9789037240733 bijhouden van ontwikkeling van de leerling en differentiatie

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Bijhouden van ontwikkeling van de leerling en differentiatie


Auteur: Annemieke Loos Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers

fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon

Titel: Bijhouden van ontwikkeling van de leerling en differentiatie

tie

ISBN: 978 90 3724 073 3 ©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

7

Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling Kerndoelen en referentieniveaus

10

18

Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

fb .v

OriĂŤntatie

4

23

Interne en externe differentiatie

38

32

tie

Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling 45

u' Ac

Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen

42

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid

52

56

U

itg

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Interne en externe differentiatie

49

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

In deze cursus leer je over de ontwikkeling van leerlingen en hoe je die ontwikkeling als leerkracht bijhoudt. Leerlingen ontwikkelen zich op allerlei gebieden. Denk maar aan de sociale ontwikkeling: hoe gaan leerlingen met elkaar om? Of de cognitieve ontwikkeling: hoe leren leerlingen leren, of dingen onthouden of een schema maken? Je leert ook hoe je als leerkracht rekening kunt houden met verschillen tussen leerlingen. Hoe pak je dat aan in de klas? Hoe houd je bij wie wat al kan? Of wat de leerdoelen zijn van je leerlingen? Met andere woorden, hoe volg je de ontwikkeling van jouw leerlingen? De rol van de leerkracht is groot bij de ontwikkeling van leerlingen en bij het differentiëren, daarom leer je ook over de betrokkenheid van de leerkracht.

Omgaan met verschillen tussen leerlingen.

ij

Leerdoelen

itg

ev

er

• Je hebt kennis van de ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling. • Je hebt kennis van kerndoelen en referentieniveaus in het onderwijs en weet hoe daarmee om te gaan. • Je hebt kennis van diverse methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. • Je hebt kennis van differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid. • Je hebt kennis van interne en externe differentiatie en kent bijpassende werkvormen.

U

Beoordelingsformulier <

4

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit beoordelen we op de inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen en een nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.


Over deze cursus

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

fb .v

.

Planningsformulier <

tie

Beroepsproduct: Een overzichtskaart maken over het bijhouden van de ontwikkeling van leerlingen

u' Ac

Je maakt samen met een medestudent een overzichtskaart. Op deze kaart, met voor- en achterkant, is te zien hoe je de ontwikkeling van leerlingen kunt bijhouden. Je lamineert de kaart, zodat deze gemakkelijk door collega’s en medestudenten te gebruiken is. Voordat jullie de overzichtskaart maken, doen jullie onderzoek. Jullie kunnen hiervoor de kennis gebruiken die jullie hebben opgedaan met deze cursus. Ook kunnen jullie voor je onderzoek andere bronnen raadplegen. Zoals het internet of de mediatheek. Maak bij de overzichtskaart een korte handleiding. Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

• •

Maak een planning en een taakverdeling. Lees de Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen (nog eens) door. Bedenk samen wat jullie hiervan willen gebruiken voor jullie overzichtskaart. Ga op het internet op zoek naar hoe een overzichtskaart eruitziet. Het wordt ook vaak een kwaliteitskaart genoemd. Gebruik dus ook dit zoekwoord op het internet. Zoek op het internet aanvullende informatie voor de inhoud van de overzichtskaart. Overleg met elkaar hoe je de kaart gaat vormgeven. Gebruiken jullie Word of Lino of iets anders? Maak afspraken over de vormgeving. Jullie maken een voorkant en achterkant op A4-formaat. Verdeel de informatie in makkelijke, korte blokken. Bij een overzichtskaart is het belangrijk dat de gebruiker de informatie in één oogopslag kan vinden. Maak de overzichtskaart. Maak een korte handleiding bij de overzichtskaart. Hierin staat bijvoorbeeld achtergrondinformatie of hebben jullie lastige begrippen uitgewerkt. Overleg met je docent of en hoe jullie de overzichtskaart presenteren. Bied je de kaart aan iemand aan? Presenteren jullie de overzichtskaart voor medestudenten? Wisselen jullie overzichtskaarten uit met medestudenten?

ij

• •

Ed

Processtappen

er

• •

ev

U

itg

• • •

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je verdergaat met de volgende processtap.

5


Over deze cursus

Eisen aan het beroepsproduct

fb .v

.

De overzichtskaart bevat de volgende onderdelen: • korte introductie van de overzichtskaart, óp de kaart Hierin staat waarom jullie de kaart ontwikkeld hebben en waarvoor de kaart te gebruiken is; niet langer dan 50 woorden. • duidelijke, korte informatie over hoe een leerkracht de ontwikkeling van leerlingen kan bijhouden • is gelamineerd • verzorgde opmaak en correct Nederlands • passend beeldmateriaal (één foto of plaatje is voldoende) • een handleiding met achtergrondinformatie en/of uitleg van lastige begrippen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

De overzichtskaart bestaat uit een voor- en achterkant op A4-formaat. De handleiding is op A5-formaat.

6


Oriëntatie

Oriëntatie

.

a. Je kunt je hem vast nog wel herinneren, de Cito-toets uit groep 8 op de basisschool! Heb jij die toets gemaakt? Schrijf op hoe je de Cito-toets in groep 8 hebt ervaren. Heb je een andere toets gemaakt in groep 8? Schrijf dan je ervaringen hiermee op.

tie

Website Cito <

Zo zielig die toetsen!

fb .v

Opdracht 1

u' Ac

b. Hoe ga jij nu om met toetsen? Ben je altijd zeker over je prestaties? Of ben je altijd superzenuwachtig? Of begin je altijd te laat met leren? Schrijf er wat over op.

Ed

Op de basisschool wordt getoetst. Maar er zijn ook andere manieren om de ontwikkeling van leerlingen bij te houden. Je gaat nu een column lezen over toetsen op de basisschool. Is dat nou echt zo erg, dat getoets?! Lees de column ‘Zo zielig die toetsen’ op de website van het Cito.

ij

c. Welke begrippen of woorden uit de column ken je niet? Zoek op het internet de betekenis op van woorden of begrippen die je niet begrijpt.

ev

er

d. Wat zijn, volgens de schrijfster van de column, de voordelen van toetsen?

e. Wat zijn, volgens jou, nadelen van toetsen? Noem er drie.

U

itg

1. 2. 3.

f. Welke kwaliteiten van de dochter van de schrijfster werden niet getoetst?

7


Oriëntatie

g. Hoe wordt jouw ontwikkeling op de opleiding bijgehouden? Alleen met toetsen of ook op andere manieren? Maak er een lijstje van. 1. 2.

.

3.

fb .v

4. 5.

Bekijk het filmpje ‘Thuiszitterstop 2016’. Het gaat over Rick, een jongen met autisme. Hij zat negen maanden ’s middags thuis, omdat hij geen passende onderwijsplek had. Maak notities tijdens het kijken van het filmpje. Je kunt ze gebruiken om straks de vragen te beantwoorden. a. Hoe kwam het dat Rick negen maanden thuis zat in de middag?

Ed

Filmpje Thuiszittertop 2016 <

Rick

u' Ac

Opdracht 2

tie

h. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen tussen jullie antwoorden? Leg uit.

b. Gaan alle leerlingen de hele dag naar de I-klas of individuele groep?

U

itg

ev

er

ij

c. De moeder van Rick merkte thuis dat Rick gedragsproblemen ontwikkelde omdat hij niet naar school kon in de middag. Met wie is zij toen gaan praten om Rick weer volledig naar school te krijgen?

8

d. Begeleiders van 2Play, een autismecentrum, komen naar school om Rick te begeleiden. Zo kan Rick toch weer volledig naar school. Ricks moeder en Rick zelf zijn daar erg blij mee. Ricks moeder vindt het belangrijk om voor ieder kind naar passende mogelijkheden te zoeken. Welke argumenten gebruikt Ricks moeder voor haar eigen zoon?

e. Waarom is het volgens jou belangrijk om voor ieder kind een passende onderwijsplek te vinden?


Oriëntatie

Wat mij interessant lijkt

fb .v

Opdracht 3

.

f. Stel je voor dat je al voor de klas staat. Welke kwaliteiten zou je als leerkracht moeten hebben om met leerlingen zoals Rick te werken?

tie

In deze cursus leer je onder andere over: • ontwikkelingsgebieden bij het leren van leerlingen, zoals de motorische ontwikkeling, de sociaal- emotionele ontwikkeling en de morele ontwikkeling • kerndoelen vanuit de overheid • methoden om de ontwikkeling van leerlingen bij te houden • differentiatie en werkvormen • betrokkenheid van de leerkracht.

u' Ac

a. Welke onderwerpen lijkt jou het meest interessant om aan te werken? Waarom?

U

itg

ev

er

ij

Ed

b. Zoek over het onderwerp dat jou het meest interessant lijkt, informatie op. Bijvoorbeeld op het internet. Noteer tien steekwoorden of belangrijke begrippen die met dit onderwerp te maken hebben.

9


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

.

Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

fb .v

Inleiding

tie

Baby’s, peuters, kleuters, kinderen, pubers, jongvolwassen en volwassen ontwikkelen zich elke dag verder. Ook het schoolgaande kind ontwikkelt zich, als het goed is, iedere dag. De leerkracht is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de leerling. Er zijn veel gebieden waarop de leerling zich kan ontwikkelen. Denk maar aan het leren lezen, het ontwikkelen van een handschrift, leren overleggen, leren samen spelen of aan het ontwikkelen van creativiteit en muzikale vaardigheden.

Leerdoelen

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

• Je kunt de betekenis en het belang van ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling uitleggen. • Je kunt de fysieke en motorische ontwikkeling van de leerling uitleggen en voorbeelden geven. • Je kunt de cognitieve ontwikkeling van de leerling uitleggen en voorbeelden geven. • Je kunt de psychosociale/sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling uitleggen en voorbeelden geven. • Je kunt de morele ontwikkeling van de leerling uitleggen en voorbeelden geven. • Je hebt kennis van de zone van de naaste ontwikkeling van Vygotsky.

Opdracht 4

U

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

10

De fijne motoriek hoort bij de fysieke en motorische ontwikkeling.

Ontwikkelingsgebieden Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling. a. Welke ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling zijn er?


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

b. Wat is een ander woord voor de sociaal-emotionele ontwikkeling?

Opdracht 5

Belang ontwikkelingsgebieden

tie

a. Leg het belang van de ontwikkelingsgebieden uit.

fb .v

.

c. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

u' Ac

b. Waarom is het belangrijk dat je als leerkracht alle ontwikkelingsgebieden van een leerling goed kent?

Ed

c. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

a. Kijk op de website van Heutink, een groothandel voor onderwijsmaterialen. Hoe heeft Heutink de ontwikkelingsgebieden ingedeeld?

ev

er

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

De fysieke en motorische ontwikkeling

ij

Opdracht 6

U

itg

Website Heutink <

b. Wat vind je van deze indeling wanneer je deze vergelijkt met de indeling van de Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling?

c. Onderzoek welke materialen Heutink aanbiedt voor de motorische ontwikkeling. Wat heb je ontdekt?

11


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

.

d. De meeste materialen voor de motorische ontwikkeling zijn geschikt voor leerlingen uit groep 1 en 2. Waarom is dat, denk je?

Wat hoort waar?

u' Ac

Opdracht 7

tie

fb .v

e. Kies een product uit dat je aanspreekt. Het product moet met de motorische ontwikkeling te maken hebben. Beschrijf het kort. Bedenk een manier om dit materiaal te introduceren bij een klein groepje leerlingen, bijvoorbeeld op je stageplek.

a. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen grove en fijne motoriek. Wat zijn de andere benamingen hiervoor?

