9789037241167 ontwikkelingspsychologie voor scw en smd

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Ontwikkelingspsychologie voor SMD en SCW


Colofon Auteur: Nienke Koopman Inhoudelijke redactie: Floortje Vissers Titel: Ontwikkelingspsychologie voor SMD en SCW

tie

ISBN: 978 90 3724 116 7

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

7

Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden Fysieke en motorische ontwikkeling

14

19

25 30

Morele ontwikkeling

34

Reflecteren

u' Ac

Psychosociale ontwikkeling

tie

Cognitieve ontwikkeling

9

fb .v

OriĂŤntatie

4

38

Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden Fysieke en motorische ontwikkeling

43

47

50

Ed

Cognitieve ontwikkeling

39

Psychosociale ontwikkeling 55

U

itg

ev

er

ij

Morele ontwikkeling

53

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

In deze cursus bouw je kennis op over ontwikkelingspsychologie. Je maakt kennis met theorieën over de ontwikkeling van mensen en de verschillende ontwikkelingsfasen. Daarnaast leer je hoe je ontwikkeling kunt stimuleren als er problemen zijn met een ontwikkelingsgebied.

Ed

Elke leeftijd brengt andere ontwikkelingen met zich mee.

Leerdoelen

ev

er

ij

Je hebt kennis van: • de klassieke ontwikkelingspsychologie en de levenslooppsychologie • de verschillende ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden • de fysieke en motorische ontwikkeling van mensen en de wijze waarop je deze kunt stimuleren bij cliënten • de psychosociale ontwikkeling van mensen volgens Erikson en kunt uitleggen hoe je hiermee omgaat als professional • de morele ontwikkeling van mensen volgens Kohlberg en de wijze waarop je deze kunt stimuleren bij cliënten.

Beoordeling

U

itg

Beoordelingsformulier <

4

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst met twee beroepsproducten. Deze worden op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op de uitvoering (processtappen). Ander belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.


Over deze cursus

Planning Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

fb .v

.

Planningsformulier <

Beroepsproduct: Ouderavond (2) Casus

u' Ac

tie

Jullie werken bij een instelling met groepen kinderen en hun ouders. De kinderen hebben een probleem met een ontwikkelingsgebied in een ontwikkelingsfase. Er is net een nieuwe groep gestart en jullie organiseren een informatieve avond voor de ouders. Bijvoorbeeld een ouderavond voor ouders van peuters met een visuele beperking. De informatie op de ouderavond moet theoretisch onderbouwd zijn en ondersteund worden door de theorie van een (ontwikkelings)psycholoog/denker. Daarnaast maken jullie een overzicht voor de ouders om mee te nemen naar huis, met tips om de ontwikkeling van het kind te stimuleren. Plan een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Maak een planning en een taakverdeling. Ontwerp een ouderavond. Maak een theoretische onderbouwing. Maak een overzicht met tips voor ouders. Voer de ouderavond uit met de groep.

ij

• • • • •

Ed

Eisen aan de uitvoering

er

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

ev

Eisen aan het beroepsproduct

U

itg

• • •

De theoretische onderbouwing beschrijft de doelgroep en het probleem (ongeveer 250 woorden). De theoretische onderbouwing beschrijft wat het probleem kan betekenen voor de andere ontwikkelingsgebieden en de verdere ontwikkeling van het kind (ongeveer 250 woorden). De theoretische onderbouwing wordt ondersteund door de theorie van een (ontwikkelings)psycholoog/denker zoals Piaget, Erikson, Bowlby of Vygotsky (ongeveer 150 woorden). Het overzicht met tips bevat minimaal tien tips die voor de ouders bruikbaar zijn in de praktijk (1 A4 om uit te delen).

5


Over deze cursus

Beroepsproduct: Ontwikkelingsfase oudere (2) Casus

fb .v

.

Jullie werken bij een zorginstelling voor ouderen en willen het activiteitenaanbod verbeteren. Het is de bedoeling dat er meer activiteiten aangeboden worden die goed aansluiten bij de persoonlijke behoeften van de ouderen. Hiervoor gaan jullie met de ouderen in gesprek en proberen jullie informatie te krijgen om de activiteiten beter aan te laten sluiten.

tie

Jullie beginnen met Huub (81), een man die sinds kort alleen is komen te staan. Jullie beschrijven de ontwikkelingsfase en de ontwikkelingsgebieden (fysieke, motorische, cognitieve, psychosociale en morele ontwikkeling) om een goed beeld te krijgen van de huidige situatie. Met behulp van de informatie van Huub ontwikkelen jullie een activiteit die goed aansluit bij zijn behoeften.

u' Ac

Plan een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Eisen aan de uitvoering

Maak een planning en een taakverdeling. Beschrijf de ontwikkelingsfase van Huub. Beschrijf de ontwikkelingsgebieden van Huub. Ontwerp een activiteit die goed aansluit bij de behoeften van Huub. Presenteer het proces aan de groep.

Ed

• • • • •

Laat elke processtap goedkeuren door je docent, voordat je begint aan de volgende processtap.

ij

Eisen aan het beroepsproduct De ontwikkelingsfase van Huub is duidelijk beschreven en compleet. De ontwikkelingsgebieden van Huub zijn duidelijk beschreven en compleet. De activiteit sluit goed aan bij de behoeften van Huub. De presentatie wordt ondersteund door beeld- en/of geluidsmateriaal.

U

itg

ev

er

• • • •

6


Oriëntatie

Oriëntatie Ontwikkelingspsychologie

Ga naar de website van Padlet. Ieder groepje bouwt een ideeënmuur met Padlet over het onderwerp ‘ontwikkelingspsychologie’. De resultaten van ieder groepje worden in de groep met elkaar bekeken en vergeleken.

.

a. • •

Padlet <

fb .v

Opdracht 1

Opdracht 2

u' Ac

b. Welke nieuwe dingen heb je geleerd?

tie

De studenten beantwoorden voor zichzelf de volgende vragen: Wat wist je al van het onderwerp af?

Stelling

Ed

Ga met elkaar in discussie over de volgende stellingen: Twee studenten zijn het met de stelling eens en twee studenten zijn het oneens. Ieder tweetal bedenkt twee argumenten. • ‘De begrippen levenslooppsychologie en ontwikkelingspsychologie hebben dezelfde betekenis’. • ‘Psychosociale ontwikkeling is een levenslang proces’. • ‘Kinderopvang is goed voor de psychologische ontwikkeling van kinderen’.

er

ij

a. Hoe is de discussie verlopen?

ev

b. Welke argumenten waren het sterkst?

Opdracht 3

U

itg

Kahoot <

Begrippenquiz • • •

Maak groepjes van twee studenten. Maak twee vragen met behulp van de volgende begrippen. De vragen met de antwoorden lever je in bij de docent voor een quiz die gemaakt wordt met behulp van Kahoot.

psychologie

ontwikkeling

ontwikkelingsfasen

cognitieve ontwikkeling

ontwikkelingsgebieden

motorische ontwikkeling

levensloop

fysieke ontwikkeling

stimulering

psychosociale ontwikkeling

activiteiten

morele ontwikkeling

7


OriĂŤntatie

a. Welke twee vragen heb je bedacht?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

b. Wat zijn de antwoorden op jouw twee vragen?

8


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

.

Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

fb .v

Inleiding

Het is belangrijk om als sociaal werker kennis te hebben van ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie. Hierdoor kun je goed aansluiten bij de behoeften van cliënten in iedere leeftijd.

tie

Leerdoelen

er

ij

Ed

u' Ac

Je kunt: • de betekenis van het begrip ontwikkelingspsychologie uitleggen en de kenmerken benoemen • de betekenis van het begrip levenslooppsychologie uitleggen en de kenmerken benoemen • de overeenkomsten en verschillen tussen ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie uitleggen.

ev

Ziekte of sterfte in de omgeving kan een grote levensgebeurtenis zijn bij betrokkenen.

Opdracht 4

U

itg

Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie <

Ontwikkeling en psychologie Lees de Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie en beantwoord de vragen. a. Wat bedoelen we met het begrip ‘ontwikkeling’?

b. Wat bedoelen we met het begrip ‘psychologie’?

9


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

Opdracht 5

Ontwikkelingspsychologie

fb .v

Ontwikkelingspsychologie

.

a. Wat weet je al over het onderwerp van deze training? Maak twee kolommen met in de eerste kolom alles wat je al weet over ‘Ontwikkelingspsychologie´en in de tweede kolom wat je nog over het onderwerp wil leren.

Dit wil ik leren:

tie

Dit weet ik al:

Bespreek met een medestudent wat je al weet en wat je nog wilt leren over het onderwerp van de cursus. Bekijk de overeenkomsten en verschillen en geef elkaar feedback.

u' Ac

b. Welke feedback heb je gekregen?

Lees de Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie en beantwoord de vragen. a. Wat bedoelen we met ‘levensloop’?

ev

er

Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie <

Levenslooppsychologie

ij

Opdracht 6

Ed

c. Wat zou je na de feedback nog willen aanpassen?

U

itg

b. Wat bedoelen we met ‘levenslooppsychologie’?

10

c. Wat is het verschil tussen levenslooppsychologie en ontwikkelingspsychologie?


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

Maak met Lino een prikbord over gebeurtenissen in een mensenleven en breng dit in beeld met tekst, plaatjes en foto’s. Het prikbord laat zien welke gebeurtenissen (minimaal tien) invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van mensen. Jullie presenteren het prikbord aan de groep. a. Welke levensgebeurtenissen hebben jullie bedacht?

tie

Website Lino <

.

Artikel Presenteren valt te leren <

Levensgebeurtenissen

fb .v

Opdracht 7

b. Lees het artikel Presenteren valt te leren. Jullie presenteren het prikbord aan de groep.

Opdracht 8

u' Ac

Jullie krijgen feedback van de rest van de groep door een tip (iets wat beter kan) en een top (iets wat goed ging). Welke feedback heb je gekregen? Leg je antwoord uit.

