragenlijst voor het signaleren van taal- en/of spraakproblemen. a. Voor wie is de vragenlijst gemaakt?

ev

b. Waarom is er gekozen voor deze leeftijdsgroep, denk je?

U

itg

c. Uit welke onderdelen bestaat de vragenlijst?

36

d. Schrijf van de eerste twee onderdelen per onderdeel twee vragen op.


Leerproblemen gericht op taalverwerving

Je hebt nu een indruk gekregen van de soort signalen die je kunt opvangen van leerlingen bij wie je een spraak- en/of taalstoornis vermoedt. En je weet welke vragen je kunt stellen om dit probleem vast te stellen.

fb .v

.

e. Stel je voor dat je deze vragenlijst hebt afgenomen bij een leerling in jouw kleutergroep. Wat worden jouw vervolgstappen? Neem in je antwoord ook op wat je zou doen wanner de leerling meertalig is.

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving < Website Lino <

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving. Lees- en spellingproblemen zijn al vroeg in de ontwikkeling van jonge leerlingen op te pikken. Ook leerlingen met dyslexie en hyperlexie vertonen bepaalde kenmerkende signalen. Je gaat met medestudenten een collage of een (digitaal) prikbord maken over lees- en spellingsproblemen. Wanneer je een digitaal prikbord wilt maken, kun je gebruikmaken van Lino.

ij

Misschien werk jullie liever ‘ouderwets’ met karton, stiften en plaatjes. Dat mag natuurlijk ook!

er

In de collage of op het prikbord verwerk je: 1. een overzicht van welke lees– en spellingsproblemen er zijn 2. een omschrijving van deze problemen 3. hoe je lees- en spellingsproblemen kunt signaleren, waarbij je deze signalen in twee categorieën verdeelt: signalen van de problematiek in groep 1-3 en in groep 4-8.

ev

Website Masterplan dyslexie <

Lees- en spellingsproblemen

Ed

Opdracht 35

u' Ac

tie

f. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

a. Vergelijk je Lino of collage met die van een groep medestudenten. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

U

itg

Gebruik de Website Masterplan dyslexie om je Lino of collage compleet te maken.

37


Leerproblemen gericht op taalverwerving

Opdracht 36

Gatenkaas

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving. Bekijk de zinnen over dyslexie en hyperlexie. Welke woorden ontbreken?

a. ..... is een leesstoornis waarbij leerlingen een hoog niveau van technisch lezen hebben.

tie

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

fb .v

.

b. Bespreek met een andere groep medestudenten de verschillen tussen het signaleren van lees- en spellingsproblemen in groep 1-3 en in groep 4-8. Welke verschillen zijn er?

u' Ac

b. Dyslexie heeft een neurobiologische basis, dat wil zeggen dat er ‘iets misgaat’ in het .....

c. ..... is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau.

Ed

d. Vaak lezen kinderen met hyperlexie ..... en begrijpen ze ..... niet.

e. Dyslexie wordt vastgesteld door ..... en orthopedagogen.

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving. a. Omschrijf in je eigen woorden wat schrijfproblemen zijn.

ev

er

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

Schrijfproblemen

ij

Opdracht 37

U

itg

b. Wat hebben leerlingen met een schrijfprobleem niet?

38

c. Hoe herken je schrijfproblemen bij leerlingen?


Leerproblemen gericht op taalverwerving

a. Ga naar de Website Beweegabc. Wat is Beweeg ABC?

.

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving <

Duim en vingers

fb .v

Opdracht 38

b. Klik op de Website Beweegabc op ‘Start Beweeg A nu!’ Waarvoor is Beweeg A bedoeld?

Website Beweegabc <

Klik nu op ‘Vinger/duim oppositie’. Bekijk het filmpje en de factsheet.

u' Ac

tie

c. Waarvoor is de ving/duim oppositie bedoeld? evenwicht grote motoriek kleine motoriek d. Wat houdt de oefening voor vinger/duim oppositie in?

Ed

e. Wat is het verschil in de norm voor de leeftijdsgroep 4,6-5,0 jaar en 5,1-6,0 jaar?

er

ij

Ga tegenover elkaar zitten. De een is begeleider, de ander speelt een kind. Spreek met elkaar af binnen welke leeftijdsgroep het kind valt. Doe de vinger/duim oppositieoefening. Wissel daarna van rol.

ev

f. Hoe ging deze oefening bij jullie? Heb je rekening gehouden met de werkwijze en tip van de factsheet?

U

itg

g. Is dit een oefening die een leerkracht zou doen met leerlingen? Wat denken jullie?

39


Leermiddelen en werkvormen voor taal

.

Leermiddelen en werkvormen voor taal

fb .v

Inleiding

u' Ac

tie

Leermiddelen ondersteunen het onderwijs. Het zijn hulpmiddelen die de leerkracht inzet om leerdoelen te behalen. Naast leermiddelen, ook wel lesmateriaal genoemd, kiest de leerkracht werkvormen die goed passen bij zijn leerlingen en het te behalen leerdoel. Methodes spelen hierop in door bepaald lesmateriaal mee te leveren. Toch is het soms nodig om ook zelf lesmateriaal te ontwikkelen. Op die manier kan de leerkracht nog beter inspelen op zijn eigen leerlingen.

Ed

Materiaal om te leren lezen.

Leerdoelen

ev

er

ij

• Je kunt uitleggen wat leermiddelen gericht op lezen inhouden en kunt voorbeelden benoemen. • Je kunt uitleggen wat leermiddelen gericht op schrijven inhouden en kunt voorbeelden benoemen. • Je kunt uitleggen wat leermiddelen gericht op spelling inhouden en kunt voorbeelden benoemen. • Je kunt uitleggen hoe je zelf leermiddelen kunt ontwikkelen. • Je kunt de vijf werkvormen benoemen en uitleggen en bij elke werkvorm een voorbeeld geven van hoe die de taalverwerving kan stimuleren.

itg

Opdracht 39

U

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal < Website Dutch Cowboys <

40

Leermiddelen gericht op lezen Je gaat met een medestudent een blog schrijven over leermiddelen die te maken hebben met leesonderwijs. Het blog schrijf je voor collega-leerkrachten en studenten, zodat zij een kort en duidelijk overzicht hebben van verschillende leermiddelen gericht op lezen. In je blog neem je een zelfverzonnen casus op over een leerling uit groep 3 die achterblijft op het gebied van lezen. De casus is het uitgangspunt voor jullie blog. Schrijf je blog in Word. Het blog hoef je niet online te publiceren, maar je kunt hem natuurlijk wel delen met je docent en medestudenten. Voor tips voor het schrijven van een goed blog kijk je op de Website Dutch Cowboys (Hoe schrijf je een goed blog?).


Leermiddelen en werkvormen voor taal

Opdracht 40

De magnetische letterdoos

fb .v

.

Laat je blog lezen door je docent en minimaal ĂŠĂŠn medestudent. Wat zijn hun reacties? Schrijf ze op.

Een magnetische letterdoos is een doos met letters die aan beide zijden magnetisch zijn. De doos is een hulpmiddel voor lezen en spellen.

Filmpje Letterdoos <

tie

Bekijk het Filmpje Letterdoos op de site van Veilig leren lezen.

u' Ac

a. De letterdoos is opgebouwd uit letterfamilies. Hoe ziet die opbouw eruit?

b. Naast de letterfamilies zit er nog meer in de doos. Waaruit bestaat de letterdoos nog meer?

ij

Ed

c. Waarvoor is de letterdoos bedoeld? Wees in je antwoord zo expliciet mogelijk.

ev

er

d. De letterdoos kan ook als groeiletterdoos ingezet worden. Wat wordt hiermee bedoeld?

itg

e. De letterdoos wordt ook ingezet voor spellingsonderwijs. Hoe werkt dit?

U

Opdracht 41

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

Leermiddelen gericht op schrijven Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. a. Denk eens terug aan je eigen tijd op de basisschool. Welke schrijfmaterialen gebruikte je?

41


Leermiddelen en werkvormen voor taal

tie

d. Noem vijf leermiddelen die gericht zijn op schrijven.

fb .v

c. Welke keuze moeten scholen maken in het kader van schrijfonderwijs?

.

b. Schreef je vroeger in het verbonden schrift of in blokletters? En nu? Schrijf er over (in je eigen handschrift).

Opdracht 42

Schrijfdans

u' Ac

e. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Je gaat een opdracht maken over Schrijfdans. Dit is een methode voor schrijven en beweging. a. Ga naar de Website Schrijfdans. Hoe benadert Schrijfdans het schrijven?

Ed

Website Schrijfdans < Filmpje Ons kasteel <

ev

er

ij

b. Op de Website Schrijfdans staat ‘We werken eerst met twee handen om de lateralisatie te bevorderen.’ Wat wordt hiermee bedoeld? Je kunt het internet gebruiken om achter de betekenis te komen.

U

itg

c. Welke leermiddelen horen bij de methode Schrijfdans?

42

d. Bekijk het Filmpje Ons kasteel. Hierin zie je leerlingen aan het werk met Schrijfdans. Welke leermiddelen komen in het filmpje voorbij?


Leermiddelen en werkvormen voor taal

Lees met een medestudent het stuk over ‘leermiddelen gericht op spelling’ in de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. Sluit nu de Theoriebron. Noem om de beurt zo veel mogelijk leermiddelen op die te maken hebben met spelling. Niet spieken! a. Welke leermiddelen heb jij opgenoemd?

.

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

Leermiddelen gericht op spelling

b. Welke leermiddelen noemde de ander op?

fb .v

Opdracht 43

Opdracht 44

u' Ac

tie

c. Is de manier van de ander voor jou ook een prettige manier van werken? Waarom wel? Waarom niet?

