40818 Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten

Page 1

.v

.

Cursus

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten


Colofon

.v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

fb

Auteur: Hanneke Jansen Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers Titel: Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten

ie

ISBN: 9789037240818 ©

Ac t

Edu’Actief b.v. 2017 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

u'

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

C

op

yr

ig

ht

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

9

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden Begeleiden en motiveren

29 34

Ac t

De leeromgeving thuis versterken Reflecteren

25

ie

Observeren en rapporteren

13

19

De ontwikkelingsvoortgang monitoren

.v

.

7

fb

OriĂŤntatie

4

38

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie 42

u'

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

39

Ed

Theoriebron Begeleiden en motiveren

46

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren Theoriebron Observeren en rapporteren

50

52 55

C

op

yr

ig

ht

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

u'

Ac t

ie

fb

.v

In deze cursus ga je aan de slag met ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten. Je leert hoe je deze lesactiviteiten kunt voorbereiden en hoe je leerlingen kunt begeleiden bij de uitvoering. Daarnaast leer je te kijken naar de voortgang in ontwikkeling en je bevindingen hierover te communiceren met betrokken partijen. In het beroepsproduct laat je zien dat je hierover voldoende kennis hebt.

Ed

De onderwijsassistent biedt ondersteuning bij lesactiviteiten.

Leerdoelen •

ht

• •

Je hebt kennis van de ontwikkelingsgebieden en van het assisteren bij ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten. Je hebt kennis van de voorbereiding van een ontwikkelingsgerichte lesactiviteit. Je hebt kennis van de begeleiding en motivering van leerlingen bij de uitvoering van een ontwikkelingsgerichte lesactiviteit. Je hebt kennis van het signaleren en onderzoeken van de voortgang en/of stagnatie van leerlingen. Je hebt kennis van observeren en rapporteren in relatie tot de voortgang van leerlingen. Je hebt kennis van het adviseren van ouders/opvoeders over het versterken van de leeromgeving thuis.

ig

op

yr

• •

C

Beoordelingsformulier <

4

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Die wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud en op uitvoering. Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.


Over deze cursus

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

ie

Assisteren bij de praktijkles

fb

Beroepsproduct: Assisteren bij een ontwikkelingsgerichte lesactiviteit

.v

.

Planningsformulier <

Ac t

Je bent onderwijsassistent in het voortgezet onderwijs op een praktijkschool. Op deze school zitten leerlingen van twaalf tot achttien jaar met leermoeilijkheden. Naast theoretische vakken krijgen ze ook veel praktijkvakken. Deze leerlingen hebben baat bij een duidelijke uitleg. Denk aan: iets vertellen en voordoen, maar ook uitleg met behulp van instructiekaarten, een filmpje enzovoort.

Ed

u'

De leerkracht start deze week met het thema Gezond Bezig bij de tweedejaars leerlingen. Deze klas bestaat uit twaalf leerlingen, zowel jongens als meiden. In de theorieles hebben de leerlingen geleerd over vitamines en vers fruit. In de praktijkles die nu op het programma staat, gaan ze zelfstandig een fruitsmoothie maken op basis van sinaasappelsap. Ze kunnen kiezen uit een smoothie sinaasappel-banaan-ananas of een smoothie sinaasappel-aardbei-mango.

ht

De docent heeft jouw hulp nodig bij deze les. Hij vraagt jou of je wilt zorgen voor alle benodigde materialen en middelen. Omdat er niet voor iedere leerling een staafmixer is (er zijn er zes) zullen ze samen moeten werken. De docent zal zelf het maken van een smoothie demonsteren. Hij vraagt ook aan jou om aanvullend een visuele instructie te maken.

C

op

yr

ig

Tijdens de les ga je de leerlingen helpen waar dat nodig is. De docent heeft al aangegeven dat er een paar leerlingen bij zijn die je extra aandacht zult moeten geven op bepaalde punten. Zo vindt Eric het bijzonder moeilijk om samen te werken, hij doet het liefst alles alleen. Mo is weinig gestructureerd en verliest snel het overzicht. Hij weet nooit goed hoe of waar te beginnen. Daarnaast heeft Marit wat moeite met de fijnere motoriek. Kleine of precieze handelingen zijn moeilijk voor haar.

5


Over deze cursus

Processtappen Maak een planning en een taakverdeling. Maak een voorbereiding op papier voor deze les. Beschrijf daarin: – de doelstelling(en) en beginsituatie – welke materialen en middelen je nodig hebt voor deze les – hoe je leerlingen gaat helpen tijdens de uitvoering – op welke manier je extra begeleiding biedt aan Eric, Mo en Marit. Bedenk een visuele instructie en voer deze uit zodat je deze tijdens de les gelijk kunt gebruiken. Lever jouw voorbereiding en aanvullende instructie in bij de docent.

fb

.v

.

• •

Eisen aan het beroepsproduct

C

op

yr

ig

ht

Ed

Ac t

De lesvoorbereiding is een document op A4-papier, geschreven in correct Nederlands. In de lesvoorbereiding is de beginsituatie beschreven. In de lesvoorbereiding zijn de leerdoelen (SMART) beschreven. In de lesvoorbereiding zijn de benodigde middelen en materialen aangegeven. In de lesvoorbereiding is aangegeven op welke manieren de leerlingen begeleid worden tijdens de activiteit. In de lesvoorbereiding is aangegeven op welke manieren Eric, Mo en Marit extra begeleiding krijgen. Er is een aanvullende visuele instructie aangeleverd.

u'

• • • • •

6

ie

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.


OriĂŤntatie

OriĂŤntatie Opdracht 1

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten

.

Maak online een mindmap over ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten. Je kunt hiervoor bijvoorbeeld Lino gebruiken. Bedenk zo veel mogelijk dingen die daarmee te maken hebben en werk het uit tot een creatieve mindmap.

Opdracht 2

fb

.v

Website Lino <

Persoonlijk silhouet

ie

Denk aan het begeleiden van groepjes leerlingen in de klas en beantwoord daarna de volgende vragen.

Ed

heb ik wel oren naar

u'

heb ik een hard hoofd in

Ac t

a. Als ik denk aan het begeleiden van groepjes leerlingen in de klas dan: loopt mijn hoofd over van

zie ik welk kans om

ht

krijg ik het warm van

ig

houd ik me vast aan

yr

krijg ik buikpijn van

C

op

ga ik harder lopen voor

krijg ik kromme tenen van

zet ik mijn hakken in het zand als

7


Oriëntatie

.

b. Vergelijk je antwoorden met die van een medestudent. Welke overeenkomsten en verschillen zijn er?

Opdracht 3

fb

.v

c. Welk punt weegt het zwaarst en waarom?

Wat motiveert jou?

ie

Denk na over jouw eigen motivatie voor deze les.

Ac t

a. Hoe gemotiveerd ben jij op dit moment? Kies je antwoord. niet gemotiveerd – matig gemotiveerd – gemiddeld gemotiveerd – goed gemotiveerd – heel erg gemotiveerd

u'

b. Wat werkt voor jou goed om je motivatie te verhogen?

C

op

yr

ig

ht

Ed

c. Wat zou de docent kunnen doen om deze les extra aantrekkelijk te maken?

8


Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

.

Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

.v

Inleiding

ie

fb

Als onderwijsassistent werk je met leerlingen van verschillende leeftijdsgroepen. Per leeftijdsfase en per individu ligt het accent anders wat betreft de ontwikkeling. Ontwikkelingsgerichte activiteiten stimuleren de leerling in de eigen ontwikkeling. Jij ondersteunt de leerlingen hierbij en draagt bij aan een optimale leeromgeving.

Leerdoelen

ig

ht

Ed

u'

Je kunt uitleggen wat ontwikkelingsgericht onderwijs inhoudt. Je kunt aangeven wat verstaan wordt onder ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten. Je kunt de verschillende ontwikkelingsgebieden benoemen. Je kunt aangeven hoe je met lesactiviteiten de verschillende ontwikkelingsgebieden kunt stimuleren. Je kunt aangeven wat jouw taken en bevoegdheden zijn als onderwijsassistent bij het aanbieden van ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten.

Ac t

• • • •

yr

Als onderwijsassistent ben je inzetbaar bij verschillende leeftijdsgroepen.

op

Opdracht 1

Beschrijf de belangrijkste principes die de basis vormen voor ontwikkelingsgericht onderwijs. Zoek eventueel extra informatie op internet.

C

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie <

Ontwikkelingsgericht onderwijs

9


Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

Opdracht 2

Ontwikkelingsgebieden

Voorbeelden

.v

Ontwikkelingsgebied

.

a. Op welke gebieden ontwikkelen kinderen zich? Benoem de vijf gebieden en geef bij ieder ontwikkelingsgebied twee voorbeelden van lesactiviteiten die daarbij aansluiten.

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie <

u'

Ac t

ie

fb

Filmpje Logemannschool <

Ed

Bekijk het Filmpje Logemannschool over de lesactiviteiten op deze school. b. Noteer in Word welke (les)activiteiten je ziet. Schrijf bij iedere activiteit welk ontwikkelingsgebied hier gestimuleerd wordt.

Als onderwijsassistent moet je over bepaalde kwaliteiten beschikken. • Denk met zijn tweeën na over de vraag welke eigenschappen dat moeten zijn. • Schrijf op vijf verschillende memo's steeds een belangrijke persoonlijke eigenschap voor dit vak. • Plak alle memo's op het bord. • Loop langs het bord en bekijk met elkaar alle genoemde kwaliteiten.

ig

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie <

De kwaliteiten van de onderwijsassistent

ht

Opdracht 3

C

op

yr

a. Welke zijn het meest genoemd?

10

b. Neem hieronder jouw top vijf over met de belangrijkste bovenaan.


Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

c. Over welk van de genoemde kwaliteiten beschik jij al?

Opdracht 4

Bekijk het Filmpje Functie van de onderwijsassistent.

ie

a. Waarom zijn er volgens de schooldirecteur tegenwoordig extra handen in de klas nodig?

Ac t

Filmpje Functie van de onderwijsassistent <

De extra handen in de klas

fb

.v

.

d. Welke kwaliteiten wil jij bij jezelf nog verder ontwikkelen?

b. Waarin verschilt dat van vroeger?

Ed

u'

c. Welke meerwaarde van assistentie in de klas benoemt de onderwijsassistent in opleiding?

ht

d. De directeur zegt aan het begin van het filmpje dat de functie van onderwijsassistent beter ontwikkeld zou moeten worden. Luister het fragment even terug. Ben je het met de directeur eens? Motiveer je antwoord.

C

op

yr

ig

e. Vind jij dat onderwijsassistenten meer lesbevoegdheden zouden moeten krijgen? Motiveer je antwoord.

11


Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

Opdracht 5

C

op

.

.v

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Werkmodel Een interview houden <

Interview een leerkracht over de samenwerking met de onderwijsassistent. • Maak een afspraak met een leerkracht uit het basisonderwijs of voortgezet onderwijs voor het interview. Voorwaarde is wel dat deze leerkracht ervaring heeft met onderwijsassistenten. • Stel een lijst met vragen samen. Zorg dat je in ieder geval vragen stelt over: – de taken van de onderwijsassistent – de manier van communicatie en afspraken tijdens het werk – de bevoegdheden van de onderwijsassistent – de houding en inzet van de onderwijsassistent. • Houd het interview en maak ondertussen notities of, liever nog, neem het gesprek op met bijvoorbeeld je smartphone. Zo kun je het gesprek ongehinderd voeren en kun je het later rustig terugluisteren. • Werk het interview uit op papier. Sluit af met jouw visie over dit onderwerp: ben je het eens met de antwoorden van de geïnterviewde of juist niet? Motiveer je antwoord. Lever je verslag in bij de docent.

fb

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie <

Samenwerking tussen leerkracht en onderwijsassistent

12


.v

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

.

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

fb

Inleiding

ie

Wanneer je lesgeeft of daarbij ondersteuning biedt, wil je daarmee iets bereiken. Een goede voorbereiding is ook dan ook essentieel. Het Model Didactische Analyse biedt een goede basis voor een degelijke lesvoorbereiding. Het zorgt ervoor dat de leeractiviteiten aansluiten bij de leerdoelen en de leerdoelen passen bij de beginsituatie van de leerlingen.