Invloed levensgebeurtenissen

Ed

Beschrijf welke invloed deze levensgebeurtenis volgens jullie kan hebben op de ontwikkeling van de volgende personen.

ij

a. Een volwassene verliest na 25 jaar huwelijk zijn partner.

ev

er

b. De ouders van een schoolkind gaan scheiden.

d. Bespreek jullie antwoorden met een ander tweetal. Bekijk de overeenkomsten en verschillen en geef elkaar feedback. Welke feedback heb je gekregen?

U

itg

c. Een ouder van een puber overlijdt plotseling.

11


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

Jullie maken een korte presentatie over de overeenkomsten en verschillen tussen ‘ontwikkelingspsychologie’ en ‘levenslooppsychologie’.

Twee studenten gaan op zoek naar informatie over de overeenkomsten tussen deze begrippen en de andere twee studenten gaan aan de slag met de verschillen. De gevonden informatie voegen jullie samen in een korte presentatie voor de groep. Tijdens de presentatie moeten er minimaal drie overeenkomsten en minimaal drie verschillen naar voren komen. De andere studenten geven feedback op de presentatie.

tie

Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie <

Overeenkomsten en verschillen

fb .v

Opdracht 9

.

e. Wat zou je naar aanleiding van de feedback nog willen aanpassen?

u' Ac

a. Welke drie overeenkomsten hebben jullie gevonden?

Ed

b. Welke drie verschillen hebben jullie gevonden?

er

ij

c. Welke overeenkomsten en verschillen willen jullie naar aanleiding van de feedback en van de presentaties van andere groepjes nog toevoegen?

Sociaal werker

ev

Opdracht 10

U

itg

Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie <

Lees Theoriebron Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie en beantwoord de vragen. Waarom is het belangrijk om als sociaal werker kennis te hebben van ontwikkelingspsychologie in de volgende beroepen? a. Activiteitenbegeleider

b. Educatiemedewerker

c. Jongerenwerker

12


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

Waarom is het belangrijk om als sociaal werker kennis te hebben van levenslooppsychologie in de volgende beroepen?

.

d. Buurtopbouwwerker

fb .v

e. Ouderenwerker

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

f. Budgetconsulent

13


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

.

Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

fb .v

Inleiding

In de beroepspraktijk krijg je als sociaal werker te maken met verschillende mensen in verschillende levensfasen. Bij iedere levensfase horen kenmerkende ontwikkelingen op verschillende gebieden. Deze ontwikkelingen gaan een heel mensenleven door.

tie

Leerdoelen

Opdracht 11

u' Ac

Je kunt: • de ontwikkelingsfasen van de mens benoemen • de kenmerken bij elke ontwikkelingsfase van de mens benoemen • de vijf ontwikkelingsgebieden benoemen • per levensfase de ontwikkelingsgebieden beschrijven.

Overzicht ontwikkelingsfasen

Ed

a. Vul het schema in over de verschillende ontwikkelingsfasen van de mens en schrijf daarachter de leeftijden per ontwikkelingsfase. Leeftijden:

U

itg

ev

er

ij

Ontwikkelingsfase:

14

b. Vergelijk jullie overzicht met een ander tweetal. Wat waren de verschillen en overeenkomsten tussen de beide overzichten?


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

Lees Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden. a. Beschrijf de ontwikkelingsfase waarin jij je bevindt.

.

Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden <

Eigen ontwikkelingsfase

fb .v

Opdracht 12

tie

b. Beschrijf de ontwikkelingsfase waarin een oudere zich bevindt.

u' Ac

c. Beschrijf de ontwikkelingsfase waarin een peuter zich bevindt.

Jullie maken met Easel.ly een poster over de ontwikkelingsfase van een puber, adolescent, volwassene of oudere. Maak een poster met daarop afbeeldingen (minimaal tien) die passen bij de ontwikkelingsfase en presenteer deze aan de groep. Lees het artikel Presenteren valt te leren.

er

Artikel Presenteren valt te leren <

Poster ontwikkelingsfase

ij

Opdracht 13

Ed

d. Beschrijf de ontwikkelingsfase waarin een adolescent zich bevindt.

a. De groep geeft jullie feedback door een tip en een top te geven. Welke tip hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

ev

Website Easel.ly <

U

itg

b. Welke top hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

Opdracht 14

Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden <

Casus Senna Lees Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden. Senna is een meisje van tien uit groep 6 op basisschool De Regenboog. Ze is samen met haar zusje en haar ouders verhuisd van de stad naar een klein dorp. Op de nieuwe school in het dorp is Senna middenin het schooljaar gestart. Senna wordt op school gepest door een groepje jongens. Eigenlijk bemoeit niemand zich verder met de pesterijen. En niet

15


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

.

iedereen is ervan op de hoogte. De ouders van Senna werken allebei en Senna heeft haar probleem niet met haar ouders gedeeld omdat zij het volgens haar druk hebben met hun werk en de nasleep van de verhuizing. Senna voelt zich ongelukkig op haar nieuwe school en in haar vrije tijd trekt ze zich vaak terug of speelt met haar vier jaar jongere zusje.

fb .v

a. In welke ontwikkelingsfase bevindt Senna zich?

tie

b. Beschrijf welke problemen zich voor kunnen doen in de ontwikkeling van Senna.

c. Op welke ontwikkelingsgebieden hebben de problemen betrekking?

Opdracht 15

u' Ac

d. Bespreek jullie antwoorden met een ander tweetal en geef elkaar feedback. Welke feedback hebben jullie gekregen? En wat vind je hiervan?

Ontwikkelingsgebieden

er

ij

Ed

a. In welke vijf gebieden kun je de ontwikkeling van de mens verdelen?

U

itg

ev

b. Beschrijf bij ieder ontwikkelingsgebied hoe jouw persoonlijke ontwikkeling er op dit moment uitziet.

16

c. Beschrijf per ontwikkelingsgebied wat je nog verder zou willen ontwikkelen.


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

Opdracht 16

Casus Sara

a. Jullie beschrijven de ontwikkelingsfase waarin Sara zit.

fb .v

.

Sara is een vlotte meid van 17 jaar die gemakkelijk contact maakt. Ze groeit op in een pleeggezin omdat haar ouders haar niet kunnen opvoeden. Sara is heel blij met haar pleegouders, maar toch ontstaan er problemen. Op de basisschool wordt bij Sara de diagnose ADHD gesteld en op haar dertiende krijgt ze daar nog eens de diagnose ODD bij. De jeugdhulpverlening kan niet voorkomen dat ze het verkeerde pad op gaat en op het vmbo gaat spijbelen, blowen en lichte criminele activiteiten uitvoert.

u' Ac

tie

b. Jullie beschrijven de problemen die zich voor (kunnen) doen bij de ontwikkelingsgebieden van Sara.

Ed

c. Vergelijk jullie beschrijving met een ander tweetal. Wat waren de verschillen tussen de beide beschrijvingen?

er

ij

d. Is het gelukt om de ontwikkelingsgebieden van Sara te beschrijven?

ev

e. Wat heb je geleerd van het uitwerken van de casus van Sara? Leg je antwoord uit.

Opdracht 17

U

itg

Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden <

Problemen ontwikkelingsgebieden Lees de Theoriebron Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden. Op welke ontwikkelingsgebieden kunnen de volgende situaties invloed hebben? a. Een oudere gaat na 40 jaar dienstverband met pensioen.

b. Een puber raakt door een ongeval lichamelijk gehandicapt.

c. Een schoolkind gaat naar een andere stad verhuizen.

17


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

d. Een adolescent moet een gevangenisstraf van twee jaar uitzitten.

.

e. Een volwassene krijgt een levensbedreigende ziekte.

fb .v

f. Een peuter krijgt een broertje of zusje.

g. Een zuigeling wordt ziek geboren en er volgt een langdurige ziekenhuisopname.

Casus Kim

tie

Opdracht 18

u' Ac

Kim is een meisje van 17 jaar en ze is zeven maanden zwanger. Haar vriend heeft haar in de steek gelaten en laat niks meer van zich horen. Hij wordt gezocht door de politie maar Kim weet niet waar hij is. Financieel zit Kim hierdoor ook in de problemen, ze heeft zelf geen inkomsten. Sinds kort gaat Kim ook niet meer naar school, omdat ze zich niet begrepen voelt. Lichamelijk kan Kim door de zwangerschap niet veel meer aan. Ze staat er alleen voor en heeft geen sociaal netwerk om op terug te vallen.

Ed

a. In welke ontwikkelingsfase bevindt Kim zich?

b. Over welke ontwikkelingsgebieden gaan de problemen van Kim?

U

itg

ev

er

ij

c. Zet de problemen in volgorde van belangrijkheid. Met welke problemen zouden jullie als sociaal werker als eerste aan de slag gaan in deze situatie? En waarom?

18


Fysieke en motorische ontwikkeling

.

Fysieke en motorische ontwikkeling

fb .v

Inleiding

Als sociaal werker is het belangrijk om kennis te hebben van de fysieke en motorische ontwikkeling van de mens. In het dagelijks werk heb je te maken met mensen van verschillende leeftijden en bij iedere leeftijd horen weer andere verwachtingen en wensen op fysiek- en motorisch gebied.

tie

Leerdoelen

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Je kunt: • de begrippen fysieke en motorische ontwikkeling uitleggen • de drie belangrijkste levensfuncties benoemen en het belang uitleggen met voorbeelden • de drie aspecten van het groeiproces benoemen en het belang uitleggen met voorbeelden • de drie onderdelen bij de ontwikkeling van het zenuwstelsel benoemen en het belang uitleggen met voorbeelden • het begrip en het belang van de grove motoriek uitleggen • het begrip en het belang van de fijne motoriek uitleggen • uitleggen hoe een sociale professional de fysieke en motorische ontwikkeling kan stimuleren.

Opdracht 19

U

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Motorische ontwikkeling stimuleren bij ouderen.

Fysieke en motorische ontwikkeling Lees de Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling en beantwoord de vragen. a. Wat bedoelen we met ‘fysieke ontwikkeling’?