Een nieuwe taalmethode kiezen

Ed

Stel je voor dat je een leerkracht bent op een basisschool. Je zit in het stuurteam, samen met de directie. Jullie school is op zoek naar een nieuwe taalmethode. Jij bent met een collega verantwoordelijk om bij het uitzoeken van een nieuwe methode extra aandacht te geven aan het domein spelling. Andere collega’s letten nauwgezet op de domeinen woordenschat, mondelinge communicatie en schrijven. Ga op internet op zoek naar taalmethodes. Zorg ervoor dat je een taalmethode vindt waarin spelling is opgenomen.

ij

a. Welke methode kies je?

d. Spellingsgeweten:

U

itg

ev

er

b. Onderzoek hoe spelling in deze taalmethode aan bod komt. Denk aan het aanleren van strategieën, spellingsregels en interpunctie en aan tweedetaalleerders. Schrijf een korte tekst in Word over je minionderzoek. Bij een spellingsmethode is het van belang dat ‘spellingsbewustzijn’ en het ‘spellingsgeweten’ aan bod komen. Zoek uit wat deze begrippen inhouden. c. Spellingsbewustzijn:

43


Leermiddelen en werkvormen voor taal

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

Zelf leermiddelen ontwerpen

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. Wanneer je zelf leermiddelen ontwerpt, volg je vijf stappen.

Bekijk de omschrijvingen in de tabel. Zet ze in de goede volgorde door de stappen het juiste nummer te geven. Vermeld naast het nummer ook de korte titel van de stap.

tie

Opdracht 45

fb .v

.

e. Bekijk nu de leermiddelen die bij de taalmethode horen. Welke leermiddelen zijn gericht op spelling?

Stap (vul het juiste nummer in)

u' Ac

Omschrijving stap Welke kennis of welke vaardigheden zijn het uitgangspunt voor het leermiddel dat je ontwerpt?

Zorg ervoor dat je bij het brainstormen rekening houdt met de moeilijkheidsgraad en activerende werkvormen.

Ed

Bij deze stap maak je je leermiddel.

Waarom ga je dit leermiddel ontwerpen? Is er niet al iets wat je kunt lenen of bestellen? Kun je iets anders aanpassen zodat je toch het leerdoel kunt behalen?

er

ij

Voor het maken van een leskist heb je ander materiaal nodig dan voor het maken van een werkblad. Houd in je planning rekening met het eindproduct.

Snap je het?

ev

Opdracht 46

itg

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

U

Filmpje Snapje Groter dan <

Website Tule Stichting Leerplanontwikkeling <

44

Je gaat met een medestudent zelf een leermiddel ontwerpen bij een filmpje over ‘als’ en ‘dan’. Daarvoor maak je een stappenplan. Lees eerst de casus.

Casus Je geeft les in een bovenbouwgroep op een basisschool. Bij het mondelinge taalgebruik van leerlingen en bij klassikaal bespreken van geschreven verhalen merk je dat veel leerlingen het correcte gebruik van ‘als’ en ‘dan’ nog niet in de vingers hebben. In de taalmethode van het leerjaar waarin je lesgeeft, wordt hier geen aandacht aan besteed. Je besluit zelf een taalles te ontwikkelen waarin je aandacht aan dit probleem besteedt. Als introductie van je les gebruikt je het Filmpje Snapje Groter dan. Je maakt er ook een werkblad bij.


Leermiddelen en werkvormen voor taal

Bekijk nu het Filmpje Snapje Groter dan.

Voorbereiding

fb .v

.

Met behulp van de tabel maak je een kleine voorbereiding op het stappenplan. Vul de tabel in en kijk voor ideeën eventueel op internet. Voor ideeën voor leerdoelen kijk je op de website van Tule, Stichting leerplanontwikkeling. Zorg ervoor dat je leerdoelen aansluiten op je doelgroep. Korte uitwerking

Welk(e) leerdoel(en) wil je behalen met je materiaal? Welke leeractiviteit(en) kies je? Denk aan: onthouden, begrijpen, integreren of creatief toepassen.

u' Ac

Welke didactische werkvorm(en) laat je in het materiaal terugkomen?

tie

Wat is de beginsituatie van je doelgroep? Denk bijvoorbeeld aan: voorkennis over het onderwerp, grootte van de groep, aantal jongens en aantal meisjes.

Werk het stappenplan ‘Zelf leermiddelen ontwikkelen’ uit. Dit stappenplan vind je in de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. Maak je stappenplan in Word. Wanneer je stappenplan in orde is, maak je het werkblad. Ook dit doe je in Word.

Didactische werkvormen

er

Opdracht 47

ij

Ed

Vergelijk je stappenplan en het eindproduct (het werkblad) met die van twee medestudenten. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. Er zijn vijf didactische werkvormen. Met die vijf werkvormen kun je eindeloos combineren en zelf een draai geven aan jouw les of een les uit de methode.

ev

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

Omschrijf in je eigen woorden de werkvormen.

U

itg

a. Instructievormen:

45


Leermiddelen en werkvormen voor taal

c. Opdrachtvormen:

Ed

e. Spelvormen:

u' Ac

d. Samenwerkingsvormen:

tie

fb .v

.

b. Interactievormen:

U

itg

ev

er

ij

Werk voor de vakgebieden spelling, lezen en schrijven één didactische werkvorm uit. Je kunt bijvoorbeeld leerlingen in tweetallen spellingscategorieën laten oefenen. Dan heb je dus gekozen voor een samenwerkingsvorm. Of je laat de leerkracht een prentenboek voorlezen, met ter ondersteuning materialen die in het boek voorkomen. Dan heb je gekozen voor een instructievorm. Ten slotte kun je voor het vakgebied schrijven ‘letters lopen’ op het schoolplein. Je tekent op de tegels met krijt bijvoorbeeld de letter f. Je laat de leerlingen de vorm van deze letter volgen of je laat ze huppelen of hinkelen. In dit geval kies je een spelvorm. f. Vakgebied spelling:

46

g. Vakgebied lezen:


Leermiddelen en werkvormen voor taal

tie

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal <

Villa Letterpret

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal. Villa Letterpret is een speelse methode om leerlingen kennis te laten maken met taken over fonemisch bewustzijn.

u' Ac

Opdracht 48

Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

fb .v

i.

.

h. Vakgebied schrijven:

a. Zoek uit wat fonemisch bewustzijn is. Schrijf de betekenis op.

Filmpje Villa Letterpret <

Ed

Bekijk het Filmpje Villa Letterpret.

er

ij

b. De methode sluit aan bij kerndoel 11. Waaruit bestaat kerndoel 11 volgens het Filmpje Villa Letterpret?

U

itg

ev

Wanneer je bepaalde begrippen niet kent, zoek je uit wat deze begrippen betekenen. c. Waarvoor wordt de handpop Mollie de Mol ingezet?

d. Bij Mollie de Mol horen muziekinstrumenten. Welke didactische werkvorm(en) vind je hierbij passen? Instructievormen Interactievormen Opdrachtvormen Samenwerkingsvormen Spelvormen e. Stel je voor dat jij werkt met deze letterkast van Villa Letterpret. Zou jij graag Tante Truus willen spelen? Leg je antwoord uit.

47


Leermiddelen en werkvormen voor taal

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

f. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

48


fb .v

Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

.

Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Inleiding

ij

Ed

u' Ac

tie

Soms vermoeden ouders, verzorgers, leerkrachten of bijvoorbeeld de schoolarts problemen rondom taal, spraak en/of gehoor. Bij vermoedens is het van belang om vroegtijdig het probleem aan te pakken, bijvoorbeeld al op de peuterspeelzaal of op de kinderopvang (voorschools). Want hoe eerder een taal-, spraak- en/of gehoorprobleem wordt gesignaleerd, hoe beter het kind geholpen kan worden en mee kan doen op school.

er

Als een leerling niet kan functioneren op een reguliere school.

• Je kunt uitleggen bij welke taalproblemen de leerling op de eigen school wordt begeleid. • Je kunt uitleggen wanneer je een leerling doorverwijst. • Je kunt uitleggen welke instanties en professionals er zijn voor een leerling met taalproblemen. • Je kunt uitleggen hoe de school contact onderhoudt met organisaties en externe professionals.

U

itg

ev

Leerdoelen

49


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Website Draw <

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen. Als een leerling uitvalt bij taalleesonderwijs, zijn er een aantal te volgen stappen voor de leerkracht en de school. Deze stappen ga je weergeven in een stroomdiagram.

.

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen <

Een stroomdiagram

Ga naar de Website Draw. Geef eerst aan hoe je het stroomdiagram wilt opslaan. Je kunt dit ook nog op een later moment beslissen. Kies aan de linkerkant welke vormen je wilt gebruiken voor je stroomdiagram. Aan de rechterkant vind je tabbladen om tekst toe te voegen en om de blokjes van het stroomdiagram op de goede plek te zetten. Maak het stroomdiagram.

fb .v

Opdracht 49

Opdracht 50

u' Ac

tie

Vergelijk het stroomdiagram met dat van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Zorg op de basisschool

In deze opdracht onderzoek je met een medestudent een schoolplan van een reguliere basisschool bij jullie in de buurt. Je kijkt in de schoolgids naar het gedeelte ‘leerlingenzorg’. Misschien heeft dit gedeelte in het schoolplan waar jij mee werkt een andere naam.

1. 2.

Ed

a. Onderzoek welke basisscholen er bij jullie in de buurt zijn. Je kunt daarvoor bijvoorbeeld Google Maps gebruiken. Let erop dat je een school voor het regulier basisonderwijs kiest. Schrijf vijf basisscholen op.

ij

3.

er

4. 5.

Zorg ervoor dat op de website van de school die je kiest het schoolplan te bekijken is. b. Welke school kiezen jullie? Schrijf ook op waarom je deze school kiest.