• •

yr

ig

ht

Ed

Je kunt uitleggen waarom het belangrijk is de beginsituatie van de leerlingen te kennen voor aanvang van een nieuwe lesactiviteit. Je kunt aangeven hoe en waarom je vooraf doelstellingen formuleert voor een lesactiviteit. Je kunt uitleggen met welke vijf onderdelen je rekening houdt bij de voorbereiding van een ontwikkelingsgerichte lesactiviteit; Je kunt aangeven hoe en waarom je na afloop de lesactiviteit evalueert.

u'

Ac t

Leerdoelen

Een lesactiviteit bereid je zorgvuldig voor.

C

op

Opdracht 1

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

De beginsituatie voor een lesactiviteit a. Waarom is het belangrijk de beginsituatie te kennen?

b. Op welke manieren kun je te weten komen wat de beginsituatie is?

13


Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

Beschrijf de beginsituatie voor de volgende situaties.

Extra oefenen

.v

.

Lisette assisteert al vier weken in groep 6 op de basisschool. Ze helpt er de kinderen vooral bij lezen en rekenen. Afgelopen week zijn ze bezig geweest met werkwoordspelling. Een aantal kinderen heeft dit nog onvoldoende onder de knie. De leerkracht vraag Lisette om met dit groepje extra te oefenen.

Assisteren bij een techniekles

ie

fb

c. Beginsituatie:

Ac t

Joris is onderwijsassistent op het vmbo. Hij is inzetbaar bij verschillende klassen en springt bij waar hij het hardst nodig is. Vandaag vraagt een docent zijn assistentie bij de techniekles. Leerlingen gaan proefjes doen rond de begrippen stroom, spanning en weerstand.

Ed

u'

d. Beginsituatie:

Oefenen met leestempo

ht

Rachelle helpt een vast groepje leerlingen op de woensdagmorgen in groep 4 met lezen. Het gaat er vooral om dat het leestempo wordt verbeterd. De leerkracht zegt tegen Rachelle dat er waarschijnlijk een tweede groepje gevormd kan worden met andere leerlingen uit de klas. Ze geeft haar een aantal namen door.

yr

ig

e. Beginsituatie:

Opdracht 2

a. Welk van de volgende leerdoelen zijn SMART geformuleerd? 1. Volgende week dinsdag kennen alle leerlingen de tafel van vier. 2. De meeste kinderen weten wat tijd betekent. 3. Aan het eind van de les weet tachtig procent van de leerlingen wat wintertijd is. 4. Aan het einde van de les kunnen de kleuters allemaal hun veters strikken.

C

op

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

Doelstellingen

b. Waarom is het belangrijk dat doelstelling SMART geformuleerd worden?

14


Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

Opdracht 4

Het Model Didactische Analyse

Ed

u'

Ga naar de Website Entoen.nu en selecteer op de pagina met vensterplaten een vensterles naar keuze. Maak een schermafdruk van de complete les en print die uit. • Arceer op de print de leerdoelen van de les blauw. • Arceer de beginsituatie rood. • Arceer de onderdelen die te maken hebben met de onderwijsleersituatie geel. • Arceer de evaluatie groen.

C

op

yr

ig

ht

Website Entoen.nu <

Ac t

a. Welke zeven sleutelvragen vormen de basis van het Model Didactische Analyse van Van Gelder? Beschrijf je antwoord in Word. b. Welke vier hoofdleeractiviteiten worden onderscheiden?

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

Lesvoorbereiding volgens Van Gelder

ie

Opdracht 3

fb

.v

.

c. Stel, het is maandag 22 mei en de leerlingen uit groep 4 hebben rekenles. Ze gaan beginnen met het leren van de tafel van drie. Over twee weken moeten ze die op kunnen zeggen. In deze les gaan ze ook een paar sommen maken. Aan het eind van de les is het de bedoeling dat de meeste leerlingen toch wel vijf van de tien sommen goed kunnen maken. Formuleer twee SMART-doelen op basis van de beschreven situatie.

15


Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

Opdracht 5

Didactische werkvormen a. Didactische werkvormen worden in vijf categorieĂŤn opgedeeld. Voorbeelden van didactische werkvormen zijn: uitleggen, demonstreren, laten samenwerken, opdrachten geven, rollenspel doen, klassengesprek, verhaal vertellen, beurten geven. Geef van de genoemde voorbeelden aan tot welke categorie deze behoren.

ie

fb

.v

.

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

Opdracht 6

Werken met materialen

a. In het onderwijs werk je veel met materialen. Hoe noem je de materialen die worden gebruikt bij verven, kleien, knippen en plakken?

ht

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

Ed

u'

Ac t

b. In groep 6 gaan de leerlingen werken aan het thema De brandweer. Wat voor leeractiviteiten kun je hierbij verzinnen voor deze groep? Maak een lijst en schrijf erbij welke didactische werkvorm je daarbij vindt passen. Zorg dat in ieder geval alle vijf de categorieĂŤn vertegenwoordigd zijn.

C

op

yr

ig

b. Je kunt materialen ook gebruiken om iets uit te leggen als een leerling iets niet begrijpt. Geef hiervan een voorbeeld.

16


Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

c. Bekijk de volgende materialen en schrijf onder de foto om wat voor materiaalsoort het gaat (bijvoorbeeld ongevormd materiaal of constructiemateriaal) en bij welke van de vijf soorten werkvormen het past.

Opdracht 7

Knutselactiviteit voorbereiden

ig

Website Een windmolentje maken <

Les voorbereiden

a. Waaruit bestaan jouw voorbereidende werkzaamheden? Wat ga je doen?

C

op

yr

Je bent onderwijsassistent in basisschool De Windroos. Je helpt de leerkracht in groep 5. Op het ochtendprogramma staat, naast de gebruikelijke opening van de dag, als eerste een knutselactiviteit op het programma. De kinderen gaan werken aan het thema Wind en water en gaan vandaag een windmolentje maken. De leerkracht vraagt jou om te helpen bij de voorbereiding en om de kinderen straks te helpen bij de uitvoering.

17


Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten voorbereiden

Opdracht 8

Evalueren

fb

a. Wat is het nut van het steeds weer evalueren van de lesactiviteit die je begeleid hebt?

ie

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden <

.v

.

b. Hoe kun je helpen bij de begeleiding van deze activiteit?

Neem een recente les in gedachten binnen deze opleiding. Je kunt deze evalueren op het product en op het proces.

u'

Ac t

b. Welke vragen passen bij een op productevaluatie?

Ed

c. Welke vragen passen bij een procesevaluatie?

ig

ht

d. Probeer samen de opgestelde vragen te beantwoorden. Wat zijn volgens jullie de antwoorden op de productevaluatievragen?

C

op

yr

e. Wat zijn volgens jullie de antwoorden op de procesevaluatievragen?

18


Begeleiden en motiveren

Begeleiden en motiveren

.

Inleiding

ie

fb

.v

De manier waarop je omgaat met leerlingen bepaalt voor een groot deel of leerlingen zich op hun gemak voelen bij jou en of ze het gevoel hebben bij jou terecht te kunnen met hun vragen en verhalen. Ben je in staat om echt naar ze te luisteren en in te spelen op hun behoeften? Weet je ze te stimuleren en te motiveren op de momenten dat ze dat nodig hebben? Daarnaast is het belangrijk dat je flexibel kunt omgaan met de leerstof. Daardoor vergroot je de individuele leermogelijkheden en help je de leerling het beste uit zichzelf te halen.

Leerdoelen

ig

ht

Ed

• •

Ac t

• •

Je kunt uitleggen wat verstaan wordt onder interactievaardigheden. Je kunt uitleggen aan welke drie basisbehoeften moet worden voldaan voor een optimaal leerklimaat en hier voorbeelden van geven. Je kunt uitleggen hoe je lesactiviteiten kunt differentiëren. Je kunt uitleggen hoe je in de individuele begeleiding rekening houdt met persoonlijke eigenschappen van de leerling. Je kunt het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie uitleggen. Je kunt aangeven op welke manieren je de motivatie van leerlingen kunt vergroten.

u'

• •

yr

Interactie tussen leerkracht en leerling.

Opdracht 1

a. Leg met eigen woorden uit wat interactievaardigheden zijn en waarom deze zo belangrijk zijn.

C

op

Theoriebron Begeleiden en motiveren <

Interactievaardigheden

19


Begeleiden en motiveren

b. Hoe toon je de volgende interactievaardigheden in je gedrag naar leerlingen? Sensitieve responsiviteit:

.v

.

Respect voor autonomie:

fb

Structuren en grenzen stellen:

ie

Praten en uitleggen:

Begeleiden van interacties:

2. 3.

Ed

1.

b. In de begeleiding van leerlingen heb je voortdurend oog voor het welbevinden van de leerling. Hoe houd je in de gaten of aan de basisbehoeften wordt voldaan?

C

op

yr

ig

Filmpje Effectieve instructie: Praktijkonderwijs <

a. Een leerling kan pas leren als aan drie basisbehoeften is voldaan. De docent schrijft deze behoeften op het bord. Bespreek met elkaar hoe je deze behoeften kunt herkennen.

ht

Theoriebron Begeleiden en motiveren <

Basisvoorwaarden voor leerklimaat

u'

Opdracht 2

Ac t

Ontwikkelingsstimulering:

20

Bekijk met elkaar het Filmpje Effectieve instructie: Praktijkonderwijs. Let daarbij goed op de volgende punten: c. Hoe geeft de leerkracht vorm aan de behoefte aan autonomie?

d. Hoe komt de behoefte aan relatie tot uitdrukking?


Begeleiden en motiveren

e. Hoe krijgt de behoefte aan competentie vorm?

Opdracht 3

.

Sommige kinderen hebben van zichzelf onvoldoende rust en overzicht om goed te kunnen leren. Voor hen is structuur en een voorspelbare omgeving extra belangrijk. Bekijk het Filmpje over passend onderwijs.

.v

Filmpje Structuur op school Passend Onderwijs <

Ac t

Differentiëren in de les

ie

fb

Welke voorbeelden van aanpassingen zie je in de film om leerlingen meer structuur te bieden?

Opdracht 4

a. Leg uit wat differentiëren inhoudt.

u'

Theoriebron Begeleiden en motiveren <

Extra aandacht voor structuur

b. Op welke manieren kun je differentiëren?

Ed

Website Gedragsproblemen in de klas <

Jasper heeft NLD

C

op

yr

ig

ht

Jasper is een vrolijke leerling uit groep 7. Verbaal is Jasper sterk, toch is hij vaak wat onhandig in sociale situaties. Jasper vindt het erg moeilijk om een situatie of taak te overzien. Hij weet vaak niet waar of hoe te beginnen en is dan vooral heel druk aan het praten. Jasper heeft NLD. In de klas van Jasper wordt gedurende een aantal lessen gewerkt aan een landenproject. In groepjes maken de leerlingen een poster over een land naar keuze. Op een groot vel papier tekenen ze de contouren van het land. Daarna vullen ze het land in met dingen die bij het land horen. Dat doen ze door tekenen, plaatjes knippen en plakken of kreten opschrijven. Als alle werkstukken klaar zijn mogen de groepjes deze presenteren in de klas. Jasper werkt met twee andere kinderen aan het land Frankrijk. Zijn groepsgenootjes mopperen op Jasper omdat ze vinden dat hij alleen maar zit te kletsen en helemaal niet veel doet.

Verdiep je in de NLD-problematiek. Zoek hierover informatie op internet, bijvoorbeeld op de Website Gedragsproblemen in de klas. c. Noteer voor jezelf belangrijke kenmerken.

21


Begeleiden en motiveren

Opdracht 5

.v

.

d. Beschrijf in een voorstel in Word hoe je Jasper kunt begeleiden bij het (samen)werken aan de opdracht uit de casus. Let erop dat je jouw begeleidingsvoorstellen concreet beschrijft. Dus niet: Jasper meer structuur bieden. Dat is te vaag. Beschrijf dan op welke manier je Jasper meer structuur gaat bieden. Ieder kind met een ‘diagnose’ heeft ook zijn sterke kanten. Vergeet niet om die te benutten in je aanpak. Lever je voorstel in bij de docent.

Persoonlijkheid en karakter

Ieder mens is anders. Toch zijn er wel veel mensen die qua type op elkaar lijken. Zij hebben veel overeenkomstige persoonlijkheidskenmerken. Er zijn in de psychologie verschillende manieren waarop persoonlijkheidstypen worden ingedeeld en tests die daaraan verbonden zijn. Denk maar aan de klassieke BigFive persoonlijkheidstest of het enneagram. Een ander belangrijk model is Myers-Briggs Type Indicator (MBTI). Volgens dit model is ieder persoonlijkheidstype opgebouwd uit vier dimensies: • introvert (I) - extravert (E) • intuïtief (N) - sensing (S) • feeling (F) - thinking (T) • judging (J) - perceiving (P).

