9789037240641 methodische interventies

Page 1

.v

.

Cursus

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Methodische interventies


Colofon

.v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

fb

Auteur: Janien Leeuwerke Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Methodische interventies

Edu’Actief b.v. 2016

Ac t

©

ie

ISBN: 978 90 3724 064 1

u'

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl).

ht

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

C

op

yr

ig

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken Diagnose altijd nodig?

.v

.

7 8

14

Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

Motivatie vergroten

27

29

Ac t

De begeleiding

Overtuigen met goede argumenten Reflecteren

23

ie

Het kind leert nieuwe vaardigheden

19

fb

OriĂŤntatie

4

33

31

35

u'

Theoriebron Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken 38

Ed

Theoriebron Diagnose altijd nodig?

44

Theoriebron Overtuigen met goede argumenten

50

Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden 48

C

op

yr

ig

ht

Theoriebron De motivatie vergroten

41

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

fb

.v

Tom heeft steeds ruzie als hij bij vriendjes thuis is. Zouden zijn ouders er niks van zeggen als hij ruzie maakt thuis? Marieke doet nooit mee met het kringgesprek op school. Zouden haar opvoeders haar niet stimuleren om een eigen mening te hebben? Wanneer kinderen voor moeilijkheden zorgen, worden ouders vaak als schuldige gezien. Toch kunnen ouders het gedrag van kinderen niet zomaar veranderen. Ze kunnen hooguit goed gedrag stimuleren. Dat geldt ook voor jou als begeleider.

Ac t

ie

Kinderen hebben soms gedrag dat jij niet kunt accepteren. Je wil het kind stimuleren om het gedrag te veranderen. Je gaat alleen niet zomaar wat proberen. Je kunt met methodes werken. Methodisch handelen betekent dat je handelt volgens een vaste, doordachte manier. Doordat je gericht op een bepaalde manier (via een methode) werkt, heb je meer kans om je doel te bereiken. Omdat je actief bezig bent met het veranderen van gedrag, kun je ook spreken van een interventie

ig

ht

Ed

u'

De belangrijkste vraag is: ‘Wat heeft het kind nodig?’ en niet: ‘Wat is er aan de hand het kind?’ Dan zoek je uit hoe je het kind kunt ondersteunen. Samen met het kind ga je doelen stellen om nieuwe vaardigheden te leren.

C

op

yr

Doelen stellen om nieuwe vaardigheden te leren.

4


Over deze cursus

Leerdoelen

ie

fb

.v

.

• Je kunt de ontwikkeling van een kind van 0-18 jaar herkennen en je weet welke opvoedingstaken daarbij horen. • Je kunt merken of een kind een achterstand heeft en je weet wanneer je tot actie moet overgaan. • Je weet de grenzen van de begeleiding van een pedagogisch medewerker. • Je kent manieren om een kind te stimuleren ander gedrag uit te proberen. • Je kunt een kind helpen om nieuwe vaardigheden te leren. • Je kunt een kind motiveren wanneer hij of zij het moeilijk vindt om alternatief gedrag uit te proberen. • Wanneer je een begeleidingsplan opstelt, kun je meerdere opties en consequenties daarvan bedenken voor de begeleiding van het kind. • Je kunt ouders overtuigen van jouw advies met goede argumenten. • Je kunt ouders voorzien van goede informatie en passende adviezen in het begeleidingsplan.

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst met van één beroepsproduct. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

Ed

u'

Beoordelingsformulier <

Ac t

Beoordeling

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

ig

ht

Planningsformulier <

Beroepsproduct: Begeleidingsplan gedrag

C

op

yr

Plan een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Casus Schrijf in tweetallen een casus van een kind met moeilijkheden. Hij wil graag leren om zich anders te gedragen. Neem bijvoorbeeld iets wat je hebt meegemaakt op een stage. Dit probleem moet door de pedagogisch medewerkers opgelost kunnen worden. De docent bekijkt de verschillende casussen en deelt per groepje een casus uit. Met de casus ga je in twee- of drietallen een begeleidingsplan opstellen waarin je ‘methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren’ toepast.

5


Over deze cursus

Eisen aan de uitvoering

fb

.v

.

1. Maak een planning en een taakverdeling. 2. Zorg dat iedereen een deel van het begeleidingsplan schrijft. 3. Wanneer het plan klaar is, leg je dit tijdens een gesprek voor aan een deskundige, bijvoorbeeld een stagebegeleider. Er zal één persoon zijn die aantekeningen maakt en de medestudent observeert. Tijdens het gesprek leg je de aanpak uit, onderbouwd met argumenten. Je probeert de deskundige te overtuigen van het plan. 4. Bekijk aan het eind of er gebruik is gemaakt van goede argumenten en overtuigingskracht. Maak hier een kort verslag van en voeg dit toe aan het eind van het beroepsproduct.

Eisen aan het beroepsproduct

• •

C

op

yr

Ac t

ig

ht

u'

• • • •

Geef aan in welke ontwikkelingsfase het kind zit. Benoem de ontwikkelingstaken en de opvoedingstaken. Geef aan of er sprake kan zijn van een achterstand. Gebruik goede argumenten. Vertaal de problemen in vaardigheden. Beschrijf daarbij het einddoel en de tussenstapjes. Benoem minstens drie methodes die je kunt inzetten om het gedrag te stimuleren. Welke stappen neem je wanneer het kind nieuwe vaardigheden gaat leren? Zorg ervoor dat je de problemen vertaalt in vaardigheden, waarbij je de vaardigheden positief formuleert. Beschrijf welke mogelijkheden er zijn om de motivatie van het kind te vergroten en hoe je dit concreet gaat aanpakken. Geef aan waar de grens van de begeleiding ligt en of er een moment is waarop je zou moeten denken aan doorverwijzen. Geef passende adviezen voor de begeleiding van het kind. Gebruik goede argumenten en overtuigingskracht.

Ed

6

ie

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Heb jij ervaring met?

• • • • •

Jullie gaan werken in groepjes. Ieder groepje krijgt een groot blad met daarop een woord dat te maken heeft met het onderwerp van de les. Je hebt drie minuten de tijd om een woord/ feit over het onderwerp te schrijven (scheldwoorden/ schuttingtaal mag niet), dit doe je om de beurt. Na drie minuten worden de resultaten van iedere groep naast elkaar gelegd en vergeleken. Een groepje krijgt een punt als er een onderwerp op hun blad staat dat niet voorkomt bij de andere groepen en wel te maken heeft met het onderwerp. Het groepje met de meeste punten hoeft vandaag niet op te ruimen.

ht

u'

Kennis estafette

Ed

Opdracht 2

Ac t

ie

fb

.v

.

Heb jij ervaring met het bieden van ondersteuning bij het leren van nieuw gedrag? Beschrijf je ervaring in een kort verslag met behulp van onderstaande vragen: • Waar heb je de ervaring opgedaan? • Waarom had het kind ondersteuning nodig? • Wat voor nieuw gedrag heeft het kind geleerd? • Hoe heb je geholpen? • Kwam je problemen tegen en heb je die opgelost? Hoe?

C

op

yr

ig

Wist je al veel van het onderwerp af? Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd? Wat zou je graag nog willen leren?

7


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

.

Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

.v

Inleiding

fb

Wat is belangrijker denk je? Alle kennis en informatie die je leert uit boeken en van internet of jouw persoonlijke ontwikkeling? Jouw persoonlijke ontwikkeling is belangrijker. Denk bijvoorbeeld aan hoe je het beste kunt samenwerken met andere mensen en hoe je kunt omgaan met jouw gevoelens.

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Je kunt pas echt leren wanneer jij je goed voelt en wanneer jij je prettig voelt in de groep. Dat is ook zo voor kinderen. Het is daarom erg belangrijk om de persoonlijke ontwikkeling van kinderen te stimuleren.

yr

De lichamelijke ontwikkeling van een baby.

C

op

Leerdoelen

8

Je kunt de ontwikkeling van een kind van 0-18 jaar herkennen en je weet welke opvoedingstaken daarbij horen. Subdoelen: • Je kunt omschrijven hoe de ontwikkeling van een kind van 0-18 jaar eruitziet. • Je kunt de ontwikkelingstaken van kinderen van 0 -18 jaar benoemen. • Je kunt de bijbehorende opvoedingstaken beschrijven. • Je kunt de ontwikkelingstaken van kinderen herkennen.