U

itg

ev

Welke basisschool spreekt jullie aan? Je mening kun je vormen op basis van je voorkeur die misschien uitgaat naar een basisschool die openbaar is of juist katholiek, islamitisch of protestant-christelijk. Maar je kunt ook je mening vormen omdat de manier van lesgeven je aanspreekt of omdat je wel wilt weten hoe de zorg geregeld is op een Daltonschool of een Jenaplanschool. Kom met elkaar tot overeenstemming.

Bekijk op de website van de school het schoolplan. Het schoolplan beschrijft de plannen en ambities van een school voor een periode van vier jaar. Het is een verantwoordingsdocument naar ouders, overheid en onderwijsinspectie.

50


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

c. Ga naar het onderdeel dat met zorg voor de leerling te maken heeft. Lees dit stuk en zoek moeilijke woorden op. Schrijf in Word in je eigen woorden kort en bondig op hoe leerlingenzorg eruitziet op de door jullie gekozen school.

.

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen <

Passend doorverwijzen Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen. a. Leg in je eigen woorden uit wat de Wet passend onderwijs inhoudt.

fb .v

Opdracht 51

u' Ac

tie

b. Wat is een OPP?

c. Op welke twee manieren kan een leerkracht een leerling doorverwijzen?

Ed

d. Welke twee factoren zijn erg belangrijk bij het doorverwijzen?

er

ij

e. Op wat voor soort school zal een leerling met ernstige taal-, spraak- en/of gehoorproblemen het meest op zijn plek zijn?

U

itg

ev

f. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

Opdracht 52

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen <

Professionals in de buurt Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen. Logopedisten, audiologen en bijvoorbeeld remedial teachers spelen allemaal een rol bij de zorg voor en begeleiding van leerlingen met taalleesproblemen of problemen op het gebied van taal, spraak en gehoor.

51


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Je gaat met een medestudent professionele leerlingenzorg bij jou in de buurt in kaart brengen. Je maakt met deze informatie een brochure in Word. De brochure heeft een voor- en achterkant en bestaat in totaal uit acht pagina’s op A5-formaat. Een nietje op de rug van de brochure houdt het geheel bij elkaar.

u' Ac

tie

fb .v

.

1. Bedenk een passende titel voor je brochure. 2. Ga op internet op onderzoek uit. Beperk de straal waarbinnen je professionals zoekt. Woon je in een landelijk gebied, dan is de straal wat groter. Je kunt dan denken aan een maximum van dertig kilometer. 3. Ga op zoek naar een logopedist, een audioloog, een spraak-taalpatholoog, een psycholoog, een dyslexie-expert en een remedial teacher. Je kunt ook zoeken op trefwoorden zoals logopediepraktijk of audiologisch centrum. Je kiest zelf nog één extra specialist, professional of instelling die leerlingen met taal-, spraak- en/of gehoorproblemen verder kan begeleiden. 4. Breng de professionals in kaart. Zorg ervoor dat in je brochure duidelijk wordt welke specialist of instelling wat doet. Beschrijf ook hoe leerkrachten en ouders in contact kunnen komen met de specialist of instelling. Ten slotte beschrijf je de procedure van aanmelding of de toelatingscriteria. 5. Print je brochure uit. 6. Bespreek de brochure met een ander tweetal en/of je docent. 7. Noteer voor het andere tweetal twee tips en twee tops. Tips gaan over hoe het beter kan, tops gaan over wat al goed is en een compliment verdient.

Ed

Welke tips en tops heb je ontvangen?

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen.

er

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen <

Nederlands Jeugdinstituut

ij

Opdracht 53

Het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) biedt ondersteuning aan bijvoorbeeld onderwijsinstellingen.

ev

a. Wat voor een soort organisatie is het NJi?

U

itg

Website Nederlands Jeugdinstituut <

52

b. Ga naar de Website Nederlands Jeugdinstituut. Ga naar de pagina Producten en diensten en kies onder het kopje Methodieken voor Stapprogramma's en VVE Thuis. Noem drie methodieken van het NJi die de onderwijskansen van jonge kinderen met laagopgeleide ouders vergroten.


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

fb .v

.

c. Kies een programma uit dat je aanspreekt en omschrijf kort de doelstelling van dat programma.

Website Nederlands Jeugdinstituut <

Niesha en haar school

u' Ac

Opdracht 54

tie

d. Wat hebben volgens jou de methodieken zoals VVE Thuis en de Stapprogramma’s te maken met het doorverwijzen van leerlingen? Gebruik in je antwoord de termen ‘vroegsignalering’, ‘taal-, spraak- en/of gehoorproblemen’, ‘op latere leeftijd’ en ‘juiste onderwijsplek’.

Ga naar de Website Nederlands Jeugdinstituut. Bekijk de animatie ‘Niesha en haar school: Hoe maken we het passend?’ a. Wat is de zorgvraag van Niesha?

Ed

b. Vroeger hielden allerlei instanties zich bezig met hulp en ondersteuning voor Niesha. Hoe is dat nu geregeld? Verwerk in je antwoord ook de rol van jeugdhulp op school.

U

itg

ev

er

ij

c. Welk voordelen heeft deze manier van passend werken?

53


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen. De intern begeleider, de schoolmaatschappelijk werker of de zorg- of leesspecialist zijn meestal de personen die contact hebben met organisaties of specialisten. Dit doen zij altijd wel in overleg met de leerkracht.

.

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen <

Kentalis

fb .v

Opdracht 55

a. Waarom wordt de leerkracht altijd betrokken bij contact met externe specialisten of organisaties, denk je?

tie

b. Omschrijf in je eigen woorden wat voor soort organisatie Kentalis is.

Website Google Play - App TOS-CHECK <

TOS-CHECK app

Ga naar de Website Google Play - App TOS-CHECK. Je gaat een app van Kentalis over TOS (taalontwikkelingsstoornis) bekijken. Je kunt de gratis app installeren op je telefoon. Als je wilt kun je eerst een beschrijving van de app bekijken op de website van Google Play.

Ed

Opdracht 56

u' Ac

c. Hoe kan Kentalis leerlingen met taal-, spraak- en/of gehoorproblematiek helpen die op het reguliere basisonderwijs zitten?

a. Installeer nu de app. Waarom heeft Kentalis de app ontwikkeld?

ev

er

ij

b. Hoe kunnen ouders (die de app gebruiken) TOS op jonge leeftijd al herkennen?

U

itg

c. Ouders die zich zorgen maken, kunnen over hun kind de spraak-taaltest invullen. Wat zijn eventuele vervolgstappen na het afnemen van de test?

Doe nu de spraak-taaltest van TOS-CHECK. Neem een fictieve, niet bestaande, leerling in gedachten waarvan jij vermoedt dat die misschien een TOS heeft. Reken het aantal maanden om naar een leeftijd in jaren als je dat makkelijker vindt. d. Wat is de uitslag van de test?

54


Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

.

e. Kies nu een andere leeftijd. Doe weer de test. Je zult zien dat de vragenlijst langer wordt naarmate je een hogere leeftijd kiest. Wat is de uitslag van deze test?

fb .v

f. Met welke belangrijke opmerking moet de gebruiker van de test rekening houden?

tie

g. Wat vind je van de app? Zou een leerkracht deze app ook kunnen gebruiken? Geef je eigen mening.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

h. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg je antwoord uit.

55


Reflecteren

Reflecteren Opdracht 57

Reflectie op de lesstof

fb .v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

tie

b. Wat wist je al?

Opdracht 58

u' Ac

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Kritisch en creatief denken

Ed

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

er

ij

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

Zelfregulatie en zelfsturing

ev

Opdracht 59

U

itg

a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

56

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?


Reflecteren

Opdracht 60

Samenwerken

.

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

fb .v

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

57


Theoriebron Taalverwerving

.

Theoriebron Taalverwerving

fb .v

Inleiding

ij

Ed

u' Ac

tie

Bij het verwerven van taal komt veel kijken. Het begint wanneer een baby geboren wordt en naar zijn ouders kijkt en luistert. Door dat kijken en luisteren, gaat een baby zelf ook taalklanken produceren. Taalverwerving gaat door tot ver na de puberteit. Ook jij leert nog veel nieuwe woorden. Of de manier waarop je spreekt wordt bijvoorbeeld preciezer en duidelijker naarmate je ouder wordt. In de theoriebronnen worden af en toe leeftijden genoemd waarop een baby of kind iets kan. Maar bedenk dat elk kind uniek is en elke ontwikkeling anders verloopt.

er

Baby’s beginnen al vrij snel met het maken van klanken. Dit heet vocaliseren.

Klankontwikkeling

U

itg

ev

Klankontwikkeling wordt ook fonetische ontwikkeling genoemd. Klankontwikkeling is de voorloper van de taalontwikkeling. Over het algemeen beginnen baby’s binnen zes weken met het produceren van klanken. Dit heet vocaliseren. In die tijd experimenteren ze met geluidjes en klanken, bijvoorbeeld ‘eh’ en ‘uhuhu’. Baby’s imiteren geluiden om hen heen. Na het ‘oefenen’ met klanken beginnen baby’s met het brabbelen. Ze oefenen nu met medeklinkers in combinatie met klinkers. Denk maar aan ‘babababa’. Deze medeklinker-klinker-woordjes klinken zoals de taal waarin de ouders tegen hun baby praten en die dus bij de eigen taal van de baby horen. Tussen ongeveer de tiende en veertiende maand begint een baby met het spreken van de eerste woordjes. Het brabbelen krijgt steeds meer betekenis. Rond achttien maanden kent een kind ongeveer vijftig woorden. Vanaf dit moment ontwikkelt de woordenschat zich veel sneller. Woorden met drie medeklinkers aan het begin, zoals stroop of straf, zijn nog wat lastig om uit te spreken. De klankontwikkeling is zo rond het zesde levensjaar voltooid.

58


Theoriebron Taalverwerving

Woordenschatontwikkeling

tie

fb .v

.