Ac t

ie

fb

Website 16Personalities Persoonlijkheidstest <

Dit resulteert in zestien persoonlijkheidstypes.

u'

a. Doe voor jezelf de online MBTI-test. Welke persoonlijkheidstypering kwam er uit de test?

Ed

b. Herken jij jezelf in deze persoonlijkheidstypering?

ig

ht

c. Ook bij kinderen en jonge mensen zie je duidelijk verschillen in persoonlijkheid en karakter. Wat voor consequenties heeft dit voor jouw persoonlijke begeleiding?

Motivatie en demotivatie

yr

Opdracht 6

C

op

Theoriebron Begeleiden en motiveren <

22

a. Wat is het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie?

b. Geef van beide vormen een voorbeeld.

c. Om welke redenen kan een leerling gedemotiveerd raken?


Begeleiden en motiveren

Opdracht 7

Ac t Motivatie van leerlingen

Do’s

Don’ts

ig

ht

Werkmodel Rollenspel <

a. Wat werkt motiverend en wat juist niet? Stel in tweetallen een lijstje samen met do’s en don’ts op dit gebied. Je mag extra informatie opzoeken op internet als je wilt.

u'

Werkmodel Observatieformulier <

Je kunt als onderwijsassistent op meerdere manieren de motivatie stimuleren. In deze opdracht maak je een overzicht van do's en don’ts op het gebied van motivatie, vervolgens bedenk je een praktijksituatie en speel je een rollenspel waarbij je de ander motiveert.

Ed

Theoriebron Begeleiden en motiveren <

De motivatie vergroten in een rollenspel

ie

fb

.v

.

d. Korte spelletjes (twee of drie minuten) tussendoor kunnen goed helpen om de concentratie bij leerlingen terug te krijgen. Wanneer ze een tijd aandachtig hebben moeten opletten is het goed om even te ontspannen. Daardoor blijven ze beter gemotiveerd voor de leertaak en kunnen ze zich daarna weer beter concentreren. Bedenk of zoek drie spelletjes die je voor dit doel kunt inzetten.

C

op

yr

Vergelijk jullie lijstje met die van je medestudenten. Vul de lijst aan met nuttige do’s en don’ts die je er nog niet in had staan. Werk de lijst eventueel uit op een losse kaart. Door de kaart mooi vorm te geven en bijvoorbeeld te plastificeren heb je een handig hulpmiddel voor in de praktijk.

23


Begeleiden en motiveren

Helpen bij topografie

• •

fb

Speel met z'n drieën een rollenspel naar aanleiding van de casus. Een heeft de rol van de onderwijsassistent, een de rol van de leerling en een persoon observeert. Neem even kort de tijd om je voor te bereiden op je rol, maak gebruik van het Werkmodel Rollenspel. Rol onderwijsassistent: denk na over manieren om Daan te helpen en zijn motivatie te vergroten. Welke tips kun je Daan verder nog geven? Tip: gebruik de lijst met do's en don'ts. Rol leerling: leef je zo goed mogelijk in de situatie van Daan in. Rol observator: maak aantekeningen met behulp van het Werkmodel Observatieformulier.

ie

.v

.

Daan zit in groep 7 van de basisschool. Hij moet voor topografie de hoofdsteden in Europa leren. Hij heeft hier grote moeite mee. Hij raakt gefrustreerd omdat hij het steeds niet kan onthouden. De onderwijsassistent gaat Daan hierbij helpen.

Ac t

Speel het rollenspel en bespreek dit na aan de hand van de aantekeningen uit de observatie. Wissel eventueel nog een keer van rol.

u'

b. Wat heb jij geleerd van de rol die je gespeeld hebt?

C

op

yr

ig

ht

Ed

c. Wat zou je de volgende keer hetzelfde doen en wat juist anders? Leg je antwoord uit.

24


De ontwikkelingsvoortgang monitoren

.v

.

De ontwikkelingsvoortgang monitoren

fb

Inleiding

Ac t

ie

Het bijhouden van de ontwikkelingsvoortgang van leerlingen is ook een van je taken als onderwijsassistent. Je hebt aandacht voor de individuele voortgang van de leerlingen. Vaak neem je leerlingen of groepjes leerlingen even apart om ze extra te begeleiden. Ook volg je de ontwikkeling via het leerlingvolgsysteem, een programma dat inzicht geeft in de ontwikkeling van de leerlingen. Hierin voert de leerkracht toetsresultaten in van methodetoetsen en methodeonafhankelijke toetsen.

Leerdoelen

C

op

yr

ig

ht

Ed

• •

Je kunt aangeven op welke manieren je de ontwikkeling van leerlingen kunt monitoren. Je kunt uitleggen in welke systemen je de ontwikkelingsvoortgang van leerlingen individueel kunt vastleggen. Je kunt aangeven hoe je de voortgang en/of stagnatie in ontwikkeling kunt signaleren. Je kunt aangeven hoe je mogelijke belemmeringen in de voortgang van de ontwikkeling kunt onderzoeken.

u'

• •

Opdracht 1

De onderwijsassistent rapporteert over de ontwikkelingsvoortgang.

Ontwikkelingen volgen Om de ontwikkeling van leerlingen te volgen, zul je opmerkzaam moeten zijn om veranderingen te constateren. Goed observeren is hierbij dus onmisbaar. In deze opdracht oefen je daarmee. Neem een situatie uit je persoonlijke leven. Voorwaarde is dat het een situatie is waarin groei of ontwikkeling zichtbaar of meetbaar is. Voorbeelden van onderwerpen kunnen zijn: de groei/ontwikkeling van een plantje dat je opkweekt, maar ook het behalen van een sportieve prestatie, het instuderen van een muziekstuk of een persoonlijk ontwikkeldoel. Overleg met je docent als je twijfelt over het onderwerp.

25


De ontwikkelingsvoortgang monitoren

Verschillende volgsystemen

ie

Opdracht 2

fb

.v

Observeer een week lang op gezette tijden en merk eventuele veranderingen op. Leg de waargenomen ontwikkeling vast in een dagboekje (mag ook een document op de computer zijn). Beschrijf niet alleen de ontwikkeling, maar maak ook foto's of film, als dat beter past bij het onderwerp. Verwerk je bevindingen en conclusies na een week in een verslag. Je kunt de ontwikkeling daarnaast ook weergeven in bijvoorbeeld een grafiek. Geef in je verslag ook antwoord op vragen als: – Verliep de ontwikkeling zoals je had verwacht? – Heb je ook stagnatie in de ontwikkeling gezien? – Hoe vond je het om zo systematisch te observeren? Lever je verslag in bij de docent.

.

• •

Zoek in tweetallen op internet naar informatie over leerlingvolgsystemen. Welke systemen zijn er en wat zijn de meest gebruikte? Verdiep je beiden in een verschillend systeem en vergelijk deze met elkaar.

Ac t

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren <

Ed

u'

a. Wat zijn jullie bevindingen? Beschrijf waar het systeem wordt ingezet en de overeenkomsten en verschillen.

ig

ht

b. Naast de meest gebruikte systemen zijn er ook nog andere programma’s om bepaalde ontwikkelingen te volgen. Zoek hiervan voorbeelden.

yr

c. Bekijk een aantal programma’s. Welke spreekt jou het meest aan en waarom?

C

op

Opdracht 3

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren <

Het nut van rapporteren in een leerlingvolgsysteem Vorm twee groepen, waarvan de ene groep de stelling verdedigt en de andere groep het oneens is met de stelling. De docent, of een aangewezen medestudent, is voorzitter en treedt op als gespreksleider. Discussieer met elkaar over de voor- en nadelen van rapporteren in een leerlingvolgsysteem aan de hand van de volgende stelling: ‘Het rapporteren in een leerlingvolgsysteem maakt het volgen van de voortgang onnodig complex en zet de leerling onder druk. Straks hebben we een leerlingachtervolgsysteem!’ Neem even de tijd om na te denken over de stelling en je argumenten voor of tegen duidelijk te hebben.

26


De ontwikkelingsvoortgang monitoren

Zet naar aanleiding van de discussie de voor- en nadelen van het werken met een leerlingvolgsysteem op een rijtje. Nadelen:

Voortgang of stagnatie?

ie

Opdracht 4

fb

.v

.

Voordelen:

a. Observeren is belangrijk om de voortgang in ontwikkeling in de gaten te houden. Daarnaast zijn ook de toetsen een belangrijk instrument om de voortgang te peilen. Hoe weet je of de ontwikkeling van een leerling ‘op peil’ is of dat er sprake is van stagnatie?

Ed

u'

Ac t

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren <

b. Wat zijn mogelijke stappen na het signaleren van stagnatie?

Iedere leerling is anders en leert op een andere manier. Ook heeft iedere leerling andere kwaliteiten, voorkeuren en interesses. De een blinkt uit in rekenen, de ander is liever buiten bezig, de een onderzoekt graag iets, terwijl de ander het liefst de hele dag danst. Hoe verschillend ze ook zijn, ze moeten vaak wel hetzelfde leerproces doorlopen. Sommige leerlingen komen daarbij duidelijk minder goed uit de verf of lopen zelfs vast. Dat kan met veel factoren te maken hebben. Misschien sluit de leerstijl niet aan bij de leerling en werkt een andere methode beter, misschien is het niveau te hoog of juist te laag, of sluit de inhoud van de lesstof niet aan bij de belevingswereld van de leerling.

C

op

yr

ig

Werkmodel Persoonlijke SWOT-analyse <

Optimale ontwikkeling

ht

Opdracht 5

Een methode die je kan helpen om inzichtelijk te maken wat knelpunten zijn bij leerlingen en waarin ze juist heel goed zijn is de SWOT-analyse. Het kan goed helpen om snel inzichtelijk te krijgen op welke manieren je oplossingen kunt bieden en hoe je iemands sterke punten juist kunt benutten. Maak met behulp van het Werkmodel een SWOT-analyse voor en met je medestudent. Neem het leerproces van deze opleiding als uitgangspunt. Breng de sterke en zwakke kanten van zijn of haar persoonlijkheid in kaart. Schrijf ook op wat in dit leerproces de kansen en bedreigingen zijn.

27


De ontwikkelingsvoortgang monitoren

.v

.

a. Welke tips of adviezen heb jij voor je medestudent op basis van de gemaakt analyse?

Opdracht 6

Probleemgedrag voorkomen

ie

Lees de casus.

Meedenken over oorzaken en oplossingen

Ac t

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren <

fb

b. Welke personen zou je bij de invulling van de SWOT-analyse nog meer kunnen betrekken om nog duidelijker antwoorden te krijgen?

u'

Je bent onderwijsassistent in groep 5. De laatste twee weken is het erg onrustig in de groep. Eigenlijk is dit sinds er een nieuwe leerling bij is gekomen, Mike. Deze jongen gedraagt zich behoorlijk dominant in de groep. In de korte tijd dat hij er is zijn er voortdurend aanvaringen met de andere kinderen. Mike wil graag de baas zijn en geeft andere kinderen weinig ruimte. Als hij wordt tegengewerkt ontaardt dit vaak in agressief gedrag. De leerkracht heeft de situatie met jou besproken en vraagt aan jou of je mee wilt denken over mogelijke oorzaken en oplossingen.

Ed

a. Wat kan volgens jou de achterliggende reden zijn voor het probleemgedrag van Mike?

C

op

yr

ig

ht

b. Welke suggesties zou je de leerkracht doen om de gedragsproblemen van Mike beheersbaar te maken in de groep?

28


Observeren en rapporteren

Observeren en rapporteren

.

Inleiding

fb

.v

Als onderwijsassistent ben je niet alleen de rechterhand van de leerkracht, maar ook vaak diens ogen en oren. Door interactie met de leerlingen en door goed te observeren, houd je het welbevinden en de ontwikkelingsvoortgang in de gaten. Ook moet je op basis van je observaties goed kunnen rapporteren, zowel mondeling als schriftelijk. Met deze opdrachten verdiep je je kennis en oefen je met bepaalde onderdelen van het observeren en rapporteren.

Ac t

Je kunt het verschil uitleggen tussen objectieve en subjectieve waarneming. Je kunt het belang aangeven van observeren en de begeleiding van leerlingen. Je kunt uitleggen hoe je schriftelijk kunt rapporteren. Je kunt uitleggen hoe je mondeling kunt rapporteren naar een docent/team.

Ed

u'

• • • •

ie

Leerdoelen

ht

De onderwijsassistent observeert tijdens de gymles.