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

Opdracht 1

Schema ontwikkelingstaken

Ontwikkelingsgebied 2:

ie

fb

0– 2,5 jaar

Ac t

2,5 – 4 jaar

Ed

u'

4–6 jaar

6-9 jaar

Ontwikkelingsgebied 3:

.v

Ontwikkelingsgebied 1:

.

Vul de schema’s in met de ontwikkeling van kinderen. Horizontaal komen vijf ontwikkelingsgebieden te staan. Je kunt de informatie gebruiken uit de eerdere onderdelen die je hebt gehad over ontwikkelingspsychologie.

ig

ht

9 – 12 jaar

C

op

yr

12 – 16 jaar

9


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

Ontwikkelingsgebied 4:

Ontwikkelingsgebied 5:

.v

.

0 - 2,5 jaar

ie

fb

2,5 - 4 jaar

Ac t

4 - 6 jaar

Ed

9 - 12 jaar

u'

6 - 9 jaar

ht

12 - 16 jaar

Opdracht 2

Ontwikkelingstaken en leeftijd

yr

ig

Zoek filmpjes op YouTube waarin ontwikkelingstaken van kinderen zijn te zien. Zoek bijvoorbeeld op ‘spelende kinderen’. Doe daarna de opdracht waarbij je elke ontwikkelingstaak aan een leeftijd moet koppelen.

C

op

a. Welke taken zie je in het filmpje terug?

10

b. Welke leeftijd hoort daarbij?


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

c. Zoek bij elke ontwikkelingstaak de juiste leeftijd

6 weken

Abstract leren denken

1,5 jaar

De meeste kinderen zijn zindelijk

2,5 - 4 jaar

Hechte vriendschappen ontstaan

4 jaar

ie

fb

.v

.

Het kind snapt dat hij een eigen wil heeft

6 jaar

Ac t

Het eerste lachje

6 - 9 jaar

Zinnetjes met twee woorden

9 - 12 jaar

u'

Geweten begint te ontwikkelen

Ed

d. Zoek bij elke ontwikkelingstaak de juiste leeftijd

4 maanden

Risicovol gedrag gaan vertonen

8 - 12 maanden

ht

Inleven in andere kinderen

2,5 jaar

Een cirkel tekenen en die dichtmaken

2,5 - 4 jaar

Een voorkeur krijgen voor vaste verzorgers

6 - 9 jaar

Veel nadoen wat volwassenen doen

12 - 16 jaar

C

op

yr

ig

Zitten met hulp

11


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

Opdracht 3

Ontwikkelingsgebied 1:

Ontwikkelingsgebied 2:

2,5 - 4 jaar

ie

4 - 12 jaar

Ac t

12 - 18 jaar

Ed

ig

ht

2,5 - 4 jaar

yr

op

C 12

12 - 18 jaar

Ontwikkelingsgebied 5:

u'

Ontwikkelingsgebied 4:

4 - 12 jaar

Ontwikkelingsgebied 3:

fb

0 - 2,5 jaar

0 - 2,5 jaar

.

a. Gebruik het schema dat je hebt gemaakt van de ontwikkelingstaken. In de tekst zijn opvoedingstaken genoemd. Vul het schema met de ontwikkelingstaken aan met de opvoedingstaken uit de theorie ‘Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken’.

.v

Theoriebron ontwikkelingstaken en opvoedingstaken <

Opvoedingstaken

Opvoedingstaken


Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

Opdracht 4

.v

.

b. Welke opvoedingstaak komt veel voor op jouw (vorige) stageplek?

Ontwikkeling observeren

fb

Je gaat op jouw stageplek de ontwikkeling van twee kinderen observeren. Heb je geen stageplek, dan kun je met een studiegenoot mee of kun je bij een kennis thuis een kind observeren. Lukt dit niet, zoek dan twee filmpjes op internet over de ontwikkeling die jij zou willen observeren.

Ac t

ie

Bedenk eerst welke ontwikkelingstaak je wilt observeren. Maak dan een observatielijst. Zoek op internet naar het gedrag dat je dan bij kinderen zou kunnen zien. Zet dat in een lijst en kruis bij de observatie aan of je het gedrag hebt gezien.

Ed

u'

a. Maak de observatielijst. Schrijf de lijst met gedrag dat je gaat scoren op.

yr

ig

ht

b. Observeer een ontwikkeling bij twee kinderen. Welk gedrag heb je gezien en welk gedrag heb je gemist? Zet vinkjes of kruisjes bij de lijst van gedragingen.

C

op

c. Welke overeenkomsten en verschillen heb je gezien bij de twee observaties?

13


Diagnose altijd nodig?

Diagnose altijd nodig?

.

Inleiding

ie

fb

.v

Elk kind loopt tegen moeilijkheden aan. Sommige kinderen worden dan angstig, andere kinderen worden gauw boos. Ook krijgen sommige kinderen problemen met het leren. Het ene probleem verdwijnt vanzelf, het andere niet. In Nederland zijn we gewend om deskundigen te vragen wanneer het kind ergens moeite mee heeft. De deskundige onderzoekt het kind en adviseert vaak een behandeling door een hulpverlener. Voordat een kind wordt doorverwezen naar een hulpverlener, zou je ook kunnen samenwerken met het kind door samen een oplossing te zoeken. Kinderen krijgen vaak weinig kans om mee te praten over hoe hun problemen worden opgelost en daar kun jij als pedagogisch medewerker verandering in brengen.

Ac t

Leerdoelen

Je kunt signaleren of een kind een achterstand heeft en je weet wanneer je tot actie moet overgaan.

Je ziet meerdere casussen voorbijkomen. Allemaal gaan ze over kinderen die moeilijkheden ervaren. In welk geval zou het kunnen gaan om een achterstand?

Casussen

ig

Theoriebron Diagnose altijd nodig? <

Heeft het kind een achterstand?

ht

Opdracht 1

Ed

u'

Subdoelen: Je kunt: • vroeg signaleren of een kind een achterstand heeft • problemen vertalen in vaardigheden die je nog kunt leren, waarbij je de vaardigheden positief formuleert • bepalen of doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening nodig is • de voor- en nadelen van diagnoses benoemen.

Max is een jongetje van 4. Max plast soms in zijn broek. Loes is een meisje van 3. Zij kent een paar woordjes en zegt niet meer dan een woordje tegelijk. Alwin is 5 en is vooral op zichzelf gericht. Hij kan zich niet inleven in een ander. Marieke is een meisje van 8. Zij wordt gauw erg boos en snapt niet dat ze een ander kind pijn kan doen. Ze komt alleen op voor zichzelf. Karin is 10 en speelt graag alleen. Ze heeft geen behoefte om bij een groep te horen. Vincent is 16 en heeft dezelfde moeilijkheden als Karin.

yr

• •

C

op

• •

14

• •


Diagnose altijd nodig?

fb

.v

.

a. Bij wie van deze kinderen is er waarschijnlijk geen achterstand? Waarom denk je dat?

Ac t

ie

b. Bij wie van deze kinderen gaat het om een achterstand? Waarom denk je dat?

Ed

u'

c. Bij de opdracht over ontwikkelingstaken van kinderen heb je een observatie gedaan. Wissel met een medestudent de observatielijst uit en observeer twee kinderen waarvan jij (of iemand anders) vermoedt dat ze een achterstand hebben. Kan dit kind inderdaad een achterstand hebben?

Van moeilijkheden naar vaardigheden

ht

Opdracht 2

ig

Je wilt een kind graag ondersteunen bij zijn moeilijkheden. Je kunt dan op zoek gaan naar de vaardigheid die het kind kan leren om zijn moeilijkheden op te lossen. Jullie gaan moeilijkheden omzetten in vaardigheden die je nog kunt leren. Dat gaan jullie positief formuleren: de woorden ‘niet, ‘geen’ en ‘moeten’ zijn verboden.

C

op

yr

a. Je hebt vast zelf ook weleens problemen. Welke zijn dat? Probeer in een groepje deze problemen om te zetten in vaardigheden die je zou kunnen leren. Laat iemand aantekeningen maken.

15


Diagnose altijd nodig?