Woordenschatontwikkeling gaat over het ontwikkelen en uitbreiden van de woordenschat. De eerste woorden die een kind spreekt, zo rond de eerste verjaardag, zijn woorden die gemakkelijk uit te spreken zijn en iets vertrouwds uitdrukken. Denk maar aan ‘mama’, ‘poes’ of ‘au’. Wanneer een kind zo’n vijftig woorden kent en woorden met elkaar gaat combineren, vindt er een versnelling plaats in de woordenschatontwikkeling. Het kind heeft voor ieder voorwerp een eigen naam. Daarna begint het kind steeds meer met het classificeren van woorden. Woordenschatontwikkeling gebeurt overal. Zodra het kind naar de peuterspeelzaal of het kinderdagverblijf en naar de basisschool gaat, wordt er op structurele wijze aan woordenschatontwikkeling gewerkt. Binnen de woordenschatontwikkeling wordt een verschil gemaakt tussen de receptieve en productieve woordenschat. Bij receptieve woordenschat weet een kind wel wat iets is, maar kan het nog niet benoemen. Je kunt dan bijvoorbeeld bij het voorlezen of testen vragen ‘Waar is het boek? Kun je het aanwijzen?’ of ‘Waar zie je het lammetje?’ Bij productieve woordenschat begrijp het kind het woord en kan dit gebruiken als hij spreekt of schrijft.

u' Ac

Grammaticale ontwikkeling

er

ij

Ed

De grammaticale ontwikkeling gaat over grammaticale regels waaraan taal voldoet. Je kunt dan denken aan de manier waarop een zin is opgebouwd, de zinsconstructie. En aan de manier waarop woorden verbogen worden, zoals de meervoudsvorm, verkleinwoorden en later het vervoegen van werkwoorden. De peuter begint hiermee door het maken van de tweewoordzin. Kinderen veranderen de toon van de uitspraak zodat ze met zo’n tweewoordzin ook een vraag kunnen stellen, bijvoorbeeld ‘Lotte pele’ en ‘Lotte pele?’ De eerste tweewoordzin geeft aan dat Lotte wil of gaat spelen. Met de tweede zin vraagt Lotte of ze kan of mag spelen. De peuter leert rond tweeënhalf jaar zinnen uit te bouwen naar meer dan twee woorden. Verder leert het jonge kind dat je met taal ook iets kan zeggen over waar of wanneer iets is. Dit is de plaatsbepaling en de tijdsbepaling. De belangrijkste samengestelde zinnen worden correct gebruikt tussen de vier en zes jaar. Daar hoort ook het gebruik van de persoonlijke voornaamwoorden bij, zoals ‘ik’ en ‘hij’. Aan het einde van de basisschooltijd wordt het taalbewustzijn volwassen, maar er zijn grote verschillen te ontdekken tussen kinderen.

U

itg

ev

Communicatieve ontwikkeling De belangrijkste functie van taal is communiceren, met het gesproken of het geschreven woord. Dit wordt de verbale communicatie genoemd. Er is ook non-verbale communicatie. Die heeft te maken met lichaamstaal en met gebaren. Voor doven en slechthorenden is een heel aparte taal ontwikkeld: de Nederlandse gebarentaal. Taal kan ook ondersteund worden met gebaren. Dit heet Nederlands met gebaren. Baby’s kunnen rond de negen maanden al met gebaren communiceren met hun ouders. Dit doen ze door te wijzen of iets vast te grijpen. Zo ongeveer vanaf de eerste verjaardag gebruikt het kind hier woordjes voor. Tussen zijn derde en vierde levensjaar kan een kind sociaal communiceren met leeftijdgenoten. Vanaf zijn vijfde levensjaar kan een kind al veel samenhangender communiceren. Hij kan ook direct dingen zeggen en vragen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van spel. Het kind ontdekt dat taal geschikt is om gedachten en gevoelens te uiten. Ook begint het kind te ontdekken dat je met taal iemand kan overtuigen of iets kunt vragen of uitleggen. Deze vaardigheden verfijnen zich tot ver na de puberteit.

59


Theoriebron Taalverwerving

Metalinguïstische ontwikkeling

tie

fb .v

.

De metalinguïstische ontwikkeling gaat over het nadenken over taal en het nadenken over het gebruik van taal. Dit wordt ook vaak taalbewustzijn genoemd. De metalinguïstische ontwikkeling begint al heel vroeg. Jonge kinderen van zo’n twee jaar kunnen al lachen om rijmpjes en om de ontdekking dat koe en boe wel erg op elkaar lijken. Jonge kinderen die voorgelezen worden hebben door dat er een verschil is tussen spreektaal en schrijftaal. Ook snappen ze dat wanneer ze worden voorgelezen het gaat over dingen of mensen die niet in de ruimte aanwezig zijn. Vanaf een jaar of vijf doen kinderen allerlei ontdekkingen over taal. Ze ontdekken dat taal bestaat uit een set afspraken en regels die meestal helemaal niet logisch zijn. Woordgrapjes en taalspelletjes zijn reuze interessant. Denk maar aan de aloude grap: welke bril kun je niet op je neus zetten (een wc-bril)? Taalbewustzijn gaat ook over het nadenken over spelling en bijvoorbeeld het nakijken van het schrift of werk van een medeleerling.

Schriftelijke taalontwikkeling

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Schriftelijke taalontwikkeling gaat over geschreven taal. Peuters en kleuters doen ontdekkingen over geschreven taal wanneer ze worden voorgelezen en wanneer er prenten(boeken), letters, woorden en logo’s in hun omgeving zijn. Peuters en kleuters experimenteren met geschreven taal. Ze proberen letters te schrijven of hun eigen naam, of proberen iets met een tekening duidelijk te maken. Ze ontdekken ook dat woorden bestaan uit letters en dat letters klanken weergeven. Dit wordt ontluikende geletterdheid genoemd. In groep 3 leren kinderen lezen en spellen door woorden te hakken en te plakken. Ook leren ze woordjes te schrijven en krijgen inzicht in het alfabetisch schrift. In groep 1 en 2 wordt hier ook op speelse wijze mee geoefend. Dit wordt beginnende geletterdheid genoemd. Een belangrijke mijlpaal in de schriftelijke taalontwikkeling is het automatiseren van letters. Vanaf groep 4 is het leren lezen en schrijven geen doel meer. Het is nu een middel geworden om te leren of te communiceren.

60


Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen

.

Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen

fb .v

Inleiding

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Van de Nederlandse jeugd heeft 25 procent een migratieachtergrond. Dit betekent dat zij minstens één ouder hebben die in het buitenland geboren is. Van die 25 procent heeft 17 procent minimaal één ouder met een niet-westerse achtergrond. Je kunt dan denken aan niet-westerse landen zoals Suriname, Turkije, Marokko, Somalië en de Nederlandse Antillen. Het aantal jeugdigen van Marokkaanse en Turkse komaf is het grootst. De overige 8 procent van de jeugd met een migratieachtergrond heeft minimaal één ouder met een westerse achtergrond zoals die uit Polen, Bulgarije, Duitsland en Frankrijk. Leerlingen met een migratieachtergrond groeien vaak op tussen twee culturen. Dit kan gevolgen hebben voor de taalontwikkeling.

U

itg

25 procent van de jeugd in Nederland heeft een migratieachtergrond.

Redenen voor meertaligheid Meertalige leerlingen zijn leerlingen die minimaal twee talen nodig hebben om in hun dagelijks leven te kunnen functioneren. Een voorbeeld hiervan is een leerling die in Polen geboren is en sinds haar vijfde jaar in Nederland woont. Op school, buiten, met haar vriendinnetjes en bijvoorbeeld op de handbalvereniging spreekt Lisveta Nederlands. Maar thuis spreekt zij Pools met haar ouders. Ook kun je denken aan leerlingen die door een asielprocedure in Nederland zijn komen wonen. Binnen de meertaligheid zijn twee manieren om met het ververwerven van twee of meer talen om te gaan. Simultane taalverwerving vindt plaats wanneer de leerling opgroeit in een omgeving waarbinnen vanaf het begin meerdere talen worden aangeboden. Bij successieve taalverwerving begint het kind op latere leeftijd met het leren van een nieuwe

61


Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen

fb .v

Moedertaal en meertaligheid

.

taal. Thuis heeft het kind dan alleen kennisgemaakt met de moedertaal van zijn ouders. Kinderen die opgroeien met meerder talen hebben soms een stille periode. Dan spreken zij gedurende langere tijd één taal niet. Nieuwe taalinformatie, zoals klanken en woorden, wordt dan als het ware door de hersenen verwerkt.

u' Ac

tie

Ouders spreken hun kinderen het liefst aan in hun eigen moedertaal (de taal die zij als kind geleerd hebben van de ouders). Wanneer er thuis twee talen gesproken worden, leert een kind die twee talen bijna vanzelfsprekend aan. Dit gaat het best als een bijvoorbeeld Franssprekende moeder altijd Frans spreekt tegen en met het kind, en de Nederlandse vader altijd Nederlands. Wanneer zij dit consequent doen, is dit gunstig voor de taalverwerving van beide talen. Het kind pikt woorden uit beide talen op en zal deze in eerste instantie door elkaar gebruiken. Tussen het tweede en derde jaar ontdekt het kind dat het eigenlijk twee talen spreekt en zal dan meer onderscheid maken tussen de twee talen. Op deze manier leert het kind beide talen vloeiend en gaat de taalverwerving eigenlijk net zo snel als bij een kind dat met één taal opgroeit. Er zijn veel meertalige kinderen die thuis maar één taal spreken. Zij komen pas later in contact met een tweede taal. Voor deze kinderen is het erg belangrijk dat de basis van de taal die thuis gesproken wordt goed is.