Opdracht 1

a. Beschrijf het verschil tussen objectieve en subjectieve waarneming.

yr

ig

Theoriebron Observeren en rapporteren <

Observeren

b. Welke observatiemethoden worden onderscheiden?

C

op

Filmpje Leergericht observeren <

c. Welke voordelen heeft het vastleggen van observatiegegevens?

29


Observeren en rapporteren

Bekijk het Filmpje over leergericht observeren. Leerkrachten en leerlingen zijn hier bewust bezig met het leerproces.

.v

.

d. Wat betekent dit voor de leerlingen?

ie

Doorvragen

Ac t

Opdracht 2

fb

e. En wat betekent het voor de leerkrachten?

Leerling Floris extra observeren

Ed

u'

Alice begeleidt op woensdagochtend een klein groepje kinderen uit groep 4 die wat extra hulp nodig hebben met lezen. Alice vindt het leuk en de kinderen vinden het fijn om met haar te lezen. Ook de leerkracht is blij met haar want de kinderen gaan door de extra ondersteuning echt goed vooruit met lezen. Alice heeft met deze kinderen een goede band opgebouwd, ze vertellen haar veel. Een poosje terug vertrouwde een van de kinderen haar toe dat twee anderen haar steeds uitlachten en dat ze dat heel erg vond. Alice heeft dit doorgeven aan de leerkracht en die heeft in de klas aandacht geschonken aan pesten. Sindsdien is het uitlachen afgelopen.

yr

ig

ht

Voordat Alice vandaag start met lezen, roept de vaste leerkracht haar even bij zich en vraagt of ze de leerling Floris wat extra wil observeren. Alice vraagt waarop ze moet letten, waarna de leerkracht haar zorgen uit of het bij hem thuis allemaal wel goed gaat. Als Alice de eerste oefeningen met de kinderen heeft gedaan, neemt ze even de tijd om met de kinderen te praten over de afgelopen week. Een moment bij uitstek om veel te weten te komen over de kinderen. Ook Floris kletst lekker mee en Alice merkt niets bijzonders aan hem. Floris vertelt stoer dat hij met zijn fiets gevallen is en laat Alice zijn blauwe plekken bewonderen. Alice weet dat Floris best graag een beetje opschept en alle belangstelling leuk vindt. Moet zij nu verder doorvragen over de valpartij? Want ze snapt natuurlijk wel dat de vraag van de leerkracht hiermee verband houdt.

C

op

a. Wat zou jij doen in deze situatie? Beschrijf hoe jouw aanpak eruit zou zien.

30


Observeren en rapporteren

Opdracht 3

Rapporteren

fb

a. Stelling: Een rapportage is zowel een eindpunt als beginpunt in de observatie. Geef een argument voor deze stelling en een argument tegen deze stelling.

ie

Theoriebron Observeren en rapporteren <

.v

.

b. Vergelijk jouw aanpak met die van een medestudent. Wat is jouw belangrijkste conclusie hieruit?

Ac t

b. Schrijf met elkaar een paar voorbeelden op van situaties waarin mondelinge rapportage voldoende is.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

c. Aan welke eisen moet een goede schriftelijke rapportage voldoen? Je mag informatie op internet opzoeken als je wilt.

31


Observeren en rapporteren

Zoek op internet naar tips voor rapporteren. Lees de volgende casus.

Rapportage Carlo

fb

.v

.

Lisa is onderwijsassistent op de basisschool. Ze helpt vaak de leerkracht in groep 6. Deze heeft haar gevraagd om Carlo te observeren. Carlo is een jongen van acht die vaak erg aanwezig is in de groep. Hij staat graag in het middelpunt van de belangstelling en probeert altijd door gekke grapjes de lachers op zijn hand te krijgen. Daarbij verstoort hij vaak de les en leidt de aandacht van de andere leerlingen af van de les. Hij laat zich erg moeilijk corrigeren in zijn gedrag. De leerkracht wil in kaart brengen hoe vaak deze momenten zich voordoen en wat de aanleiding vormt voor zijn acties. Lisa gaat deze week dagelijks observeren en verwerkt haar bevindingen in een rapportage.

ie

Rapportage naar aanleiding van observatie 24 mei 2017

Observatie en rapportage uitgevoerd door

Lisa den Haan

Naam geobserveerde persoon Geslacht Geboortedatum

Carlo

? 2009

Carlo verstoort vaak de les door zogenaamd lollig te doen. Hij leidt leerlingen af in de les.

Ed

u'

Achtergrondgegevens

Setting en plaats

Ac t

Rapportagedatum

OBS De Windroos, in de klas

Datum en tijd van de observatie

18 mei 2017, 10.15 – 10.45 uur 19 mei 2017, 9.15 - 9.45 uur

Doel van de observatie

ht

• Manier van observeren

vaststellen hoe vaak Carlo storend gedrag vertoont vaststellen of er aanleiding is voor dit gedrag en zo ja, welke aanleiding

Gestructureerd, niet-participerend

ig

Rapportageverslag

C

op

yr

Gelijk tijdens de eerste keer observeren viel al op dat Carlo erg aanwezig is. Ook als hij niet praat, verstoort hij de les door steeds geluid te maken. Hij bonst steeds met zijn voeten tegen de stoel. Als de juf er iets van zegt, stopt hij ermee. De juf geeft instructie. Carlo let niet op, hij zit achterstevoren op zijn stoel te kijken wat er achter hem gebeurt. De juf spreekt hem even streng toe en zegt ‘dat hij anders straks niet weet wat hij moet doen’. Carlo gaat nu braaf zitten. Even later haalt hij een stuiterbal uit zijn broekzak. Hij gooit hem ineens hard op de grond. Een aantal kinderen gilt verschrikt en beginnen daarna te lachen. Er springen er meteen een paar op die het balletje proberen te vangen. De juf wordt boos op Carlo. Ze zegt dat hij maar even op de gang moet gaan zitten. De rust keert terug in de klas. Als de kinderen aan het werk gezet zijn, gaat de juf met Carlo praten. Ze komen samen terug. Carlo lijkt niet erg onder de indruk van hun gesprekje. Hij schuift aan bij zijn groepje. Na tien minuten is Carlo het duidelijk zat, hij begint heel irritant door zijn lippen te blazen. De observatietijd is om. Ik heb in dit half uur ten minste zes momenten gezien waarop Carlo de les verstoorde, zonder duidelijke aanleiding.

32


Observeren en rapporteren

Opdracht 4

Werkmodel Observatieformulier <

Schriftelijke rapportage

In deze opdracht ga je een schriftelijke rapportage maken op basis van een observatie.

ie

Vorm twee groepen in de klas. De ene groep gaat gedurende vijf Ă tien minuten in gesprek over een onderwerp dat met deze les te maken heeft, bijvoorbeeld: het nut van rapporteren. De andere groep gaat observeren met behulp van het Werkmodel Observatieformulier. Observeer zorgvuldig en maak aantekeningen. Als de tijd om is wisselen de groepen.

Ac t

Theoriebron Observeren en rapporteren <

fb

Verbeter het bestaande document in Word en lever het in bij je docent.

.v

.

d. Er is een aantal punten in deze rapportage die verbeterd kunnen worden. Wat valt je op in de observatie en rapportage?

Schrijf op een los blad een rapportage van je observatie. Let erop dat je rapportage objectief is en correct geschreven. Lever het na afloop van de opdracht in bij de docent.

u'

Beantwoord de vragen:

Ed

a. Hoe verliep de observatie?

b. Had je voldoende notities gemaakt voor de rapportage?

ht

c. Hoe vind je het om te rapporteren?

C

op

yr

ig

d. Welk voordeel heeft schriftelijk rapporteren boven een mondelinge rapportage?

33


De leeromgeving thuis versterken

.

De leeromgeving thuis versterken

.v

Inleiding

ie

fb

Het kan voorkomen dat ouders van leerlingen je iets vragen of vertellen over hun kind. Of dat er een oudergesprek gepland staat en de leerkracht je vraagt om hierbij aanwezig te zijn. Twee weten meer dan een en bovendien kun jij dan tijdens zo’n gesprek notities maken en het gespreksverslag daarna uitwerken. Aangezien je veel helpt bij de begeleiding van leerlingen weet je waar ze tegenaan lopen of waar ze moeite mee hebben. Je kunt ouders in zo’n gesprek vaak waardevolle tips meegeven voor thuis.

• •

Je kunt aangeven hoe je met ouders/verzorgers een gesprek kunt voeren over de ontwikkelingsvoortgang van hun kind. Je kunt uitleggen hoe je ouders/verzorgers kunt adviseren over het extra stimuleren van hun kind in de thuissituatie. Je kunt tools aanreiken waarmee thuis geoefend kan worden.

ig

ht

Ed

u'

Ac t

Leerdoelen

Onderwijsassistent geeft ouders tips en advies voor thuis.

Een professionele gesprekshouding

yr

Opdracht 1

C

op

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken <

34

a. Wanneer je met ouders in gesprek gaat, is het belangrijk dat je professionaliteit uitstraalt. Wat houdt dat in? Praat hierover in tweetallen en noteer wat jullie hieronder verstaan.


De leeromgeving thuis versterken

Opdracht 2

fb

c. Wat is volgens jou kenmerkend aan een goede gesprekspartner?

.v

.

b. Als je met ouders in gesprek gaat, leid jij het gesprek. Hoe bouw je het gesprek op? Beschrijf de verschillende fasen.

Reageren of doorschakelen

Ac t

ie

Er kunnen zich in de contacten met ouders situaties voordoen die je best zelf kunt afhandelen. Het kan ook zijn dat je in gesprek gaat en daarover vervolgens rapporteert naar de leerkracht. Over sommige zaken kun jij als onderwijsassistent geen uitspraak doen, dan moeten ouders echt zelf met de leerkracht praten. Geef aan hoe jij op de volgende situaties zou reageren.

u'

a. Een moeder schiet je aan in de gang en zegt: ‘Eline is vandaag ziek, hoor.’

Ed

b. Als je ’s middags naar huis gaat, tref je toevallig de vader van een jongen uit jouw klas. Hij zegt: ‘Hé hoi, mooi dat ik jou even tref. Ik heb vorige week het rapport van mijn zoon bekeken en maak me wat zorgen, eerlijk gezegd. Hij gaat toch zeker wel over?!’

ht

c. Een moeder van een leerling laat via haar dochter vragen of je dat handige ezelsbruggetje van de taalles gisteren op een briefje wilt schrijven, zodat zij die thuis ook kan gebruiken.

Praktische adviezen geven

ig

Opdracht 3

Sanne heeft moeite met klokkijken Stel, je begeleidt een aantal kinderen in groep 6 die op verschillende gebieden een beetje achterlopen op de rest. Een van die kinderen is Sanne. Ze heeft bijvoorbeeld nog steeds grote moeite met klokkijken, iets wat de meeste kinderen eind groep 5 echt wel onder de knie hebben. Je oefent extra met Sanne en neemt er dan de grote klok met wijzers bij. Sannes moeder vindt het belangrijk dat haar dochter kan klokkijken, maar weet niet goed hoe ze Sanne daarbij kan helpen.

yr

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken <

C

op

Werkmodel Rollenspel <

Werkmodel Observatieformulier <

a. Maak een lijstje in Word met tips en tops die je aan Sannes moeder kunt geven. Zorg ervoor dat het een duidelijk overzicht is met praktische adviezen.

35


De leeromgeving thuis versterken

Geef na afloop alle drie vanuit je rol antwoord op de volgende vragen.

fb

b. Hoe verliep het gesprek?

.v

.

Sannes moeder wil op school langskomen om van jou persoonlijk advies te krijgen hoe ze Sanne thuis kan helpen met leren klokkijken. Je gaat dit gesprek oefenen in een rollenspel. • Verdeel de rollen: een onderwijsassistent, de ouder van Sanne en een observator. De observator observeert het gesprek met behulp van het Werkmodel Observatieformulier. Bereid je voor op je rol met behulp van het Werkmodel Rollenspel. • Speel het rollenspel, de observator maakt notities.

Ac t

ie

c. Wat was de sfeer/toon tijdens het gesprek?

u'

d. Nam de onderwijsassistent een professionele houding aan? Waaruit bleek van wel of van niet?

Ed

e. Legde de ouder een duidelijke vraag of een duidelijk probleem neer?

ht

f. Gaf de onderwijsassistent duidelijke tips/antwoorden/adviezen?

yr

ig

g. Heeft de onderwijsassistent het gesprek goed begeleid (openen, bij de kern blijven, samenvatten en afsluiten)?

C

op

h. Je hebt alle drie vanuit je eigen rol teruggekeken op het gesprek. Vergelijk jullie antwoorden met elkaar. Hebben jullie dezelfde ervaringen of zijn er verschillen?