Ed

b. Horen de volgende activiteiten bij de grove of fijne motoriek? Zet de woorden op de juiste plek in de tabel: punniken, fietsen, haken, touwtje springen, voetballen, met een knuppel een bal wegslaan, schrijven, een kralenketting maken, verven, zwemmen, tekenen, eten met mes en vork, een radslag doen, skaten. Fijne motoriek

itg

ev

er

ij

Grove motoriek

Opdracht 8

U

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

12

De cognitieve ontwikkeling a. Wat is een ander woord voor cognitie?

b. Leg in je eigen woorden uit wat de cognitieve ontwikkeling is.


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

c. Schrijf drie voorbeelden op die horen bij de cognitieve ontwikkeling. 1. 2.

.

3.

tie

Bekijk de foto’s. Welke fase van Piaget hoort bij de foto? Schrijf ook de leeftijdsindeling van de fase erbij en een ontwikkeling die past bij de fase.

Ed

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

Jean Piaget

u' Ac

Opdracht 9

fb .v

d. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen tussen jullie antwoorden? Leg uit.

U

itg

ev

er

ij

a.

b.

13


fb .v

.

Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

d.

Bekijk het filmpje ‘Beweeg Wijs met gedrag’. De SBO-school (speciaal basisonderwijs) de Prinsenhof heeft op het schoolplein een ‘gericht speelaanbod’. Dit wordt ook wel de speelpleinmethode genoemd.

er

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

De psychosociale/sociaal-emotionele ontwikkeling

ij

Opdracht 10

Ed

u' Ac

tie

c.

ev

a. Waarom is de school met de speelpleinmethode begonnen?

U

itg

Filmpje Beweeg Wijs met gedrag <

14

b. In de rode zone spelen de kinderen in teams, met elkaar tegen de tegenstander. Hier wordt gewerkt aan de interpersoonlijke ontwikkeling. Toch wordt hier ook gewerkt aan de intrapersoonlijke ontwikkeling. Hoe?


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

.

c. Welke zone is helemaal gericht op de intrapersoonlijke ontwikkeling? Leg je antwoord uit.

tie

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

Faalangst

a. Onderzoek op internet wat faalangst is. Misschien weet je het al. Geef een korte omschrijving van faalangst.

u' Ac

Opdracht 11

fb .v

d. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen tussen jullie antwoorden? Leg uit.

b. Binnen welk ontwikkelingsgebied valt faalangst, denk je?

Ed

Lees de casus over Niyaz.

er

ij

Niyaz zit in groep 5. Hoewel hij lezen leuk vindt, gaat het nog niet vloeiend en vlot. De laatste tijd merkt de leerkracht dat Niyaz steeds naar de wc gaat wanneer ze beginnen met technisch lezen. Tijdens de klassikale basisinstructie dwaalt Niyaz vaker af en tijdens de zelfstandige verwerking doet hij langer over zijn taken. De leerkracht denkt erover om Niyaz de volgende periode te plaatsen in de instructiegroep ‘risicolezers’, de groep met aanpak één. De leerkracht praat vaak over de verschillende niveaugroepen in de klas, vooral om ongemotiveerde lezers aan het werk te krijgen.

d. Wat zou de leerkracht kunnen doen om Niyaz meer op zijn gemak te stellen over het technisch lezen? Je kunt voor tips het internet gebruiken.

U

itg

ev

c. Wat denk jij dat er misschien met Niyaz aan de hand is? Leg je antwoord uit.

15


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

Opdracht 12

fb .v

.

e. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

Goed fout

Het verschil kunnen herkennen tussen goed en fout hoort bij de morele ontwikkeling. Kinderen leren, als het goed is, al van jongs af aan wat kan en niet kan. Wat mag en niet mag, wat moet of juist niet. Hoe zit het bij jou? Maak een collage of een prikbord met behulp van Lino over jouw morele kompas. Een moreel kompas geeft, net als een echt kompas, richting aan. Richting aan jouw gedrag, in dit geval. Wat is goed, wat is fout? Wat kan echt niet? Behandel je iedereen gelijk, ongeacht iemands achtergrond, cultuur of geloof? Hoe beïnvloedt jouw gedrag de omgeving, ben je altijd eerlijk? In je Lino geef je ook aan wat het verschil is tussen normen en waarden. Licht je Lino toe voor je medestudenten.

tie

Lino <

u' Ac

a. Hoe vond je het om te werken aan jouw morele kompas?

Ed

b. Bespreek je Lino met medestudenten. Wat viel je op aan de morele kompassen van je medestudenten? Waren er veel verschillen? Of zitten jullie op één lijn?

Leerkrachtgedrag in de toekomst

ij

Opdracht 13

U

itg

ev

er

a. Wat heeft jouw morele kompas te maken met jouw leerkrachtgedrag in de toekomst? Leg je antwoord uit.

16

b. Vergelijk je antwoorden met medestudenten. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen tussen jullie antwoorden? Leg uit.


Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

a. Leg in je eigen woorden het verschil uit tussen de zone van de actuele ontwikkeling en de zone van naaste ontwikkeling.

.

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling <

Zone van de naaste ontwikkeling

b. Hoe leert een kind het best, volgens Vygotsky?

fb .v

Opdracht 14

Bekijk het filmpje ‘Rennen met Fiet’. In het filmpje wordt voorgelezen aan jonge kinderen in de kinderopvang. Voorlezen aan jonge kinderen wordt ook wel voorbereidend lezen genoemd. Voorbereidend lezen gaat bijvoorbeeld over het ontdekken van lezen. Wat heeft voorbereidend lezen te maken met de zone van de naaste ontwikkeling, volgens jou?

U

itg

ev

er

ij

Filmpje De Leesplein Voorleesdagen Rennen met Fiet <

Zone van de naaste ontwikkeling

Ed

Opdracht 15

u' Ac

tie

c. Noem de kenmerken van de zone van de naaste ontwikkeling.

17


Kerndoelen en referentieniveaus

.

Kerndoelen en referentieniveaus

fb .v

Inleiding

Leerlingen leren iedere dag opnieuw. De leerkracht zorgt dat wat de leerling leert, voldoet aan de wettelijke eisen. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap regelt in Nederland de wet- en regelgeving voor onderwijs. De onderwijsinspectie bekijkt of scholen zich houden aan deze regels en adviseert de scholen.

tie

Leerdoelen

Ed

u' Ac

• Je kunt de betekenis en het belang van kerndoelen uitleggen en voorbeelden geven. • Je kunt de betekenis van referentieniveaus uitleggen en voorbeelden geven. • Je kunt de betekenis van leerlijnen en tussendoelen uitleggen en voorbeelden geven.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen stelt kerndoelen en referentieniveaus op.

Gebruik bij deze opdracht de Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen. De volgende vragen gaan over kerndoelen.

er

Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen <

Kerndoelen

ij

Opdracht 16

ev

a. Wat zijn kerndoelen?

U

itg

b. Leg in je eigen woorden het belang uit van kerndoelen.

18


Kerndoelen en referentieniveaus

Opdracht 17

Bedenk bij de volgende vakgebieden twee kerndoelen. Omschrijf de kerndoelen zo duidelijk mogelijk. Wat denk jij dat er geleerd wordt bij: a. Nederlands

fb .v

.

Website SLO, kerndoelenposter <

Kerndoelen op een poster

b. Engels

u' Ac

d. Rekenen/wiskunde

tie

c. Friese taal

Ed

e. OriĂŤntatie op jezelf en de wereld

ij

f. Kunstzinnige oriĂŤntatie

er

g. Bewegingsonderwijs

U

itg

ev

h. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

i.

Bekijk nu met een medestudent op de website van de SLO de kerndoelenposter. Welke kerndoelen hebben jullie goed omschreven? Welke omschrijvingen kwamen goed overeen met de werkelijkheid?

19


Kerndoelen en referentieniveaus

Opdracht 18 Website SLO, kerndoelenposter <

Aan de slag met kerndoelen Gebruik bij deze opdracht de kerndoelenposter op de website van de SLO. Zoek voor elk vakgebied twee kerndoelen uit die je interessant lijken om met leerlingen aan te werken. Schrijf er bij waarom je juist die kerndoelen kiest.

fb .v

.

a. Nederlands

tie

b. Engels

d. Rekenen/wiskunde

u' Ac

c. Friese taal

Ed

e. OriĂŤntatie op jezelf en de wereld

ij

f. Kunstzinnige oriĂŤntatie

ev

er

g. Bewegingsonderwijs

Opdracht 19

a. Leg in je eigen woorden uit wat de referentieniveaus zijn.

U

itg

Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen <

Referentieniveaus

20

b. Wat hebben doorlopende leerlijnen en referentieniveaus met elkaar te maken? Leg je antwoord uit.


Kerndoelen en referentieniveaus

fb .v

.

c. Wat hebben doorlopende leerlijnen en referentieniveaus met elkaar te maken? Leg je antwoord uit.

d. Uit welke onderdelen bestaan de referentieniveaus bij taal?

tie

e. Uit welke onderdelen bestaan de referentieniveaus bij rekenen?

Opdracht 20

u' Ac

f. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

Even oefenen met taal

Ed

Bekijk de twee rijen met woorden. Vul elke rij aan met vijf woorden van hetzelfde niveau. Over welke referentieniveaus gaat het, denk jij? Schrijf 1F, 2F, 3F of 4F achter de rijtjes. Let op: het gaat bij deze woorden niet om de spelling, maar om het begrip bij het lezen. a. wegenwacht – argument – inclusief – nota – tezamen – sterrenwacht – … 1.

ij

2.

er

3. 4.

ev

5.

b. Referentieniveau: c. concretiseren – attitude – kwalitatief – ridicuul – obstinaat – blasfemie – …

U

itg

1. 2. 3. 4. 5.

d. Referentieniveau:

21


Kerndoelen en referentieniveaus

Website Malmberg, Leerlijnenoverzicht <

Gebruik bij deze opdracht het leerlijnenoverzicht op de website van Malmberg. Het is een overzicht met de leerlijnen rekenen, die hoort bij de methode ‘De wereld in getallen’. a. In welke groep wordt het rekenen met de zakrekenmachine geïntroduceerd?

.

Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen <

Leerlijnen en tussendoelen

fb .v

Opdracht 21

b. Waarom wordt de zakrekenmachine in dat leerjaar geïntroduceerd, denk je?

Filmpje Demo oefensoftware De wereld in getallen <

Nog meer ‘De wereld in getallen’(3-4)

Bekijk het filmpje ‘Demo oefensoftware De wereld in getallen’. Je kunt deze opdracht met medestudenten uitvoeren. a. Schrijf elk apart de leerlijnen op die je tegenkomt in het filmpje. Schrijf ook op bij welke jaargroep de leerlijn hoort. Hiervoor gebruik je weer de website Leerlijnenoverzicht van Malmberg.

Ed

Opdracht 22

u' Ac

tie

c. Welke leerdoelen vallen in het overzicht onder diversen? Geef drie voorbeelden.

er

ij

Website Malmberg, Leerlijnenoverzicht <

U

itg

ev

b. Vergelijk nu je antwoorden met die van je medestudenten. Welke antwoorden verschillen? Leg uit hoe dat kan.

22


fb .v

Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

.

Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

Inleiding

u' Ac

Leerdoelen

tie

De leerkracht houdt de vorderingen van de leerlingen bij. Dit gebeurt op verschillende manieren. De school houdt de vorderingen van alle groepen bij en volgt de leerlingen door de jaren heen. Zo kan een school bekijken hoe het onderwijs verbeterd kan worden. De onderwijsinspectie gebruikt deze gegevens ook om een school te beoordelen en advies te kunnen geven.