Soms is het nodig om door te verwijzen. Wanneer moet je daaraan denken? Lees de theorie nog een keer.

ie

a. Benoem de alarmbellen: wanneer moet je denken aan doorverwijzen?

u'

Ac t

Theoriebron Diagnose altijd nodig? <

Doorverwijzen ja/ nee

fb

Opdracht 3

.v

.

b. Bekijk samen de aantekeningen. Welke vaardigheden zijn nu nog negatief geformuleerd? Maak hier positieve vaardigheden van.

ig

ht

Ed

b. Is er op jouw (vorige) stage iemand doorverwezen? Wat was daar de reden voor? Hoort deze reden bij ĂŠĂŠn van de alarmbellen? Is er geen kind doorverwezen. Bedenk dan twee situaties waarin jij zou doorverwijzen.

C

op

yr

c. Is er een kind waarvan jij denkt dat hij/zij doorverwezen moet worden? Wat is daar de reden van? Hoort deze reden bij een van de alarmbellen?

16


Diagnose altijd nodig?

fb

.v

.

d. Je twijfelt om een kind door te verwijzen. Wat zou je dan doen?

Het effect van een diagnose

Ed

Opdracht 4

u'

Ac t

ie

e. Elk CJG werkt weer op een andere manier. Bel eens met een CJG (zorg dat niet iedereen uit de klas hetzelfde CJG belt) om te vragen wat hun werkwijze is. Wanneer kun je er terecht met opvoedingsvragen? Wat kunnen zij betekenen als je twijfelt om een kind door te verwijzen?

Wat zijn de effecten van een diagnose? Je gaat op zoek naar voordelen en nadelen. De eerste twee vragen kun je alleen beantwoorden. De derde vraag doe je met z’n tweeÍn.

yr

ig

ht

a. Noem vier voordelen van diagnoses.

C

op

b. Noem vier nadelen van diagnoses.

17


Diagnose altijd nodig?

c. Hoe zou het zijn?

.v

.

Werk in tweetallen. Hoe zou het zijn? Stel je krijgt de diagnose, bijvoorbeeld ‘autisme’. Doe je ogen eens dicht en stel je voor dat je in een klaslokaal zit en je hebt een tijdje geleden deze diagnose gehad. Laat de ander de volgende vragen rustig voorlezen, beantwoord de vragen, de ander maakt aantekeningen:

Ac t

ie

fb

Hoe voel jij je nu je deze diagnose hebt gekregen? Hoe gaan de andere kinderen met jou om? Is dat anders dam tegen medeleerlingen? Doet de docent anders tegen jou? Krijg je ander leermateriaal? Nu je weet dat je deze diagnose hebt, wat wordt nu gemakkelijker en wat wordt moeilijker? Wissel daarna van beurt.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

d. Maak van de aantekeningen de lijst met voor- en nadelen langer.

18


Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

.

Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

.v

Inleiding

ie

fb

Over het opvoeden van kinderen heeft iedereen wel een mening. Bijzonder is dat er veel cursussen zijn voor het opvoeden van honden, maar weinig ouders gaan naar een opvoedcursus voor hun kinderen. Hoe weet je nu wat welke methodes goed werken bij het opvoeden? In dit onderdeel leer je over verschillende methodes en ga je ontdekken welke methodes goed bij jou passen.

Leerdoelen

Ac t

Je kunt het gedrag van kinderen positief stimuleren wanneer je op de groep werkt.

Opdracht 1

Ed

u'

Subdoelen: • Je geeft goed voorbeeldgedrag. • Je kunt werken met de Gordon-methode. • Je geeft effectief feedback met Top – Tip – Top. • Je weet mogelijkheden voor opvoeden zonder straffen en belonen. • Je kunt vertellen welke methodes goed bij jou passen.

Voorbeeldgedrag

Jij gaat een kinderdagverblijf opzetten. Als er geen regels zouden zijn, zou het een chaos worden. Om te zorgen dat de kinderen de regels uitvoeren, is het nuttig dat de leidsters zelf het juiste voorbeeldgedrag laten zien.

C

op

yr

ig

ht

a. Aan welke regels wil je dat de kinderen zich gaan houden? Bedenk er minstens tien. Formuleer de regels positief, dus omschrijf gewenst gedrag en niet het gedrag dat je niet meer wilt zien.

19


Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

ie

fb

.v

.

b. Op welke manier zouden de leidsters op de groep voorbeeldgedrag kunnen laten zien? Bedenk er opnieuw 10.

Ed

u'

Ac t

c. Ook thuis laten jouw ouders/opvoeders voorbeeldgedrag zien. Mag jij bijvoorbeeld geen mobieltje bij het eten? Dan zouden jouw ouders dat zelf ook niet moeten doen. Welke regels gelden er bij jou thuis en in hoe zorgen jouw ouders of opvoeders ervoor dat zij zelf het goede voorbeeld laten zien?

op

yr

ig

ht

d. Bedenk een nieuwe regel thuis, schrijf deze op. Zorg dat jij zelf thuis het goede voorbeeldgedrag laat zien. Wat vind jij van deze methode? Zou je de methode vaker willen gebruiken? Waarom wel of niet?

C

Opdracht 2

Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren <

20

De Gordon-methode a. Beschrijf ten minste twee belangrijke onderdelen van de Gordon-methode. Welk onderdeel spreekt jou het meeste aan? Waardoor komt dat?


Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

Top-Tip-Top

ie

Opdracht 3

fb

.v

.

b. Probeer 1 van de onderdelen thuis of op je stage uit. Schrijf op wat je hebt uitgeprobeerd. Wat vind jij van deze methode? Zou je de methode vaker willen gebruiken? Waarom wel of niet?

a. Bedenk in een groep situaties die je hebt meegemaakt waarin je een Top-Tip-Top zou kunnen geven. Schrijf de Top-Tip-Top uit. Check of je geen verboden woorden hebt gebruikt.

Ed

u'

Ac t

Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren <

yr

ig

ht

b. Feedback geven met Top-Tip-Top werkt niet alleen bij kinderen, maar vaak ook bij volwassenen. Probeer de methode eens bij 2 verschillende mensen uit. Beschrijf wat je hebt geprobeerd. Wat vond je van deze methode? Zou je de methode vaker willen gebruiken? Waarom wel of niet?

C

op

Opdracht 4

Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren <

Zonder straffen en belonen a. Bedenk wanneer jij de afgelopen week werd beloond of gestraft. Wat was het effect van deze beloning of straf op jou?

21


Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

Opdracht 5

ie

fb

.v

.

b. Thuis is er vast ook iemand die zich soms anders gedraagt dan jij graag zou zien. Wat zou het effect zijn wanneer je dit gedrag beloont of straft? Wat voor alternatief zou je kunnen proberen? Probeer de methode uit (thuis of op stage). Noteer wat je hebt geprobeerd. Wat vond je van deze methode? Zou je de methode vaker willen gebruiken? Waarom wel of niet?

Een fijne methode

Ac t

Je hebt nu verschillende methodes uitgeprobeerd. Bij alle methodes heb je aangegeven wat je ervan vond. Beantwoord de eerste vraag voor jezelf. De tweede opdracht is voor een grote groep.

Ed

u'

a. Welke methode vind jij het fijnste om mee te werken en waarom? Wat werkt er goed aan deze methode? Wat werkt minder goed aan de andere methodes?

C

op

yr

ig

ht

b. Er gaat een discussie plaatsvinden in de klas over de methodes. Je gaat met ongeveer tien studenten in de klas de discussie aan: Welke methode werkt goed en zou meer gebruikt moeten worden in de praktijk? Schrijf op wat je hebt geleerd van de discussie.

22


Het kind leert nieuwe vaardigheden

.

Het kind leert nieuwe vaardigheden

.v

Inleiding

ie

fb

Op jouw (vorige) stageplek heb je het vast meegemaakt: ruzietjes, kinderen die boos worden of verdrietig. Je gaat erheen, lost de ruzie samen met de kinderen op en je dag gaat verder. Soms gaat het gedrag van een kind erg opvallen. Hij of zij is steeds betrokken bij ruzietjes, gaat steeds schoppen of een kind staat juist steeds alleen in een hoekje. Je kunt dan samen met het kind op zoek naar een oplossing. Het is heel leuk als je met een kind een feestje kunt vieren, omdat het kind een nieuwe vaardigheid heeft geleerd!

Ac t

Leerdoelen

Je kunt samen met een kind alternatief gedrag bedenken wanneer je hem of haar individueel begeleidt.