36


De leeromgeving thuis versterken

Opdracht 4

Bekijk op de Website Thuisonderwijs voorbeelden van tools en middelen waarmee je de ontwikkeling thuis kunt stimuleren. Geef aan wat ouders bijvoorbeeld kunnen doen om thuis te oefenen met:

.

a. Voorbereidend lezen:

.v

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken <

Thuis oefenen stimuleren

fb

Website Thuisonderwijs <

Ac t

ie

b. Dyscalculie:

u'

c. WereldoriĂŤntatie:

Ed

d. Concentratieproblemen:

ig

ht

e. Bevorderen leestempo:

C

op

yr

f. Tafels leren:

37


Reflecteren

Reflecteren Opdracht 1

.v

.

Bedenk een moment of situatie tijdens het werken aan de training waarvan je nu vindt dat je het in het vervolg anders zou moeten aanpakken. Kijk terug en doe dit met behulp van de STARRT-methode. Lever het reflectieverslag in bij je docent.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Werkmodel STARRT-methode <

Reflectie

38


.v

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

.

Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

fb

Inleiding

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Afhankelijk van waar je als onderwijsassistent gaat werken, krijg je met specifieke leeftijdsgroepen te maken. Ga je aan het werk in het basisonderwijs, dan zul je je vooral specialiseren in de ontwikkeling van vier- tot twaalfjarigen. Maar ook in het voortgezet onderwijs kun je als onderwijsassistent aan de slag. Je werkt dan met tieners en/of jongvolwassenen, een heel andere leeftijdsgroep die vraagt om een eigen aanpak en benadering. Het spreekt voor zich dat hoe meer je je afstemt op de leeftijdsgroep en ontwikkelingsfase, hoe beter je in staat bent om de juiste ondersteuning te bieden bij de verschillende lesactiviteiten.

Samenspelende schoolkinderen ontwikkelen tegelijk hun motorische en sociaal-emotionele vaardigheden.

ig

Voortdurende ontwikkeling

C

op

yr

Ieder mens ontwikkelt zich vanaf het moment van geboorte (feitelijk al in de baarmoeder) op een aantal ontwikkelingsgebieden. Die ontwikkeling duurt eigenlijk levenslang, maar de meest intense periode is die van de kindertijd tot aan de volwassenheid. Afhankelijk van de ontwikkelingsfase waarin iemand zich bevindt, wordt op verschillende niveaus steeds verder gewerkt aan het vergroten van kennis en vaardigheden. En leert hij meer over zijn gedrag in relatie tot zichzelf en anderen. Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten hebben als doel bij te dragen aan de ontwikkeling op alle ontwikkelingsgebieden. Als onderwijsassistent heb je een ondersteunende en stimulerende rol in dit proces.

Ontwikkelingsgericht onderwijs Ontwikkelingsgericht onderwijs is een onderwijsvisie waarbij de nadruk ligt op de ontwikkeling van de volledige persoonlijkheid van kinderen. Daarbij is het van belang dat leerlingen uitstijgen boven hun huidige niveau, naar de zone van naaste ontwikkeling.

39


Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

fb

.v

.

Dit proces wordt vormgegeven door de leerkrachten maar ook door de leerling zelf. Ook de interacties met medeleerlingen en leerkrachten dragen bij aan het leerproces. Binnen het ontwikkelingsgericht onderwijs wordt veel gewerkt met thema’s. Binnen een thema kiest de leerkracht activiteiten waarmee hij kennis en vaardigheden koppelt aan sociaal-culturele activiteiten. Op die manier wordt een brede ontwikkeling gestimuleerd. Vaak hebben de leerlingen zelf inspraak bij de keuze voor een thema. De achterliggende gedachte daarbij is dat het onderwijsaanbod zo goed mogelijk aan moet sluiten bij de interesses van de leerlingen. Ze leren immers meer als iets voor hen betekenisvol is. Ook binnen VVE-instellingen wordt wel gewerkt vanuit het ontwikkelingsgericht onderwijs. Het programma Startblokken is daar een voorbeeld van.

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten

u'

Ac t

ie

Ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten zijn in de eerste plaats betekenisvol. Dat wil zeggen dat de lessen zo veel mogelijk aansluiten bij een realistische omgeving, waarbij sociale interactie, cultuur en maatschappij belangrijk zijn. Alle ontwikkelingsgerichte lesactiviteiten zijn gebaseerd op vijf kernactiviteiten: • spelactiviteiten • constructieve en beeldende activiteiten • gespreksactiviteiten • lees- en schrijfactiviteiten • reken- en wiskundige activiteiten.

Ed

Een evenwichtige samenstelling van activiteiten, verpakt binnen een thema, stimuleert zo de brede ontwikkeling van leerlingen over alle gebieden.

Ontwikkelingsgebieden

C

op

yr

ig

ht

Kinderen in de groei maken op verschillende gebieden ontwikkelingen door. We onderscheiden de volgende ontwikkelingsgebieden: • lichamelijke ontwikkeling Het gaat hier om de groei en de ontwikkeling van de motoriek. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de grove motoriek (hoofd-, arm- en beenbewegingen), zoals lopen of zwaaien, en de fijne motoriek. De fijne motoriek ontwikkelt zich pas later dan de grove motoriek. Hieronder vallen de verfijndere bewegingen die nodig zijn om te kunnen vasthouden, schrijven, knippen, veters strikken enzovoort. • cognitieve ontwikkeling Bij cognitieve ontwikkeling draait het om het leren denken, beredeneren en verbanden leggen. Leren lezen, schrijven en rekenen horen hierbij, maar ook het zicht krijgen op de wereld om ons heen. Gaandeweg de ontwikkeling breidt dit zich steeds meer uit: van de directe omgeving van thuis en school of opvang naar een breder perspectief (wereldoriëntatie). • sociale en emotionele ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van het kind in relatie tot de sociale omgeving. In dit proces leert het kind steeds beter zijn eigen emoties te (her)kennen en die van anderen. De omgang met de ander krijgt meer betekenis. Ook ontwikkelt het kind steeds meer een eigen persoonlijkheid en leert het om te gaan met verschillende situaties.

40


Theoriebron Ontwikkelingsgerichte onderwijsassistentie

fb

De ontwikkeling stimuleren

.v

.

expressie- en spelontwikkeling Hierbij ontwikkelt het kind manieren om zichzelf te uiten en om ervaringen te verwerken. Via het spel ontwikkelt het zijn talenten. Denk hierbij aan rollenspellen, bord- en kaartspellen, bewegingsspellen, exploratieve of constructiespellen. morele ontwikkeling Dit is de ontwikkeling van het geweten: wat is goed en wat is niet goed? Het kind ontwikkelt waarden en normen.

u'

Ac t

ie

Om de ontwikkeling van leerlingen te stimuleren stelt de leerkracht leerdoelen op, waarop een aanbod van lesactiviteiten wordt gemaakt. Vaak gebeurt dit binnen een thema. De leerling wordt voortdurend uitgedaagd om net iets meer te kunnen of te kennen dan dat hij op dit moment doet. Dit principe heet de ‘zone van naaste ontwikkeling’ (een begrip van de leerpsycholoog Vygotsky). Een ander belangrijk uitgangspunt is dat de leerling zelf op een actieve manier het eigen leren vormgeeft. Leerkrachten bemiddelen tussen de motieven en mogelijkheden van leerlingen enerzijds en de doelen die zij belangrijk vinden anderzijds. Hierin moet een evenwicht zijn. Met het aanbod aan lesactiviteiten spant de leerkracht zich in om leerlingen verder te helpen, om ervaringen en handelingsmogelijkheden toe te voegen, om ontwikkeling en leren doelbewust uit te lokken en te stimuleren.

Ed

Rol van de onderwijsassistent Als onderwijsassistent heb je een ondersteunende taak. Je helpt de leerkracht bij allerlei activiteiten in de klas en je biedt praktische ondersteuning in voorbereidende taken. Denk aan de juiste opstelling van stoelen en tafels voor een activiteit of het klaarzetten van materialen en middelen. Ook bij de begeleiding tijdens excursies en uitstapjes speel je een rol.

C

op

yr

ig

ht

De groepssamenstelling en individuele verschillen in de klas maken het voor de leerkracht vaak lastig om iedere leerling voldoende begeleiding te bieden. Hier kun jij als onderwijsassistent het verschil maken. Onder verantwoordelijkheid van de leerkracht begeleidt je leerlingen of groepjes leerlingen bij hun leertaken. Hierover maak je altijd vooraf afspraken met de leerkracht of het docententeam. De ontwikkelingen van de leerlingen houd je goed in de gaten. De gegevens over de ontwikkelingsvoortgang of bijzonderheden die je opmerkt tijdens observaties leg je vast en bespreek je later met de leerkracht of in het team.

41


Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

.v fb

Inleiding

.

Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

ht

Ed

u'

Ac t

ie

Wanneer je lesgeeft of daarbij ondersteuning biedt, wil je daarmee iets bereiken. Je wilt dat de leerlingen aan het eind van de les iets geleerd hebben. Om dat te bereiken, moet je voor jezelf duidelijk hebben wat je de leerlingen wilt leren. Ook moet je weten wat zij al weten over het onderwerp. De onderwijsactiviteiten moeten aansluiten bij de leerdoelen en de leerlingen. En tot slot wil je aan het eind van de les controleren of je doelen gehaald zijn.

ig

Het model Didactische Analyse (DA) van Van Gelder

C

op

yr

Het Model Didactische Analyse van Van Gelder

42

Van Gelder (1969) heeft het Model Didactische Analyse ontwikkeld. Dit model kun je gebruiken bij het voorbereiden van lessen en leeractiviteiten. Het gebruik van een model bij het voorbereiden van je lessen zorgt ervoor dat de leeractiviteiten aansluiten bij de leerdoelen en dat de leerdoelen passen bij de beginsituatie van de leerlingen. Bij het Model Didactische Analyse stel je jezelf bij het voorbereiden van de les zeven sleutelvragen. Deze vragen zijn: • Wat wil ik bereiken met deze les? (doelen) • Waar moet ik beginnen? (beginsituatie) • Welke leerstof heb ik nodig? (lesstof) • Welke didactische werkvormen ga ik daarbij gebruiken? (werkvormen) • Welke leeractiviteiten kan ik de leerlingen laten toepassen? (leeractiviteiten) • Hoe organiseer ik de leerlingengroep? (groepering) • Met welk resultaat heb ik mijn onderwijs gegeven? (evaluatie)


Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

Beginsituatie

fb

.v

.

De beginsituatie is de situatie van de leerlingen voor de les. Voordat je een les gaat geven, moet je weten wat de beginsituatie van de leerlingen is. Je moet de leerlingen kennen en weten wat zij al weten en kunnen. De beginsituatie kun je op verschillende manieren vaststellen. Het is natuurlijk het fijnst als je de groep al kent. Dan weet je al wat de interesse van de leerlingen is en of ze goed kunnen samenwerken. Als je de groep niet goed kent, kun je dit vragen aan een collega of, tijdens de stage, aan je stagebegeleider. Verder kun je kijken naar de toetsresultaten. Ook kun je een voorgesprek houden met de leerlingen.

Ac t

Doelstellingen formuleren

ie

De beginsituatie heeft betrekking op de kennis van de leerlingen (wat weten ze al over het onderwerp), maar ook op het gedrag van de leerlingen (kunnen ze bijvoorbeeld goed zelfstandig werken).

Ed

u'

De doelstellingen beschrijven wat je de leerlingen wilt leren in de les. In het lesprogramma heeft de leerkracht docentdoelen en lesdoelen vastgelegd. Docentdoelen zijn de doelen die gaan over wat de docent met de groep wil bereiken. Vaak zijn dit doelen over het gedrag van de groep. Lesdoelen zijn de doelen die gaan over de inhoud van de les. In overleg met de leerkracht ga je als onderwijsassistent gericht met een van deze doelen aan de slag of voer je met enkele leerlingen extra leeractiviteiten uit. Formuleer de leerdoelen zo concreet mogelijk met de SMART-methode. Zo kun je bij de evaluatie ook toetsen of de leerdoelen zijn gehaald. SMART staat voor: • Specifiek (wie, wat waar, wanneer, waarom) • Meetbaar (aan het eind van de les is tachtig procent van de sommen goed) • Acceptabel (niet te hoge en niet te lage doelen) • Realistisch (de doelen moeten gehaald kunnen worden) • Tijdgebonden (na een uur...).