19


Fysieke en motorische ontwikkeling

b. Wat bedoelen we met ‘motorische ontwikkeling’?

fb .v

.

Deze opdracht voeren jullie uit met de groep. Op het bord staat het begrip ‘fysieke ontwikkeling’. De docent aan steeds aan een van jullie waar jullie aan denken bij het onderwerp. Je geeft antwoord: Bij het onderwerp ‘fysieke ontwikkeling’ denk ik aan … De docent schrijft jullie antwoorden in steekwoorden op het bord. Als iedereen geweest is, laat de docent zien waar hij/zij aan dacht bij het onderwerp. De opdracht herhaalt zich met het begrip ‘motorische ontwikkeling’.

tie

c. Hadden jullie als groep dezelfde gedachten als de docent bij de onderwerpen?

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Stelling

Lees in de theoriebron de informatie over fysieke en motorische ontwikkeling.

Ed

Opdracht 20

u' Ac

d. Welke nieuwe dingen wil je nog leren over dit onderwerp?

Jullie gaan met elkaar in discussie over de volgende stelling. ‘Problemen in de motoriek ontstaan wanneer kinderen hier niet mee oefenen.’

er

ij

De groep wordt verdeeld in een groep voorstanders en een groep tegenstanders. Met behulp van verzamelde informatie (literatuur) komen de voorstanders en de tegenstanders bij elkaar en gaan met elkaar in discussie. De docent treedt op als discussieleider.

ev

a. Ben je het met de stelling eens of oneens? Leg je antwoord uit.

U

itg

b. Welke argumenten heb je bedacht?

20

De opdracht herhaalt zich met de volgende stelling. ‘Iemand met problemen in de fijne motoriek, heeft ook problemen in de grove motoriek.’ c. Ben je het met de stelling eens of oneens? Leg je antwoord uit.


Fysieke en motorische ontwikkeling

d. Welke argumenten heb je bedacht?

Lees in de theoriebron de informatie over levensfuncties en beantwoord de vragen. a. Wat bedoelen we met levensfuncties?

tie

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Levensfuncties

u' Ac

Opdracht 21

fb .v

.

e. Wat is er aan jouw eigen mening veranderd over de stellingen na de discussie met de groep?

Ed

b. Jullie kiezen alle vier een andere levensfunctie en schrijven een tekst (ongeveer 100 woorden) in Word waarom deze functie belangrijk is en wat er zou kunnen gebeuren als deze levensfunctie er niet zou zijn.

c. Welke levensfunctie heb jij uitgewerkt?

ev

er

ij

d. Je leest je tekst voor aan je drie groepsgenoten. Nadat alle teksten zijn voorgelezen geven jullie elkaar feedback. Mist er iets of is alles voldoende uitgelegd? Welke feedback heb jij gekregen?

itg

Opdracht 22

U

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Slapen, eten, huilen Lees in de theoriebron de informatie over levensfuncties. Beschrijf bij de volgende problemen in de levensfuncties (slapen, eten, huilen) een oplossing voor het probleem. a. Een baby heeft reflux en krijgt hierdoor niet voldoende voeding binnen.

21


Fysieke en motorische ontwikkeling

b. Een oudere woont nog zelfstandig maar kan tijdelijk niet voor zichzelf koken.

fb .v

.

c. Een alleenstaande moeder met een huilbaby krijgt weinig rust.

Lees in de theoriebron de informatie over de grove- en fijne motoriek en beantwoord de vragen. a. Wat bedoelen we met grove- en fijne motoriek?

ev

er

ij

Ed

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Grove en fijne motoriek

u' Ac

Opdracht 23

tie

d. Bespreek jullie problemen en oplossingen met een ander tweetal en geef elkaar feedback. Vul jullie oplossingen aan met feedback van het andere tweetal. Wat hebben jullie aangepast?

U

itg

b. Hoort deze afbeelding bij de grove motoriek of bij de fijne motoriek?

22

c. Bedenk tien begrippen die passen bij de grove- en/of fijne motoriek. In de groep noemen jullie de begrippen en jullie medestudenten laten door middel van gekleurde kaartjes zien of het begrip volgens hen hoort bij de grote motoriek of de fijne motoriek (Bijvoorbeeld blauw voor fijne motoriek en rood voor grove motoriek). Welke tien begrippen hebben jullie bedacht?


Website Popplet <

fb .v

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Motoriek

Lees in de theoriebron de informatie over de grove- en fijne motoriek. Je maakt hierover een overzicht in Popplet. Jullie gaan op zoek naar afbeeldingen over de fijne- en de grove motoriek. Zorg ervoor dat jullie drie afbeeldingen hebben van activiteiten die te maken hebben met de fijne motoriek en drie afbeeldingen van de grove motoriek. Verwerk de afbeeldingen in Popplet.

Print de Popplet uit en bespreek deze met een ander tweetal. Het andere tweetal moet raden wat er op de afbeelding te zien is en of er geoefend wordt met fijne- of met grove motoriek.

tie

Opdracht 24

.

Fysieke en motorische ontwikkeling

Theoriebron Fysieke en motorische ontwikkeling <

Signalen

Lees in de theoriebron de informatie over de grove- en fijne motoriek en ga op internet op zoek naar aanvullende informatie. a. Aan welke signalen kun je problemen in de ontwikkeling van de grove motoriek herkennen?

Ed

Opdracht 25

u' Ac

Heeft het andere tweetal jouw overzicht goed begrepen? Leg je antwoord uit.

er

ij

b. Aan welke signalen kun je problemen in de ontwikkeling van de fijne motoriek herkennen?

ev

c. Wat kunnen oorzaken zijn van een motorische achterstand?

itg

Opdracht 26

U

PMKT motorische ontwikkeling; helpen met kleine problemen in de grove en fijne motoriek <

Motorische ontwikkeling stimuleren a. Bekijk het filmpje over het stimuleren van de motoriek. Wat valt jullie op aan de activiteit in het filmpje?

Zoek een filmpje over het stimuleren van de grove en/of fijne motoriek. Zorg ervoor dat in het filmpje iets gebeurt wat jullie positief vinden of juist minder positief.

Website Prezi <

23


Fysieke en motorische ontwikkeling

Presenteer met behulp van Prezi het filmpje aan de groep en beargumenteer waarom jullie dit juist wel of niet een goed voorbeeld vinden van een activiteit om de motorische ontwikkeling te stimuleren. Eventueel geven jullie suggesties voor verbetering. De groep geeft jullie feedback en mag op jullie presentatie reageren en vragen stellen.

fb .v

.

b. Welke filmpje hebben jullie gekozen en waarom?

tie

c. Waarom is dit filmpje juist wel of juist niet een goed voorbeeld van een activiteit om de motorische ontwikkeling te stimuleren?

u' Ac

d. Welke suggesties voor verbetering hebben jullie bedacht?

e. Welke vragen hebben jullie gekregen naar aanleiding van de presentatie?

U

itg

ev

er

ij

Ed

f. Welke feedback hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

24


Cognitieve ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling

.

Inleiding

fb .v

In de beroepspraktijk werk je als sociaal werker met mensen met verschillende cognitieve vaardigheden. Om de activiteiten die je met cliënten wilt uitvoeren goed af te kunnen afstemmen, is het belangrijk om meer te weten over de cognitieve ontwikkeling van de mens.

Leerdoelen

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Je kunt: • de betekenis van het begrip cognitie uitleggen binnen de ontwikkelingspsychologie • de vier functies die centraal staan bij de cognitieve ontwikkeling van mensen benoemen • de vier stadia van de cognitieve ontwikkeling volgens Piaget benoemen en uitleggen • de informatieverwerkingstheorie uitleggen • uitleggen hoe je de cognitieve ontwikkeling van cliënten kunt stimuleren.

Memory spelen om het geheugen te trainen.

Opdracht 27

Lees in de theoriebron de informatie over de cognitieve ontwikkeling van de mens.

U

itg

ev

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Cognitieve ontwikkeling

Schrijf een krantenartikel over cognitieve vaardigheden (ongeveer 200 woorden) voor een informatiekrant voor sociaal werkers. Bedenk van tevoren welk doel je wilt bereiken met het artikel. Beschrijf verschillende oorzaken die de cognitieve ontwikkeling kunnen beïnvloeden. En bedenk activiteiten die ingezet kunnen worden om de cognitieve ontwikkeling te stimuleren. Het is belangrijk dat de informatie in het artikel relevant is voor de doelgroep. Het krantenartikel lever je in bij de docent. a. Wat was jouw doel met dit artikel?

25


Cognitieve ontwikkeling

b. Welke oorzaken heb je beschreven?

fb .v

.

c. Welke activiteiten heb je beschreven?

Website Coggle <

Mindmap

Jullie maken een mindmap over ‘cognitieve ontwikkeling’. De mindmap mogen jullie op papier maken of digitaal met Coggle. Bespreek wat jullie allemaal weten over ‘cognitieve ontwikkeling’. Schrijf alle informatie op en maak gebruik van zowel woorden als afbeeldingen.

u' Ac

Opdracht 28

tie

d. Laat jouw artikel lezen door een medestudent. Vraag je medestudent wat volgens hem/haar het doel is van het artikel. Heeft je medestudent hetzelfde doel als jij aangegeven? En hoe komt dat denk je?

Jullie gaan op internet op zoek naar aanvullende informatie over de cognitieve ontwikkeling van mensen. Met behulp van Prezi maken jullie een presentatie over de cognitieve ontwikkeling van mensen.

er

Website Prezi <

Presentatie cognitieve ontwikkeling

ij

Opdracht 29

Ed

Presenteer jullie mindmap aan de groep. In de groep worden alle mindmaps besproken. Vul jullie mindmap eventueel aan met nieuwe informatie. Hebben jullie de mindmap nog aangepast? Leg je antwoord uit.

ev

a. De groep geeft jullie feedback door een tip en een top te geven. Welke tip hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

itg

b. Welke top hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

U

Opdracht 30

26

Jean Piaget a. Volgens welke vier stadia verloopt de ontwikkeling van kinderen volgens Jean Piaget?