U

itg

ev

er

ij

Ed

• Je kunt het belang uitleggen van het volgen van de ontwikkeling van leerlingen. • Je hebt kennis van leerlingvolgsystemen en kunt uitleggen waarvoor ze gebruikt worden en er voorbeelden van geven. • Je hebt kennis van het observeren van leerlingen om de ontwikkeling van leerlingen te volgen en kunt het belang hiervan aangeven. • Je hebt kennis van Cito-vaardigheidsscores en DLE. • Je hebt kennis van methodegebonden toetsen en kunt het belang aangeven van methodegebonden toetsen. • Je hebt kennis van en kunt het belang uitleggen van opbrengsten op schoolniveau, zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs. • Je kunt de betekenis van de PDCA-cyclus uitleggen en het belang aangeven. • Je kunt uitleggen wanneer je de PDCA-cyclus inzet en dit toelichten met een voorbeeld.

Toetsen is een middel om de ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen.

23


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

Opdracht 23

Bekijk het filmpje ‘Waarom leerlingen toetsen?’. Beantwoord eerst de vragen voor jezelf. a. Waarom is het, volgens het filmpje, belangrijk om te toetsen?

fb .v

.

Filmpje Waarom leerlingen toetsen <

Waarom leerlingen toetsen?

tie

b. In het filmpje wordt gesproken over LVS-toetsen. De letters staan voor Leerling Volg Systeem. Wat meten de LVS-toetsen van Cito?

u' Ac

c. De toetsen geven inzicht in de ontwikkeling en mogelijkheden van de leerling, maar ze geven de leerkracht ook de kans om de resultaten van leerlingen met elkaar te vergelijken. Dit wordt ‘de vergelijking met groepsgenoten’ genoemd. Waarom is het belangrijk om leerlingen met elkaar te vergelijken, denk jij?

1. 2. 3.

Ed

d. In het filmpje worden zes voorbeelden gegeven van manieren om informatie te verzamelen over leerlingen. Welke voorbeelden zijn dat?

ij

4.

er

5. 6.

U

itg

ev

e. Het filmpje dat je gezien hebt is van Cito. Cito is een stichting die toetsen ontwikkelt. Bijna iedereen heeft wel van de Cito-toets gehoord. Waarom is het filmpje ook reclame, denk je? Leg je antwoord uit.

24

f. Vergelijk nu jouw antwoorden met je medestudenten. Welke antwoorden verschillen? Welke antwoorden zijn hetzelfde? Leg uit hoe dat kan.


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

Opdracht 24

Een toetskalender van Cito

a. Ga naar Toetskalender LVS toetsen op de website van Cito. Open of download de kalender van groep 1 tot en met 8 voor het actuele schooljaar. Worden kleuters ook getoetst, volgens deze kalender?

u' Ac

tie

Website Toetskalender LVS toetsen <

fb .v

.

g. Toetsen zijn een manier om informatie te verzamelen. Maar een toets is ook een momentopname. Zoek met een medestudent uit wat hiermee bedoeld wordt. Je kunt het internet gebruiken.

Ed

Je gaat samen nadenken over toetsen. Ga met drie medestudenten in een groep zitten. Leg de placemat in het midden neer. Je kunt een placemat van het internet downloaden en deze printen. Of maak er zelf een op een groot vel papier.

er

ij

De vraag waaraan jullie gaan werken, is: Is het belangrijk om bij kleuters een (Cito-)toets af te nemen? Iedereen krijgt nu drie minuten denktijd. Je praat niet met elkaar. Je schrijft in een van de vier vakken je ideeën of mening op. Let op! Het vak in het midden blijft nog leeg. Als iedereen wat in zijn vak heeft ingevuld, krijg je om de beurt de kans je ideeën en mening toe te lichten. Dit heet de ’rondpraat’. Stel elkaar na de rondpraat vragen, zodat jullie kunnen komen tot één gezamenlijk antwoord op de vraag of het belangrijk is om bij kleuters een toets af te nemen. De gezamenlijke ideeën en meningen, die jullie als groep hebben bedacht, kun je nu in het midden opschrijven.

U

itg

ev

b. Wat is jullie antwoord op de vraag? Leg het antwoord uit.

Opdracht 25

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

LVS! a. Waarvoor worden leerlingvolgsystemen gebruikt?

25


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

b. Noem vier voorbeelden van soorten informatie die in een leerlingvolgsysteem worden genoteerd of bijgehouden. 1. 2.

4.

Website SLO Opbrengstgericht werken aan spelling <

Een eenvoudig groepsplan bekijken

In een LVS vind je onder andere groepsplannen. In deze opdracht bekijk je een eenvoudig groepsplan. Ga naar de website opbrengstgerichtspellen.slo.nl en kies het groepsplan voor groep 8. Je kunt het downloaden of printen, overleg dit met je docent. a. In dit groepsplan kun je vier niveaugroepen van leerlingen ontdekken. Om welke niveaugroepen gaat het in dit voorbeeld?

tie

Opdracht 26

fb .v

.

3.

1.

u' Ac

2. 3. 4.

b. Hoe worden de vier niveaugroepen omschreven in het groepsplan? 1.

3. 4.

Ed

2.

er

ij

c. Waarom wordt er gewerkt met drie of soms vier niveaugroepen, denk je?

itg

ev

d. Hoe zou jij het vinden om les te geven met drie niveaugroepen?

Opdracht 27

U

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

26

Observeren, waarnemen, bekijken a. Leg in je eigen woorden uit wat het belang is van observeren.


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

.

b. Waarom is het belangrijk dat degene die observeert een open en eerlijke houding heeft? Gebruik in je antwoord het woord subjectief.

Website Leren kun je observeren <

Even oefenen met observeren

u' Ac

Opdracht 28

tie

fb .v

c. In de tekst wordt een aantal voorbeelden genoemd van wat of wie de leerkracht kan observeren. Bedenk met een medestudent nog drie voorbeelden van observeren in de school of klas. Bedenk samen ook een doel voor de observatie. Schrijf het doel erbij.

Ga naar de website Leren kun je observeren. Aan de linkerkant kun je kiezen uit waarnemen, interpreteren, communicatie of lichaamstaal. Klik op een van deze woorden, kies een filmpje en doe de bijbehorende opdracht.

Ed

a. Welk filmpje heb je gekozen?

b. Hoe vond je het om de opdracht te maken? Leg je antwoord uit.

Een leerlingrapport van Cito

er

Opdracht 29

ij

Vertel over de gemaakte opdracht aan je medestudenten. Dit kun je doen met een minipresentatie. Overleg met je docent.

Bekijk in het artikel ‘Cito toetsen op de basisschool, wat wordt er getest?’ figuur 1, een voorbeeld van een leerlingrapport. Daarin kun je zien hoe de ontwikkeling van een leerling wordt gemeten. Bekijk het voorbeeld en beantwoord de vragen.

itg

ev

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

U

Website Cito toetsen op de basisschool, wat wordt er getest? <

a. Leg uit waarom de Romeinse V rood is afgedrukt in het leerlingrapport.

b. Schrijf de zes vaardigheidsscores op uit het rapport.

c. Hoe ontwikkelt Klaudia zich, denk jij? Leg je antwoord uit.

27


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

.

d. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

a. Leg in je eigen woorden uit wat methodegebonden toetsen zijn.

tie

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

Methodegebonden toetsen

b. Wanneer worden methodegebonden toetsen afgenomen?

u' Ac

Opdracht 30

fb .v

e. Je hebt ook gelezen over de didactische leeftijd. Wat is de didactische leeftijd van Klaudia? Leg uit hoe je gerekend hebt.

Ga naar de website van Noordhoff Uitgevers. Kies eerst een groep uit, groep 5, 6, 7 of 8. Klik dan op de tweede mogelijkheid, de handleiding. Je krijgt nu een online versie van een handleiding te zien. Zoek in de handleiding het gedeelte op dat evaluatie en toetsing heet.

er

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

Een docentenhandleiding

ij

Opdracht 31

Ed

c. ‘De methodegebonden toetsen vertellen een leerkracht eigenlijk niets nieuws.’ Wat vind jij van deze stelling?

a. Uit hoeveel vragen bestaat een toets bij deze methode?

b. Lees het kopje Normering. Bekijk daarna nog eens de theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen – methodegebonden toetsen. Welke zin uit de theoriebron past bij het kopje Normering uit de handleiding?

ev

U

itg

Website Noordhoff Uitgevers Wijzer! Aardrijkskunde <

28

c. Wat vind je ervan om zo’n handleiding in te kijken? Leg je antwoord uit.


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen < Lino <

Samen een Lino maken

Je gaat met een medestudent een Lino maken over methodegebonden toetsen. En over methodeonafhankelijke toetsen, zoals Cito. Maak samen een digitale collage of een digitaal prikbord over methodegebonden toetsen en methodeonafhankelijke toetsen. Hierin komt duidelijk het verschil tussen de twee soorten toetsen naar voren. Jullie maken de collage of het prikbord met behulp van Lino. Licht je Lino toe voor een ander tweetal medestudenten. Ga met het tweetal in gesprek over de Lino, jullie geven elkaar feedback.

tie

Opdracht 32

fb .v

.

d. Vergelijk je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

b. Wat doen scholen om de opbrengsten op schoolniveau omhoog te krijgen?

Opbrengsten op school

er

Opdracht 34

a. Waarom is het voor scholen belangrijk om naar opbrengsten op schoolniveau te kijken?

Ed

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

Opbrengsten op schoolniveau

ij

Opdracht 33

u' Ac

Welke feedback heb je gekregen? En wat vind je daarvan? Leg uit.

a. Bekijk het filmpje ‘Opbrengstgericht werken op de Van Ostadeschool’. Schrijf voor jezelf op wat jij positief vindt aan het opbrengstgericht werken op deze school in Den Haag. Noem drie positieve elementen.

ev

Filmpje Opbrengstgericht werken op de Van Ostadeschool <

U

itg

Filmpje Onderwijsresultaten voortgezet onderwijs in beeld <

b. In het filmpje komt de intern begeleider aan het woord. Hij maakt data-analyses op schoolniveau. Die gaan over de voortgang van de leerlingen, maar ook over de voortgang van de school als geheel. Welke conclusies trokken hij en een werkgroep over het rekenonderwijs op school?

Bekijk het filmpje ‘Onderwijsresultaten voortgezet onderwijs in beeld’. De onderwijsinspectie ziet erop toe dat alle leerlingen onderwijs krijgen van voldoende niveau. En dat scholen het beste uit hun leerlingen halen.

29


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

fb .v

d. Waar kijkt de onderwijsinspectie naar om onderwijsresultaten op een school te beoordelen?

.

c. Hoe kan een school het beste uit leerlingen halen, volgens het filmpje?

u' Ac

tie

e. Je hebt twee filmpjes bekeken, één over een basisschool en één over het voortgezet onderwijs. Wat is je opgevallen?

a. Je hebt net gelezen over de PDCA-cyclus. Waarom is het voor leerkrachten en scholen belangrijk om met regelmaat gegevens en informatie te verzamelen?

er

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

PDCA-cyclus

ij

Opdracht 35

Ed

f. Vergelijk nu je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

Zet achter de letter de betekenis en leg kort uit wat deze fase inhoudt, op groepsniveau.

ev

b. P

U

itg

c. D

Opdracht 36

Filmpje Opbrengstgericht werken met leraren <

30

d. C e. A

Opbrengstgericht werken met leraren Bekijk het filmpje ‘Opbrengstgericht werken met leraren’. Dit filmpje gaat over de PDCA-cyclus op schoolniveau.


Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

a. Wat is volgens het filmpje het doel van opbrengstgericht werken?

fb .v

.

b. Op basisschool ’t Venne zegt men: ‘Als leerkrachten zich ontwikkelen, ontwikkelen leerlingen zich mee.’ Wat vind je van deze uitspraak?

c. Geef drie voorbeelden van de manier waarop leraren leren op basisschool ’t Venne. 1.

tie

2. 3.

Ed

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen <

Toetskalender en PDCA

a. Wanneer zou jij de PDCA-cyclus op groepsniveau inzetten? Leg je antwoord uit. Gebruik in je antwoord de woorden periode en/of toets en/of leerdoelen.

ij

Opdracht 37

u' Ac

d. In het filmpje worden ook voorbeelden genoemd die gaan over de PDCA-cyclus op groepsniveau. Geef hiervan twee voorbeelden. Schrijf ook op om welke fase van de PDCA-cyclus het gaat.

c. Veel scholen werken met groepsplannen. Deze worden meestal uitgewerkt op basis van resultaten van Cito-toetsen. Zo’n groepsplan kan een half jaar gebruikt worden. Maar in de tussentijd gebeurt er veel op het gebied van de ontwikkeling van leerlingen en moet de leerkracht bijsturen. Welke informatie kan hij daarvoor gebruiken?

U

itg

ev

er

b. Zoek op internet een toetskalender op van een basisschool. Je kunt de kalender eventueel printen of downloaden. Wat valt je op?

31


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

fb .v

.

Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid Inleiding

Leerdoelen

u' Ac

tie

Iedere leerling leert op zijn of haar manier. De leerkracht houdt rekening met deze verschillende manieren van leren. Leerlingen hebben niet alleen verschillende leerstijlen, maar ook verschillende niveaus. Sommige leerlingen gaan snel door de leerstof heen en willen graag meer en moeilijker werk. Andere leerlingen zijn wat trager of hebben moeite met de leerstof en willen graag extra uitleg in een verlengde instructie. Rekening houden met al deze verschillen tussen leerlingen wordt differentiëren genoemd. Differentiëren kan met wat eenvoudige aanpassingen. Door bijvoorbeeld in te spelen op interesses en voorkennis die leerlingen al hebben. Zo kan iedere leerling het meeste uit zichzelf halen.

itg

ev

er

ij

Ed

• Je kunt de betekenis en het belang van differentiatie in het onderwijs uitleggen. • Je kunt uitleggen welke drie factoren met differentiatie te maken hebben, het belang hiervan aangeven en voorbeelden geven. • Je kunt het belang uitleggen van de betrokkenheid van de leerkracht bij differentiatie en voorbeelden geven van leerkrachtvaardigheden die hierbij horen.

U

Opdracht 38

Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid <

32

Een betrokken leerkracht geeft elke leerling positieve aandacht.

Differentiatie a. Wat is differentiatie?


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

.

b. Wat is het verschil tussen convergente differentiatie en divergente differentiatie?

Filmpje De ideale weektaak <

u' Ac

Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid <

Een weektaak

Bekijk met een medestudent het filmpje ‘De ideale weektaak’. Beantwoord de vragen eerst individueel. a. Wordt er convergent of divergent gedifferentieerd in de klas van meester Johannes?

Ed

Opdracht 39

tie

d. Schrijf een nadeel op van divergente differentiatie.

fb .v

c. Schrijf een voordeel op van divergente differentiatie en een voordeel van convergente differentiatie.

b. Waar houdt de weektaak van meester Johannes rekening mee?

er

ij

c. Wat vinden de leerlingen van de weektaak?

U

itg

ev

d. Wat vond jij een mooie uitspraak uit dit filmpje?

e. Vergelijk nu je antwoorden met een medestudent. Wat zijn de overeenkomsten en wat zijn de verschillen? Leg uit.

f. Schrijf gezamenlijk op wat volgens jullie het belang is van differentiatie.

33


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

Website 123 test <

a. Doe de leerstijltest op 123test.nl. Wat is de uitkomst? Wat zegt dit over jouw leerstijl? Vergelijk de antwoorden in een groep.

.

Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid <

Tomlinson en jouw leerstijl

fb .v

Opdracht 40

b. Je hebt gelezen over differentiëren en Tomlinson. Tomlinson heeft drie pijlers over differentiëren beschreven. Om welke drie pijlers gaat het vooral bij differentiëren? 1. 2. 3.

u' Ac

tie

c. Leg uit wat de drie pijlers inhouden. Geef bij elke pijler een voorbeeld.

Ed

d. Wat is het belang van de drie pijlers?

ev

er

ij

e. Ga naar de website van 123 Test. Doe de leerstijlentest van David Kolb, een psycholoog en pedagoog. Wat is de uitkomst? Wat zegt dit over jou?

U

itg

f. Vergelijk jouw antwoorden met medestudenten in een groepje. Zijn er verrassende uitkomsten? Leg je antwoord uit.

Opdracht 41

Website Leermiddelenportaal < Website Coggle <

34

De duinen Ga naar de website Leermiddelenportaal en bekijk de les over het leefgebied in de duinen. Je kunt de les eventueel downloaden of printen; overleg dit eerst met je docent. Beoordeel de les aan de hand van de pijlers van Tomlinson.


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

fb .v

b. Ben je geïnteresseerd in dit onderwerp?

.

a. Wat is je voorkennis over leefgebieden in de duinen?

u' Ac

tie

c. Is er een medestudent geïnteresseerd in dit onderwerp? Zou je hem of haar meer informatie kunnen vragen? Of met diegene kunnen samenwerken, zodat jij misschien ook nieuwsgieriger naar dit onderwerp wordt? Leg je antwoord uit.

Ed

d. Hoe leer jij? Gebruik je bevindingen van de leerstijlentest van Kolb.

ij

e. Hoe zou je gebruik kunnen maken van jouw leerstijl bij deze les?

er

Werk je bevindingen uit in een mindmap met behulp van Coggle. Bespreek met je docent of je hierover een minipresentatie houdt.

De betrokken expert-leerkracht a. Waarom is het ook bij differentiëren belangrijk dat de leerkracht een betrokken houding heeft?

ev

Opdracht 42

U

itg

Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid <

35


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

Een betrokken leerkracht:

is betrokken en enthousiast

fb .v

betrekt alle kinderen in een gesprek en houdt ze bij het onderwerp door ze vragen te stellen, aan te spreken, enzovoort

.

b. Bekijk de competenties in de tabel. De competenties horen bij leerkrachten in het basisonderwijs. Welke competenties gaan over betrokkenheid, volgens jou? Zet kruizen in de tabel. Als je niet weet wat een woord betekent, kun je een online woordenboek gebruiken.

bevordert het zelfstandig werken van het kind door taken aan te bieden waarbij zelfstandig werken mogelijk is en begeleidt zo nodig daarbij

benoemt succeservaringen

tie

houdt tijdens de les overzicht over de gehele groep

luistert actief door het gevoel en de gedachten van het kind te benoemen

u' Ac

betrekt kinderen actief bij het opstellen en bijstellen van afspraken verdeelt de beurten gelijk en bewaakt de beurtruimte

stimuleert gewenst gedrag door bijvoorbeeld het geven van complimenten is op de hoogte van de plaats die het kind inneemt in de sociale structuur van de klas (bijvoorbeeld d.m.v. het maken van een sociogram)

Ed

kan op een veilige en efficiënte manier een deel van het lokaal inrichten als een stimulerende speel- en leeromgeving en houdt daarbij rekening met de interesses van het kind zorgt voor een ontspannen sfeer

past zijn taalgebruik aan bij de leefwereld van het kind houdt rekening met tempo- en niveauverschillen van individuele kinderen

er

ij

herkent en respecteert cultuurverschillen tussen schoolmilieu en thuismilieu

Opdracht 43

Een betrokken leerkracht heeft kwaliteiten die horen bij pedagogisch vakmanschap. Je gaat met één of twee medestudenten onderzoeken wat pedagogisch vakmanschap inhoudt. Je doet dit onderzoek online. Van de gevonden informatie maken jullie een brochure. Bekijk de website Brochures maken in Word. Daar kunnen jullie ideeën opdoen.

U

itg

ev

Website Brochures maken in Word <

Pedagogisch vakmanschap

a. Welke begrippen kom je tegen als je pedagogisch vakmanschap als zoekterm gebruikt? Geeft vijf voorbeelden. 1. 2. 3. 4. 5.

36


Differentiatie in het onderwijs en het belang van betrokkenheid

c. Hoe zou jij pedagogisch vakmanschap omschrijven?

fb .v

.

b. Welke leerkracht, van vroeger of van nu, is jouw voorbeeld als het gaat om pedagogisch vakmanschap?

tie

Orden de gevonden informatie. Maak een brochure met als titel Pedagogisch vakmanschap. In de brochure staan een uitleg over pedagogisch vakmanschap en vijf tips om de betrokkenheid tussen leerkracht en leerling te vergroten. Zoals leerlingen een hand geven bij binnenkomst in het lokaal of het werken met een beloningssysteem. Gebruik illustraties.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

d. Laat je docent de brochure lezen. Wat vindt hij of zij er van?

37


Interne en externe differentiatie

.

Interne en externe differentiatie

fb .v

Inleiding

tie

Inspelen op de onderwijsbehoefte van leerlingen kan op verschillende manieren. Vaak kan een leerling binnen het reguliere, het ‘gewone’ onderwijs leren en zich ontwikkelen. Soms zijn hiervoor binnen de klas wat aanpassingen nodig. Zo kan het zijn dat de ene leerling wat minder of wat eenvoudiger leerstof krijgt. En andere leerlingen gaan misschien naar een plusklas waar zij extra uitgedaagd worden. Wanneer een leerling niet naar het reguliere onderwijs kan, gaat hij of zij naar het speciaal onderwijs.

Leerdoelen

In de theoriebron Interne en externe differentiatie kun je lezen over verschillende manieren van differentiëren. a. Leg in je eigen woorden het belang uit van interne differentiatie.

er

Theoriebron Interne en externe differentiatie <

Interne differentiatie

ij

Opdracht 44

Ed

u' Ac

• Je hebt kennis van interne differentiatie, je kunt het belang uitleggen en kunt voorbeelden geven. • Je hebt kennis van externe differentiatie, je kunt het belang uitleggen en kunt voorbeelden geven. • Je hebt kennis van de Wet passend onderwijs en kunt hiervan het belang aangeven. • Je hebt kennis van het ontwikkelingsperspectief (OPP) van leerlingen en kunt het belang hiervan uitleggen.

itg

ev

b. Schrijf een aantal voorbeelden op van interne differentiatie.

U

Opdracht 45

Bedenk voorbeelden Jullie gaan nadenken over voorbeelden van interne en externe differentiatie. Elk groepje krijgt een stapeltje post-its. Op elke post-it schrijf je een voorbeeld van interne en externe differentiatie. Vervolgens vindt een klassengesprek plaats waarin de voorbeelden worden geordend. Alle post-its worden op het bord geplakt. Klassikaal gaan jullie de voorbeelden ordenen: • Hang de voorbeelden van interne differentiatie bij elkaar en hang de voorbeelden van externe differentiatie bij elkaar. • Jullie hebben nu twee verzamelingen.

38


Interne en externe differentiatie

Nu gaan jullie de voorbeelden per verzameling verder ordenen. Zijn er verschillen in grootte van de verzamelingen? De voorbeelden die op elkaar lijken hang je bij elkaar. Bedenk nog meer 'kenmerken' waarop je de voorbeelden verder kunt ordenen en maak er verzamelingen van.

fb .v

a. Wat is het nut van het ordenen van deze voorbeelden? Leg je antwoord uit.

.