C

op

yr

ig

ht

De gedragsdoelen zijn vaak lastiger te toetsen. Gedragsdoelen gaan over gewenst gedrag. Gedragsdoelen kun je niet evalueren in een toets, wel kun je ze bespreken met de leerlingen en kun je observeren hoe het gaat.

43


Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

Onderwijsleersituatie

u'

Ac t

ie

fb

.v

.

De onderwijsleersituatie is de eigenlijke les. Wanneer je weet wat de beginsituatie van de leerlingen is en wat de leerdoelen zijn, kun je gaan bepalen op welke manier je je les moet vormgeven om de leerdoelen te halen. Wanneer jij (een deel van) de les overneemt, ligt vaak de werkvorm al vast. Maar er zijn ook situaties waarin jij zelf de vrijheid krijgt om lesinhoud vorm te geven. Er zijn bij de onderwijsleersituatie vijf onderdelen waar je rekening mee moet houden. 1. inhoud Dit heeft betrekking op de kennis of vaardigheden waar de les over gegeven wordt, met het oog op het leerdoel. 2. leeractiviteiten Dit zijn de activiteiten van de deelnemers die ervoor zorgen dat de kennis en vaardigheden onthouden, begrepen, geĂŻntegreerd en creatief toegepast worden. 3. didactische werkvormen Dit zijn de werkwijzen waarmee leerdoelen worden bereikt, zoals een interactievorm, een opdracht, een samenwerkingsvorm, een spelvorm of een instructievorm (hierover meer in de volgende theoriebron). 4. materiaal/media/hulp Welke materialen en hulpmiddelen heb je nodig om de activiteit uit te kunnen voeren? Waar haal je deze en hoe ga je hiermee om? 5. groepering Gaan de leerlingen in groepjes werken of individueel?

Ed

Deze vijf onderdelen moeten met elkaar in samenhang zijn om een goede les te geven. Als de werkvormen niet passen bij de leerstof is de les niet effectief. Als de leeractiviteit luisteren is, groepeer je de leerlingen anders dan wanneer ze moeten samenwerken. Stem altijd met de leerkracht af of jouw aanpak past bij de leersituatie.

Leeractiviteiten

ig

ht

Leeractiviteiten zijn de activiteiten die de leerling moet uitvoeren om iets te kunnen leren. Onderwijskundigen Boekaars en Simons gebruiken drie vormen van leren met ieder zijn eigen leeractiviteiten. Leeractiviteiten

1. Leren gericht op beheersing en inzicht

1. Onthouden en 2. Begrijpen

C

op

yr

Vorm van leren

44

2. Leren gericht op beklijving, verankering

3. Integreren

3. Leren gericht op wendbaar, flexibel gebruik

4. Creatief toepassen

De hoofdleeractiviteit onthouden is gericht op het herinneren en onthouden van de aangeboden informatie. Bij begrijpen gaat het om het in eigen woorden kunnen weergeven van de inhoud en het zien van samenhang. Bij integreren draait het om het ophalen en activeren van (voor)kennis en het verbinden van nieuwverworven kennis aan de aanwezige kennis en ervaring. Creatief toepassen is gericht op het gebruiken van de kennis in een nieuwe, onbekende situatie.


Theoriebron Lesactiviteiten voorbereiden

Didactische werkvormen

Ac t

ie

fb

.v

.

Een didactische werkvorm is de manier waarop de onderwijsleersituatie wordt ingericht. De didactische werkvorm die je kiest moet passen bij het onderwerp van de les. Ook moet de didactische werkvorm passen bij de leerlingen in de klas. Je moet zo veel mogelijk rekening houden met verschillen tussen leerlingen. Didactische werkvormen kun je onderverdelen in vijf categorieën: 1. instructievormen Bijvoorbeeld: vertellen, voorlezen of demonstreren. 2. interactievormen Hierbij wisselen de leerlingen onderling of met de leerkracht ervaringen en kennis uit, bijvoorbeeld bij een klassengesprek. 3. opdrachtvormen Hierbij krijgen de leerlingen taken die zij zelfstandig uitvoeren. 4. samenwerkingsvormen Hierbij werken de leerlingen in groepjes of tweetallen. 5. spelvormen Hieronder valt vrij spel, leerspel en rollenspel.

u'

Leerlingen leren op verschillende manieren. De ene leerling zal veel leren van een instructie, terwijl de andere veel leert van samenwerken. Je moet dus variëren in de werkvormen. Alle didactische werkvormen die hier beschreven staan kunnen terugkomen in een geschiedenisles en je zult ze allemaal terugzien in deze cursus.

Ed

Materialen en middelen

ig

ht

‘Materialen’ is een ruim begrip. Lesmateriaal kan bestaan uit boeken en werkbladen, maar ook audiovisuele materialen en materialen voor bijvoorbeeld knutselen, sport en spel vallen hieronder. Afhankelijk van de leeractiviteit en de daaraan gekoppelde leerdoelen kies je de materialen. Wanneer je met een groepje leerlingen gaat rekenen, hebben ze bijvoorbeeld hun werkschrift of werkblad nodig. Maar misschien ook de rekendoos of andere materialen waarmee je de sommen goed kunt uitleggen. Ieder kind leert anders, dus kijk wat het nodig heeft en speel op een creatieve manier in op de behoefte die je ziet. Als bepaalde leerlingen moeite hebben met de sommen kunnen ze gebaat zijn bij extra hulpmiddelen. Denk bijvoorbeeld aan legoblokjes of dobbelstenen. Je kunt hierin zo creatief zijn als je maar wilt, zolang het maar een duidelijke toevoeging en ondersteuning is.

C

op

yr

Evaluatie van de activiteit Aan het eind van de les evalueer je de les en kijk je of de leerdoelen zijn gehaald. Dit doe je samen met de leerlingen. Dit kun je doen door een groepsgesprek waarbij je aan de leerlingen vraagt wat ze van de les vonden, wat ze geleerd hebben en wat ze graag nog een keer willen oefenen. Ook kun je vragen of ze zelf ideeën hebben voor een volgende les over het onderwerp. Daarmee vergroot je de betrokkenheid van de leerlingen. Je kunt de les evalueren gericht op het proces, bijvoorbeeld: hoe ging de samenwerking? Je evalueert dan onderdelen van de les. Je kunt ook evalueren op het geheel, op het product: zijn je lesdoelen behaald? Dit kun je doen in een groepsgesprek, maar ook met een toets of een quiz. Daarnaast evalueer je de lesactiviteit ook voor jezelf, waarbij je nadenkt over je eigen handelen en keuzes: Heb ik de juiste manier van begeleiden gekozen? Was er voldoende materiaal? Waren de juiste hulpmiddelen aanwezig? Enzovoort.

45


Theoriebron Begeleiden en motiveren

.

Theoriebron Begeleiden en motiveren

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

De manier waarop je omgaat met leerlingen bepaalt voor een groot deel of leerlingen zich op hun gemak voelen bij jou en of ze het gevoel hebben bij jou terecht te kunnen met hun vragen en verhalen. Ben je in staat om echt naar ze te luisteren en in te spelen op hun behoeften? Weet je ze te stimuleren en te motiveren op de momenten dat ze dat nodig hebben? Daarnaast is het belangrijk dat je flexibel kunt omgaan met de leerstof. Daardoor vergroot je de individuele leermogelijkheden en help je de leerling het best uit zichzelf te halen.

Een klein gebaar kan een groot effect hebben op de motivatie van leerlingen.

ht

Interactievaardigheden

C

op

yr

ig

Met interactievaardigheden worden jouw vaardigheden bedoeld die betrekking hebben op de interacties/omgang met alle leerlingen in de groep. Deze vaardigheden zijn erg belangrijk omdat ze van invloed zijn op de ontwikkeling en het welzijn van de leerlingen. De interactievaardigheden zijn ingedeeld in drie basale vaardigheden en drie educatieve vaardigheden.

46

Basale interactievaardigheden zijn: • sensitieve responsiviteit Pik je de signalen van een leerling op en reageer je daar goed op? • respect voor autonomie Geef je de leerling ruimte om iets zelf en op zijn eigen manier te doen? • structuren en grenzen stellen Kun je op een goede manier duidelijk maken wat je van de leerling verwacht en zorg je er ook voor dat de leerling zich daaraan houdt?


Theoriebron Begeleiden en motiveren

.v

.

Educatieve interactievaardigheden zijn: • praten en uitleggen Praat je in begrijpelijke taal met de leerlingen en vertel je veel bij de activiteiten? • ontwikkelingsstimulering Moedig je leerlingen aan om te ontdekken en biedt je nieuwe mogelijkheden aan? • begeleiden van interacties Help je leerlingen bij sociale situaties en laat jij zelf zien hoe je goed met elkaar omgaat?

fb

Als onderwijsassistent pas je deze interactievaardigheden voortdurend toe in het contact met leerlingen of als je de onderlinge contacten stimuleert. Maar ook zonder direct contact met de leerlingen kun je toch met interactievaardigheden bezig zijn, bijvoorbeeld door de omgeving geordend en uitdagend in te richten, zodat leerlingen zich veilig en gestimuleerd voelen om zich vrijuit te ontwikkelen.

ie

Basisvoorwaarden om tot leren te komen

ht

Ed

u'

Ac t

Voormalig hoogleraar orthopedagogiek Stevens heeft drie psychologische basisbehoeften geformuleerd waar ieder mens behoefte aan heeft om überhaupt te kunnen leren. 1. autonomie Dit houdt in dat je het gevoel hebt iemand te zijn, dat je eigen besluiten kunt nemen en zelf verantwoordelijkheid kunt dragen. Wanneer dit gevoel ontbreekt bij leerlingen zullen ze niet zelfstandig productief gaan denken, maar steeds een beroep doen op anderen. Je kunt de autonomie stimuleren door leerlingen keuzes aan te bieden: Samenwerken of alleen? Wanneer gaan ze wat doen of in welke volgorde? 2. relatie Dit gaat om het gevoel ergens bij te horen, dat mensen je waarderen en met je om willen gaan. Als voor een leerling dit gevoel ontbreekt zit hij niet goed genoeg in zijn vel om te kunnen leren. Het basisgevoel van veiligheid (zowel fysiek als emotioneel) is essentieel. 3. competentie Dit houdt in dat je voelt en weet dat je iets kunt. Een leerling moet plezier en geloof hebben in het eigen kunnen. Je kunt hierop sturen door activiteiten goed te laten aansluiten op de manier van leren van de leerlingen.

ig

Differentiëren

C

op

yr

Als assistent van de leerkracht zal je vaak gevraagd worden om een aantal leerlingen extra instructie te geven. Sommige hebben nu eenmaal net wat meer voorbeelden nodig of begrijpen het wel als het anders wordt uitgelegd. Daarom is het belangrijk dat je de lesstof of activiteit in een aangepaste vorm kunt aanbieden (differentiëren), afgestemd op het niveau van de leerling. Je kunt de leeractiviteit op verschillende punten aanpassen: • Aantal leerlingen Als je de groep verkleint, kun je beter tegemoetkomen aan de individuele behoeften, bijvoorbeeld: in plaats van een klas van 25 leerlingen, vorm je een groep van 12 leerlingen, zodat er meer persoonlijke aandacht binnen de groep mogelijk is. Daarmee vergroot je de leerkansen. • Materialen Aanpassen van materiaal op de mogelijkheden van de leerlingen. Voorbeeld: Op een spelletjesmiddag op de basisschool mogen kinderen blikgooien. Aan het spel doen kinderen uit verschillende leeftijdsgroepen mee. De tennisballen zijn voor de jongsten te klein om de blikken goed te raken. Je geeft deze kinderen een grotere zachte bal om mee te gooien. Op die manier kunnen ook zij deelnemen en een succeservaring opdoen.

47


Theoriebron Begeleiden en motiveren

.