Cognitieve ontwikkeling

b. Welke kenmerken passen volgens jou bij het sensorisch-motorisch stadium?

Lees in de theoriebron de informatie over de cognitieve ontwikkeling en ga op internet op zoek naar aanvullende informatie.

a. Beschrijf in Word bij ieder stadium van de vier stadia van de cognitieve ontwikkeling van Piaget een praktijkvoorbeeld met kenmerken waaraan je kunt herkennen dat een kind zich in dit stadium bevindt.

u' Ac

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Stadia cognitieve ontwikkeling

tie

Opdracht 31

fb .v

.

c. Waar denk je aan bij het concreet operationele stadium?

Ed

b. Wissel de uitwerking uit met een ander tweetal. Lijken jullie beschrijvingen op elkaar of juist niet? Waar zou dat aan kunnen liggen? Leg je antwoord uit.

Lees in de Theoriebron Cognitieve ontwikkeling de informatie over de informatieverwerkingstheorie en de vier stadia van Piaget.

er

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Informatieverwerkingstheorie

ij

Opdracht 32

ev

Jullie maken met Popplet een overzicht van de verschillen tussen de informatieverwerkingstheorie en de theorie van Piaget. Jullie bekijken het overzicht met een ander tweetal en geven elkaar feedback met behulp van het Werkmodel Feedback geven en ontvangen. Pas het overzicht aan met de ontvangen feedback. Welke feedback hebben jullie gekregen? Wat vind je daarvan?

itg

Werkmodel Feedback geven en ontvangen <

U

Website Popplet <

27


Cognitieve ontwikkeling

Opdracht 33

Jullie bekijken het filmpje Hoe werkt je geheugen en lezen de informatie over de cognitieve ontwikkeling in de theoriebron. a. Welke verschillende geheugen heeft een mens?

b. Beschrijf het proces van het onthouden van informatie in het langetermijngeheugen.

tie

Filmpje: Hoe werkt je geheugen <

fb .v

.

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Geheugen

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Activiteit peuters

Jullie lezen Theoriebron Cognitieve ontwikkeling en ontwikkelen een activiteit om de cognitieve ontwikkeling van peuters te stimuleren.

Ed

Opdracht 34

u' Ac

c. Welke strategieĂŤn kunnen helpen om informatie te onthouden in het langetermijngeheugen?

Bedenk een activiteit om de cognitieve ontwikkeling van peuters te stimuleren.

er

ij

a. Welke activiteit hebben jullie bedacht?

ev

b. Wat is de groepsgrootte bij deze activiteit?

U

itg

c. Welke middelen heb je nodig bij de uitvoering van de activiteit?

28

d. Welke uitleg wordt aan de doelgroep gegeven over de activiteit?

Werk de activiteit verder uit zodat deze goed aansluit bij de doelgroep. Lever het ontwerp van de activiteit in bij de docent.


Cognitieve ontwikkeling

Jullie lezen Theoriebron Cognitieve ontwikkeling en ontwikkelen een activiteit om de cognitieve ontwikkeling van ouderen te stimuleren. Bedenk een activiteit om de cognitieve ontwikkeling van ouderen te stimuleren.

.

Theoriebron Cognitieve ontwikkeling <

Activiteit ouderen

a. Welke activiteit hebben jullie bedacht?

b. Hoe lang duurt de activiteit ongeveer?

u' Ac

tie

c. Wat zijn de randvoorwaarden voor deze activiteit?

fb .v

Opdracht 35

d. Welke middelen heb je nodig bij de uitvoering van de activiteit?

U

itg

ev

er

ij

Ed

e. Werk de activiteit verder uit zodat deze goed aansluit bij de doelgroep. Laat de antwoorden lezen aan een ander viertal. Geef elkaar feedback. Welke feedback hebben jullie gekregen? Leg je antwoord uit.

29


Psychosociale ontwikkeling

.

Psychosociale ontwikkeling

fb .v

Inleiding

Mensen leven in verschillende sociale omgevingen die invloed uitoefenen op het dagelijks functioneren. Invloeden vanuit de omgeving kunnen zowel een positieve als een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van mensen.

tie

Leerdoelen

er

ij

Ed

u' Ac

Je kunt: • het begrip psychosociale ontwikkeling uitleggen • de betekenis uitleggen van de theorie van Erikson over de acht ontwikkelingsstadia van de mens • de acht ontwikkelingsstadia volgens Erikson benoemen en uitleggen • uitleggen hoe je als sociale professional omgaat met situaties waarin de cliënt in een conflict is volgens de theorie van Erikson

ev

Adolescent: op zoek naar de eigen identiteit.

Opdracht 36

U

itg

Theoriebron Psychosociale ontwikkeling <

Psychosociale ontwikkeling Lees in de theoriebron de informatie over de psychosociale ontwikkeling. a. Wat bedoelen we met ‘psychosociale ontwikkeling’?

b. Welke vraag heb je naar aanleiding van de theorie nog over de psychosociale ontwikkeling van mensen?

Lever deze vraag in bij de docent. In de groep bespreken jullie de vragen.

30


Psychosociale ontwikkeling

c. Welke vraag heb je gehoord en vond je interessant? Leg je antwoord uit.

Lees in de theoriebron de informatie over de psychosociale ontwikkeling en de theorie van Erik Erikson. a. Welke theorie had Erik Erikson over de psychosociale ontwikkeling van mensen?

u' Ac

Theoriebron Psychosociale ontwikkeling <

Erikson

tie

Opdracht 37

fb .v

.

d. Wat is het antwoord op deze vraag?

b. Hoe zou je de theorie van Erikson kunnen gebruiken in de beroepspraktijk?

Ed

c. In welke beroepsgroepen kan de theorie van Erikson effectief zijn?

Acht ontwikkelingsstadia

er

Opdracht 38

ij

d. Wat zijn jullie eigen ervaringen met conflicten in de psychosociale ontwikkeling?

Jullie bekijken het filmpje over de stadiumtheorie van Erik Erikson. Beschrijf de ontwikkelingsstadia van Erikson in Word. Beschrijf daarachter welke conflicten horen bij die stadia volgens Erikson.

ev

Theoriebron Psychosociale ontwikkeling <

itg

Erikson’s stages theorie <

U

Opdracht 39

Theoriebron Psychosociale ontwikkeling <

Conflicten ontwikkelingsstadia a. In de groep worden de ontwikkelingsstadia van Erikson verdeeld. Ieder groepslid werkt een stadium uit. Van het stadium maken jullie een korte samenvatting waarin de ontwikkelingstaken en conflicten worden uitgelegd met minstens twee voorbeelden. De samenvattingen bespreken jullie in de groep. b. Welk stadium heb jij uitgewerkt?

31


Psychosociale ontwikkeling

fb .v

.

c. Welke twee voorbeelden heb jij uitgewerkt?

d. Wissel de samenvattingen uit en bespreek ze in de groep. Welk stadium vind jij het meest interessant? Leg je antwoord uit.

Conflicten

u' Ac

Opdracht 40

tie

e. Welk stadium vind jij het minst interessant? Leg je antwoord uit.

De conflicten in de ontwikkelingsstadia van Erikson kunnen soms zorgen voor problemen in de ontwikkeling. Vul de zinnen aan en beantwoord de vragen over de conflicten in de volgende situaties.

Ed

Een puber die niet goed weet of hij de voorkeur heeft voor een relatie met een jongen of een meisje. a. Deze puber in conflict met versus

.

er

ij

b. Welke problemen kunnen er ontstaan als de puber niet goed door de volgende conflicten heen komt?

ev

Een peuter wil zelf activiteiten ondernemen en zelfstandig taken uitvoeren zoals zichzelf aankleden, maar krijgt hiervoor te weinig ruimte. c. Deze peuter is in conflict met

U

itg

versus

32

.

d. Welke problemen kunnen er ontstaan als de peuter niet goed door de volgende conflicten heen komt?


Psychosociale ontwikkeling

Opdracht 41

Casus Dyon

fb .v

.

Dyon is 28 jaar en heeft een goede baan bij een accountantskantoor. Dyon is alleenstaand en zou heel graag een relatie willen. Bijna al zijn vrienden hebben een relatie en gaan trouwen of samenwonen. Het lukt Dyon alleen niet om een partner te vinden en hij is hier erg onzeker over geworden. Het onderwerp ‘relatie’ vermijdt hij het liefst in gesprekken. a. Dyon is in conflict is met een van de ontwikkelingsstadia van Erikson. In welk ontwikkelingsstadium zit Dyon en welk conflict hoor daarbij?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

c. Welk tips zouden jullie aan Dyon geven?

tie

b. Het lukt Dyon niet goed om door het conflict heen te komen. Wat kunnen de gevolgen zijn voor Dyon als het niet lukt om door het conflict heen te komen?

33


Morele ontwikkeling

Morele ontwikkeling

.

Inleiding

fb .v

Je hebt als sociaal werker te maken met veel verschillende mensen met ieder een eigen achtergrond, dit kan in sommige situaties lastig zijn. Mensen hebben verschillende opvattingen en kunnen in eenzelfde situatie heel anders reageren.

Leerdoelen

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Je kunt: • het begrip normen en waarden uitleggen • het begrip moraliteit en moreel handelen uitleggen • uitleggen hoe kinderen tot moreel handelen komen • de drie stadia in de morele ontwikkeling volgens Kolhberg benoemen en uitleggen • uitleggen hoe je als sociale professional de morele ontwikkeling bij cliënten kunt stimuleren.

Uit elke waarde komen meerdere normen.

Opdracht 42

Lees in de theoriebron de informatie over normen en waarden.

U

itg

ev

Theoriebron Morele ontwikkeling <

Waarden en normen

34

a. Wat bedoelen we met het begrip ‘waarden’?

b. Wat bedoelen we met het begrip ‘normen’?

Bedenk individueel een dilemma over normen en waarden en leg dit dilemma voor aan de medestudenten in jouw groepje.