Geringe woordenschat

ev

er

ij

Ed

Woordenschat is de basis voor een brede taalvaardigheid. Meertalige kinderen die opgroeien in een thuissituatie en buurt waarin nauwelijks Nederlands wordt aangeboden, komen met een taalachterstand aan op de basisschool. Onderwijskundige onderzoekers die werkten aan de Basiswoordenlijst Amsterdamse Kleuters (de BAK) gingen ervan uit dat leerlingen die naar groep 3 gaan minstens over zo’n 2500 woorden moeten beschikken. Pas dan kan er een vlotte doorstart plaatsvinden naar technisch lezen. Kinderen van ouders met een migratieachtergrond hebben gemiddeld de beschikking over zo’n 1000 woorden op vierjarige leeftijd. Wanneer zij naar groep 3 gaan, ligt dat aantal rond de 1800. Een forse achterstand, die maar lastig in te halen is. Meertalige leerlingen lopen tegen problemen aan wanneer zij vanaf groep 5 te maken krijgen met wereldoriëntatie, ook wel de zaakvakken genoemd. Bij vakken als biologie, aardrijkskunde en geschiedenis is specifieke woordkennis noodzakelijk om de gehele lesstof te kunnen begrijpen. De leerling moet uit de context de betekenis van woorden kunnen achterhalen en dit vergt extra inspanning.

U

itg

Context is cultureel bepaald

62

Veel lesmethodes gaan uit de van de belevingswereld van de leerling. Door uit te gaan van de wereld van het kind of de puber is de kans groot dat deze hier enthousiast en gemotiveerd van raakt. Toch schuilt hier een addertje onder het gras. Want wat voor een leerling van Nederlandse ouders betekenisvol is, is dat voor een nieuwkomer in Nederland misschien helemaal niet. Een tekst over een druk treinstation met treinen, trams, metro’s en bussen is voor een leerling uit een grote stad misschien wel herkenbaar, maar voor een nieuwkomer die opgegroeid is in een bergachtig, landelijk gebied is deze tekst extra lastig. Waarschijnlijk staan er woorden in die hij niet begrijpt, maar de locatie en de situaties zijn ook niet herkenbaar. Als leerkracht zul je dan veel visueel materiaal moeten aanbieden. Of met leerlingen een druk treinstation bezoeken, zodat zij beelden krijgen bij de tekst die je wilt behandelen.


Theoriebron Meertaligheid bij leerlingen

Taalvaardigheid en de leersituatie

tie

fb .v

.

Taalvaardigheid is gebonden aan de leersituatie. Wanneer je een les hebt voorbereid over de Tweede Kamerverkiezingen, bied je waarschijnlijk woorden aan als: zetels, meerderheid, minderheid, campagne voeren en fractievoorzitter. Dit zijn noodzakelijke woorden om het onderwerp te verduidelijken. De vraag is alleen wat een meertalige leerling op een bepaald moment nodig heeft om te functioneren. En of hij dan op dat moment iets heeft aan het leren van nieuwe woorden rondom het thema verkiezingen. Het is beter om taalvaardigheid te koppelen aan de leefsituatie. Voor de leerkracht is het belangrijk dat hij aanvoelt wat er leeft bij zijn (meertalige) leerlingen en dat hij daarop inspeelt. Dit betekent dat hij misschien zelf minder moet praten en meer moet luisteren. Het onderwijs wordt op deze manier afgestemd op de leerling. Dit heeft te maken met adaptief en interactief onderwijs. Adaptief onderwijs gaat uit van de behoefte van de leerling en speelt in op de onderlinge verschillen. Bij interactief onderwijs leren leerlingen van elkaar, in een betekenisvolle context. Ook leren zij strategieĂŤn aan om bepaalde taalproblemen aan te pakken.

u' Ac

Taalverwerving Nederlands als tweede taal (NT2)

U

itg

ev

er

ij

Ed

Anderstalige leerlingen hebben de tijd nodig om zich een beeld te vormen van hoe ze een Nederlands woord moeten zeggen. Dit heet de hypothesevorming. De leerling vormt hypothesen over hoe je het woord uitspreekt. Dit heeft tijd nodig. Alle klanken zijn immers nieuw en vaak heel anders dan hij gewend is. Hij moet dus veel luisteren om te kunnen begrijpen. Als je een anderstalige leerling begeleidt, moet je hem die tijd gunnen. Als een anderstalige leerling praat, corrigeer je hem niet terwijl hij nog praat. Je herhaalt de zin in de correcte uitspraak, alsof je iets terugzegt. Houd er rekening mee dat het om de inhoud gaat van wat de anderstalige leerling wil vertellen en niet zozeer om hoe hij het uitspreekt. Ten slotte zijn veel visuele materialen en de inzet van multimedia erg belangrijk.

63


fb .v

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders

.

Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders

Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Laaggeletterdheid gaat over mensen tussen de 16 en 65 jaar die moeite hebben met taal. Dat gaat dan om luisteren, spreken, lezen en schrijven. Maar het gaat ook over moeite hebben met cijfers, rekenen en alledaagse technologie. In deze theoriebron gaan we niet in op deze laaggecijferdheid en technologie. Laaggeletterdheid is wat anders dan analfabetisme. Mensen die analfabeet zijn kunnen helemaal niet lezen en schrijven. In Nederland wonen zo’n 1,3 miljoen laaggeletterde mensen. Tweederde van de laaggeletterden is van Nederlandse afkomst, eenderde is van buitenlandse afkomst. Vaak ontstaat laaggeletterdheid door een combinatie van verschillende factoren.

ev

Kinderen van laaggeletterde ouders hebben vaak zorgen en een groot verantwoordelijkheidsgevoel.

U

itg

Thuissituatie en sociale problemen

64

Laaggeletterdheid kan meerdere oorzaken hebben. Een gebied waar mogelijke oorzaken te vinden zijn van laaggeletterdheid is: de thuissituatie en sociale problemen. In de thuissituatie kan het gaan om gezinnen waar niet gelezen wordt en waar geen kranten, (prenten)boeken en pen en papier in huis te vinden zijn, waar niet wordt voorgelezen, weinig interactie plaatsvindt tussen ouders en kind of sowieso weinig wordt gesproken. Ook worden er geen educatieve televisieprogramma’s gekeken, zoals Sesamstraat of later het Jeugdjournaal. Zo’n thuissituatie noem je taalarm. Daarnaast kan laaggeletterdheid ontstaan als er thuis een andere taal wordt gesproken. Leerlingen komen dan met een kleine woordenschat aan op de voor- of basisschool. Voor veel leerlingen is het lastig om deze achterstand in te halen.


Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders

Ten slotte zijn er kinderen die opgroeien in een omgeving met bijvoorbeeld huiselijk geweld, incest, verwaarlozing, alcoholmisbruik of de dood van een ouder. Bij deze kinderen lukt leren vaak niet, omdat zij veel te verwerken hebben. Dit kan ook een oorzaak van laaggeletterdheid zijn.

fb .v

.

Onderwijs

u' Ac

tie

Laaggeletterdheid kan ook ontstaan door onderwijs. Je kunt dan denken aan leer- of ontwikkelingsproblemen die niet tijdig gesignaleerd worden of aan leerlingen die niet voldoende begeleid worden op bijvoorbeeld het gebied van de spraak- of taalontwikkeling. Sommige leerlingen missen onderwijstijd door ziekte of een lichamelijke handicap. In sommige gevallen wordt dit probleem opgelost door ziekenhuizen die een educatieve voorziening hebben. Ook zijn er kinderen die onderwijstijd missen door spijbelen of vroegtijdig schoolverlaten. Het aantal jongeren in het voortgezet en het middelbaar beroepsonderwijs dat zonder startkwalificatie de schoolbanken verlaat, ligt rond de 23.000 (schooljaar 2015-2016). Een startkwalificatie is een diploma voor havo, vwo, mbo (niveau 2) of hoger. Het hebben van een startkwalificatie verhoogt de kans op een baan en valt onder de kwalificatieplicht, het verlengde van de leerplicht. Tot slot zijn er leerlingen met een reizend bestaan. Dan kun je denken aan kinderen van kermisexploitanten en circusartiesten. Voor deze doelgroep bestaat de reizende school, waarbij leerlingen les krijgen in minischolen en lesbussen. Ook kunnen kinderen thuis les krijgen van de ouders, al zijn dit er maar weinig in Nederland.

Ed

Individuele factoren

U

itg

ev

er

ij

Op het persoonlijk vlak zijn ook oorzaken van laaggeletterdheid te vinden. Dit kunnen lichamelijke beperkingen zijn zoals slechtziendheid of slechthorendheid. Hierdoor kunnen er in de kindertijd van de laaggeletterde (ouder) problemen optreden rondom woordenschat, beginnende leesvaardigheid en ontluikende geletterdheid. Ook geestelijke beperkingen kunnen een oorzaak zijn van laaggeletterdheid bij ouders. Je kunt dan denken aan aangeboren hersenletsel of aan niet-aangeboren hersenletsel. Bij aangeboren hersenletsel kan het bijvoorbeeld gaan om FAS (Foetaal Alcohol Syndroom, waarbij de moeder tijdens de zwangerschap alcohol dronk). Cognitieve problemen kunnen ook de oorzaak zijn van laaggeletterdheid. Deze problemen kunnen betrekking hebben op concentratieproblemen, problemen met het geheugen of problemen rondom de intelligentie. Dyslexie is ook een mogelijke oorzaak van laaggeletterdheid. Steunpunt Dyslexie omschrijft dyslexie als: ‘Een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau.’ Gedragsstoornissen zoals ODD (oppositioneel-opstandige gedragsstoornis) en CD (antisociale gedragsstoornis) kunnen ook laaggeletterdheid veroorzaken.