• •

Bekijk het filmpje ‘Masterclasses voor slimme leerlingen op OSG West-Friesland’. Maak notities, dat is handig voor het betoog dat je later gaat maken.

er

Werkmodel Betoog <

b. Schrijf een aantal voorbeelden op van externe differentiatie.

ij

Filmpje Masterclasses voor slimme leerlingen op OSG West-Friesland <

a. Leg in je eigen woorden het belang uit van externe differentiatie.

u' Ac

Theoriebron Interne en externe differentiatie <

Externe differentiatie

Ed

Opdracht 46

tie

b. Welke voorbeelden vind je het meest interessant? Leg je antwoord uit.

U

itg

ev

c. Wie geeft er les aan wie in de masterclasses op OSG West-Friesland?

d. Susanna Bakker is een leerling uit 6 vwo die masterclasses geeft. Zij noemt in het filmpje drie mooie onderwijstips. Schrijf ze op. 1. 2. 3. e. Op OSG West-Friesland wordt gedifferentieerd voor begaafde leerlingen. Op welke drie manieren gebeurt dit?

39


Interne en externe differentiatie

1. 2. 3.

Filmpje Trailer ‘Als de geit leert zwemmen’ <

Je hebt gelezen over de Wet passend onderwijs. Je bekijkt nu een filmpje over een prentenboek en een website met een beschrijving en een beoordeling van dit prentenboek.

tie

Theoriebron Interne en externe differentiatie <

Passend onderwijs

a. Bekijk het filmpje ‘Als de geit leert zwemmen’. Wat heeft het filmpje volgens jou te maken met de Wet passend onderwijs?

u' Ac

Opdracht 47

fb .v

.

Je schrijft met een medestudent een betoog, in Word. In jullie betoog komt duidelijk naar voren wat jullie wel en niet goed vinden aan externe differentiatie. Maak in het betoog een lijst met voordelen en nadelen. Vragen waarover jullie nadenken, zijn: Waarom is het van belang dat deze leerlingen juist op die plek onderwijs krijgen? Of waarom juist niet? Hoe zou het zijn wanneer deze leerlingen in een reguliere groep onderwijs krijgen? Welke aanpassingen zijn er volgens jullie dan nodig?

b. Lees nu de beschrijving en beoordeling op de website wij-spelen.nl. Stel je voor dat je stage loopt op een school, of er al werkt. Hoe zou jij dit boek gebruiken?

Ed

Website Wij spelen <

er

ij

c. Leg in je eigen woorden het belang van passend onderwijs uit.

Opdracht 48

a. Je hebt gelezen over het OPP. Leg uit wat een OPP is.

itg

ev

Theoriebron Interne en externe differentiatie <

Ontwikkelingsperspectief

U

Website Landelijk Expertise Centrum Speciaal Onderwijs <

40

b. Waarom is het OPP een belangrijk document?

c. Ga naar de website van het Landelijk Expertisecentrum Speciaal Onderwijs. Download het model Ontwikkelingsperspectiefplan, na overleg met je docent. Bekijk met een medestudent het voorbeeld. Onderzoek samen drie begrippen die je niet kent of niet duidelijk vindt. Welke begrippen kiezen jullie?


Interne en externe differentiatie

1. 2. 3.

2. 3.

Filmpje Ouderbetrokkenheid en OPP <

Bekijk het filmpje Ouderbetrokkenheid en OPP. Dit filmpje gaat over een school voor langdurig zieke kinderen. Ook zij stellen, in samenwerking met ouders, een OPP op.

tie

Theoriebron Interne en externe differentiatie <

Het OPP en ouderbetrokkenheid

a. Je ziet in het filmpje dat samen met de ouders wordt gekeken naar positieve factoren over het kind. Positieve factoren worden ook wel beschermende factoren genoemd. Hoe worden de andere factoren, aan de andere kant van de lijn, genoemd?

u' Ac

Opdracht 49

fb .v

1.

.

d. Wat betekenen deze begrippen?

b. Bedenk zelf een aantal factoren dat ‘aan de andere kant van de lijn’ kan staan. Gebruik je fantasie! 1.

3. 4. 5.

Ed

2.

er

ij

c. Wat zijn de voordelen van het opstellen van een OPP samen met de ouders of verzorgers?

U

itg

ev

d. En ten slotte: als je nadenkt over je eigen leerproces op deze opleiding, welke beschermende en welke belemmerende factoren spelen voor jou een rol?

41


Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

fb .v

.

Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Leerlingen ontwikkelen zich. Als het goed is, elke dag opnieuw. Niet alleen op school, maar ook thuis, op de sportclub of in een buurthuis en op straat. Ze leren van opa en oma, een trainer, een leerkracht en vriendjes. Op school gaat het vaak over het ontwikkelingstempo. Kan een leerling al op het goede niveau rekenen, spellen en technisch of begrijpend lezen? Kan de leerling meekomen met de groep? Of moet er juist meer aangeboden worden? Of moet het tempo wat lager? Toch gaat ontwikkelen niet alleen over aanbod of snelheid. Het gaat er vooral om hoe een leerling zich ontwikkelt. Op welke manier leert de leerling? Als de leerkracht weet hoe de leerling zich ontwikkelt, kan hij daar zijn onderwijs op aanpassen. En dan komt de leerling verder en ontwikkelt hij zich. Er zijn vijf gebieden waarop leerlingen zich ontwikkelen.

De motorische en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

U

itg

ev

Fysieke ontwikkeling

42

Een ander woord voor fysiek is lichamelijk. Fysieke ontwikkeling gaat dus om lichamelijke ontwikkeling, de ontwikkeling van het lichaam. De lichamelijke ontwikkeling van een kind begint als embryo in de baarmoeder van de moeder en eindigt als het kind, na de puberteit en de jongvolwassenheid, volwassen is geworden. Dan is de lichamelijke ontwikkeling ‘af’. In de periode dat een kind op de basisschool zit, verandert er van alles met het lichaam. Zo beginnen kinderen rond hun zesde jaar hun melktanden te wisselen. Gedurende hun tijd op de basisschool groeien kinderen gemiddeld zo’n 41 centimeter. Jongens zijn over het algemeen tot aan de puberteit wat langer dan meisjes. Aan het einde van de basisschooltijd krijgen kinderen een groeispurt. De meisjes eerder dan de jongens. In deze periode groeit het lichaam extra snel. Ook verandert het lichaam: meisjes krijgen wat rondere vormen en bij jongens worden de schouders breder en de spieren zwaarder.


Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

Motorische ontwikkeling

tie

fb .v

.

Naast de fysieke ontwikkeling is er de motorische ontwikkeling. De motorische ontwikkeling gaat over de ontwikkeling van het bewegen van een kind. Kan een kind springen, huppelen, op één been staan, zijn evenwicht bewaren op een step of skateboard, schrijven, blokken stapelen, kleien? Anders gezegd, de motorische ontwikkeling gaat over wat een kind kan met zijn armen, handen, benen en voeten. De motorische ontwikkeling heeft te maken met aanleg én met de omgeving. Kinderen moeten van jongs af aan gestimuleerd worden om de motorische ontwikkeling zo goed mogelijk te laten verlopen. De motoriek bestaat uit de grove (of grote) motoriek en de fijne (of kleine) motoriek. De grove motoriek gaat om de grotere bewegingen, zoals hoelahoepen of fietsen of een koprol maken. De fijne motoriek gaat over kleinere bewegingen, waarvoor concentratie nodig is, zoals haken, schrijven of een draad door een kraal steken.

Cognitieve ontwikkeling

Ed

u' Ac

Cognitie betekent kennis of inzicht. Bij cognitieve ontwikkeling gaat het vooral om het ‘denkwerk’ en de ontwikkeling van de hersenen. Kinderen leren leren, beschrijven, herinneren, ordenen, verschillen en overeenkomsten herkennen. Wanneer kinderen ouder zijn, leren ze bijvoorbeeld conclusies trekken, samenvatten, verbanden zien en evalueren. Ook het leren lezen, schrijven en rekenen hoort bij de cognitieve ontwikkeling, net zoals begrijpend luisteren en lezen. Voor sommige schoolse vaardigheden moet eerst de motorische ontwikkeling in orde zijn. Kinderen kunnen pas een gedicht netjes opschrijven (en bedenken) wanneer ze een pen op een juiste manier kunnen vasthouden. Andere voorbeelden die horen bij de cognitieve ontwikkeling zijn omgaan met geld, meten, wegen en klokkijken.

Jean Piaget

U

itg

ev

er

ij

Jean Piaget was een Zwitserse psycholoog en hoogleraar. Hij ontwikkelde een theorie over vier fasen die horen bij de cognitieve en psychologische ontwikkeling van kinderen. De fasen zijn ingedeeld naar leeftijd, maar het blijft belangrijk te beseffen dat elk kind anders is. Sommige kinderen kunnen de dingen wat eerder, andere wat later. • Sensomotorische fase: 0 jaar tot 2 jaar, ontdekken; experimenteren; eenvoudige spelletjes, zoals kiekeboe spelen; imiteren van handelingen en geluiden; doen alsof; uitproberen wat handig is; voelen en proeven. • Preoperationele fase: 2 jaar tot 6 jaar, ontdekken van het ‘ik’; vanuit zichzelf naar de omgeving kijken zonder nog echt rekening te houden met de ander; ontwikkeling van taal en fantasie. • Concreet operationele fase: 6 tot 11 jaar, bedenken wat er misschien gaat gebeuren, zonder een fysiek object nodig te hebben; in gedachten problemen oplossen; gedachten ordenen en analyseren; ordenen; vergelijken van dingen in vorm en grootte; ontwikkeling van rekenvaardigheden met in het begin concrete voorbeelden; een probleem van twee kanten kunnen bekijken. • Formeel operationele fase: 11 jaar en ouder, meer abstract kunnen denken, los van de inhoud; mogelijke oplossingen inventariseren en daarna kijken of het klopt; eigen conclusies trekken.

43


Theoriebron Ontwikkelingsgebieden bij het leren van de leerling

Psychosociale/sociaal-emotionele ontwikkeling

u' Ac

Morele ontwikkeling

tie

fb .v

.

De psychosociale of de sociaal-emotionele ontwikkeling gaat over de ontwikkeling van hoe je met jezelf en met anderen omgaat. ‘Met jezelf omgaan’ wordt ook wel intrapersoonlijk genoemd. Intra betekent ‘van binnen’. Met anderen omgaan wordt interpersoonlijk genoemd, waarbij inter ‘tussen’ betekent. Dus de omgang tussen individuen onderling. • intrapersoonlijke ontwikkeling Het herkennen van de eigen emoties, waarom voel ik me zo; begrijpen dat je je anders gedraagt wanneer je bijvoorbeeld boos of verdrietig voelt, besluiten kunnen nemen en daar achter kunnen staan omdat je vertrouwen hebt in je eigen oordeel of kunnen; fouten kunnen toegeven; weten hoe je je eigen prestaties kunt verbeteren. • interpersoonlijke ontwikkeling Het herkennen van emoties van de ander en hiermee rekening houden; een ander helpen, begrip hebben voor de ander; kunnen waarderen en respecteren dat andere mensen een andere achtergrond, geloof of mening hebben; goed kunnen luisteren; kunnen omgaan met meningsverschillen of ruzies; vriendschappen sluiten en deze kunnen onderhouden.

Ed

De morele ontwikkeling is de ontwikkeling van het besef van goed en kwaad. De morele ontwikkeling wordt ook wel de ontwikkeling van het geweten genoemd, en verschilt per leeftijd. De morele ontwikkeling gebeurt overal: thuis, op school, op straat, op het sportveld, op de muziekschool... Volwassenen hebben hierbij een belangrijke rol. Zij vertellen niet alleen ‘hoe je je hoort te gedragen’, maar laten als het goed is zelf goed gedrag zien. Kernwoorden bij de morele ontwikkeling zijn: expres of per ongeluk, eerlijkheid, rechtvaardigheid en betrouwbaarheid.