Morele ontwikkeling

c. Welk dilemma heb je bedacht?

fb .v

.

d. Waarom is dit een dilemma? Leg je antwoord uit.

e. Welke dilemma’s hebben jouw medestudenten bedacht?

u' Ac

tie

f. Wat vinden jullie gezamenlijk het beste dilemma?

Lever het beste dilemma in bij de docent. In de groep worden de dilemma’s besproken. De docent treedt op als discussieleider.

Opdracht 43

Eigen ervaringen

Jullie bespreken in groepjes jullie eigen ervaringen met het omgaan met normen en waarden.

Ed

Bespreek in het groepje jullie eigen positieve en minder positieve ervaringen met het omgaan met waarden en normen.

ij

a. Welke positieve ervaring viel het meeste op?

ev

er

b. Welke minder positieve ervaring viel het meeste op?

Bespreek wat jullie zeker wel en niet zouden doen als jullie in de beroepspraktijk te maken krijgen met normen en waarden.

U

itg

c. Wat zou je zeker wel doen?

d. Wat zou je zeker niet doen?

35


Morele ontwikkeling

Opdracht 44

Jullie lezen Theoriebron Morele ontwikkeling en ontwikkelen een activiteit om de morele ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Jullie beschrijven een doelgroep en bedenken een activiteit om de morele ontwikkeling van deze kinderen te stimuleren.

b. Welke activiteit hebben jullie bedacht?

u' Ac

c. Hoe lang duurt de activiteit ongeveer?

tie

a. Welke doelgroep hebben jullie gekozen?

fb .v

.

Theoriebron Morele ontwikkeling <

Moraliteit

d. Welke middelen heb je nodig bij de uitvoering van de activiteit?

Ed

e. Waar zou je op letten bij de uitvoering van de activiteit?

Stelling moreel handelen

er

Opdracht 45

ij

Werk de activiteit verder uit zodat deze goed aansluit bij de doelgroep. Lever het ontwerp van de activiteit in bij de docent.

Lees in de theoriebron de informatie over de morele ontwikkeling. Lees onderstaande stelling en bespreek of jullie het hier wel of niet mee eens zijn.

ev

Theoriebron Morele ontwikkeling <

‘Lichamelijk contact tussen een cliĂŤnt en een zorgverlener gaat te ver.’

U

itg

a. Welke argumenten hebben jullie bedacht?

36

b. Wanneer vinden jullie lichamelijk contact in de zorg acceptabel? Geef een voorbeeldsituatie.


Morele ontwikkeling

c. Bespreek jullie antwoorden met een ander tweetal. Wat is jullie opgevallen?

.

fb .v

Heinz Dilemma Kohlberg's stages of Moral Development Interactive Animation <

Jullie bekijken het filmpje over de stadia van morele ontwikkeling volgens Kohlberg. a. Wat zou jij doen in deze situatie? Beargumenteer waarom je dit besluit neemt.

b. Welke belangen spelen mee bij het nemen van jouw besluit?

tie

Werkmodel Kohlberg morele ontwikkeling <

Morele ontwikkeling

c. Bespreek jouw antwoord met een medestudent. Zijn jullie het met elkaar eens?

u' Ac

Opdracht 46

Opdracht 47

Kohlberg

Welk stadium uit de stadium theorie van Kohlberg past bij de volgende situaties? Maak zo nodig gebruik van het Werkmodel Kohlberg morele ontwikkeling. a. Daan voelt zich schuldig over een snoepje dat hij stiekem heeft gepakt.

er

ij

Werkmodel Kohlberg morele ontwikkeling <

Ed

d. In welk stadium van de stadium theorie van Kohlberg past jouw reactie?

b. Mike neemt zonder toestemming een pak printpapier mee van zijn werk.

ev

c. Mieke durft niet te vertellen dat ze een ander pijn heeft gedaan.

U

itg

d. Peter fietst bij de spoorwegovergang nog snel tussen de slagbomen door.

37


Reflecteren

Reflecteren Bedenk een moment of situatie tijdens het werken aan de cursus waarvan je nu vindt dat je het de volgende keer moet aanpakken. Kijk terug en doe dit met de STARRT-methode. Lever het reflectieverslag in bij je docent.

.

Werkmodel STARRT-reflectie <

Reflectie

fb .v

Opdracht 48

Wat heb je geleerd van deze cursus? Wat is de relatie van het geleerde met de beroepspraktijk?

tie

Op welk moment was je tevreden over jouw eigen inbreng tijdens het werken aan deze cursus en waarom?

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Verwerk je ervaring in een verslag, maak daarbij gebruik van het Werkmodel STARRT-reflectie.

38


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

.

Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

tie

Ontwikkelingspsychologie

fb .v

Een sociaal werker moet weten hoe de psychologische ontwikkeling van de mens verloopt. Het is belangrijk om de ontwikkeling van cliĂŤnten in de gaten te kunnen houden. De sociaal werker kan zo een normale ontwikkeling, een zorgelijke ontwikkeling en de varianten herkennen.

u' Ac

Ontwikkelingspsychologie bestudeert de ontwikkeling van mensen. Tijdens het leven krijgt een mens te maken met veranderingen. Deze veranderingen gebeuren door biologische en psychologische factoren. Veranderingen zijn er op verschillende ontwikkelingsgebieden, zoals de cognitieve ontwikkeling en de psychosociale ontwikkeling.

Ed

Binnen de ontwikkelingspsychologie is de aandacht gericht op kinderen, omdat de groei en ontwikkeling en daarmee de verandering van kinderen snel gaat. In korte tijd ontwikkelen zij zich van een pasgeboren baby tot een (jong)volwassene. De ontwikkeling van kinderen verloopt niet altijd op dezelfde manier, hier zitten variaties in van een normale ontwikkeling tot een zorgelijke ontwikkeling. Een volwassen mens groeit niet meer in de lengte, maar heeft nog wel te maken met veranderingen in het leven. Deze veranderingen kunnen invloed hebben op de ontwikkeling. Bijvoorbeeld de sociale ontwikkeling, wanneer een oudere zijn of haar partner verliest. Of de cognitieve ontwikkeling, wanneer een volwassene te maken krijgt met een hersenbloeding.

ij

Kenmerken ontwikkelingspsychologie

er

Ontwikkelingspsychologie heeft kenmerken. De ontwikkelingen die een mens doormaakt in het leven zijn continu, niet omkeerbaar en gaan van globaal naar gedifferentieerd.

U

itg

ev

ContinuĂŻteit De ontwikkelingen van een mens beginnen bij een pasgeboren baby en gaan continu door tot het einde van het leven. Niet omkeerbaar De ontwikkelingen in een mensenleven gaan door, je kunt niet meer terug. Een mens ontwikkelt zich van een baby naar een peuter, naar een kleuter enzovoort. Van globaal naar gedifferentieerd Mensen ontwikkelen vaardigheden die globaal beginnen en steeds gedifferentieerder worden. Een baby beweegt de ledematen bijvoorbeeld nog onbewust en krijgt hier in de loop van het leven steeds meer controle over. Ook komen er complexere bewegingen bij.

39


tie

fb .v

.

Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

u' Ac

Ontwikkeling in beeld

Denkers Locke en Rousseau

Ed

Locke In de zeventiende eeuw zei de Engelse filosoof John Locke dat kinderen een ‘onbeschreven blad’ (tabula rasa) zijn en alles nog moeten leren. Hiermee doorbrak hij de gedachte dat kinderen kleine volwassenen zijn. Hij was van mening dat kinderen echt anders zijn dan volwassenen. En dat kinderen zich ontwikkelen door invloed van de omgeving. Volgens hem speelt aanleg wel een rol maar ontwikkelen kinderen zich vooral door te leren met modelgedrag, belonen en straffen.

er

ij

Rousseau Jean-Jacques Rousseau, een filosoof uit de achttiende eeuw, gaat uit van de theorie dat mensen van nature een aangeboren goedheid hebben. Afwijkingen zijn volgens hem een gevolg van de invloed van de cultuur. Rousseau zei dat kinderen eigen gevoelens en gedachten hebben en zich van nature ontwikkelen. Kinderen kunnen volgens hem pas echt iets leren als ze eraan toe zijn.

ev

Locke en Rousseau waren denkers en ze deden geen onderzoeken.

U

itg

Nature versus nurture

40

Binnen de psychologie is nature versus nurture een veelbesproken onderwerp. Nature versus nurture heeft te maken met de vraag hoe mensen leren. Is het vermogen om te leren aangeboren (nature) of leren mensen door stimulering uit de omgeving (nurture)? Nature gaat uit van de erfelijkheid van de ouders en nurture van de invloeden door omgevingsfactoren (zoals ouders en maatschappij). Deze discussie gaat vooral over de ontwikkeling van taal. In hoeverre is het vermogen voor de ontwikkeling van taal aangeboren? En in hoeverre door ervaren en stimuleren? Kinderen leren op jonge leeftijd bijvoorbeeld snel een andere taal, terwijl dit voor volwassenen moeilijk is. Hoe leren kinderen dit dan zo snel?


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

John Locke was het eens met de nurture gedachten en Rousseau ging meer uit van de nurture gedachten. Tegenwoordig gaan psychologen ervan uit dat zowel nature als nurture invloed hebben op de ontwikkeling van de mens.

fb .v

.

Theorie Freud

Sigmund Freud was een Tsjechisch-Oostenrijkse psychiater in de twintigste eeuw. Freud is de grondlegger van de psychoanalyse. De psychoanalyse verklaart lichamelijke klachten vanuit psychologische oorzaken. Freud vond dat levenservaringen in de vroege kinderjaren grote invloed hebben op de persoonlijkheid van de volwassene.

tie

Hij maakte bij zijn theorie over de werking van het bewustzijn onderscheid tussen het id, het ego en het superego. Het id is een onbewust deel dat de biologische reflexen bevat. In het begin van het leven heeft een mens alleen een id.

u' Ac

Het ego staat voor rede en gezond verstand. Met alleen het id zou een mens niet kunnen overleven. Het ego probeert gedrag te voorkomen dat niet passend is. Het ego is eigenlijk het controlesysteem van de persoonlijkheid. Het superego heeft te maken met de normen en waarden van een mens. Het superego is de tegenstander van het id. Het superego is het ideaalbeeld dat mensen van zichzelf hebben.