Signaleren Laaggeletterden zijn vaak in staat hun laaggeletterdheid te verbergen. Toch zijn er een aantal signalen waar je op kunt letten wanneer je vermoedt dat je te maken hebt met een laaggeletterde ouder. Zo hebben zij moeite met het juist formuleren van vragen en het omschrijven van problemen of klachten. Of zij hebben vragen over informatie die al eerder gecommuniceerd is in bijvoorbeeld een mail of nieuwsbrief van de school. Het kan ook voorkomen dat je gedrukte informatie aan een ouder geeft, maar dat de ouder deze folder niet bekijkt of dat je ziet dat zijn ogen niet over de tekst gaan. Laaggeletterden schrijven

65


Theoriebron Laaggeletterdheid bij ouders

fb .v

Communiceren met laaggeletterde ouders

.

afspraken niet gauw op en kunnen te laat op afspraken komen of komen helemaal niet opdagen. Wanneer je laaggeletterdheid vermoedt bij ouders, kun je ze vragen of zij weleens moeite hebben met lezen en schrijven. Het is belangrijk het probleem bespreekbaar te maken en met de betreffende ouder te praten over een oplossing. Dit kun je doen door hen te wijzen op een cursus lezen en schrijven voor volwassenen.

u' Ac

tie

Communiceren met laaggeletterden vraagt om een speciale aanpak. Tips zijn: 1. Laat de ander zich welkom voelen. Laaggeletterde ouders kunnen zich onzeker voelen of schamen. 2. Spreek met korte zinnen, maar wel op een volwassen toon. 3. Spreek langzaam en duidelijk. Je hoeft niet harder te gaan praten. 4. Gebruik geen beeldspraak of metaforen. 5. Spreek in de tegenwoordige tijd. 6. Gebruik de gebiedende wijs. 7. Stel één vraag tegelijk. 8. Bespreek niet te veel onderwerpen in één gesprek. Drie tot vijf onderwerpen is meer dan genoeg. Wanneer je meer te vertellen hebt, maak je een nieuwe afspraak. 9. Herhaal de belangrijkste punten en moedig de ouder aan om vragen te stellen. Je zegt dan: ‘Wat wilt u nog aan mij vragen?’ 10. Gebruik plaatjes of laat zien wat je bedoelt met een filmpje.

Ed

Invloed op de leerling

U

itg

ev

er

ij

Laaggeletterde ouders ondervinden allerlei problemen in hun dagelijkse leven. Soms functioneren zij niet goed op hun werkplek, omdat zij bijvoorbeeld schriftelijke procedures niet kunnen volgen. Of zij hebben helemaal geen werk, omdat zij niet aan bepaalde eisen voldoen. Voor hun kinderen betekent dit soms dat zij opgroeien in armoede. Ook kunnen laaggeletterde ouders hun persoonlijke doelstellingen in hun leven niet voldoende realiseren en voelen zij zich onzeker en incompetent. Het kan betekenen dat kinderen hun ouders moeten helpen bij het invullen van formulieren, bij het boodschappen doen, bij het plaatsen van bestellingen, bij het opladen van een ov-chipkaart of mee moeten reizen naar een bepaalde bestemming omdat de ouder onderweg geen borden of aanwijzingen kan lezen. Deze kinderen worden nooit voorgelezen of geholpen met het maken van hun huiswerk. Zij voelen zich soms verantwoordelijk voor hun laaggeletterde ouder en hebben minder tijd om te spelen en zich te ontwikkelen.

66


Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving

fb .v

.

Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Bij sommige leerproblemen die te maken hebben met taalverwerving is het vrij makkelijk om de oorzaak van het probleem aan te wijzen. Bij een leerling die bijvoorbeeld stottert of slist is de oorzaak van het spraakprobleem duidelijk. Soms is het ook veel lastiger om achter de oorzaak van het leerprobleem te komen. De leerkracht toetst en observeert en ziet dan bijvoorbeeld dat een leerling een steeds grotere achterstand oploopt ten aanzien van de normgroep.

U

itg

ev

Spraak: stotteren Stotteren is een spraakstoornis waarbij iemand niet vloeiend kan spreken. Degene die spreekt weet wel precies wat hij wil gaan zeggen, maar klanken, woorden en lettergrepen worden heel vaak herhaald of verlengd. De spreker aarzelt en pauzeert veelvuldig. Er kan pas echt van stotteren gesproken worden wanneer deze manier van aarzelend en haperend spreken langer dan drie maanden aanhoudt. Stotteren begint in de kinderjaren, meestal tussen de twee en vijf jaar. Ongeveer vijf tot acht procent van de jonge kinderen stottert, maar in de meeste gevallen (70-80%) gaat dit weer vanzelf over. Ongeveer één procent van de volwassen bevolking stottert. Het is niet precies duidelijk waarom kinderen wel of niet gaan stotteren. Men denkt dat stotteren ontstaat door een combinatie van factoren, zoals erfelijkheid, omgevingsfactoren, een bepaalde emotionele kwetsbaarheid en problemen rondom de motoriek van de spraak. Kinderen en volwassenen die stotteren zijn bang om te spreken, kunnen snel geïrriteerd raken, schamen zich en zijn bang om aan allerlei activiteiten mee te doen.

67


Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving

Spraak: broddelen

u' Ac

Spraak: afasie

tie

fb .v

.

Broddelen is een spraakstoornis die gekenmerkt wordt door een spreektempo dat abnormaal snel en/of onregelmatig is. Er wordt overmatig herhaald in de spraak, woorden worden ingeslikt en de spreker kan de aandacht maar kort vasthouden. Je kun iemand die broddelt herkennen aan telescopie: klanken worden weggelaten of in elkaar geschoven. Dan wordt ‘televisie’ bijvoorbeeld ‘tevisie’ en ‘voetbalwedstijd’ wordt ‘foebewedstrijd’. Of kleine woorden, zoals lidwoorden, worden uit de zin weggelaten. Andere problemen zijn woordvindingsproblemen (alles wordt al gauw ‘ding’ of ‘die’), vreemde zinsstructuren en het gebruik van stopwoordjes. Verder is de spreker die broddelt zich helemaal niet bewust van het probleem. Dit in tegenstelling tot iemand die stottert. Bij het broddelen is de taalproductie onvoldoende geautomatiseerd. Omdat de spreker voortdurend bezig is met taalproductie lijkt het alsof hij geen tijd heeft om op hetzelfde moment zijn spreektempo te ‘bewaken’. Volgens studies kan broddelen pas echt gediagnosticeerd worden rond het tiende levensjaar.

er

ij

Ed

Afasie is een taalstoornis waarbij, als gevolg van hersenletsel, problemen optreden met het taalgebruik. Bij hersenletsel kun je denken aan een TIA (een tijdelijke bloedprop in de hersenen), een verwonding aan de hersenen (bijvoorbeeld door een verkeersongeluk) of een hersentumor. Door hersenletsel wordt de bloedsomloop in de hersenen verstoord. Hierdoor ontstaat zuurstofgebrek in de hersenen waardoor bepaalde hersencellen afsterven. Wanneer dit gebeurt op de plek in de hersenen waar taalvorming plaatsvindt, is er sprake van afasie. Afasie bij kinderen wordt Verworven Kinderafasie genoemd (VKA). Een kind met afasie had voor het ongeluk, bijvoorbeeld epilepsie of hersentumor (de oorzaak van de afasie), een normale taalontwikkeling. Kinderen met afasie lopen tegen dezelfde problemen aan als volwassenen met afasie. Dit zijn woordvindingsproblemen (het vinden van de juiste woorden), problemen met voeren van gesprekken, problemen met het begrijpen van gesprekken, problemen met schrijven en mailen en bijvoorbeeld films en televisie kijken. De problemen die ontstaan door afasie kunnen door therapie en logopedie, veel oefenen en geduld wel enigszins verholpen worden.

Taalontwikkelingsstoornissen

U

itg

ev

Taalontwikkelingsstoornissen (TOS) zijn, zoals het woord al zegt, stoornissen in de ontwikkeling van taal. Binnen TOS zijn er twee categorieën te onderscheiden. Zo zijn er primaire taalontwikkelingsstoornissen, waarbij kinderen een vertraagde of achterblijvende taalontwikkeling vertonen. Voor deze primaire taalontwikkelingsstoornis is geen specifieke oorzaak te vinden. De kinderen hebben een gemiddelde intelligentie, geen gehoorstoornis, geen afwijkingen aan spraakorganen of zenuwstelstel en geen contactstoornis zoals autisme. Toch hebben kinderen met een primaire TOS problemen met taal. Zo maken ze bijvoorbeeld erg korte zinnen, hebben een kleine woordenschat, praten onverstaanbaar, zijn erg stil en worden boos worden als zij niet begrepen worden. Bij secundaire taalontwikkelingsstoornissen is er een duidelijke oorzaak aan te wijzen voor het achterblijven van de taalontwikkeling. Je kunt dan denken aan een verstandelijke beperking of aan afwijkingen in de spraakorganen of spraakmotoriek, zoals schisis, waarbij kinderen bij hun geboorte een niet-gesloten gehemelte hebben. Ten slotte vallen in de categorie secundaire TOS de kinderen met een gehoorstoornis of met een psychische stoornis, zoals klassiek autisme of kinderpsychose.

68


Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving

Lezen en spelling: achterblijvende ontwikkeling

tie

fb .v

.

Sommige leerlingen blijven achter op het gebied van spelling en lezen, terwijl zij geen dyslexie hebben. Om goed te kunnen spellen en lezen moeten letters voldoende geautomatiseerd zijn. Dit betekent dat letters voldoende geoefend moeten zijn, zodat de leerling de vaardigheden op kan halen zonder al te lang na te hoeven denken. Woordherkenning gebeurt dan ‘in een flits’. Signalen voor problemen rondom lezen en spellen zijn al vroeg op te pikken door de leerkracht. Je kunt dan denken aan leerlingen in groep 3 die lang spellend blijven lezen. Hierbij verklanken zij letter voor letter het woord. Of het gaat om leerlingen die radend lezen. Zij doen een gok over wat er staat aan de hand van de context of plaatjes in de tekst of door gebruik te maken van voorkennis. Bij spellen gaat het om problemen zoals het fonetisch opschrijven van woorden, waarbij leerlingen letterlijk opschrijven wat zij horen. Ook kun je denken aan het traag en fout spellen van woorden, het verkeerd toepassen van spellingsregels, het traag uitvoeren van schrijfactiviteiten en niet in staat zijn eigen fouten te corrigeren. Leesproblemen zorgen voor een laag leestempo. Dit heeft ook gevolgen voor andere schoolvakken.