Nieuwe vaardigheden leren.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Subdoelen: Je kunt: • kinderen leren om te kiezen voor alternatief gedrag • kinderen laten dromen over een oplossing • samen met het kind doelen stellen • de doelen concreet maken • samen met het kind supporters zoeken • samen plannen maken om het bereikte doel te vieren.

23


Het kind leert nieuwe vaardigheden

Opdracht 1

Kiezen voor alternatief gedrag Bekijk het filmpje Omgaan met boosheid.

Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden <

.v

.

a. Benoem drie manieren waarop een kind op een goede manier boos kan zijn. Bedenk er zelf nog een manier bij. Beschrijf de te leren vaardigheden op een positieve manier.

fb

Filmpje Omgaan met boosheid <

Opdracht 2

Ed

In de theorie over ‘het kind leert nieuwe vaardigheden’ zitten allemaal stappen om alternatief gedrag te bedenken en uit te proberen. a. Maak een stappenplan voor het zoeken en uitproberen van alternatief gedrag. Benoem 7 stappen.

C

op

yr

ig

ht

Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden <

Een stappenplan

u'

Ac t

ie

b. Casus: een kind dat vaak gepest wordt. Het kind komt soms huilend bij je. Wat voor ander gedrag kun jij bedenken voor dit kind? Bedenk minstens twee voorbeelden.

24


Het kind leert nieuwe vaardigheden

Opdracht 3

Een rollenspel

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

b. Schrijf per stap minstens twee vragen op die je zou kunnen stellen aan een kind. Leer het stappenplan met de vragen uit je hoofd. Overhoor elkaar.

Ed

Dit rollenspel gebeurt in drietallen. EĂŠn persoon is het boze kind, een tweede persoon is de begeleider en een derde persoon observeert wat er gebeurt en maakt aantekeningen. Het boze kind is vaak boos en als begeleider ga jij met hem of haar zoeken naar alternatief gedrag. Voer het rollenspel een paar keer uit, zodat iedereen aan de beurt is geweest. Kies ook een kind met andere moeilijkheden, bijvoorbeeld een bang kind of een verdrietig kind.

b. Schrijf op welke andere moeilijkheden je hebt gekozen. Welke vragen daarbij zijn gesteld en wat voor alternatief gedrag is genoemd.

C

op

yr

ig

ht

a. Schrijf op welke vragen zij gesteld en welk alternatief gedrag is genoemd.

25


Het kind leert nieuwe vaardigheden

Opdracht 4

Zelf oefenen Zoek op je stageplek of in jouw kennissenkring naar een kind dat weleens een van de problemen heeft. Ga een gesprekje voeren met dit kind. Oefen het stappenplan.

fb

.v

.

a. Schrijf op hoe je het vond gaan. Wat ging er goed en wat ging er minder goed?

Lijsten met alternatief gedrag

u'

Opdracht 5

Ac t

ie

b. Wat voor alternatief gedrag is er uit het gesprek gekomen?

Ed

Dit is een opdracht die je met de hele klas uitvoert. Neem een paar flapovers of hang een paar vellen papier op. Schrijf bovenaan elk vel de verschillende moeilijkheden van kinderen die jullie hebben gebruikt bij de rollenspellen (bijvoorbeeld boos, verdrietig, bang). Elke student schrijft alternatief gedrag op het papier.

yr

ig

ht

a. Bespreek de verschillende uitkomsten met elkaar. Wat is jou opgevallen?

C

op

b. Aan welk alternatief gedrag had jij nog niet gedacht?

26


Motivatie vergroten

Motivatie vergroten

.

Inleiding

fb

.v

Een kind kan zich niet alleen ontwikkelen. Daarbij heeft hij of zij hulp nodig van volwassenen. Zijn ouders helpen hem en jij als begeleider kunt hem helpen. Je kunt een kind niet verplichten om gemotiveerd te zijn. Dat werkt niet. Toch zijn er manieren waarop je het kind kan helpen om zijn motivatie te vergroten. Misschien heb je er zelf ook nog wat aan en kun je nog gemotiveerder met je schoolwerk aan de slag!

ie

Leerdoelen

Je kunt een kind motiveren wanneer hij of zij het moeilijk vindt om alternatief gedrag uit te proberen.

Inspringspel

u'

Opdracht 1

Ac t

Subdoelen: • Je kunt verschillende manieren benoemen om een kind te motiveren om nieuw gedrag uit te proberen. • Je kunt de verschillende manieren toepassen.

Ed

Dit is een spel waarbij geĂŻmproviseerd wordt. Op een open plek in de klas staan drie personen: een kind dat geen zin heeft om zich anders te gedragen en een begeleider die probeert het kind te motiveren. De andere personen staan er in een kring omheen en kunnen inspringen wanneer zij willen. Ze springen naar het midden en proberen het kind ook te motiveren. Wanneer iemand inspringt, stapt de andere begeleider uit het midden weer in de kring

b. Zaten er in het inspringspel nog andere manieren die niet in de tekst staan?

C

op

yr

ig

ht

a. In de tekst staan verschillende manieren waarop je een kind kunt motiveren om ander gedrag uit te proberen. Welke manieren heb je zojuist bij het inspringspel ook voorbij zien komen? Schrijf deze op.

27


Motivatie vergroten

Opdracht 2

Casus

.v

Sem wordt vaak boos als andere kinderen speelgoed afpakken. Je hebt met Sem afgesproken dat hij nieuw gedrag gaat uitproberen.

.

Casus

Ac t

ie

fb

a. Bedenk vijf verschillende zinnen die je tegen Sem zou kunnen zeggen om hem te motiveren.

Opdracht 3

Ed

u'

b. Vergelijk jouw antwoorden met die van medestudenten. Noteer minstens twee zinnen die je zelf nog niet had bedacht.

Eigen ervaring

Je hebt vast zelf ook weleens minder motivatie. Misschien vind je het eng om iets nieuws te proberen. Of zie je enorm tegen je huiswerk op.

C

op

yr

ig

ht

a. Wat zou je dan tegen jezelf kunnen zeggen om iets toch te doen? Schrijf minstens drie zinnen op. Je mag een medestudent om hulp vragen.

28

b. Help iemand antwoorden te vinden op zijn ‘motivatieprobleem’.


De begeleiding

De begeleiding

.

Inleiding

.v

De onderdelen die we tot nu toe hebben gehad, gaan we nu samenbrengen. Er zitten heel veel voorbeelden in die je mee zou kunnen nemen wanneer je een begeleidingsplan opstelt.

fb

Leerdoelen

Opdracht 1

Opties voor begeleiding

Ac t

ie

Wanneer je een begeleidingsplan opstelt, kun je de meerdere voorbeelden en gevolgen daarvan bedenken voor de begeleiding van het kind. • Je kunt benoemen welke opties er zijn voor de begeleiding van een kind. • Je kunt aangeven wat de consequenties van de opties zijn voor het kind, zijn omgeving en voor jezelf als begeleider.

u'

Lees de theoriebronnen nog een keer: Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken, methodes om ander gedrag te stimuleren, het kind leert nieuwe vaardigheden, de motivatie vergroten. Er zitten allemaal voorbeelden tussen voor de begeleiding van het gedrag van kinderen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

a. Noem minstens tien voorbeelden waarmee je het gedrag van kinderen kunt stimuleren.

29


De begeleiding

Opdracht 2

Ac t

ie

fb

.v

.

b. Casus bang meisje. Karin is 6 jaar en durft geen contact te maken met andere kinderen. Bedenk nu bij alle tien opties voor de begeleiding: Hoe je dit meisje stimuleren om nieuw gedrag uit te proberen?

Mindmap gevolgen

Ed

u'

Bekijk de voorbeelden voor de begeleiding die je net hebt opgeschreven opnieuw. Kies nu drie voorbeelden uit en maak een mindmap van de gevolgen. Denk bijvoorbeeld aan het kind, zijn omgeving en de gevolgen voor jou als begeleider.

ig

ht

a. Wanneer je de opties zou uitvoeren, wat voor gevolgen heeft dat dan? Noem er minstens vijf.

C

op

yr

b. Vergelijk jouw antwoord met minstens twee medestudenten. Welke opties kun je nog toevoegen?

30


Overtuigen met goede argumenten

.