Ac t

ie

•

.v

•

Regels Aanpassen van regels om aan te sluiten bij de mogelijkheden van de leerlingen. Je kunt de regels moeilijker maken of juist vereenvoudigen. Bijvoorbeeld: Leerlingen krijgen een paar woorden te zien op het bord. Daarna verberg je de woorden en schrijven de leerlingen een kort verhaaltje waarin de woorden terugkomen. Voor degenen die de woorden nog niet kunnen onthouden pas je de regels aan. Zij mogen de woorden eerst overschrijven voordat ze het verhaaltje maken. Omgeving Aanpassen van de omgeving aan de mogelijkheden van de leerlingen. Denk aan leerlingen die moeite hebben met concentratie en een toets moeten maken. Je kunt hen de toets laten maken in een rustige omgeving zonder storende prikkels als geluid, fel licht of bewegingen van andere personen in de ruimte. Begeleiding Begeleiding bij leeractiviteiten kun je aanpassen aan de behoefte van de leerlingen of aan je doelstelling. Bijvoorbeeld: Leerlingen gaan schilderen. Je laat ze vrij aan de slag gaan met materialen die ze zelf mogen pakken. Pas als je ziet dat een leerling niet op gang komt of stopt met de activiteit, ga je naar hem toe. Je stelt dan een open vraag om te kijken of hij jouw hulp of een zetje in de goede richting nodig heeft.

fb

•

Onvoorziene omstandigheden

ht

Ed

u'

Soms doen zich onverwachte situaties voor. Je kunt je hierdoor weleens van je stuk gebracht voelen, maar met een flexibele houding kun je een onverwachte gebeurtenis positief benutten door het aan te grijpen als leersituatie. Een voorbeeld: De leerlingen van groep 4 zitten rustig te werken als ze plotseling worden opgeschrikt door een harde klap tegen het raam. Het blijkt een vogeltje te zijn dat tegen het raam is gevlogen. Het diertje is op slag dood. Alle kinderen verdringen zich bij het raam om het te zien en praten opgewonden door elkaar. Je kunt nu twee dingen doen: je zegt dat het erg jammer is van het vogeltje en stuurt de kinderen terug naar hun tafel of je grijpt deze situatie aan om de kinderen iets te leren. In het laatste geval haal je het dode vogeltje naar binnen, bestudeer je het aandachtig met elkaar en praat je erover: Wat is het voor vogeltje? Wat voor veren heeft het? Hoe zien zijn pootjes eruit? Hoe zou het kunnen komen dat hij tegen de ruit vloog? Enzovoort.

ig

Motivatie

C

op

yr

Motivatie is de drive die zorgt voor volharding in de activiteit. Het is belangrijk dat leerlingen gemotiveerd zijn voor hun taak. Er is onderscheid tussen intrinsieke motivatie en extrinsieke motivatie. Intrinsieke motivatie betekent dat de leerling gemotiveerd is van binnenuit. Deze vorm van motivatie hangt nauw samen met het gevoel van autonomie. De leerling moet hiertoe in staat zijn of het gevoel hebben zelf keuzes te kunnen maken. Extrinsieke motivatie wil zeggen dat de leerling gestimuleerd wordt door factoren van buitenaf. Dat kan al iets heel simpels zijn, bijvoorbeeld kinderen die extra netjes schrijven omdat ze dan een sticker krijgen. Een tekort aan motivatie is een belemmerende factor bij het presteren. In het onderwijs kan gebrek aan uitdaging leiden tot gedemotiveerde leerlingen. Maar ook te hoge eisen kunnen een oorzaak van een gebrek aan motivatie zijn.

48


Theoriebron Begeleiden en motiveren

Motiveren en stimuleren

.v

.

Je kunt intrinsieke motivatie stimuleren door goed af te stemmen op de behoefte aan relatie, competentie en autonomie. Je moet dus zorgen voor een goede relatie met de leerlingen. Daarnaast stem je de instructie en de lesstof zodanig op de leerlingen af dat ze zich competent voelen. En ten slotte organiseer je het onderwijs zo dat leerlingen regie en eigenaarschap ervaren over hun eigen leerproces. Deze afstemming op de basisbehoeften zorgt voor een duurzame intrinsieke motivatie.

C

op

yr

ig

ht

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Daarnaast zijn er nog een aantal belangrijke punten die de motivatie vergroten: • succesbeleving Door het ervaren van succes groeit het zelfvertrouwen en daarmee de motivatie voor een volgend succes. • individuele aanspreekbaarheid Elke leerling moet weten dat hij aangesproken kan worden op zijn leergedrag. Iedereen wordt betrokken bij de activiteit. • betekenis geven De leerlingen moeten weten waarom ze iets leren. Waar kunnen ze het geleerde voor gebruiken? Waar kunnen ze vaardigheden toepassen? • interesse in de leerling en veiligheid Wanneer iemand zich veilig voelt in de groep, motiveert dat. In een veilig klimaat kan een deelnemer vragen stellen zonder bang te zijn. • positieve benadering De begeleider moet enthousiast en 'echt' zijn en leerlingen het vertrouwen geven dat iedereen iets kan. • feedback De begeleider moet de leerlingen feedback geven zodat ze weten of ze op de goede weg zitten.

49


Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren

.v

.

Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren

fb

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

Het bijhouden van de ontwikkelingsvoortgang van leerlingen is ook een van je taken als onderwijsassistent. Je hebt aandacht voor de individuele voortgang van de leerlingen. Vaak neem je leerlingen of groepjes leerlingen even apart om ze extra te begeleiden. Ook volg je de ontwikkeling via het leerlingvolgsysteem, een programma dat inzicht geeft in de ontwikkeling van de leerlingen. Hierin voert de leerkracht toetsresultaten in van methodetoetsen en methodeonafhankelijke toetsen.

De onderwijsassistent begeleidt leerlingen apart.

ht

Leerlingdossier en leerlingvolgsysteem

C

op

yr

ig

Iedere school houdt een leerlingdossier bij. Dit bestaat uit een administratief gedeelte en een meer inhoudelijk deel. Het inhoudelijke deel wordt bijgehouden in het leerlingvolgsysteem en bevat gegevens over studieresultaten en begeleiding. Denk daarbij aan toetsresultaten, handelingsplannen, verzuimgegevens, observatieverslagen, extra hulp, verslagen van oudergesprekken en leerlingbesprekingen met collega’s en/of met de intern begeleider. Het leerlingvolgsysteem volgt de leerling gedurende zijn schooltijd. Het systeem geeft zo inzicht in de ontwikkeling van de leerlingen, zowel op individueel als op groepsniveau. Je kunt dus terugkijken naar leerresultaten om zo een stijgende of dalende lijn te zien. De onderwijsassistent heeft meestal beperkt toegang tot het leerlingvolgsysteem, afhankelijk van wat de school hierin bepaalt. Zo kan het voorkomen dat je bijvoorbeeld geen toetsresultaten mag invoeren, maar wel notities mag plaatsen bij de leerling naar aanleiding van bijvoorbeeld je observatie. Veelgebruikte leerlingvolgsystemen zijn Cito-LOVS en ParnasSys. Via een ouderportaal (een afgeschermd gedeelte) kunnen ook ouders inloggen om de ontwikkeling van hun kind op hoofdlijnen te volgen.

50


Theoriebron De ontwikkelingsvoortgang monitoren

Stagnatie in de ontwikkelingsvoortgang

fb

.v

.

Door gericht te observeren kun je als onderwijsassistent vaak zien welke kinderen niet of nauwelijks tot leren komen. Als ook de informatie uit het leerlingvolgsysteem dit beeld bevestigt, kun je spreken van stagnatie in de ontwikkeling. Afwijkend gedrag, een voortdurend gebrek aan betrokkenheid of het uitblijven van (leer)successen kunnen tekenen aan de wand zijn. Vaak heeft dat niets te maken met niet willen of niet kunnen, maar wel met het zodanig niet goed in zijn vel zitten dat de leerling niet tot leren kan komen. Het ontbreekt deze leerling aan een of meer van de eerdergenoemde basisbehoeften (autonomie, relatie, competentie). Het is belangrijk om in deze situaties actie te ondernemen om de leerling uit deze ‘impasse’ te halen.

Ac t

ie

Samen met de leerkracht en/of leerling kun je kijken wat er nodig is om aan de basisbehoeften te voldoen, zodat dat de leerling weer goed in zijn vel komt te zitten en het leerproces effectiever verloopt. Voor leerlingen die echt meer zorg nodig hebben wordt doorgaans een handelingsplan opgesteld, waarin een gerichte aanpak wordt beschreven.

Preventief werken bij gedragsproblemen

Ed

u'

Soms is er bij leerlingen sprake van gedragsproblemen die hun ontwikkeling behoorlijk in de weg kunnen staan. Gedragsproblemen kunnen externaliserend of internaliserend van aard zijn. Externaliserend gedrag is gedrag waar de omgeving last van heeft. Denk aan agressief gedrag. Bij internaliserend gedrag gaat het om gedrag waar vooral het kind zelf last van heeft, bijvoorbeeld faalangst. Deze laatste gedragsproblemen zijn hierdoor minder makkelijk te herkennen. Goed observeren helpt om eventueel probleemgedrag duidelijk in kaart te brengen.

ig

ht

Als onderwijsassistent let je goed op eventuele gedragsproblemen en probeer je deze zo veel mogelijk te beperken en te voorkomen. Hier volgen een paar tips: • Zorg voor een goede relatie met de leerlingen en bewaak de relatie tussen de leerlingen onderling. • Begroet de leerlingen bij binnenkomst, zo zie je meteen wat hun stemming is. • Zorg voor structuur en voorspelbaarheid. • Zorg voor een veilige en positieve sfeer in de groep. • Zorg voor succeservaringen en benoem die ook. • Wees je bewust van je eigen houding en uitstraling.

C

op

yr

Overleg met leerkracht en team Veelvuldige en adequate uitwisseling met de leerkracht over de voortgang en bevindingen is nodig om effectief te werken. Veel informatie leg je vast in rapportages, maar ook mondeling vindt veel overdracht plaats. Dit hoeft niet uitgebreid of formeel gepland, maar heeft meer het karakter van even kort bijpraten of overleggen wie wat doet. Geregeld vindt teamoverleg plaats met alle docenten. In het teamoverleg bespreek jij jouw bevindingen over de ontwikkeling van de kinderen en bijzondere aandachtspunten waarop jij hebt gelet. Ook wanneer je gedragsproblemen of ontwikkelingsachterstanden signaleert breng je deze in het teamoverleg ter sprake.

51


Theoriebron Observeren en rapporteren

.

Theoriebron Observeren en rapporteren

.v

Inleiding

Ed

u'

Ac t

ie

fb

Als onderwijsassistent ben je niet alleen de rechterhand van de leerkracht, maar ook vaak diens ogen en oren. Waar de leerkracht vooral de focus heeft op het overzicht in de klas en het ten uitvoer brengen van het lesprogramma, heb jij meer mogelijkheden om je aandacht individueel op de leerlingen te richten. Door interactie met de leerlingen en door goed te observeren, houd je het welbevinden en de ontwikkelingsvoortgang in de gaten.

De onderwijsassistent observeert in de klas.

Observeren

yr

ig

ht

Observeren is een belangrijke taak in het volgen van de ontwikkelingsvoortgang van leerlingen. Observeren kun je omschrijven als het bewust, doelgericht en systematisch waarnemen, registreren en interpreteren van gedrag. Hieruit volgt al dat een keertje kijken niet voldoende is om een beeld te krijgen van de behoeften en voorkeuren van leerlingen. Wil je weten in welke mate een leerling behoefte heeft aan meer zelfstandigheid bijvoorbeeld (basisbehoefte autonomie), dan observeer je deze leerling gedurende een periode en let je dus op gedrag dat te maken heeft met zelfstandigheid.

C

op

Objectieve of subjectieve waarneming

52

De kunst bij het observeren is om dit objectief te doen. Dat wil zeggen: gericht op waarneembaar gedrag (feiten). Dat lijkt misschien eenvoudig, maar in de praktijk blijkt dat lastig omdat we gewend zijn om gedrag meteen te interpreteren. Dan heet het subjectieve waarneming. Een voorbeeld: je observeert een leerling tijdens een balspel en noteert ‘Hij probeert de bal af te pakken.’ Dit is subjectief, want je geeft betekenis aan de actie. Objectief is: ‘Hij grijpt naar de bal.’


Theoriebron Observeren en rapporteren

ie

Observatiemethoden

fb

.v

.

Andere valkuilen die objectief observeren lastig kunnen maken zijn: • je eigen mening Een erg beweeglijk kind kun jij een druk en wild kind vinden, terwijl een ander het juist actief en ondernemend vindt. • emotionele betrokkenheid Je kunt je te veel verbonden voelen met de leerling of de aanwezigheid van andere personen in de ruimte beïnvloeden jouw observatie. • vooroordelen Je hebt een vooroordeel over de leerling of op voorhand al een sympathie of juist antipathie tegenover de leerling. • projectie Je laat je eigen gevoelens en ervaringen meespelen tijdens de observatie.