Dyslexie

u' Ac

Lezen en spelling: dyslexie en hyperlexie

Ed

Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het accuraat en/of vlot toepassen van het lezen en/of spellen op woordniveau. Dyslexie heeft een neurobiologische basis, dat wil zeggen dat er ‘iets misgaat’ in het menselijk brein. Dyslexie kan erfelijk zijn, maar kan ook voorkomen bij kinderen waarvan de ouders niet dyslectisch zijn. Dyslexie wordt vastgesteld door psychologen en orthopedagogen. De leerkracht heeft een belangrijke signalerende functie.

ij

Hyperlexie

ev

er

Hyperlexie is een leesstoornis waarbij leerlingen een hoog niveau van technisch lezen hebben, maar niet begrijpen wat zij lezen. Jonge kinderen met hyperlexie kunnen al vroeg cijfers en letters herkennen en al vroeg in de ontwikkeling lezen. Vaak lezen deze kinderen toonloos en begrijpen ze verbanden niet. Plaatjes op volgorde leggen of een verhaal in eigen woorden navertellen lukt hen bijvoorbeeld niet. Kinderen met hyperlexie zijn sociaal niet erg vaardig.

U

itg

Schrijfproblemen Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie spreekt over een schrijfprobleem wanneer het handschrift (het schrijfproduct) niet of nauwelijks leesbaar is. Dit wordt dysgrafie genoemd. Er is ook sprake van een schrijfprobleem wanneer het schrijftempo te traag is, wanneer de schrijfbeweging niet aangeleerd kan worden of wanneer er pijn ontstaat bij het schrijven. Een leerling met schrijfproblemen heeft een normale intelligentie. Ook zijn er geen lichamelijke afwijkingen waardoor het schrijfprobleem veroorzaakt wordt. Bij schrijfproblemen moet er onderscheid gemaakt worden tussen motorische problemen en cognitieve problemen. Bij motorische problemen kun je denken aan fouten in de letterverbindingen, botsende letters, vermoeidheid bij het schrijven, problemen met de schrijfhouding en variatie in lettergrootte, richting, druk en snelheid. Bij cognitieve problemen gaat het bijvoorbeeld om omkeringen, foutieve spelling en begrip. Dit zijn geen schrijfproblemen en cognitieve problemen moeten dus op een andere manier aangepakt worden. Schrijfproblemen kunnen

69


Theoriebron Leerproblemen gericht op taalverwerving

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

voortkomen uit een stoornis in de fijne motoriek. Manieren om het probleem aan te pakken zijn bijvoorbeeld het schrijven met een dikkere en zwaardere pen, het schrijven met een pen of potlood met een zogenaamde schrijfknobbel, een goede schrijfhouding, oefeningen met vingerbewegingen en oefeningen met polsbewegingen.

70


Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal

.

Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal

fb .v

Inleiding

tie

Een leerkracht doorloopt veel stappen voordat hij les kan gaan geven. Welk leerdoel wil hij behalen? Hoe motiveert hij zijn leerlingen? Welke didactische werkvorm kiest hij? Naast deze factoren maakt hij ook keuzes over de leeractiviteit en de leermiddelen. Leermiddelen zijn hulpmiddelen om les te geven. Een ander woord voor leermiddelen is lesmateriaal. Leermiddelen ondersteunen het onderwijs van de leerkracht. Je kunt bijvoorbeeld denken aan voorleesboeken, maar ook aan rijmpjes, filmpjes, spelletjes en voorwerpen.

u' Ac

Leermiddelen gericht op lezen

ij

Ed

Bij lezen kun je een onderscheid maken tussen aanvankelijk en voortgezet technisch lezen. Aanvankelijk technisch lezen vindt plaats in groep 3. Hierbij horen bijvoorbeeld het opbouwen van de letterkennis en de basishandeling van lezen en spellen. Vanaf groep 4 is er sprake van voortgezet technisch lezen. Veel scholen werken met methodes voor technisch lezen. Zo ontstaat er een doorlopende lijn binnen de school. Ook zijn er scholen die werken met methodes waarbij taal en lezen geïntegreerd zijn, zoals Veilig leren lezen. Bij methodes voor technisch lezen horen leermiddelen en leesmaterialen. Je kunt dan denken aan: een (magnetische) letterdoos waarmee leerlingen zelf woorden en zinnetjes kunnen leggen, wandplaten met letters of woorden die leerlingen kunnen gebruiken om even hun geheugen op te frissen, een letterlijn die opgehangen kan worden in de klas om letters te automatiseren nadat deze zijn aangeboden door de leerkracht, boekjes om samen te lezen, boekjes om alleen te lezen, lees- of letterliedjes, werkboekjes, software en een reuzenleesboek.

er

Leermiddelen gericht op schrijven

U

itg

ev

Bij het schrijfonderwijs kan gekozen worden voor het aanleren van het verbonden schrift of blokletters of beide. Scholen nemen deze beslissing zelf. Meestal wordt er begonnen met het verbonden schrift en wordt later in de ’schoolcarrière’ het blokschrift aangeboden. Voordelen van het verbonden schrift zijn bijvoorbeeld een hoog schrijftempo en een goed woordbeeld. Blokletters daarentegen lijken weer meer op leesletters. Ook voor kinderen met een niet zo’n goed ontwikkelde fijne motoriek kan het fijn zijn om ‘los’ te mogen schrijven. Leermiddelen die gericht zijn op schrijven worden vaak meegeleverd met methodes of kunnen apart worden bijbesteld. Denk maar aan individuele geplastificeerde letterkaarten of letterposters met letters in verbonden schrift, cijfers, blokletters en leestekens; richtingkaarten met diagonale lijnen die onder het schrijfwerk gelegd kunnen worden om het verbonden schrift mooi te laten hellen; oefen- of schrijfboekjes; lijn- en ruitjeschriften; een schrijfboek voor kleuters waarin gekleurd wordt maar waarin lijnen worden nagetrokken of gedraaide lijnen worden nagemaakt en schrijfhulpmiddelen zoals een schrijfknobbel of een driekantige vingergrip voor een betere grip op pen of potlood.

71


Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal

Zelf leermiddelen ontwikkelen

u' Ac

tie

fb .v

.

Soms is het nodig om zelf leermiddelen te ontwikkelen. Je kunt dan een stappenplan maken. Stap 1: Noodzaak vaststellen Waarom ga je dit leermiddel ontwerpen? Bestaat er niet al iets wat je kunt lenen of bestellen? Kun je iets bestaands anders aanpassen zodat je toch het leerdoel kunt behalen? Stap 2: Brainstormen en kiezen Zorg ervoor dat je bij het brainstormen rekening houdt met de moeilijkheidsgraad: het moet uitdagend zijn maar niet te moeilijk. Brainstorm vooral over activerende werkvormen, zoals een discussie of een spel. Sluit aan bij de voorkennis van jouw leerlingen. Stap 3: Leerstof selecteren Welke kennis of welke vaardigheden zijn het uitgangspunt voor het leermiddel dat je ontwerpt? Stap 4: Materiaal bepalen Voor het maken van een leskist heb je ander materiaal nodig dan voor het maken van een werkblad. Houd in je planning rekening met het eindproduct. Bij een goed gevulde leskist kun je denken aan geurige kruiden, gedroogde bloemen en prentenboeken, afhankelijk van je leerdoelen. Een werkblad maken vraagt minder materiaal. Stap 5: Feitelijke productieproces Je maakt nu het leermiddel. Neem in je ontwerp op hoe je het leermiddel introduceert, maar ook hoe je afrondt.

Vijf didactische werkvormen

U

itg

ev

er

ij

Ed

In het lesgeven zijn vijf didactische werkvormen te onderscheiden. Maar voordat je een werkvorm kiest, denk je na over wat je de leerlingen eigenlijk wilt laten doen met de stof: wil je ze iets laten onthouden, begrijpen, integreren of creatief toepassen? 1. Bij instructievormen speelt de leerkracht een grote rol. Instructievormen worden meestal ingezet bij het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden. De leerkracht vat samen, doet iets voor, stelt vragen en draagt informatie over. 2. Bij interactievormen leren leerlingen om vragen te stellen, te luisteren naar anderen, hun mening te verwoorden en te overleggen. Communicatieve vaardigheden zijn noodzakelijk bij deze werkvorm. Leerlingen worden gesprekspartner van elkaar of van de leerkracht. 3. Bij opdrachtvormen werken de leerlingen voornamelijk zelfstandig. Opdrachtvormen zijn gericht op studeren, onderzoeken en weergeven van informatie. De leerlingen verzamelen bijvoorbeeld zelfstandig informatie of ontwerpen iets. 4. Bij samenwerkingsvormen staat samenwerkend leren voorop. Samenwerkend leren wordt ook coรถperatief leren genoemd. Bij samenwerkend leren gaat het om leren aan, van en met anderen. Leerlingen met verschillende niveaus werken samen aan de leerstof, helpen elkaar en geven elkaar informatie. 5. Bij spelvormen gaat het om leren door middel van spel.