Overtuigen met goede argumenten

.v

Inleiding

ie

fb

Je kunt hele mooie plannen bedenken, maar wanneer je ouders niet kunt overtuigen dat het nodig is, zal het lastig zijn het plan uit te voeren. Je gaat daarom aan de slag met goede argumenten en manieren waarop je ouders kunt overtuigen. Wie weet kun je zo jouw eigen ouders ook beter overtuigen van het belang van dat feestje waar je graag naartoe wilt.

Leerdoelen

Ac t

Je kunt ouders voorzien van goede informatie en passende adviezen in een begeleidingsplan. Je kunt ouders overtuigen van jouw advies door middel van goede argumenten.

Opdracht 1

Is de ouder overtuigd?

Lees de theorie en bekijk je antwoorden bij de eerdere opdrachten Opties voor begeleiding en Mindmap gevolgen van de leeractiviteit De begeleiding.

ht

a. Bedenk per mindmap minstens twee goede argumenten.

ig

Theoriebron Overtuigen met goede argumenten <

Ed

u'

Subdoelen: • Je kunt goede argumenten beschrijven. • Je weet waarmee je ouders kunt overtuigen. • Je kunt goede argumenten toepassen wanneer je ouders wilt overtuigen.

C

op

yr

b. Zou jij als ouder van een kind overtuigd zijn als je deze argumenten hoort?

c. Welke tips voor ‘overtuigen’ kun je daarbij gebruiken?

31


Overtuigen met goede argumenten

Jouw ouders overtuigen

fb

Opdracht 2

.v

.

d. Zou jij als ouder dan meer overtuigd zijn? Zo ja, wat geeft de doorslag? Zo nee, wat heb je nog meer nodig?

Je hebt vast weleens een feestje of iets anders waar je graag naartoe wilt. Je vraagt je ouders om toestemming. Hierbij kunnen goede argumenten en overtuigingskracht helpen.

u'

Ac t

ie

a. Werk met z’n drieÍn minstens vijf tips uit om beter te overtuigen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

b. Heb je toevallig iets waarvoor je toestemming wilt vragen. Probeer het dan thuis uit! Heb je niks om toestemming voor te vragen? Verzin dan iets. Welke argumenten en manier van overtuigen heb je gebruikt? Heeft het gewerkt?

32


Reflecteren

Reflecteren Opdracht 1

Reflectie op de lesstof

fb

.v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

ie

b. Wat wist je al?

Opdracht 2

Kritisch en creatief denken

Ac t

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Ed

u'

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

ig

ht

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

Zelfregulatie en zelfsturing a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

C

op

yr

Opdracht 3

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

33


Reflecteren

Opdracht 4

Samenwerken

.

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

fb

.v

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

34


.v

Theoriebron Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

.

Theoriebron Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

fb

Inleiding

Ac t

ie

Wanneer je wilt weten of kinderen zich anders ontwikkelen, moet je eerst weten hoe de normale ontwikkeling eruitziet. De meeste kinderen ontwikkelen zich zonder grote problemen. Toch maken veel ouders en opvoeders zich vaak zorgen over de ontwikkeling van een kind. Bijvoorbeeld: Kent mijn kind al genoeg woorden? Is het normaal dat hij zo veel driftbuien heeft? Om te weten of er een afwijkende ontwikkeling is, moeten we eerst weten hoe een kind zich normaal gesproken ontwikkelt.

u'

De ontwikkelingsgebieden

Ed

De ontwikkeling van kinderen gebeurt op de volgende gebieden: 1. de lichamelijke ontwikkeling 2. de cognitieve en taalontwikkeling 3. de sociale en emotionele ontwikkeling 4. de expressie en spelontwikkeling 5. de morele ontwikkeling.

ig

ht

Om de ontwikkeling op deze gebieden te stimuleren, worden in de kinderopvang of groep 1 en 2 programma’s voor voor- en vroegschoolse educatie gebruikt. De VVE-programma’s zijn vooral voor jonge kinderen met een taalachterstand, zodat zij zonder een achterstand aan groep 3 kunnen beginnen. De programma’s zijn bedoeld voor de cognitieve ontwikkeling en taalontwikkeling.

C

op

yr

Deze cursus gaat over het ontwikkelen van gedrag. Het stimuleren van de sociale en emotionele ontwikkeling en de morele ontwikkeling is een belangrijke taak van de pedagogisch medewerker. Jij helpt kinderen om zelfvertrouwen op te bouwen en je stimuleert hen om rekening te houden met andere kinderen.

Ontwikkelingstaken Wanneer kinderen opgroeien zijn er taken die kinderen moeten leren. Dit zijn ontwikkelingstaken. Een ontwikkelingstaak van een peuter is bijvoorbeeld dat hij samen leert spelen met andere kinderen. De ontwikkelingstaken zijn een soort opdrachten. Wanneer een kind een opdracht goed uitvoert, ontwikkelt hij zich. Kan een kind een opdracht niet helemaal afmaken? Dan heeft dat gevolgen voor de latere ontwikkelingstaken. Die opdrachten kunnen dan niet of minder goed worden afgerond. Er kan een achterstand ontstaan in de ontwikkeling van het kind.

35


Theoriebron Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

.

Een voorbeeld: bij het omrollen leert een baby zijn spieren onder controle te houden, hij traint bijna alle spiergroepen en leert om zijn evenwicht te bewaren. Dit is belangrijk, want dit is weer nodig bij het leren zitten, kruipen, staan en lopen. Wanneer een baby niet leert omrollen, kan het zijn dat hij de daaropvolgende ontwikkelingstaken niet kan uitvoeren. Hetzelfde kan gebeuren bij ontwikkelingstaken van oudere kinderen.

.v

Opvoedingstaken

fb

Een opvoeder kan een goede ontwikkeling van het kind stimuleren. Een kind ontwikkelt zich niet alleen. Het kind heeft hulp nodig van volwassenen in zijn omgeving. De taken van de opvoeder noemen we opvoedingstaken.

ie

Voor ouders en andere opvoeders is het soms lastig in te schatten wat je van een kind kunt verwachten. Het is belangrijk dat je goed aansluit bij de ontwikkelingstaken van het kind, dus: Wat zou het kind moeten kunnen?

Ac t

Per leeftijdsfase zijn er ontwikkelingstaken en daarmee ook opvoedingstaken. Een kind van 2-4 jaar heeft bijvoorbeeld als ontwikkelingstaak om te goed te leren omgaan met leeftijdsgenoten. Als opvoeder kun je dit stimuleren door positief en bevestigend te reageren in de eigen omgang met het kind.

u'

De leeftijdsfases zijn niet heel streng. Het kan zijn dat een kind zich iets eerder of later ontwikkelt. De aangegeven leeftijdsfase kun je zien als een belangrijke periode om de ontwikkelingstaak extra aandacht te geven.

C

op

yr

ig

ht

Ed

Een kind leert het meeste wanneer activiteiten en taken iets moeilijker zijn dan wat ze al zelf kunnen.

36


Theoriebron Ontwikkelingstaken en opvoedingstaken

Opvoedingstaak

0 – 2,5 jaar

Lichamelijke verzorging Gevoelig reageren op de behoeftes van het kind Emotionele ondersteuning bieden Zelfstandigheid bevorderen door ruimte te geven en te ondersteunen De persoonlijkheid van het kind respecteren Een vaste structuur bieden en grenzen stellen Beschikbaar zijn

2,5 – 4 jaar

De opvoedingstaken van 0 – 2,5 jaar blijven bestaan Mogelijkheid bieden voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden Uitleg geven over normen en waarden Gevoelig zijn voor het verstandelijke niveau Positief omgaan met het kind Bevestigend reageren, maar ook discipline bijbrengen Voorspelbaar zijn

4 – 12 jaar

Het bieden van een vaste structuur en grenzen blijft van belang Zelfstandigheid bevorderen Gelegenheid bieden om met leeftijdsgenoten om te gaan Een stimulerende omgeving aanbieden Warm en begripvol opvoeden, met wederzijds vertrouwen Belangstelling hebben voor de leefwereld van het kind Geborgenheid bieden

12 – 18 jaar

Emotionele ondersteuning bieden Ondersteunen bij persoonlijke ontwikkeling Gelegenheid bieden om te experimenteren Grenzen blijven stellen, passend bij de leeftijd Gelijkwaardige verhouding opbouwen Mogelijkheid bieden talenten te ontplooien

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

Leeftijdsfase

C

op

yr

ig

ht

Bron: Nederlands Jeugdinstituut.

37


Theoriebron Diagnose altijd nodig?

.