Ed

u'

Ac t

Je kunt op verschillende manieren observeren. Er zijn gestructureerde en minder gestructureerde methoden. Daarbij kun je participerend of niet-participerend observeren. • Wanneer je participerend observeert neem je zelf deel aan de handelingen. Dat heeft als voordeel dat je vorm en richting kunt geven aan de activiteit en zo gerichter op een vraagstelling kunt observeren. Tegelijk beïnvloed je daarmee het gedrag van de leerling, waardoor het minder objectief is. • Observeer je niet-participerend dan doe je zelf niet mee, maar ben je puur de toeschouwer. Je kunt in de ruimte zelf aanwezig zijn (de leerling weet dat je er bent) of ongezien observeren, via een zijruimte of camera. • Een ongestructureerde observatie vindt plaats zonder vooraf gemaakte regels of afspraken. Vaak maak je tijdens zo'n observatie notities die je naderhand uitwerkt in een beschrijvend verslag. • Wanneer vooraf wel strakke regels en criteria worden gehanteerd voor de observatie, spreek je van een gestructureerde observatie. Je werkt dan met een observatielijst of -schema.

ht

Observatieplan

C

op

yr

ig

Je observeert natuurlijk niet zomaar. Je hebt altijd een doel voor ogen. Met je observatie wil je iets te weten komen. Om zo goed mogelijk antwoord te kunnen geven op hetgeen je wilt onderzoeken bereid je de observatie voor door een observatieplan te maken. In een observatieplan geef je aan: • wie je gaat observeren • wat je precies te weten wilt komen (de onderzoeksvraag) • wat het doel is van de observatie • op welk gedrag je gaat letten • volgens welke methode je gaat observeren en welke hulpmiddelen je daar eventueel bij gebruikt • wanneer, waar en hoe vaak je gaat observeren • op welke wijze je de verkregen informatie gaat interpreteren en rapporteren.

53


Theoriebron Observeren en rapporteren

Registreren van de observatie

fb

.v

.

Als je observeert, dan moet je datgene wat je waarneemt vast kunnen leggen. Dit noem je het registreren van de observatiegegevens. De volgende methoden van registreren zijn het meest gangbaar: • beschrijvende observatie Je schrijft alles op wat je ziet gebeuren en wat te maken heeft met je observatiedoel. Nadat je op een blad of een formulier wat algemene gegevens hebt ingevuld, noteer je alles wat je vervolgens van belang vindt. Deze registratiemethode gebruik je vaak bij een continue observatie. • observatieschema Dit schema bevat een aantal gedragskenmerken die je kunt aankruisen of turven.

Ac t

ie

Daarnaast kun je overwegen om bepaalde hulpmiddelen te gebruiken, zoals een videocamera (om later terug te kunnen kijken), memorecorder (ter vervanging van notities maken tijdens een participerende observatie) of stopwatch (om precieze tijden in de gaten te houden).

Rapporteren

Ed

u'

Hoe je ook observeert, het is belangrijk om je bevindingen vast te leggen in een verslag of rapportage. Door het vastleggen van je gegevens kun je er op een later moment nog eens naar kijken en er conclusies uit trekken. Uit jouw observaties en de gegevens uit het leerlingvolgsysteem kunnen doelen voor activiteiten voortkomen. Als je bijvoorbeeld hebt ontdekt dat een leerling wat meer gestimuleerd moet worden in de fijne motoriek, ga je activiteiten ontwikkelen die de ontwikkeling van de fijne motoriek ondersteunen. Ook zijn de gegevens zo inzichtelijk voor je collega’s en kan het een hulpmiddel zijn in een gesprek met bijvoorbeeld ouders of specialisten in zorg en opvoeding.

ht

Mondeling of schriftelijk rapporteren

C

op

yr

ig

Onder rapporteren wordt verstaan: het op een duidelijke en juiste manier overdragen van informatie die voor anderen belangrijk is. Je kunt zowel schriftelijk als mondeling rapporteren. Mondeling rapporteren gaat meestal spontaan, vanuit de directe praktijksituatie, bijvoorbeeld elkaar informeren tijdens de uitvoering van werkzaamheden, wanneer je iemand aflost of als je een ouder informeert. In een schriftelijke rapportage leg je de gegevens zwart op wit vast. Meestal maak je de rapportage in een digitaal systeem. Het schriftelijk rapporteren heeft een paar belangrijke voordelen. Door het vastleggen van de gegevens worden deze bewaard voor later. Het voorkomt dat er informatie over het hoofd gezien of vergeten wordt. De rapportage kan tegelijk dienen als beginpunt voor een volgende fase of actie. Let bij het schrijven van je rapportage op de volgende punten: • Een rapport moet overzichtelijk en volledig zijn en correct geschreven. • Schrijf doelgericht. • Wees objectief en beschrijf neutraal feitelijke informatie. Conclusies trekken of aanbevelingen doen kan, indien van toepassing, volgen aan het einde van je rapportage.

54


fb

Inleiding

.v

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken

.

Theoriebron De leeromgeving thuis versterken

Ed

u'

Ac t

ie

Kinderen ontwikkelen zich het best in een omgeving waar ze zich veilig voelen en waar ze worden gestimuleerd en uitgedaagd tot leren. Dat geldt op school maar gaat ook op voor de thuissituatie. Voor sommige leerlingen is het thuis oefenen extra belangrijk om de leerdoelen te kunnen halen. In die situaties is het goed om met ouders of verzorgers in gesprek te gaan, om hen te helpen met tips en adviezen hoe zij ook thuis kunnen bijdragen aan de leerresultaten van hun kind.

ht

Kinderen die thuis gestimuleerd worden tot leren hebben over het algemeen minder moeite met het bereiken van leerdoelen op school.

ig

Een brede leeromgeving

C

op

yr

Leren doe je niet alleen op school. Kinderen leren ook veel buiten school. Op de scouting of sportvereniging, maar ook op een feestje, in het gezin en in de interacties met de omgeving. Het onderscheid zit vooral in de manier van leren: zijn het bewuste leerprocessen of gaat het om spontane leerprocessen? Bij alle vormen van georganiseerd leren gaat het om bewuste leerprocessen. Met een methode worden kennis en vaardigheden bijgebracht. Het spontane leren gebeurt juist tijdens de sociale interacties. De resultaten hieruit worden meestal niet in beeld gebracht en vaak ook niet gezien. Toch liggen juist hier kansen voor ouders en school: door het spontane leren en het bewuste leren meer met elkaar te verbinden en aansluiting te zoeken.

55


Theoriebron De leeromgeving thuis versterken

De leeromgeving thuis versterken

fb

.v

.

Bij het adviseren van ouders in het versterken van de leeromgeving thuis speelt ook het onbewuste leren een belangrijke rol. Veel kinderen hebben geen zin om na schooltijd ook thuis nog aan een taak te werken. Als dit leren ook in een ‘spontanere’ vorm kan, leert het kind spelenderwijs. Oorzaak-en-gevolgspelletjes lenen zich hier goed voor (Wat gebeurt er als ik een ballon laat knappen?). Ook kun je zo spelenderwijs werken aan taal (gekke rijmpjes verzinnen) of rekenen (Hoeveel kaarsjes staan er op de taart?). Door sturing te geven aan spontane leerprocessen kun je het bewuste leren dus positief beïnvloeden. Daarnaast is ook de fysieke omgeving van invloed. Zorgen voor een uitnodigende en inspirerende werkplek kan voor een kind enorm motiverend zijn.

ie

In contact met ouders/verzorgers

Ed

u'

Ac t

Ook als onderwijsassistent ben je regelmatig in contact met ouders, op verschillende manieren en in verschillende situaties, bijvoorbeeld op momenten dat ouders hulp bieden bij activiteiten, zoals het begeleiden van uitstapjes of het organiseren van een lenteontbijt op school. Maar het kan ook plaatshebben in korte, spontane gesprekjes in de school. Dit zijn allemaal informele contacten. De meeste gesprekken met ouders worden georganiseerd. De aanleiding kan verschillend zijn. Dit kan een rapportbespreking, 10 minutengesprek, bespreking van een test, toets of handelingsplan zijn, maar ook een klacht of zorgvraag vanuit de ouders kan aanleiding zijn. Soms vraagt de leerkracht jou ook om aanwezig te zijn bij een gesprek over de ontwikkelingsvoortgang, bijvoorbeeld van een kind met bepaalde leerproblemen. Jij kunt dan vanuit jouw observaties een waardevolle bijdrage leveren aan zo’n gesprek.

Ouders adviseren

C

op

yr

ig

ht

Afhankelijk van de aard van het gesprek, kan de leerkracht jou ook vragen om zelf het gesprek met ouders of verzorgen te voeren, bijvoorbeeld om te bespreken welke veranderingen je bij een leerling constateert na invoering van een handelingsplan of nieuwe afspraken en wat zij thuis kunnen doen om een bepaalde doelstelling te ondersteunen. In sommige gevallen is het ook goed om ook de leerling zelf te betrekken bij zo’n gesprek. Het gevoel dat hij zelf mee mag denken en praten, kan in belangrijke mate bijdragen aan zijn motivatie voor het doel. Dit geldt overigens net zo goed voor de ouders zelf. Hoe meer je ze betrekt in het gesprek en laat meedenken, hoe groter de kans dat ze daadwerkelijke aan de slag gaan met jouw adviezen. Na afloop van een gesprek met ouders maak je altijd een verslag. Zo is ook de leerkracht of het docententeam op de hoogte van wat er besproken is.

56


Theoriebron De leeromgeving thuis versterken

Opbouw van een gesprek

Ac t

ie

fb

.v

.

Als je in gesprek gaat met ouders/verzorgers is het belangrijk dat je je professioneel opstelt. Dat geldt niet alleen voor de inhoud van je gesprek en de adviezen of tips die je geeft, maar ook voor de manier waarop je dat gesprek voert. Het helpt als je weet hoe een gesprek is opgebouwd. 1. welkom heten Begin altijd met het welkom heten en jezelf voor te stellen indien nodig. Je biedt koffie of thee aan en meestal praat je eerst wat over alledaagse dingen om iemand op zijn gemak te stellen. 2. inleiding Hierna vertel je wat het doel van het gesprek is en welke punten besproken zullen worden. 3. inhoud van het gesprek Je wisselt inhoudelijke informatie uit. Je stelt vragen, brengt ideeën in of geeft adviezen. Je luistert actief en geeft de ander voldoende ruimte om te reageren. Ook zorg je ervoor dat er niet veel wordt afgeweken van het onderwerp. 4. afronding Aan het eind van het gesprek vat je samen wat er besproken is en welke afspraken zijn gemaakt. Ook geef je aan wat eventuele vervolgacties zijn, bijvoorbeeld een terugkoppeling via de mail of een vervolggesprek.

u'

Tips bij gesprekken

C

op

yr

ig

ht

Ed

Tot slot nog een aantal tips die je helpen om op een goede manier oudergesprekken te voeren. • Wees altijd respectvol. Dit komt tot uiting in je houding, in de toon waarop je praat en in de woorden die gebruikt. • Wees voorzichtig met (voor)oordelen. Het helpt wanneer je gedrag benoemt zonder het meteen op de persoon te betrekken. Je zegt bijvoorbeeld niet 'Uw kind was erg lastig vandaag.' Je kunt wel zeggen: 'Ik heb de indruk dat uw kind de laatste tijd wat uit zijn doen is. Hij is erg stil en doet niet meer actief mee in de les.' Zo open je een dialoog en kun je kijken naar de mogelijke reden voor het afwijkende gedrag. • Luister goed naar wat de ouder/verzorger vertelt. Laat ook zien dat je luistert en niet ondertussen je aandacht bij andere zaken hebt. • Let op lichaamstaal in een gesprek. Aan de houding van de ander kun je vaak al zien of degene openstaat voor wat jij zegt. Staat iemand met de armen over elkaar en kijkt die persoon steeds weg, dan merk je duidelijk weerstand. • Houd rekening met iemands achtergrond. We leven in een multiculturele samenleving. Verschillende culturen hebben verschillende gewoonten, normen en waarden. Dat merk je soms ook aan de leerlingen en in gesprekken met de ouders. Een hand geven is voor Nederlanders een normale begroeting, maar dat geldt niet voor alle culturen. Ook de mate van afstand en nabijheid in een gesprek zijn belangrijk. Als de taal een barrière is, kan het handig zijn om er iemand bij te betrekken die als tolk kan fungeren. Wil je meer weten over dit onderwerp, verdiep je dan eens in interculturele communicatie. Hier is, ook op internet, veel informatie over te vinden.

57


ht

ig

yr

op

C

u'

Ed ie

Ac t

fb

.

.v


ht

ig

yr

op

C

u'

Ed ie

Ac t

fb

.

.v


ht

ig

yr

op

C

u'

Ed ie

Ac t

fb

.

.v


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.