Levenslooppsychologie

Ed

De ontwikkeling van een mens gaat een heel leven door. Kinderen groeien en ontwikkelen zich snel tot (jong)volwassene. Daarna gaat de biologische groei niet meer zo snel, maar de ontwikkeling van de persoonlijkheid gaat nog steeds door. Iedere levensfase vraagt om aanpassingen en het aanleren van andere vaardigheden.

er

ij

Levenslooppsychologie heeft aandacht voor de bijzondere gebeurtenissen in een leven. Binnen de levenslooppsychologie gaat het over de invloed van gebeurtenissen die iemand in zijn leven meemaakt, zoals ziekte, echtscheiding of trauma. Het gaat hierbij om de minder algemene situaties, de bijzondere gebeurtenissen.

U

itg

ev

Daarnaast heeft levenslooppsychologie aandacht voor de interactie tussen kinderen met de omgeving. Door omgevingsinvloeden kan de ontwikkeling van een kind tijdelijk stilstaan. Bijvoorbeeld vlak voor en tijdens een scheiding van de ouders. Ook kan de ontwikkeling ineens met een sprong vooruit gaan. Bijvoorbeeld wanneer de situatie na een scheiding geaccepteerd is en er een omgeving is waarin het kind zich veilig voelt.

Overeenkomsten en verschillen Levenslooppsychologie beschrijft de factoren die invloed hebben op het leven van mensen. Levenslooppsychologie houdt zich bezig met de verschillende sociale, culturele en historische invloeden die de ontwikkelingen van een persoon kleuren en richting geven. Ontwikkeling is een levenslang proces, waarin ieder mens een eigen uniek levenspad loopt. Ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de algemene ontwikkeling van kinderen en de leeftijdsgebonden veranderingen die optreden. Bij ontwikkelingspsychologie gaat het om veranderingen die gebonden zijn aan een chronologische leeftijd.

41


Ontwikkelingspsychologie en levenslooppsychologie

Ontwikkelingspsychologie onderzoekt het ‘algemene’ en levenslooppsychologie zoekt naar ‘het bijzondere’.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Bij ontwikkelingspsychologie bestaan verschillende modellen en filosofieën die vormen van ontwikkeling beschrijven. Belangrijke ontwikkelingstheorieën zijn: • de psychoanalyse (Freud) • de hechtingstheorie (Bowlby) • de taalontwikkeling (Chomsky) • de cognitieve ontwikkeling (Piaget) • de psychosociale ontwikkeling (Erikson) • de morele ontwikkeling (Kohlberg) • de zone van de naaste ontwikkeling (Vygotsky).

42


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

.

Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden Ontwikkelingsfasen

fb .v

Mensen ontwikkelen zich van een ongeboren kind naar een volwassene en doorlopen hiervoor verschillende fasen. Iedere fase kenmerkt zich door ontwikkelingen en gedragingen op verschillende gebieden.

tie

Tijdens het leven maken mensen verschillende ontwikkelingsfasen door. Ze doorlopen deze fasen om zelfvertrouwen en vertrouwen in de wereld om hen heen te krijgen. Iedere fase kenmerkt zich door bepaalde gedragingen. Bijvoorbeeld een peuter die moeilijk afscheid kan nemen van de ouder.

u' Ac

Wanneer een kind zich normaal ontwikkelt, heeft het geen (grote) problemen in de ontwikkeling. Het kind doorloopt alle fasen naar volwassenheid op het gebied van de fysieke, motorische, cognitieve, psychosociale en morele ontwikkeling. Wanneer een kind niet alle ontwikkelingsfasen goed doorloopt, bijvoorbeeld wanneer het nog niet kan zitten of lopen terwijl andere kinderen dat wel doen, is er een ontwikkelingsachterstand. Ongeboren kind (prenatale fase)

Ed

Zuigeling (0-18 maanden)

Peuter (18 maanden-4 jaar) Kleuter (4-6 jaar)

Schoolkind (6-12 jaar)

ij

Puber (12-16 jaar)

er

Adolescent (16-21 jaar)

Volwassene (21-65 jaar)

ev

Oudere (65 jaar en ouder)

U

itg

De leeftijden zijn gemiddelden; afwijking naar boven en onder zijn mogelijk.

Kenmerken ontwikkelingsfasen Zuigeling In de zuigelingenfase loopt een kind nog niet en is het afhankelijk van de omgeving. De meeste tijd brengt het kind door in het gezin. Peuter Kinderen in de peuterfase zijn ondernemend en leren zelfstandig lopen. Een peuter is graag in de nabijheid van de verzorger. Peuters gaan vaak een paar dagdelen naar de peuterspeelzaal of andere vorm van opvang. Kleuter

43


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

In de kleuterfase zijn kinderen meer gericht op andere kinderen. Kleuters hebben een levendige fantasie. Vanaf 4 jaar kunnen kinderen naar de basisschool, vanaf vijf jaar zijn kinderen leerplichtig.

.

Schoolkind In de schoolkindfase neemt de school een belangrijke plaats in, ook bij vriendschappen.

fb .v

Adolescent De adolescentiefase staat in het teken van de puberteit en het voortgezet onderwijs. Volwassene In de volwassenenfase spelen zelfstandigheid, relaties en het werk een grote rol.

Ed

u' Ac

tie

Oudere Ouderen zijn gestopt met werken en krijgen vaak te maken met lichamelijke veranderingen.

Zelf leren drinken.

er

ij

Ontwikkelingsgebieden

ev

De ontwikkeling van mensen is te verdelen in vijf gebieden: de fysieke ontwikkeling, de motorische ontwikkeling, de cognitieve ontwikkeling, de psychosociale ontwikkeling en de morele ontwikkeling.

U

itg

Fysieke ontwikkeling Met de fysieke ontwikkeling wordt de opbouw van het lichaam bedoeld (spieren, hersenen en zintuigen) en de behoeften van een mens aan eten, slapen en drinken. Motorische ontwikkeling De motorische ontwikkeling heeft te maken met het leren bewegen en is onderverdeeld in de fijne motoriek en de grove motoriek. Cognitieve ontwikkeling De ontwikkeling van het denken heet de cognitieve ontwikkeling. Deze ontwikkeling gaat het hele leven door. Volwassen leren ook nog iedere dag nieuwe dingen. Psychosociale ontwikkeling De psychosociale ontwikkeling gaat over sociale relaties en interacties met anderen. De eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.

44


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

Morele ontwikkeling De morele ontwikkeling heeft te maken met het onderscheid tussen wat goed en wat verkeerd is.

fb .v

.

Herkennen van een levensfase

Zuigeling Een zuigeling is afhankelijk van de mensen in zijn of haar omgeving. Kinderen in deze fase leren bijvoorbeeld lopen, zitten en staan.

tie

Peuter Een peuter gaat naar een peuterspeelzaal en wordt zindelijk. Peuters leren praten en bijvoorbeeld blokken bouwen en knutselen.

Kleuter Een kleuter gaat naar de basisschool en gaat met anderen kinderen spelen. Kleuters leren fietsen en gaan bijvoorbeeld naar zwemles.

u' Ac

Schoolkind Een schoolkind gaat naar de basisschool en leert lezen, schrijven en rekenen. Schoolkinderen spelen en sporten bijvoorbeeld veel in hun vrije tijd. Puber Een puber gaat naar de middelbare school. Het lichaam van een puber verandert onder invloed van hormonen.

Ed

Adolescent Een adolescent volgt bijvoorbeeld een vervolgopleiding en leert om zelfstandig te leven. Volwassene Een volwassene woont vaak op zichzelf en heeft bijvoorbeeld een baan en sticht een gezin.

er

ij

Oudere Een oudere wordt weer afhankelijk van anderen en het zelfstandig dingen ondernemen wordt steeds moeilijker.

U

itg

ev

TheorieĂŤn Piaget en Vygotsky Piaget De Zwitserse bioloog-psycholoog Jean Piaget heeft een belangrijke theorie ontwikkeld over het leren denken van kinderen. De stadiumtheorie, waarin de denkontwikkeling van kinderen verloopt via vier stadia. De sensomotorische fase (0-2 jaar), in deze fase staat de interactie tussen de zintuigen en de motoriek centraal. De preoperationele fase (2-7 jaar), in deze fase is de snelle ontwikkeling van denken en taal kenmerkend. De concreet-operationele fase (7-11 jaar), in deze fase ontstaat het vermogen om logisch en systematisch te denken.

45


Ontwikkelingsfasen en ontwikkelingsgebieden

De formeel-operationele periode (vanaf 11 jaar), in deze fase kunnen kinderen steeds beter omgaan met abstracte informatie.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Vygotski De Russische psycholoog Lev Vygotsky zei dat de cognitieve ontwikkeling plaatsvindt in interactie met de omgeving. Hierbij is de begeleidende rol van volwassenen belangrijk, zij kunnen helpen om de stap te maken van wat het kind zelf kan naar wat het kan met hulp. Vygotsy noemde dit de zone van de naaste ontwikkeling.

46


Fysieke en motorische ontwikkeling

.

Fysieke en motorische ontwikkeling

fb .v

Mensen hebben verschillende vaardigheden nodig om in het dagelijks leven activiteiten uit te voeren. De fysieke en motorische ontwikkeling spelen hierbij een grote rol. Wanneer de fysieke ontwikkeling en de motorische ontwikkeling goed verlopen, kunnen mensen steeds zelfstandiger functioneren.

tie

Fysieke ontwikkeling

u' Ac

In de eerste vier jaar van een mensenleven speelt vooral de fysieke groei een grote rol. De groei van kinderen hangt onder andere af van aanleg en voeding. Wanneer de groei achterblijft, kan dit gevolgen hebben voor de andere ontwikkelingsgebieden. Bijvoorbeeld als een kind erg klein blijft in vergelijking met leeftijdsgenoten. Met een groeicurve kan de groei van een kind bijgehouden worden en kunnen bijzonderheden in de groei worden opgemerkt. Op het consultatiebureau worden kinderen gemeten en gewogen, deze gegevens worden in een groeicurve gezet. In de groeicurve is te zien of het kind gemiddeld, boven of onder het gemiddelde groeit. Ouders krijgen tips mee om de groei te stimuleren door bijvoorbeeld het voedingspatroon aan te passen.