Zone van de naaste ontwikkeling van Vygotsky

U

itg

ev

er

ij

Lev Vygotsky was een Russische psycholoog en filosoof die leefde van 1896 tot 1934. Hij vond dat kinderen zich vooral ontwikkelen door contact in en mét de sociale omgeving. Dus contact met bijvoorbeeld de ouders, de leerkracht, een mentor, een oudere broer of zus. Taal is hierbij erg belangrijk. De volwassene begeleidt kinderen naar een volgende stap in hun ontwikkeling. Immers, het kind wil graag iets leren wat de volwassene al kan. De volwassene kan dan een verbinding maken tussen wat een kind kan, en de volgende stap. Het bereiken van de volgende stap gebeurt in eerste instantie met hulp. Wat het kind al kan, heet ook wel de zone van de actuele ontwikkeling. Wat het kind wil leren en misschien dus al wel met hulp kan, heet de zone van de naaste ontwikkeling. Kenmerken van de zone van de naaste ontwikkeling zijn: • wat het kind met hulp kan • gedeelde verantwoordelijk van kind en volwassene • het kost veel energie voor het kind • het belangrijkste: het kind ontwikkelt zich.

44


Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen

fb .v

.

Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen Inleiding

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) heeft voor het basis- en voortgezet onderwijs en voor het speciaal onderwijs kerndoelen opgesteld. Over de kerndoelen zegt het ministerie: ‘De (nieuwe) kerndoelen zijn precies waar het moet en ruim waar het kan. Precies voor Nederlands en rekenen en wiskunde, globaal voor de overige vakken en leergebieden.’ De kerndoelen geven aan wat leerlingen aan het eind van hun schooltijd moeten weten en kunnen. De referentieniveaus of referentiekaders bestaan in Nederland sinds 2010. Deze kaders geven aan wat leerlingen op het gebied van taal en rekenen/wiskunde moeten kennen en kunnen. Van de basisschool tot en met het hoger onderwijs.

De kerndoelen zijn heel precies uitgewerkt voor rekenen en taal.

U

itg

ev

Kerndoelen Kerndoelen geven richting aan onderwijs en stellen minimale eisen aan onderwijs. Zo weten scholen en leerkrachten wat verwacht wordt vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Er zijn 58 kerndoelen. Veel kerndoelen gaan over taal en rekenen. Deze kerndoelen zijn erg duidelijk, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. De kerndoelen voor andere vakken zijn wat globaler, dus wat minder ‘streng’. Op die manier kunnen scholen het eigen onderwijs vorm geven. Een school kan zich dan bijvoorbeeld goed richten op hun eigen, unieke leerlingen. Kerndoelen zijn streefdoelen. Dat betekent dat wordt geprobeerd de doelen voor iedere leerling aan het einde van het basis- of voorgezet onderwijs te bereiken. De doelen zijn ingedeeld in meerdere niveaus en zijn goed meetbaar, bijvoorbeeld met een Cito-toets of een methodegebonden toets. Ten slotte zijn er doelen die niet met een bepaald leergebied te maken hebben. Dat zijn leergebiedoverstijgende kerndoelen, zoals sociaal-emotionele doelen of ICT.

45


Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen

Voorbeelden kerndoelen

u' Ac

tie

fb .v

.

Dit is wat de leerlingen leren bij de volgende vakken: • Nederlands: informatie en meningen vergelijken en beoordelen in verschillende teksten; regels voor het spellen van werkwoorden, van andere woorden en regels voor het gebruik van leestekens • Engels: de schrijfwijze van eenvoudige woorden over alledaagse onderwerpen; woordbetekenissen en schrijfwijzen van Engelse woorden opzoeken met behulp van het woordenboek • Friese taal: informatie verwerven uit teksten in het Fries in veelvoorkomende teksttypen (zoals artikelen in jeugdrubrieken, liedjes, verhalen) • Rekenen/wiskunde: de basisbewerkingen met hele getallen in elk geval tot honderd snel uit het hoofd uitvoeren (de leerlingen kunnen optellen en aftrekken tot twintig en ze kennen de tafels uit hun hoofd); meten en rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur; wiskundetaal gebruiken • Oriëntatie op jezelf en de wereld: met zorg omgaan met het milieu; zich gedragen met respect voor algemene waarden en normen; oplossingen voor technische problemen ontwerpen, deze uitvoeren en evalueren • Kunstzinnige oriëntatie: over eigen werk en dat van anderen nadenken • Bewegingsonderwijs: de belangrijkste bewegings- en spelvormen ervaren en uitvoeren.

Leerlijnen en tussendoelen

ev

er

ij

Ed

Je hebt net gelezen over de kerndoelen. De kerndoelen zijn uitgewerkt in doelen per leerjaar. Dit worden leerlijnen genoemd. Leerlijnen zijn er in alle soorten onderwijs. Zelfs op de universiteit. De leerlijnen geven per leerjaar aan wat leerlingen moeten kennen en kunnen. De leerlijnen per leerjaar zijn weer onderverdeeld in kleinere stukjes, bijvoorbeeld in stukjes van zes weken. Vaak duurt een blok leerstof op de basisschool, bijvoorbeeld van rekenen, zes weken. Daarna volgt een methodegebonden toets. Dan weet de leerkracht of hij moet bijsturen, of welke leerling een langere instructie nodig heeft. Ook weet de leerkracht op die manier of hij de volgende stap kan zetten met de leerstof. Een kind heeft een niveau op de leerlijn behaald als 75 tot 80 procent van de doelen bereikt is. Daarna kan de leerling verder werken aan de doelen van het volgende niveau. In de leerlijnen ten slotte, zitten tussendoelen. Dit zijn momenten in de leerlijn. Het is voor leerkrachten en scholen een hulpmiddel. Op vaste momenten kunnen zij bekijken of alle leerlingen nog op de goede weg zitten met het bereiken van de kerndoelen.

U

itg

Voorbeelden leerlijnen

46

De voorbeelden komen uit verschillende soorten onderwijs, bijvoorbeeld de basisschool en het voortgezet speciaal onderwijs. • leerlijn Rekenen: De leerling leert vlot en handig berekenen van optellingen en aftrekkingen tot honderd; rekenen met eenvoudige strategieën; oriënteren en plaats bepalen in de bekende eigen omgeving; leert experimenteren, voorspellen en redeneren rond het thema licht en schaduw. • leerlijn Seksuele voorlichting: De leerling leert over lichamelijke ontwikkeling en lichaamsbeeld; voortplanting; veilige seks. • leerlijn Sociaal gedrag: De leerling leert zichzelf presenteren, aardig doen; een keuze maken.


Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen

leerlijn Leren leren: De leerling leert zelfstandig (door)werken; samenwerken; taakaanpak. leerlijn Oriëntatie op jezelf en de wereld: De leerling leert over betaald en onbetaald werk; leert over taken thuis en op school; leert over respect; leer over vrijheid van meningsuiting.

.

fb .v

Referentieniveaus

er

ij

Ed

u' Ac

tie

De referentieniveaus gaan alleen over taal en rekenen. Ze geven aan wat leerlingen, van de basisschool tot en met het hoger onderwijs, moeten kennen en kunnen. Wat geleerd wordt op de middelbare school moet aansluiten bij het geleerde op de basisschool. En wat er bijvoorbeeld geleerd wordt op een mbo-opleiding moet weer aansluiten op de middelbare school. Zo sluit onderwijs beter aan en wordt het iets doorlopends. Daarom worden de referentieniveaus ook wel doorlopende leerlijnen genoemd. De referentieniveaus voor taal zijn onderverdeeld in vier niveaus: 1F, 2F, 3F en 4F. Rekenen is opgedeeld in drie niveaus, 1F, 2F en 3F. De letter F staat voor fundamenteel. Naast het niveau F is er niveau S. De S staat voor streefniveau en wordt ingezet om leerlingen uit te dagen voor het volgend fundamentele niveau. De referentieniveaus zijn, net als de kerndoelen, in opdracht van het ministerie van OCW ontwikkeld. Het niveau dat hoort bij het einde van de basisschoolperiode is 1F. Het ministerie vindt dat iedere volwassene niveau 2F nodig heeft om te goed kunnen leven en werken in de samenleving.

ev

De referentieniveaus in beeld, zonder streefniveaus.

U

itg

Onderverdeling referentieniveau taal Het referentieniveau taal bestaat uit vier onderdelen. De onderdelen zijn cursief. Na elk onderdeel volgen wat voorbeelden van verschillende niveaus. • mondelinge taalvaardigheid De leerling kan een kort gesprek beginnen, gaande houden en beëindigen, beschikt over voldoende woorden om zich te kunnen uiten. Het kan soms nodig zijn een omschrijving te geven van een onbekend woord. De leerling kan de meeste voordrachten, discussies en debatten zonder moeite begrijpen. • lezen De leerling kan betogende teksten lezen waaronder teksten met een ingewikkelde argumentatie of artikelen waarin de schrijver (impliciet) een standpunt inneemt of beschouwing geeft. De leerling kan bepalen in welke mate de personages en gebeurtenissen herkenbaar en realistisch zijn. Hij kan personages typeren, zowel innerlijk als uiterlijk en kan het onderwerp van de tekst benoemen.

47


Theoriebron Kerndoelen, referentieniveaus en leerlijnen

fb .v

.

schrijven De leerling kan over allerlei onderwerpen belangrijke informatie noteren en doorgeven. Hij kan aantekeningen maken van een helder gestructureerd verhaal. begrippenlijst en taalverzorging De leerling kan begrippen die te maken hebben met taal, zoals symbool, punt, woorddeel, alinea en spreekpauze, correct gebruiken. Ook spelling van werkwoorden en andere woorden hoort bij dit onderdeel.

Onderverdeling referentieniveau rekenen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Het referentieniveau rekenen bestaat uit vier onderdelen. Ook hier staan de onderdelen cursief. Na elk onderdeel volgen wat voorbeelden. De voorbeelden zijn alle van het fundamenteel niveau F. • getallen De leerling kan symbolen zoals < en > gebruiken, het wortelteken gebruiken; gehele getallen, breuken en decimale getallen uitspreken en schrijven, hij kan werken met getalbenamingen zoals driekwart, anderhalf en miljoen; rekenen met breuken. • verhoudingen De leerling kan rekenen met eenvoudige percentages (10%, 50%); hij kan gebruikmaken van de begrippen absoluut en relatief bij het rekenen met procenten. Hij weet wat ‘in verhouding hetzelfde’ betekent en hiermee rekenen, bijvoorbeeld ‘in dezelfde verhouding vergroten’. • meten en meetkunde De leerling kan allerlei schalen van meetinstrumenten aflezen en de aanduidingen correct interpreteren. De leerling kan maten aflezen van een (werk)tekening, plattegrond werktekening eigen tuin. Hij kan routes beschrijven en lezen op een kaart met behulp van een rooster. • verbanden De leerling kan numerieke gegevens verzamelen en verwerken, samenvatten en op diverse manieren weergeven passend bij de situatie, ook met gebruik van ICT (bijvoorbeeld spreadsheet). Hij kan formules herkennen als vuistregel of als rekenvoorschrift en omgekeerd: een mijl is ongeveer anderhalve kilometer, aantal mijlen ≈ 1,5 × aantal km.

48


Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

fb .v

.

Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Leerlingen gaan naar school om te leren. Dat lijkt een open deur. Maar is dat ook zo? Leert iedere leerling wel genoeg? Wordt een leerling voldoende uitgedaagd op zijn niveau? Beoordeelt de leerkracht de kennis en vooruitgang van een leerling wel eerlijk? Er zijn verschillende manieren om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. Als het goed is, gebeurt dat zo objectief mogelijk. Dus zonder vooroordeel of mening.

ij

Observeren kan ook tijdens een verlengde instructie.

er

Leerlingvolgsystemen

U

itg

ev

Om alle ontwikkelingen van de leerlingen bij te houden, gebruiken scholen meestal een leerlingvolgsysteem (LVS). Het is een digitale verzameling, een systeem, van gegevens over leerlingen. De leerkrachten voeren in het systeem bijvoorbeeld toetsresultaten in. Van toetsen van de methoden en van toetsen van bijvoorbeeld Stichting Cito. Verder staan in het systeem groepsplannen, waarin wordt beschreven waaraan de komende periode gewerkt wordt, op welke manier en met welke leerling. Aanwezigheid of afwezigheid van de leerling wordt in dit systeem vastgelegd en eventuele bijzonderheden. De sociaal-emotionele ontwikkeling van de leerling kan ook in het systeem worden verwerkt. Of de leerkracht kan een logboek bijhouden. De gegevens in het LVS zijn privacygevoelig. Het LVS is een handig hulpmiddel om een klas over te dragen aan een collega, bijvoorbeeld aan het einde van het schooljaar. Er zijn diverse LVS-systemen op de markt. De school kiest een passend systeem.

Observeren van leerlingen Observeren is een manier om de ontwikkeling van leerlingen te volgen. Observeren is waarnemen, bekijken. Leerlingen, groepen of de leerkracht kunnen geobserveerd worden. Dit levert belangrijke informatie op. Observeren lukt alleen wanneer degene die observeert

49


Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

fb .v

.

een eerlijke en open houding inneemt en vooraf goed heeft nagedacht over het doel van de observatie. Wat geobserveerd is, wordt na afloop geïnterpreteerd. Voorbeelden van observaties zijn: • observeren van taakgerichtheid van de leerling Met deze observatie bekijkt de leerkracht of en hoe een leerling aan de slag gaat. Dagdroomt de leerling? Of is hij actief aan het werk? • observeren van looproutes in de klas Met deze observatie bekijkt de leerkracht hoe leerlingen door de klas lopen. Bijvoorbeeld om iets te pakken. Of met een andere leerling te overleggen. • observeren gedrag van de leerling Met deze observatie bekijkt de leerkracht gedrag van leerlingen of één leerling in het bijzonder. Houdt een leerling zich aan de afspraken? Zit de leerling wel op de goede plek?

tie

Ontwikkeling van de leerling meten

er

ij

Ed

u' Ac

De leerkracht en de school verzamelen gegevens over de ontwikkeling van leerlingen. Deze gegevens worden onder andere gebruikt om te kijken of leerlingen op het goede niveau zitten. Er zijn verschillende manieren. • Cito-vaardigheidsscores De Cito-vaardigheidsscore geeft aan hoe goed een leerling een bepaalde vaardigheid beheerst. Zo kan de leerkracht snel zien hoe zijn leerling het doet in vergelijking met het gemiddelde. Aan een vaardigheidsscore is een niveau gekoppeld. Niveau I is het hoogst haalbare niveau in vergelijking met andere leerlingen. Niveau V is het laagste niveau. • didactische leeftijdsequivalent (DLE) De didactische leeftijd gaat over het aantal maanden dat een leerling onderwijs heeft gehad. Het tellen van de didactische leeftijd begint in groep 3. Eén leerjaar staat voor tien maanden. Na acht jaar basisonderwijs is de didactische leeftijd dan dus zes leerjaren x tien maanden= zestig. Door het berekenen van de DLE kan de leerkracht zien of de leerling op een gemiddeld niveau zit. • methodegebonden toetsen Deze toetsen horen bij een lesmethode. Ze worden afgenomen na een lesblok. Meestal duurt een lesblok zes weken. De methodegebonden toetsen meten of de leerdoelen van de afgelopen zes weken zijn behaald. Wanneer een leerling 80 procent van de opgaven goed heeft gemaakt, dan zijn de leerdoelen behaald.

U

itg

ev

Opbrengsten op schoolniveau

50

De maatschappij verlangt van scholen dat zij kinderen klaarstomen voor de maatschappij en dat de doelen die vanuit de overheid gesteld worden, gehaald worden. Scholen werken aan cognitieve doelen, zoals de kerndoelen. Maar ze werken ook aan persoonlijke doelen van leerlingen. Zoals leren samenwerken of het nemen van verantwoordelijkheid. Scholen moeten nadenken hoe ze doelen bereiken. Hoe kunnen doelen op een zo’n goed mogelijke manier gehaald worden? Dus zo efficiënt mogelijk? Scholen bekijken hoe zij de leerkrachten kunnen ondersteunen bij het behalen van leerdoelen. En scholen bekijken, op basis van toetsscores, wat er veranderd of verbeterd moet worden in het onderwijs. Dat betekent dat schoolteams met elkaar nadenken over wat ze willen bereiken met hun onderwijs en dat ze elkaar hierbij steunen, bijvoorbeeld door klassenbezoeken of intervisie.


Theoriebron Methoden om de ontwikkeling van leerlingen te volgen

De PDCA-cyclus

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Scholen werken aan het verbeteren van resultaten van leerlingen. Zodat leerlingen zich blijven ontwikkelen. Scholen kijken naar de opbrengsten. Dit gebeurt met regelmaat en iets wat zich herhaalt, noem je ook wel een cyclus. Denk maar aan de seizoenen, of een kringloop. De PDCA-cyclus is voor scholen een manier om hun resultaten steeds opnieuw onder de loep te nemen. De P staat voor Plan, de D voor Do, de C voor Check, en de A voor Act. Een school bekijkt met deze cyclus steeds waar er iets verbeterd kan worden in het onderwijs. De PDCA-cyclus wordt gebruikt op groepsniveau én op schoolniveau, bijvoorbeeld om te kijken of alle leerkrachten op dezelfde manier instructie geven.

De cyclus herhaalt zich oneindig.

ij

Voorbeelden per fase van de PDCA-cyclus

U

itg

ev

er

Deze voorbeelden gaan over de PDCA-cyclus op groepsniveau. • Plan Het opstellen van leerdoelen voor de komende periode; leerlingen groeperen die dezelfde soort instructie nodig hebben op basis van hun niveau; leerlingen in kaart brengen die speciale aandacht nodig hebben bij het bereiken van de leerdoelen; een groepsplan schrijven, bijvoorbeeld voor spelling of begrijpend lezen. • Do Het groepsplan wordt uitgevoerd. De leerkracht verzamelt tijdens en na een periode gegevens over de ontwikkeling van de leerlingen. Bijvoorbeeld met een methodegebonden toets, het nakijken van werk en het observeren tijdens instructies en verwerking. • Check De leerkracht verzamelt gegevens van de ontwikkeling in een groepsoverzicht, analyseert de gegevens en trekt conclusies. • Act De leerkracht bekijkt of hij iets moet veranderen. Bijvoorbeeld aan zijn indeling van leerlingen op niveau of aan zijn manier van instructie geven. Of hij bepaalt bijvoorbeeld of een leerling meer onderwijstijd nodig heeft. Deze informatie gebruikt hij om nieuwe leerdoelen op te stellen voor de komende periode. Hij begint dan weer met de Plan-fase.

51


Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid

fb .v

.

Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid Inleiding

ij

Ed

u' Ac

tie

Omdat iedere leerling anders is en anders leert, is het voor de leerkracht belangrijk om te kunnen differentiëren. Dit betekent dat hij kan omgaan met de verschillen tussen leerlingen en de verschillen in niveaus van leerlingen. Dit kan door rekening te houden met de voorkennis en interesses van de leerlingen en door rekening te houden met de manier waarop iemand leert. De houding van de leerkracht is hierbij belangrijk. Want wanneer hij betrokken is bij zijn leerlingen, gaat differentiëren een stuk makkelijker.

Wat vinden leerlingen eigenlijk interessant?

er

Differentiatie

U

itg

ev

Differentiëren is omgaan met verschillen tussen leerlingen. Dit kan bijvoorbeeld door de ene leerling wat sneller zelfstandig aan het werk te laten dan de anderen. Of met een groepje leerlingen samen een oefening te doen. Het kan ook door een leerling meer leerstof te geven of een leerling een paar keer per week naar een Plusklas voor hoogbegaafden te laten gaan. Veel leerkrachten en docenten vinden differentiëren een lastige leerkrachtvaardigheid. Maar met wat eenvoudige aanpassingen ontstaan al snel nieuwe, creatieve mogelijkheden om te differentiëren. Er zijn, grofweg, twee manieren om te differentiëren, namelijk convergente differentiatie en divergente differentiatie.

52

Convergente differentiatie Bij convergente differentiatie werken alle leerlingen in de groep aan dezelfde minimumdoelen. De leerkracht geeft een algemene instructie, met daarin een korte terugblik op wat de leerlingen al weten of geoefend hebben. Vervolgens gaat de leerkracht kort inoefenen. Hij heeft de klas in drie niveaugroepen verdeeld. Een groep met een minimumniveau, een groep met basisniveau en een groep met een hoger niveau. Na de


Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid

fb .v

Divergente differentiatie

.

instructie en inoefening kunnen de basisgroep en de groep met een hoger niveau zelfstandig door. Soms laat hij deze kinderen al op een eerder punt in de les los. Dan kan hij beginnen met de verlengde instructie met de leerlingen van het minimumniveau. Maar let op! Soms kiest een leerkracht er juist voor om aan de slag te gaan met de leerlingen van het basisniveau. Bij deze leerlingen valt namelijk veel leerwinst te halen.

u' Ac

Readiness of voorkennis

tie

Bij divergente differentiatie werken leerlingen op hun eigen niveau. De leerkracht heeft dan de rol van begeleider bij het leerproces. Leerlingen hebben hun eigen leerlijn. Er kleven wat nadelen aan deze manier van werken. De verschillen tussen de niveaus van leerlingen nemen met deze werkwijze alleen maar toe. Verder wordt gemiddelde leerlingen met deze manier van werken niet voldoende uitgedaagd; zij kunnen zich niet optrekken aan de slimme leerling. Voor heel slimme leerlingen kan dit juist wel een fijne manier van werken zijn, want zij kunnen op hun eigen niveau en tempo doorgaan. Het nadeel voor deze leerlingen is dan, dat zij niet goed rekening leren te houden met de ander.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Readiness, interest en learning profile zijn begrippen die te maken hebben met differentiatie. De Amerikaanse professor Carol Ann Tomlinson heeft deze begrippen uitgewerkt. Readiness, of voorkennis, is wat een leerling al kan en weet voordat hij de les binnenstapt. Bij readiness gaat het vooral over de vraag: hoe kan een leerling groeien in zijn cognitieve ontwikkeling? Een voorbeeld van gebruik van readiness is preteaching: een groep leerlingen alvast voorbereiden op een instructie die later in de week gepland staat. Zo hebben zwakkere leerlingen tijdens deze instructie ook kans op succeservaringen. Zij hebben tenslotte al kennis gemaakt met de leerstof. Voorbeelden om de readiness in kaart te brengen zijn het stellen van open vragen en algemene vragen; afnemen van toetsen; gesprekken voeren met leerlingen; observeren van leerlingen; het geven van kleine taken; een medeleerling inzetten die de leerling op weg helpt.

Rekening houden met de voorkennis van de leerling.

53


Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid

Interest of interesse

tie

fb .v

.