Theoriebron Diagnose altijd nodig?

.v

Inleiding

fb

In de theoriebron ontwikkelingstaken en opvoedingstaken heb je geleerd dat kinderen van verschillende leeftijden ontwikkelingstaken moeten kunnen. Wanneer ze dat niet kunnen, heeft het kind mogelijk een ontwikkelingsachterstand. Wanneer een ontwikkelingsachterstand wordt vastgesteld, heet dat een diagnose.

Ac t

ie

Er bestaat een hele waslijst met diagnoses, ook wel etiketjes genoemd: ADHD, dyslexie, ODD, CD, Asperger, autisme, dyscalculie, ADD, hechtingsstoornis, depressiviteit, eetstoornis, ticstoornis zoals Gilles de la Tourette, verslavingsproblematiek en borderline. Wanneer heeft een kind een achterstand en wanneer is het nodig om door te verwijzen of een diagnose te laten stellen? Is zo’n diagnose altijd nodig?

u'

Wat is een achterstand?

Ed

Kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben, ontwikkelen zich langzamer of anders dan kinderen van dezelfde leeftijd. Kinderen hebben hulp nodig bij het volbrengen van ontwikkelingstaken. Wanneer kinderen weinig gestimuleerd worden, kan het zijn dat een kind een ontwikkelingstaak niet afrondt. Ontwikkelingstaken kunnen niet of minder goed worden uitgevoerd. Zo kan een achterstand in de ontwikkeling ontstaan.

ig

ht

Elk kind komt moeilijkheden tegen tijdens zijn ontwikkeling. Een kind kan bijvoorbeeld een tijd erg bang, ontzettend druk, boos of juist erg stilletjes zijn. Deze problemen komen veel voor bij een normale ontwikkeling. Wanneer deze situaties zich voordoen is het belangrijk om snel en goed te reageren. Gebeurt dit niet en de problemen worden erger, kan de ontwikkeling van een kind stil komen te staan. Op deze manier kan het kind een achterstand krijgen.

C

op

yr

Van moeilijkheden naar vaardigheden

38

Je wilt een kind graag ondersteunen bij zijn moeilijkheden. Je kunt dan op zoek gaan naar de vaardigheid die het kind kan leren om zijn moeilijkheden op te lossen. Hoe ga je van moeilijkheden naar vaardigheden? 1. de moeilijkheden in beeld brengen 2. samen bepalen wat het gewenste doel is (wat wil het kind wel) 3. welke vaardigheid het kind kan leren om daar een stap dichterbij te komen. Voorbeeld: Theo was een jongetje van vijf jaar. Hij plaste vaak in zijn broek. Samen met zijn ouders heeft hij een doel gesteld: Theo wilde graag leren om regelmatig naar het toilet te gaan. In het begin zei zijn moeder meerdere keren per dag dat het tijd is om naar het toilet te gaan en Theo leerde hiervan. Voor hem was het geen probleem, maar een vaardigheid die hij nog moest leren.


Theoriebron Diagnose altijd nodig?

Doorverwijzen

fb

.v

Het kan gaan om een stoornis. Wanneer moeten de alarmbellen gaan rinkelen? • als jij en je collega’s niet goed snappen wat het probleem is • als je denkt dat er meer speelt dan alleen wat moeilijkheden • wanneer de problemen helemaal niet passen bij de leeftijd van het kind • als de ontwikkeling van het kind blijft stilstaan • als er na een paar pogingen helemaal geen vooruitgang wordt geboekt • als het kind in zijn dagelijkse leven ernstige nadelen ondervindt • als het kind en zijn omgeving erg lijden.

.

Soms is het nodig om door te verwijzen naar een hulpverlener. Wanneer er meer hulp nodig is dan jij kunt bieden, is het verstandig om door te verwijzen.

Ac t

ie

Je kunt dan doorverwijzen naar de huisarts of het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). Het CJG is er voor alle vragen over opgroeien en opvoeden en kunnen bijvoorbeeld helpen met een doorverwijzing.

Collegiaal overleg

Ed

u'

Voordat je gaat doorverwijzen, is het goed om jouw ideeën te bespreken met collega’s. Je kunt aan collega’s vragen of zij dezelfde zorgen hebben. Wanneer jij en je collega’s twijfelen, kun je altijd advies vragen bij het CJG. Wanneer je twijfels hebt over kindermishandeling kan er advies worden gevraagd bij Veilig Thuis (vroeger was dit het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling, oftewel het AMK). Ook kun je daar een melding van kindermishandeling doorgeven. Wanneer er meerdere meldingen zijn binnengekomen, gaat Veilig Thuis op huisbezoek.

ht

Voordelen van een diagnose

ig

Een diagnose kan nuttig zijn. Je bent zelf geen behandelaar, dus wanneer je twijfelt is het verstandig om door te verwijzen. Misschien heeft het kind een stoornis en kan een hulpverlener een diagnose stellen en het kind in behandeling nemen.

C

op

yr

Soms is het alleen al fijn om te weten wat er aan de hand is. Het kan duidelijkheid geven over de problemen die je als kind of opvoeders hebt ervaren. Je kunt het gedrag beter accepteren. De begeleiding kan beter worden aangepast op het kind. Soms is een diagnose ook een voorwaarde om zorg te kunnen krijgen, bijvoorbeeld medicijnen.

39


Theoriebron Diagnose altijd nodig?

Nadelen van een diagnose

.v

.

Diagnoses kunnen ook nadelig zijn, vooral voor de toekomst. Met een diagnose krijgt een kind een stempel met ‘niet normaal’. Zo wordt Sarah gezien als ADHD’er en niet als die sportieve meid. Kinderen met een stempel horen er soms niet helemaal meer bij. Ze worden gepest of worden niet gevraagd om te komen spelen.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Ook worden kinderen met een diagnose vaak allemaal hetzelfde behandeld en is er te weinig oog voor de verschillen tussen kinderen met eenzelfde diagnose. Een diagnose is eigenlijk voor altijd, ook al hebben er verbeteringen plaatsgevonden. Dit kan vervelende gevolgen hebben wanneer het kind later op zoek gaat naar een baan of zich wil verzekeren. Bij het halen van een rijbewijs moeten deze kinderen soms extra gekeurd worden voordat zij mogen afrijden. Bij een verzekering betalen zij vaak een hoger eigen risico of hogere premies.

40


Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

.v

.

Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

fb

Inleiding

Ac t

ie

Eerder zijn ontwikkelingstaken en opvoedtaken behandeld. Ieder kind heeft hulp nodig bij het volbrengen van de ontwikkelingstaken. Wanneer deze hulp ontbreekt, kan een achterstand ontstaan. Hoe kun je de ontwikkeling van kinderen het beste stimuleren? In dit onderdeel gaat het over methodes om het gedrag van kinderen positief te beĂŻnvloeden. Er zijn methodes voor de begeleiding van het individuele kind en methodes voor het handelen in een groep.

Uitgangspunten Gordon-methode

Ed

u'

Uitgangspunt van de Gordon-methode is een goede communicatie bij de opvoeding. Iedereen moet naar elkaar luisteren en elkaar accepteren. Wanneer je de praktische methode inzet, ontstaan duidelijke en respectvolle relaties tussen jou en de kinderen.

Van wie is het probleem?

C

op

yr

ig

ht

Veel ouders en opvoeders denken dat zij de problemen van kinderen moeten oplossen, terwijl zij in plaats daarvan beter kun kinderen kunnen helpen om zelf hun moeilijkheden op te lossen. Kinderen worden daar sterk en zelfstandig van. Bijvoorbeeld: Een kind vindt zijn huiswerk lastig of een kind is boos op de begeleider. In deze situaties is het kind eigenaar van het probleem. Een ouder of opvoeder kan helpen door vooral actief te luisteren naar het verhaal. Hiermee wordt bedoeld dat je je in eigen woorden zegt wat je hebt gehoord. Je geeft geen advies of een mening. Kinderen ontdekken wat ze voelen en kunnen de moeilijkheden gemakkelijker zelf oplossen.

Goed luisteren naar een kind.

41


Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

De ik-boodschap

ie

fb

.v

.