Ed

Motorische ontwikkeling

ij

De motoriek is te verdelen in de grove motoriek en de fijne motoriek. Bij de grove motoriek horen de lichaamscoรถrdinatie, de balans en het voortbewegen. Bij de fijne motoriek gaat het om het functioneren van de handen. Bewegingen zoals knippen en schrijven horen bij de fijne motoriek en bewegingen zoals lopen en zwemmen horen bij de grove motoriek.

U

itg

ev

er

De motorische ontwikkeling is nauw verbonden met de andere ontwikkelingsgebieden. Problemen in de motoriek kunnen grote invloed hebben op de rest van de ontwikkeling van het kind. Bij de meeste kinderen verloopt de motorische ontwikkeling in dezelfde volgorde. Het gaat hierbij om de bewegingen die kinderen bewust maken, onbewuste bewegingen maken ze al vanaf het begin. De bewegingen die het dichtst bij het lichaam zijn ontwikkelen zich het eerste, daarna volgen de lichaamsdelen die steeds verder van het lichaam af zijn. Bijvoorbeeld eerst de armen, daarna de handen en de vingers.

Ontwikkeling motoriek De grove motoriek heeft te maken met balans, voortbewegen en coรถrdinatie van het lichaam en de ledematen. De beheersing en de balans van het lichaam begint bij het hoofd. Een pasgeborene moet nog volledig ondersteund worden. Vanaf ongeveer de tweede maand kan een baby het hoofd in buikligging iets optillen. In de maanden daarna kan het kind het hoofd en de borst oprichten en na ongeveer een half jaar kan het rechtop zitten. Daarna kruipt het kind en vanaf ongeveer 15 maanden loopt het.

47


Fysieke en motorische ontwikkeling

.

De fijne motoriek heeft te maken met de handfuncties. Na ongeveer vier maanden kan een baby een voorwerp met de handpalmen pakken. Tussen de drie en de zes maanden ontstaat er meer samenwerking tussen de handen. Bij ongeveer zes maanden kan een baby een voorwerp doorgeven van de ene naar de andere hand. Met ongeveer negen maanden kan een baby iets tussen duim en wijsvinger vasthouden (pincetgreep).

fb .v

Levensfuncties

Levensfuncties zijn functies die je nodig hebt om te kunnen overleven. Drie belangrijke levensfuncties van de mens zijn; huilen, slapen en eten.

tie

Huilen Het huilen van een pasgeboren baby is een aangeboren levensfunctie. Het kind geeft hiermee aan dat het behoefte heeft aan de nabijheid van de verzorger voor bijvoorbeeld voedsel, warmte en bescherming.

u' Ac

Slapen Pasgeboren baby’s slapen veel, ongeveer 16-18 uur per dag, na drie maanden is dit ongeveer 15 uur en op eenjarige leeftijd ongeveer 13-14 uur. Het aantal uren slaap neemt geleidelijk aan af tot ongeveer 8 uur per dag in de adolescentieperiode. Het slaapritme van een kind verandert gedurende de eerste drie jaar van meerdere keren per dag tot overdag niet meer slapen.

Ed

Eten Baby’s hebben een zuigreflex waardoor ze vanaf de geboorte voeding tot zich kunnen nemen. Door de drang naar groei en het behoud van de gezondheid gaat dit meestal vanzelf.

Groeiproces

er

ij

In de eerste zes maanden van het leven is de groei van een kind het grootst. Op tweejarige leeftijd heeft een kind ongeveer de helft van de latere lichaamslengte bereikt. De groei wordt meestal als positief ervaren, peuters vinden het fijn om te horen dat ze groot zijn geworden. Door de lengte kan een kind soms onderschat of overschat worden. Volwassenen verwachten soms te veel van kinderen die groot zijn voor hun leeftijd. Kinderen die klein zijn beschermen ze juist te veel.

U

itg

ev

Het lichaam groeit volgens een patroon. De lichaamsdelen dichter bij het hoofd beginnen eerder met groeien. De armen groeien bijvoorbeeld eerder dan de benen. En de centrale lichaamsdelen groeien eerder dan de ledematen. De romp groeit eerder dan de armen, de handen en de vingers. Hierdoor kan een kind ook eerder hoofd- en rompbewegingen maken dan de vinger- en teenbewegingen.

48

Ontwikkeling zenuwstelsel Na zes maanden zwangerschap is het aantal zenuwcellen van een baby al compleet. Zenuwcellen vormen verbindingen met elkaar, dit zijn synapsen. Met behulp van neurotransmitters komen deze verbindingen tot stand. Zenuwcellen kunnen hierdoor met elkaar communiceren. Het ontwikkelen van het netwerk van verbindingen gaat snel, met name in de eerste drie levensjaren.


Fysieke en motorische ontwikkeling

.

Het is belangrijk om de verbindingen tussen zenuwcellen te stimuleren. De verbindingen moeten voldoende input krijgen vanuit de omgeving om nieuwe verbindingen te kunnen vormen. Hierdoor zijn steeds complexere vaardigheden mogelijk. Wanneer de verbindingen niet of onvoldoende gestimuleerd worden, wordt de ontwikkeling van bepaalde vaardigheden moeilijker.

fb .v

Stimuleren fysieke en motorische ontwikkeling

tie

De motorische ontwikkeling verloopt door de ontwikkeling van het zenuwstelsel volgens een vaste volgorde. Eerst leert een kind zitten, dan staan en vervolgens lopen en rennen. Dit heeft ook te maken met de ontwikkeling van het lichaam zoals de botten en spieren, deze worden steeds steviger. Kinderen ontwikkelen de motoriek vooral tijdens spontane activiteiten zoals spelen.

er

ij

Ed

u' Ac

Motorische vaardigheden beĂŻnvloeden het bewegingsgedrag van een kind, waardoor dit direct effect kan hebben op de andere ontwikkelingsgebieden. Daarom is het belangrijk om kinderen met problemen in de motoriek te helpen om de motorische vaardigheden verder te ontwikkelen. Het stimuleren van de fysieke en motorische ontwikkeling kan bijvoorbeeld een positief effect hebben op de cognitieve ontwikkeling. Tijdens de schoolperiode zou daarom tijd en ruimte moeten zijn voor beweging. Daarnaast heeft beweging ook een positieve invloed op de psychosociale ontwikkeling van kinderen.

U

itg

ev

Motorische vaardigheden stimuleren.

49


Cognitieve ontwikkeling

Cognitieve ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling

fb .v

.

De cognitieve ontwikkeling van mensen is een levenslang proces. In iedere leeftijdsfase leren mensen weer nieuwe cognitieve vaardigheden. Deze vaardigheden worden steeds complexer.

tie

Met de cognitieve ontwikkeling wordt het ontwikkelen van het denken, redeneren en begrijpen bedoeld. Het denken ontwikkelt zich van een eenvoudig niveau tot steeds complexere cognitieve vaardigheden. Het beginnend denken is het ontdekken vanuit zintuiglijke ervaringen. Door ontwikkeling van de motoriek kunnen kinderen hun wereld verbreden en steeds meer actief onderzoeken en verbanden leggen. De cognitieve ontwikkeling gaat een leven lang door.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Aan het begin van een mensenleven kan een baby twee gebeurtenissen aan elkaar koppelen. Bijvoorbeeld als een baby ziet dat de verzorger een lepeltje pakt en heeft ontdekt dat het dan meestal eten krijgt. Het kind koppelt de waarnemingen aan elkaar, dit noem je associatie. Verder in de ontwikkeling gaat een kind denken en redeneren, maar nog op een concrete manier. Het denken gaat over dingen die het kind echt ziet of ervaart. Daarna volgt het abstract denken over dingen die niet aanwezig zijn of ervaren worden.

50

Onderdelen van de hersenen.

Functies cognitieve ontwikkeling Een goede cognitieve ontwikkeling is belangrijk om informatie te kunnen verwerken. Via horen en zien komt informatie steeds binnen. Door de aandacht hier goed op te richten kan de informatie doorgegeven worden aan het werkgeheugen. Om informatie voor langere tijd op te slaan moet het naar het langetermijngeheugen. Wanneer informatie weer opgeroepen wordt uit het langetermijngeheugen, kan het in het werkgeheugen bijvoorbeeld gebruikt worden om antwoord te geven op een vraag.


Cognitieve ontwikkeling

fb .v

Vier stadia volgens Piaget

.

Voor de taalontwikkeling is een goede cognitieve ontwikkeling ook belangrijk. Kinderen met een minder goede cognitieve ontwikkeling hebben meer moeite met categoriseren. Ze kunnen hierdoor minder gemakkelijk woorden aan categorieën en klanken aan voorwerpen of handelingen koppelen. Hierdoor zal de woordenschat minder snel ontwikkelen en kosten de grammatica en vervoegingen meer moeite.

Jean Piaget gaat ervan uit dat de cognitieve ontwikkeling van kinderen verloopt in vier stadia. De leeftijd waarop kinderen het stadium bereiken is voor alle kinderen verschillend maar de volgorde van de stadia is voor iedereen gelijk.

tie

De vier stadia in de cognitieve ontwikkeling volgen Piaget: • het sensorisch-motorisch stadium (0-2 jaar) • het preoperationele stadium (2-7 jaar) • het concreet operationele stadium (7-12 jaar) • het formeel operationele stadium (vanaf 12 jaar).

u' Ac

In het sensomotorische stadium staat de interactie tussen zintuigen en de motoriek centraal. Het preoperationele stadium begint op de leeftijd van ongeveer twee jaar. In deze periode ontwikkelen het denken en de taal zich snel. In het concreet operationele stadium ontstaat het vermogen om logisch en systematisch te denken. In het formeel operationele stadium leren kinderen steeds beter om te gaan met abstracte informatie.