72


Theoriebron Leermiddelen en werkvormen voor taal

Werkvormen voor taalverwerving

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Alle didactische werkvormen zijn geschikt voor taalverwerving. Ideeën zijn: werken met rode en groene kaartjes tijdens het voorlezen, je stelt vragen over woorden en begrip van het verhaal, bijvoorbeeld: welke kleur heeft de mooiste vis van de zee? Leerlingen die het daar mee eens zijn steken de groene kaart op, leerlingen die het oneens zijn steken een rode kaart op; dit kun je ook doen met een lijn die je met afwasbaar krijt trekt in de klas. Aan de ene kant staan kinderen die het eens zijn met de stelling, aan de andere kant staan leerlingen die het oneens zijn. Ook kun je een vertelkastje gebruiken bij het voorlezen, dit heet een kamishibai. Hierin doe je grote vertelplaten je kunt het ook uitbreiden met poppen; een kringgesprek; mini-interviews en minipresentaties om te taalontwikkeling te stimuleren, óók in de onderbouw; ‘zoek iemand die …’een samenwerkvorm waarbij leerlingen op zoek gaan aar iemand die bijvoorbeeld vandaag paardenstaarten in haar haar heeft (voor de ontwikkeling van woordenschat), tweetalgesprekken; waarbij ook jonge leerlingen de kans krijgen om veel mondelinge taal te gebruiken, meer dan bij een kringgesprek; drama-activiteiten en bijvoorbeeld puzzelen met woorden en woordbetekenissen raden aan de hand van een omschrijving.

73


Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

fb .v

.

Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Soms is het nodig om leerlingen door te verwijzen. In sommige gevallen wordt doorverwezen naar een specialist op het gebied van taal-, spraak- of communicatieproblemen, in andere gevallen naar een speciale school. Uitgangspunt voor onderwijs op maat, passend onderwijs, is: regulier als het kan, speciaal als het moet. Bij het doorverwijzen op de basisschool zijn veel mensen betrokken, zoals de leerkracht en een specialist, bijvoorbeeld op het gebied van gedrag of leesonderwijs. Daarnaast is bij het doorverwijzen ook de intern begeleider betrokken en de schoolmaatschappelijk werker. Die kan, soms samen met de leerkracht, huisbezoeken afleggen om het probleem in zijn totaliteit in kaart te brengen. In alle gevallen worden ouders en/of verzorgers betrokken bij het doorverwijzen van leerlingen.

U

itg

ev

Doorverwijzen kan noodzakelijk zijn.

74


Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Begeleiding bij taalproblemen op de eigen school

u' Ac

Wet passend onderwijs

tie

fb .v

.

De leerkracht houdt de ontwikkeling van zijn leerlingen bij door te observeren, bijvoorbeeld tijdens instructiemomenten, en door te toetsen. Zo ziet hij wat iedere leerling nodig heeft. Wanneer leerlingen uitvallen bij taalleesonderwijs, biedt de leerkracht eerst extra zorg binnen de groep, bijvoorbeeld door het uitbreiden van de instructie- en oefentijd. Wanneer dit gedurende langere tijd geen gewenst resultaat oplevert, wordt een leerling besproken in een zogeheten zorgteam. Dat bestaat uit de leerkracht, de intern begeleider en/of een zorgspecialist of een leesspecialist. De samenstelling van het zorgteam is afhankelijk van de aard van het probleem. Soms wordt besloten dat er extra individuele ondersteuning of begeleiding nodig is van de interne zorg- of leesspecialist. Wanneer er sprake is van ernstige lees- en/of spellingsproblemen en wanneer een individuele aanpak niet meer toereikend is, wordt er hulp ‘van buitenaf’ ingeschakeld. Dit kan nodig zijn om een diagnose te stellen, maar hulp van buitenaf kan ook een ambulant begeleider van een gespecialiseerd zorginstituut zijn. De leerling blijft dan binnen het systeem van het regulier onderwijs.

er

ij

Ed

De Wet passend onderwijs bestaat sinds 2014. De wet zorgt ervoor dat leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek krijgen. Dat kunnen leerlingen zijn met een beperking of met leerproblemen, maar ook leerlingen die talentvol zijn of juist hoogbegaafd. Het gaat er bij deze wet om dat dit soort leerlingen een onderwijsplek krijgt in hun eigen buurt, mét ondersteuning. Deze ondersteuning is geregeld in een regionaal samenwerkingsverband. In dat samenwerkingsverband werken reguliere scholen en scholen voor speciaal onderwijs samen. De samenwerkingsverbanden bepalen zelf welke leerling welke ondersteuning krijgt. Scholen hebben met de invoering van de wet een zorgplicht gekregen. Dat betekent dat scholen verplicht zijn een passende onderwijsplek voor leerlingen te vinden of te bieden, in overleg met de ouders. Voor leerlingen in het reguliere onderwijs die extra ondersteuning krijgen vanuit een samenwerkingsverband is het opstellen van een OPP (ontwikkelingsperspectiefplan) verplicht. Dit is een plan waarin precies beschreven wordt welke leerdoelen deze specifieke leerling kan behalen. In het plan zijn ook tussendoelen en einddoelen opgeschreven. Het plan wordt regelmatig geëvalueerd.

Doorverwijzen van leerlingen

U

itg

ev

Doorverwijzen van leerlingen kan op twee manieren: • Je kunt een leerling doorverwijzen naar een specialist, zoals een orthopedagoog, een logopedist of een remedial teacher. Deze kunnen verbonden zijn aan een onderwijsadviesbureau, een schoolbegeleidingsdienst of bijvoorbeeld verbonden zijn aan het speciaal onderwijs. Dit heet de ambulante dienst. Er zijn ook specialisten die vrij gevestigd zijn. Dossiervorming en overleg met de ouders zijn erg belangrijk bij het doorverwijzen van leerlingen met taal-, spraak- of communicatieproblemen. In het dossier staan bijvoorbeeld gegevens uit het leerlingvolgsysteem die inzicht geven in de leercapaciteiten van de leerling. Daarnaast staat in het dossier welke begeleiding en hulp de leerling al gekregen heeft, welk resultaat dit had en wat de achterstand is van de leerling ten aanzien van leeftijdsgenoten. • Je kunt een leerling doorverwijzen naar het speciaal onderwijs. Voor leerlingen met ernstige taal-, spraak- of communicatieproblematiek of aan autisme verwante stoornissen zijn er zogenoemde cluster 2-scholen. Deze leerlingen hebben een intensief arrangement nodig. Een speciale commissie, de Commissie van Onderzoek, bepaalt of een leerling naar een cluster 2-school kan.

75


Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

Professionals op het gebied van taal, spraak en gehoor

u' Ac

tie

fb .v

.

Specialisten of professionals op het gebied van taal, spraak en gehoor zijn: • logopedist Helpt kinderen die problemen hebben met de stem, spraak, taal, kauwen, slikken en gehoor. Hij stelt een diagnose, maakt een behandelplan en leert kinderen bijvoorbeeld verstaanbaar spreken met spraaktherapie. • audioloog Doet gehooronderzoek bij baby’s, kinderen en volwassenen. Je kunt dan denken aan onderzoek bij een eventuele stoornis aan de gehoorzenuw of aan het vaststellen van de mate van gehoorverlies. • spraak-taalpatholoog Stelt een diagnose, is wetenschappelijk onderzoeker en behandelt kinderen die na een operatie communicatieve problemen hebben gekregen. Ook behandelt hij kinderen die deze problemen hebben door een handicap of een ontwikkelingsstoornis. • psycholoog Helpt kinderen om beter om te gaan met hun taal-, spraak- of gehoorproblemen. • dyslexiespecialist Behandelt kinderen met lees- en spellingsproblemen en dyslexie. • remedial teacher Begeleidt leerlingen in overleg met ouders, de leerkracht en eventuele andere deskundigen na een pedagogisch-didactisch onderzoek.

Ed

Professionele organisatie: Nederlands Jeugdinstituut

U

itg

ev

er

ij

Een school heeft contact met diverse partners om advies en expertise in huis te halen. Je kunt daarbij denken aan een school(tand)arts, schoolmaatschappelijk werk, de Jeugd Gezondheidszorg (JGZ), een onderwijsadviesbureau en een consultatiebureau. Al deze partners sporen, samen met de leerkracht en de school zelf, vroegtijdig problemen op. Het Nederlands Jeugdinstituut is een kennisnetwerkorganisatie die ondersteuning biedt aan onderwijsinstellingen, professionals en overheden die zich bezighouden met jeugd en opvoeding. Het NJi ontwikkelt bijvoorbeeld programma’s die helpen bij een goede start. Je kunt dan denken aan VVE Thuis. Dit is een programma waarbij laagopgeleide ouders leren om thuis met hun kinderen te spelen en te praten. Dit helpt bij de taalontwikkeling van hun kinderen en zorgt voor een grotere interactie tussen ouder en kind. Een ander programma is de Vadercursus, waarbij onderwerpen aan bod komen als vader-zijn, de omgang met je kind, de ontwikkeling en rol van ouders en de speelzaal.

76

Professionele organisatie: Kentalis Kentalis is een landelijke organisatie die diagnoses stelt, onderwijs geeft en zorg biedt aan mensen die moeite hebben met horen of communiceren. De organisatie is er voor mensen die doof of slechthorend zijn en mensen die een taalontwikkelingsstoornis hebben of niet goed horen én zien. Kentalis ondersteunt leerlingen en hun ouders, maar ook scholen, logopedisten en andere zorgorganisaties. Zo heeft Kentalis bijvoorbeeld peutercommunicatiegroepen gevormd, waarin peuters met een taalontwikkelingsstoornis leren om beter te communiceren. Ook bieden Kentalis naschoolse groepsbehandelingen aan voor kinderen om hen te leren omgaan met hun taalontwikkelingsstoornis, doofheid,


Theoriebron Doorverwijzen van leerlingen met taalproblemen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

slechthorendheid of doofblindheid (zowel slechthorend als slechtziend). Kentalis kan leerlingen en leerkrachten begeleiden wanneer een leerling met taal-, spraak- en/of communicatieproblematiek op een reguliere school les krijgt. Dat kan gebeuren door ondersteuning te bieden van een speciale leerkracht of logopedist die naar de school komt of door een doorwijzing naar een school voor speciaal onderwijs. Verder heeft Kentalis zes audiologische centra, waar leerlingen bijvoorbeeld een gehooronderzoek kunnen krijgen.

77


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.