Met een ik-boodschap kun je het gedrag van kinderen beïnvloeden, terwijl het kind zelf verantwoordelijk blijft voor het veranderen van zijn gedrag. Je kunt dit gebruiken wanneer jijzelf een probleem hebt met het gedrag van een kind (en het kind dus niet eigenaar van het probleem is). Kinderen passen hun gedrag eerder aan wanneer je dit vraagt met een ik-boodschap. Ook is het beter voor de relatie tussen jou en het kind. De ik-boodschap bestaat uit drie delen: 1. gedrag: een beschrijving van het gedrag dat jij niet prettig vindt, iets wat een kind zegt of doet Je beschrijft het gedrag, maar kraakt het niet af. 2. gevoel: het gevoel dat jij als opvoeder hebt bij dat gedrag 3. gevolg: de directe gevolgen van het gedrag voor jou.

Ac t

Voorbeelden van ik-boodschappen Hier zie je een paar voorbeelden van ik-boodschappen.

u'

Toen je niet thuis was voor het donker werd, maakte ik mij erg ongerust en moest ik het avondeten weggooien. Veroordelen werkt niet: Het was niet erg slim van je dat je niet even hebt gebeld dat je later zou komen.

Ed

Als je jouw jas op de grond laat vallen en hem niet oppakt, erger ik mij daaraan, want iemand anders kan erover struikelen. Een jij-boodschap werkt niet: Jij bent zo slordig. Ruim je jas eens op.

ht

Je gebruikt jouw internet vaak zonder wifi en dat vind ik vervelend, want op die manier krijg ik een hoge rekening. Een jij-boodschap werkt niet: ‘Jij gebruikt steeds het internet van je abonnement. Stop daar eens mee.’

ig

Top-Tip-Top

C

op

yr

Dit is een andere methode om het gedrag van kinderen positief te beïnvloeden. Wanneer je alleen zegt wat er niet goed gaat, gaat een kind niet meteen zijn gedrag aanpassen. Wanneer je de tip tussen twee positieve opmerkingen plaatst, gaat een kind eerder nieuw gedrag proberen. Hoe ziet een Top-Tip-Top eruit? 1. Eerst zeg je wat er goed gaat, bijvoorbeeld met een complimentje. 2. Dan zeg je wat er beter zou kunnen. 3. Als laatste benoem je wat het nieuwe gedrag oplevert (een voordeel).

42

Bijvoorbeeld: ‘Wat goed dat je tegen Max zei dat je het niet leuk vond dat hij jouw speelgoed afpakt. En, als het lukt om dit rustig tegen hem te zeggen, hoef je minder vaak zo boos te worden en kun je snel lekker verder spelen.’


Theoriebron Methodisch handelen om ander gedrag te stimuleren

Opvoeden zonder straffen en belonen

.v

.

Straffen en belonen kan lijken op manipuleren, omdat je wilt dat iemand zich gedraagt precies zoals jij wilt. Bijvoorbeeld: ‘Als jij alles opeet, mag je straks even op de iPad spelen.’ Je wilt de baas zijn over het kind, maar je kunt hem ook ondersteunen om zijn eigen pad te vinden.

fb

Als kinderen vaak horen dat ze stom, onhandig of lui zijn en dat ze daarvoor gestraft worden, zullen ze zich gaan schamen en onzeker worden. Ook belonen kan zorgen voor angst, schuldgevoel of schaamte. Een kind kan denken dat het steeds aan de hoge verwachtingen moet blijven voldoen, wordt bang om fouten te maken en schaamt zich als iets niet lukt.

ie

Ook zonder te straffen en belonen kunnen we duidelijk maken wat we vinden. Het mooiste is als iedereen zijn mening kan geven en dat je samen tot een oplossing kunt komen. Een kind zal zijn eten niet opeten als je hem ervoor straft. Je kunt aangeven dat wanneer hij zijn eten laat staan, hij later met trek naar bed zal gaan. Hij kan zelf kiezen.

Ac t

Wanneer een kind boos wordt, zou je hem apart kunnen zetten om tot rust te komen.

Alternatieven voor straffen en belonen

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Als je niet meer gaat straffen en belonen, wat doe je dan? Hier staan een paar alternatieve (andere) manieren op een rij: • samen genieten Een kind heeft zijn kamer opgeruimd. Je kunt samen genieten van het resultaat. • samen verdrietig zijn Zeg wat je denkt dat een kind voelt en wees daar samen verdrietig om. Bijvoorbeeld: ‘Ben je verdrietig omdat Lex niet met je wil spelen?’ • dankbaarheid laten zien Als een kind iets heeft gedaan, waar je blij mee bent, bedank je het kind. • zeggen hoe jij je voelt en wat je graag zou willen Gebruik bijvoorbeeld de ik-boodschap. • aandacht geven aan het effect van wat een kind doet of zegt ‘Kijk eens hoe blij Linda is met de helft van jouw koekje.’ • belangstelling tonen Belangstelling hebben, zonder dat je oordeelt of het ‘goed’ of ‘fout’ is. Wees bijvoorbeeld geïnteresseerd in de beweegredenen van een kind. • duidelijkheid bieden Stel samen regels op en geef inzicht in het effect van hun gedrag wanneer zij de regels overtreden. • suggesties doen (in plaats van dwingen in ander gedrag) Als je suggesties doet over hoe je zou willen dat een kind zich gedraagt, is er geen reden om te straffen of te belonen. Het waren maar suggesties. • grenzen stellen Door bijvoorbeeld de waarden van het gezin(shuis) te benadrukken. Blijft een kind over de grens gaan. Zoek dan uit wat het kind dwars zit. • ingaan op de behoeften van het kind Wat een kind ook doet, hij doet het om zijn behoeftes te vervullen. Je kunt samen naar positievere manieren zoeken om deze behoefte te vervullen. • een voorbeeld zijn We kunnen kinderen niet maken tot wat wij willen. We kunnen een goed voorbeeld zijn en kijken of de kinderen het voorbeeld volgen.

43


Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden

.

Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden

.v

Inleiding

ie

fb

Kinderen zijn constant aan het leren. Dat doen ze niet alleen op school. In het dagelijkse leven is er ook ontzettend veel te leren: opruimen, samen spelen, inleven in een ander, rustig blijven. Soms gedragen kinderen zich op een manier die niet prettig is voor jou of andere mensen. Hoe kun je een kind helpen om nieuw gedrag te leren? Je gaat daarbij niet graven in het probleem, maar zoeken naar wat het kind nodig heeft en wat hij zou kunnen leren. Dat heet oplossingsgericht werken. Je kunt daarvoor de volgende stappen gebruiken:

Ac t

1. Kiezen voor alternatief gedrag

u'

Je kunt een kind leren dat hij kan kiezen om zich anders te gedragen. Je hebt vast al eens meegemaakt dat twee kinderen ruzie hebben. Je loopt ernaar toe en vraagt misschien: ‘Wat is hier aan de hand?’ Kinderen zoeken vaak de oorzaak in het gedrag van een ander. Ze zeggen bijvoorbeeld: ‘Hij schopte mij.’

Ed

Je kunt het kind leren om anders te denken. Je kunt het kind laten zien dat je zelf kunt kiezen wat je gaat doen. Bij een ruzie kun je gaan huilen of slaan en schoppen. Maar je kunt ook om hulp gaan vragen bij de juf. Ook kan het kind leren zeggen dat hij het niet leuk vindt wat de ander doet. Dat is kiezen voor ander gedrag.

Bekijk de eerste 54 seconden van het Filmpje Omgaan met boosheid. Hierin kun je zien hoe je boos kunt zijn op een goede manier. Een kind dat gaat huilen of slaan accepteren we niet. Dat vinden we niet goed. We noemen dit rood gedrag. Toch is boosheid belangrijk. Je kunt kinderen leren om op een goeie manier boos te zijn. Groen gedrag. Voor kinderen helpt het om dit uit te leggen met een plaatje van een stoplicht.

C

op

yr

ig

Filmpje Omgaan met boosheid <

ht

2. Boos zijn op een goede manier

44


Ac t

ie

Een stoplicht gebruiken om rood en groen gedrag uit te leggen.

fb

.v

.

Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden

3. De wondervraag

Ed

u'

De wondervraag kan helpen om tot bedenken welk ander gedrag je zou kunnen kiezen. De wondervraag kan er zo uit zien: ‘Ik heb je iets bijzonders te vertellen. Je wordt morgen wakker en er is een wonder gebeurd. Al jouw problemen zijn in één keer verdwenen. Hoe ziet dat er dan uit? Wat is er anders bij jou? Waar zouden jouw ouders of vriendjes dat aan merken?’ Door de wondervraag te stellen, laat je kinderen op een andere manier denken. Ze kunnen zo beter zelf tot een oplossing komen.

ht

Ander vragen die je kunt stellen zijn: Wat voor gevoel krijg je bij de droom? Wat doe je anders? Denk je op een andere manier? Zeg je andere dingen? Zitten er oplossingen in de droom voor het gedrag dat jij nu wilt veranderen? Welke verandering die je ziet, zou je makkelijk kunnen uitvoeren?

ig

4. Doelen stellen

C

op

yr

Om moeilijkheden op te lossen, stellen we eerst een einddoel vast. Pas als je het einddoel weet, kun je kijken wat er nodig is om het dat doel te behalen. Je einddoel is de ideale situatie in de toekomst. Het is een vaardigheid die het kind graag zou willen leren, bijvoorbeeld ‘stop zeggen wanneer het gepest wordt’. Een vaardigheid leren moet nooit betekenen dat het kind moet stoppen met iets dat verkeerd is. Je zoekt altijd naar een vaardigheid die het kind kan leren goed te doen. Anders weet een kind nog niet wat het juiste gedrag is. Voorbeeld Een kind speelt met eten Het doel is niet om op te houden met spelen tijdens het eten. Het doel is leren om netjes te eten.

45


Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden

5. Doelen concreet maken

.v

.

Soms is het einddoel te groot. Een kind weet niet waar hij moet beginnen met oefenen van een nieuwe vaardigheid als het doel is ‘leren luisteren’ of ‘je netjes gedragen’. Dan is het nodig om het doel concreet te maken. Je gaat dan eerst een tussenstapje bedenken dat het kind kan oefenen. Het helpt als je samen met het kind bedenkt waarmee je vandaag al kunt beginnen om te oefenen.

fb

Bedenk samen wat het kind doet of zegt als het probleem helemaal is opgelost, bijvoorbeeld met de wondervraag. De antwoorden daarop zijn concrete acties.

Ed

u'

Ac t

ie

Een kind dat wil leren luisteren, kan bijvoorbeeld als actiepunten hebben: • iemand anders laten uitpraten • de ander aankijken • even een rustige plek opzoeken wanneer iemand iets belangrijks wil zeggen • alleen aandacht hebben voor de persoon die iets tegen hem zegt.

ht

Je einddoel bereiken met tussenstapjes.

ig

6. Supporters zoeken

C

op

yr

Als sporters willen winnen, hebben ze supporters nodig om hen te steunen en aan te moedigen. Ook voor een kind dat nieuw gedrag wil oefenen. Het is fijn als supporters vertrouwen hebben in het kind en dat ze trots op hem zijn, omdat het steeds beter gaat. Kinderen zijn vaak gemotiveerder om aan de slag te gaan.

46

Een supporter is iemand die het kind goed kent of iemand die het kind bijna elke dag ziet. Een kind kan zelf bedenken wie hij als supporter wil vragen. Dit kunnen de ouders of opvoeders zijn, andere familieleden of vriendjes.


Theoriebron Het kind leert nieuwe vaardigheden

7. De vaardigheid oefenen

.

Wanneer alle afspraken zijn gemaakt, kan het kind zijn vaardigheid gaan oefenen. Dit kan eerst in gedachten of samen met de begeleider en daarna in de groep. Het kind kan net zo lang oefenen tot het normaal wordt om zich op die manier te gedragen.

fb

.v

Oefenen betekent ook dat er foutjes worden gemaakt. Dat hoort erbij. Vertel dat ook aan het kind. Wanneer je iets nieuws wilt leren, kost het tijd en zal het ook eens misgaan.

8. Een feestje vieren

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Maak samen met het kind een plan over hoe je het feestje gaat vieren wanneer het nieuwe gedrag is geleerd. Het gaat hierbij niet om grote feesten. Denk aan trakteren in de groep, een avondactiviteit kiezen (zoals een playbackshow of een spelletjesavond), samen poffertjes bakken of picknicken in de huiskamer. Het is goed als het kind alle supporters bedankt voor de hulp.

47


Theoriebron De motivatie vergroten

.

Theoriebron De motivatie vergroten

.v

Inleiding

ie

Observeren bij een ander kind

fb

‘Kom op, je kunt het!’ Wanneer een kind dit niet zelf gelooft, heeft het weinig zin om dit te zeggen. Hoe kun je de motivatie van een kind toch vergroten?

Ac t

Wanneer een kind het moeilijk vindt om ander gedrag te proberen, kun je hem eerst vragen om te kijken hoe een ander kind het doet. Laat hem vertellen wat hij bij het andere kind heeft gezien en gehoord. Uit deze verhalen kun je een vaardigheid halen die het kind kan gaan oefenen.

u'

Kleine stapjes maken

Ed

Soms is het nog niet duidelijk hoe een doel behaald moet worden en moet je de stapjes nog wat kleiner maken. Het kan gebeuren dat een kind na een paar weken de nieuwe vaardigheid nog niet onder de knie heeft. Je gaat dan samen bedenken hoe dat kan. Misschien is de vaardigheid nog niet concreet genoeg en kun je nog een kleiner stapje bedenken.

ht

Positief denken

C

op

yr

ig

Wanneer je denkt dat iets jou gaat lukken, heb je meer kans dat het ook écht lukt. Het helpt ook als je weet dat ‘fouten maken mag’. Zorg ervoor dat je trots bent op het kind als het gaat oefenen en niet pas wanneer het einddoel is bereikt.

48


Ac t

ie

fb

.v

.

Theoriebron De motivatie vergroten

Fouten zijn het bewijs dat je het probeert.

u'

Een taak op niveau

Ed

Nieuw gedrag moet niet te gemakkelijk zijn en niet te moeilijk. Zorg er daarom voor dat je vooraf goed weet wat een kind al kan. Sluit daarbij aan. Je kunt ook van tevoren uitzoeken welke ontwikkelingstaken het kind op zijn leeftijd.

Complimenten geven

C

op

yr

ig

ht

Het helpt wanneer je kinderen laat zien wat ze al goed kunnen. Een compliment kan wonderen doen, net als het woord ‘wauw’. De meeste mensen zijn vaak gericht op wat er nog beter kan en zien over het hoofd waar ze al goed in zijn.

49


Theoriebron Overtuigen met goede argumenten

.

Theoriebron Overtuigen met goede argumenten

.v

Inleiding

fb

Overtuigen is een manier van invloed uitoefenen. Je wilt graag dat de ander iets van je overneemt: een mening, een idee of voorstel. Overtuigen kun je leren. Je moet zelf helemaal achter het verhaal staan, anders kom je niet overtuigend over.

ie

Overtuigen

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

Wanneer je ouders adviseert, wil je ze overtuigen dat jouw advies de beste aanpak is. Om goed te overtuigen, kun je jezelf voorbereiden op de volgende vier manieren: 1. Overtuig jezelf van de kwaliteit van je mening en jouw argumenten. 2. Stem je verhaal af op ouders/verzorgers: Bedenk wat ouders of verzorgers zouden willen horen. 3. Breng structuur in je verhaal. Vertel bijvoorbeeld eerst welke informatie en observaties over het kind je hebt gebruikt. Geef dan jouw advies met argumenten. Weerleg tegenargumenten. Geef aan het eind een conclusie in een of twee zinnen. 4. Let op de manier waarop je het brengt: Sta of zit rechtop. Maak oogcontact. Hou je rug recht. Wees duidelijk. Gebruik niet te veel onzekere woorden, zoals ‘misschien’ of ‘een beetje’. Wees zeker van je verhaal.

50

Wees duidelijk en zeker van je verhaal.


Theoriebron Overtuigen met goede argumenten

Goede argumenten

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

De inhoud en de kwaliteit van jouw argumenten zijn bijna net zo belangrijk als jouw overtuigingskracht. Wanneer je argumenten geeft, wil je ervoor zorgen dat de ander zijn mening aanpast. Goede argumenten sluiten aan bij de tekst (of het verhaal dat je hebt gehouden). Ze komen niet uit het niets vallen. Het moet ook gaan over het onderwerp van gesprek en niet over iets anders. Een goed argument is daarnaast ‘juist’. Wat je zegt is waar, het klopt.

51


ht

ig

yr

op

C

u'

Ed ie

Ac t

fb

.

.v


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.