Bij interest of interesse gaat het vooral om te vraag; wat motiveert een leerling? Iedere leerling heeft bepaalde voorkeuren of interesses. Wanneer de leerkracht op de interesse van de leerling inspeelt, houdt hij rekening met verschillen tussen de leerlingen. Hij moet dus, bijvoorbeeld tijdens een instructie of verwerking, iets aanbieden wat zijn leerlingen interesseert en dus ook motiveert. Dit kunnen meegebrachte voorwerpen en materialen zijn. De leerkracht kan bij een rekenles verzamelplaatjes van een bekende supermarkt laten ordenen en andere opdrachten laten maken rondom verzamelplaatjes. De leerkracht kan inspelen op religieuze of niet-religieuze feesten, zoals de Roze Zaterdag of het Suikerfeest, of inspelen op actueel nieuws of op een populaire film. Maar hij kan ook gewoon oprechte interesse tonen door te vragen naar een verjaardagsfeestje waar een leerling was, naar de zieke kat thuis of naar de judoles van gisteren.

Learning profile of leerprofiel

ij

Ed

u' Ac

Elke leerling leert op zijn eigen manier. Hiermee kan de leerkracht rekening houden. Bij de learning profiles gaat het om effectiviteit. De vraag is hier: op welke manier leert een leerling zodat hij zich zo doelmatig mogelijk ontwikkelt? • leerstijl Sommige leerlingen zijn echte denkers. Dit type leerling wil eerst veel theorie, dan wil hij oefenen en daarna wil hij pas iets in de praktijk proberen. Andere leerlingen zijn bijvoorbeeld doeners, zij willen meteen aan de slag en experimenteren er op los. • geslacht Jongens leren anders dan meisjes en omgekeerd. Meisjes zijn bijvoorbeeld taliger, werken stap voor stap en werken graag samen. Jongens zijn meer gericht op beweging, werken liever alleen en vinden kortere taken prettig. • meervoudige intelligentie Sommige leerlingen zijn heel talig of muzikaal. Anderen zijn auditief, op het gehoor, ingesteld. Weer andere leerlingen denken juist in beelden en zijn visueel ingesteld. Ook zijn er kinderen die juist intelligent zijn met bewegen en op die manier beter leren.

er

Voorbeelden learning profile

U

itg

ev

Dat alle leerlingen anders leren, blijkt uit de volgende uitspraken: • ‘Ik leer het beste wanneer iemand iets voordoet.’ - ‘Ik snap het pas als iemand vertelt hoe ik het moet aanpakken.’ - ‘Ik wil het gewoon zelf proberen.’ • ‘Als ik lees dan zie ik in mijn hoofd wat ik lees.’ - ‘Ik lees hardop om de woorden te horen.’ - ‘Ik beweeg heel veel als ik aan het lezen ben.’ • ‘Als ik niet weet hoe ik een woord moet spellen, dan schrijf ik het op om te zien of het er goed uitziet.’ - ‘Ik spel een woord hardop om te horen of het goed klinkt.’ - ‘Als ik schrijf, druk ik hard op mijn pen zodat ik kan voelen of de letters goed gaan.’ • ‘Wanneer ik iets moet uitleggen, ben ik een beetje kortaf, want ik houd niet zo van praten.’ - ‘Als ik iets vertel, maak ik veel gebaren en beweeg ik veel’.

54


Theoriebron Differentiatie en het belang van betrokkenheid

De betrokken expert-leraar

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Een betrokken leerkracht weet precies hoe zijn leerlingen leren, wat hun interesses zijn en wat de volgende stap in hun ontwikkeling is. John Hattie, een bekende professor in educatie, noemt de betrokken leerkracht de expert-leraar. De expert-leraar: • heeft een hoog kennisniveau; hij weet precies waarover hij lesgeeft en weet ook hoe hij die kennis kan overdragen op zijn leerlingen • kan een sfeer van vertrouwen scheppen in de klas waarbij het niet erg is om fouten te maken • houdt constant een vinger aan de pols en kijkt of leerlingen de lesstof begrijpen en of ze nog belangstelling hebben; hij maakt gebruik van feedback en signalen over de gegeven lessen • gelooft dat alle leerlingen successen kunnen ervaren; hij draagt dit ook uit naar zijn leerlingen, hij respecteert ze en is zorgzaam en betrokken • haalt zijn leerlingen over om zich in te zetten om leerdoelen te bereiken, door een positieve invloed uit te oefenen op de resultaten van zijn leerlingen.

55


Theoriebron Interne en externe differentiatie

.

Theoriebron Interne en externe differentiatie

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Leerlingen verschillen in de manier waarop ze leren. Ze verschillen in hun persoonlijke voorkeuren en interesses én ze verschillen, hoewel ze in dezelfde groep zitten, ook nog wat betreft voorkennis en niveau. Ondanks deze verschillen is het belangrijk om leerlingen bij elkaar in een groep te plaatsen. Alleen al omdat het prettig is om samen te kunnen leren met leeftijdsgenoten. Soms lukt het om met aanpassingen of extra ondersteuning mee te doen met een ‘gewone’ groep binnen het reguliere basisonderwijs. Soms lukt het echter niet om in de groep of zelfs op school te blijven. Dan worden er oplossingen gezocht binnen het speciaal basisonderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs.

Samen leren met leeftijdgenootjes.

ij

Interne differentiatie

U

itg

ev

er

Bij interne differentiatie blijven leerlingen van dezelfde leeftijd zo veel mogelijk binnen de groep. Binnen de groep wordt met niveaugroepen gewerkt. In het basisonderwijs is dat meestal met drie niveaugroepen. Een groep van leerlingen die weinig tot geen instructie nodig hebben. Dit worden ook wel instructieonafhankelijke kinderen genoemd. Dan een groep kinderen die instructiegevoelig is. Dit is meestal de grootste groep. Zij krijgen de basisinstructie. Dan is er de groep die instructieafhankelijk is. Dit zijn leerlingen die meer moeite hebben met de leerstof. Zij krijgen soms verlengde instructie. Leerlingen die buiten deze drie groepen vallen, werken met een eigen onderwijsplan. Op deze manier kan iedere leerling binnen de groep werken aan de leerdoelen die horen bij de jaargroep en zo werken aan hogere leeropbrengsten en groei in vaardigheden en kennis.

56

Voorbeelden interne differentiatie Interne differentiatie kan gaan om het verlengen of juist verkorten van de leertijd, leerlingen werken dan in hun eigen tempo aan dezelfde doelen. Dit gebeurt door het aantal opgaven (de leerstof) inkorten; het laten overslaan van bepaalde leerstof; het anders toetsen of normeren van verschillende leerlingen; het verlengen van de instructietijd of het verlengen van de inoefening; taken voor zorgleerlingen opdelen in kleinere taken; hulp mogen vragen


Theoriebron Interne en externe differentiatie

fb .v

.

aan een medeleerling; preteaching, leerlingen worden in kleine groepjes voorbereid op een instructie; extra tijd op de computer voor het automatiseren voor bijvoorbeeld spelling of juist verrijking van de leerstof. Verrijking van de leerstof is een uitkomst voor de wat sterkere leerlingen. Dit bestaat uit verdieping en verbreding. Bij verdieping krijgt de leerling de mogelijkheid om de leerstof die hoort bij een bepaald leerjaar verder te onderzoeken of te verkennen. Bij verbreding wordt iets toegevoegd aan de leerstof, zoals Chinees of Spaans leren.

Externe differentiatie

u' Ac

tie

Bij externe differentiatie worden oplossingen voor het differentiëren buiten de klas gezocht. Leerlingen worden ondergebracht in verschillende klassen of scholen. Op basis van begaafdheid, bijvoorbeeld. Ook zijn er speciale scholen voor leerlingen met gedragsproblematiek of bijvoorbeeld voor leerlingen die problemen hebben met taal, spraak of gehoor. Daarnaast zijn er speciale scholen voor blinde kinderen, kinderen die chronisch ziek zijn of een lichamelijke of meervoudige handicap hebben. Ten slotte zijn er scholen voor kinderen met psychiatrische problemen. In Nederland wordt al vrij vroeg in de ‘onderwijscarrière’ van leerlingen extern gedifferentieerd. Na groep 8 gaan leerlingen immers al hun eigen weg, naar het voortgezet onderwijs dat aansluit op hun niveau. Van vmbo-basis tot en met gymnasium. In andere landen zoals Amerika of de Scandinavische landen wordt deze verdeling pas op latere leeftijd gemaakt.

Ed

Voorbeelden externe differentiatie

U

itg

ev

er

ij

In het Leids Universitair Medisch Centrum, een groot ziekenhuis, is een educatieve voorziening voor kinderen en jongeren. Chronische of langdurig zieke patiënten kunnen hier onderwijsondersteuning krijgen, door middel van onderwijs in het ziekenhuis of met een webchair, waarmee een kind of jongere vanuit het ziekenhuis de lessen op school kan volgen. Op de basisschool wordt ook extern gedifferentieerd, bijvoorbeeld met een Plusklas voor begaafde kinderen. Of met extra ondersteuning bij de motorische ontwikkeling voor een groepje leerlingen met MRT, motorische remedial teaching. Op sommige basisscholen zijn speciale groepen voor anderstalige nieuwkomers, bijvoorbeeld kinderen die gevlucht zijn uit het buitenland of voor kinderen van nieuwe migranten. Hier leren de leerlingen in een hoog tempo de Nederlandse taal. Zij zijn vaak wel gekoppeld aan hun eigen leeftijdsgroep; dan gymmen ze bijvoorbeeld samen. Deze groep wordt ook wel de neveninstroom genoemd.

Op een mytylschool zitten leerlingen met bijvoorbeeld een lichamelijke handicap.

57


Theoriebron Interne en externe differentiatie

Wet passend onderwijs

tie

fb .v

.

De Wet passend onderwijs bestaat sinds 2014. De wet zorgt ervoor dat leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende onderwijsplek krijgen. Dat kunnen leerlingen zijn met een beperking of leerproblemen, maar ook leerlingen die talentvol zijn of hoogbegaafd. Deze leerlingen krijgen een onderwijsplek in hun eigen buurt, mĂŠt ondersteuning. Deze ondersteuning is geregeld in een regionaal samenwerkingsverband. In dat samenwerkingsverband werken onder andere gewone scholen en het speciaal onderwijs samen. Zij wisselen kennis en ervaringen uit. De samenwerkingsverbanden bepalen zelf welke leerling welke ondersteuning krijgt. Scholen hebben met invoering van de wet een zorgplicht gekregen. Dat betekent dat ze verplicht zijn een passende onderwijsplek voor leerlingen te vinden of te bieden, in overleg met de ouders. Uitgangspunt van het passend onderwijs is: regulier onderwijs als het kan, speciaal onderwijs als het moet.

Ontwikkelingsperspectief (OPP) van leerlingen

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Met de komst van de Wet op passend onderwijs, is het ontwikkelingsperspectief (OPP) ingevoerd. Hiermee werd in het speciaal onderwijs al gewerkt. Voor leerlingen in het reguliere onderwijs die extra ondersteuning krijgen vanuit een samenwerkingsverband is het opstellen van een OPP verplicht: een plan waarin precies beschreven staat welke leerdoelen de specifieke leerling kan behalen. Er zijn ook tussendoelen en einddoelen in opgeschreven. Het plan wordt regelmatig geĂŤvalueerd, bijvoorbeeld door een zorgteam. Met het OPP wordt tevens een inschatting gemaakt van het te verwachten vervolgonderwijs na de basisschoolperiode. Naast de leerdoelen geeft het plan informatie over bijvoorbeeld de sociaal-emotionele ontwikkeling, de beste aanpak voor de motivatie en de werkhouding van de leerling en de thuissituatie. De ouders of verzorgers worden betrokken bij de uitvoering van het ontwikkelingsperspectief.

58


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.