Ed

Informatieverwerkingstheorie

De informatieverwerkingstheorie gaat ervan uit dat informatieverwerkingsprocessen bij mensen vergelijkbaar zijn met de werking van een computer. Deze theorie ziet de informatieverwerking bij kinderen als een geleidelijk proces.

U

itg

ev

er

ij

Informatie uit de omgeving komt binnen via de zintuigen, het sensorisch geheugen. Deze informatie wordt korte tijd vastgehouden en doorgestuurd naar het kortetermijngeheugen. Het kortetermijngeheugen is als een werkgeheugen van een computer. De informatie die in het werkgeheugen terechtkomt is geselecteerd, niet alle informatie die binnenkomt wordt gelijk doorgestuurd naar het kortetermijngeheugen. De informatie die vastgehouden kan worden in het kortetermijngeheugen is beperkt. Informatie kan vanuit het werkgeheugen worden opgeslagen in het langetermijngeheugen. De capaciteit van het langetermijngeheugen is groot en de informatie kan voor lange tijd worden opgeslagen. Wanneer je de informatie nodig hebt, kun je dit uit het langetermijngeheugen ophalen en weer in het werkgeheugen opnemen.

Stimulering cognitieve ontwikkeling Om de verwerking van informatie te verbeteren, leren kinderen bewuste strategieën om informatie te onthouden. Bijvoorbeeld door informatie te herhalen en door inprenten. Door nieuwe informatie te koppelen aan de informatie die ze al hebben, verbetert de inhoud en de organisatie van het langetermijngeheugen. Hierdoor kan informatie sneller teruggevonden worden wanneer dit nodig is.

51


Cognitieve ontwikkeling

Automatiseren is een belangrijke vaardigheid om informatieverwerkingsprocessen sneller te laten verlopen. Wanneer het informatieverwerkingssysteem beter en sneller werkt, kan er nieuwe kennis worden vergaard, wat weer een positieve invloed heeft op het leervermogen.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Om de cognitieve ontwikkeling van kinderen te stimuleren is het belangrijk om ervoor te zorgen dat zij kunnen leren in een georganiseerde en geordende omgeving. En een positief en stabiel opvoedingsklimaat. Daarnaast is het belangrijk dat kinderen gestimuleerd worden door ouders en dat er stimulerend spel- en ontwikkelingsmateriaal aanwezig is.

52


Psychosociale ontwikkeling

.

Psychosociale ontwikkeling Psychosociale ontwikkeling

fb .v

Als sociaal werker heb je in de beroepspraktijk te maken met mensen in verschillende sociale omgevingen. Om de invloed van de sociale omgeving beter te kunnen begrijpen is het belangrijk om kennis te hebben van de psychosociale ontwikkeling van mensen.

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Bij de psychosociale ontwikkeling gaat het om de ontwikkeling van een kind in de omgang met andere mensen, de sociale omgeving. Een baby heeft aangeboren eigenschappen als basis voor de eerste sociale interacties. Een peuter verwerft autonomie, het socialiseren bestaat uit interacties met volwassenen. Voor een kleuter worden de relaties complexer, doordat de contacten met leeftijdsgenoten een belangrijke plaats in gaan nemen. Een kleuter maakt de overgang van egocentrisme naar het zich kunnen verplaatsen in anderen, hier is ook de morele ontwikkeling aan gekoppeld. Een schoolkind krijgt steeds meer grip op emoties en kan steeds beter omgaan met emotionele en stressvolle situaties. Een adolescent kan de eigen unieke kenmerken beschrijven en er ontstaat zelfreflectie. De behoefte aan vriendschap en het delen van gevoelens neemt toe.

U

itg

Sociale contacten voor de psychosociale ontwikkeling.

Theorie Erikson Erik Erikson was een psycholoog in de twintigste eeuw. Erikson onderscheidt in de psychosociale ontwikkeling van de mens acht ontwikkelingsstadia. Ieder stadium heeft een conflict dat bestaat uit twee tegenpolen. Dit conflict moet op positieve wijze opgelost worden voordat het volgende stadium ingaat. Fase

Leeftijd

Conflict

Zuigelingenfase

Geboorte tot 18 maanden

Vertrouwen/wantrouwen

Peuterleeftijd

18 maanden tot 3 jaar

Autonomie/schaamte, twijfel

53


Psychosociale ontwikkeling

Leeftijd

Conflict

Kleuterleeftijd

3 tot 5 jaar

Initiatief/schuldgevoel

Basisschoolleeftijd

6 tot 12 jaar

Vlijt/minderwaardigheid

Adolescentie

12 tot 18 jaar

Identiteit/identiteitsverwarring

Vroege volwassenheid

18 tot 35 jaar

Intimiteit/isolement

Middelbare volwassenheid

35 tot 65 jaar

Late volwassenheid

65 jaar +

fb .v

.

Fase

Generativiteit/stagnatie

Ego-integriteit/wanhoop

tie

Acht ontwikkelingsstadia

u' Ac

Zuigelingenfase In deze fase gaat het ontwikkelingsconflict over het verwerven van een gevoel van basisvertrouwen. Door te ervaren dat er goed voor hem wordt gezorgd en aan zijn behoeften wordt voldaan ontwikkelt een kind een basisvertrouwen. Peuterleeftijd In deze fase staat het kind voor de taak om autonomie en zelfstandigheid te verwerven. Als het goed is heeft het kind daar in de zuigelingenfase genoeg vertrouwen voor opgebouwd.

Ed

Kleuterleeftijd In deze fase hebben kinderen te maken met een conflict tussen initiatief nemen en schuldgevoel. Het nemen van initiatieven kan een kind in conflict brengen met opvoeders of andere kinderen.

ij

Basisschoolleeftijd In deze fase ontwikkelen kinderen vaardigheden om de eigen mogelijkheden te ontplooien. Ze ontvangen erkenning en bevestiging in hun kwaliteiten en kunnen een gevoel van minderwaardigheid ontwikkelen als er niet aan de eisen kan worden voldaan.

er

Adolescentie In deze fase zijn jongeren bezig met het ontdekken van de eigen identiteit. Wanneer dit niet goed lukt, kan de jongere in verwarring zijn over de eigen identiteit.

ev

Vroege volwassenheid In deze fase gaat het om het bereiken van intimiteit, dit is pas mogelijk door identiteit.

U

itg

Middelbare volwassenheid Als in de volwassenheid intimiteit is ontwikkeld, richt de volwassene de belangstelling naar buiten en denkt na over de volgende generatie.

54

Late volwassenheid In deze fase gaat het om de fysieke en sociale achteruitgang en acceptatie van jezelf en je levensloop.


Morele ontwikkeling

Morele ontwikkeling

fb .v

.

Binnen een samenleving hebben mensen verschillende opvattingen over wat wel of niet acceptabel is. Iedereen heeft weer een andere achtergrond en andere gedachten en verwachtingen in een situatie.

Waarden en normen

tie

Waarden zijn opvattingen over wat wenselijk is binnen een groep of samenleving, de idealen die worden nagestreefd. Voorbeelden van waarden zijn: gelijke behandeling, vrijheid en democratie.

Normen zijn gedragsregels, opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen in een bepaalde situatie. Normen worden afgeleid uit waarden en vormen de verbinding tussen de waarden en concrete gedragingen. Vaak gebeurt dit vanzelf zonder erbij na te denken.

ij

Ed

u' Ac

Normen en waarden zijn belangrijk binnen iedere cultuur. Wanneer normen en waarden overtreden worden kan er een conflict ontstaan.

er

Goed? Niet goed?

U

itg

ev

Moraliteit en moreel handelen Bij de morele ontwikkeling gaat het om het onderscheid tussen wat goed en wat verkeerd is. Kinderen moeten dit leren, ze hebben nog geen aangeboren besef van wat mag en niet mag. Kinderen moeten leren om zelf een inschatting te maken van wat wel en niet kan en hebben hierbij goede voorbeelden en begeleiding nodig. Voor de morele ontwikkeling kijken kinderen naar voorbeeldgedrag van de opvoeder. Kinderen zijn afhankelijk van de interactie met de opvoeder om moreel besef (geweten) te ontwikkelen.

55


Morele ontwikkeling

Kinderen en moreel handelen

.

Peuters en kleuters weten zelf nog niet zo precies wat goed of fout is en gaan hierbij af op de reacties vanuit de omgeving. Als er op gedrag een negatieve reactie volgt, is het blijkbaar niet goed. Blijft een reactie uit dan is het blijkbaar niet erg.

fb .v

In de basisschoolleeftijd kunnen kinderen zelf weten en voelen wanneer iets niet goed is. Het geweten ontwikkelt zich en ze kunnen zich schuldig voelen als ze iets niet goed gedaan hebben.

Stadia Kohlberg

tie

Kinderen met een goed verlopende morele ontwikkeling beseffen al snel wat goed is en wat niet. Ze kennen de sociale regels en waarden en hebben zich deze eigen gemaakt. Kinderen waarbij de morele ontwikkeling niet goed of minder goed verloopt voelen zich niet schuldig nadat ze iets verkeerd hebben gedaan.

u' Ac

Lawrence Kohlberg was een Amerikaanse psycholoog. Hij ging uit van drie stadia in de morele ontwikkeling: • het preconventionele stadium • het conventionele stadium • het postconventionele stadium.

Ed

Preconventionele stadium In dit stadium gaat het om het naleven van regels om straf te vermijden. Goed gedrag vervult de eigen behoeften en slecht gedrag levert straf op. Bijvoorbeeld je mag niet stelen, want dan kom je in de gevangenis.

ij

Conventionele stadium In dit stadium gaat het om het naleven van regels en wetten omdat dit sociale waardering oplevert, goedkeuring van de sociale groep. Bijvoorbeeld je mag niet stelen omdat je de winkelier dan benadeelt.

ev

er

Postconventionele stadium In dit stadium gaat het om rechtvaardige wetten, normen en waarden en de persoonlijke afwegingen en keuzes die gemaakt worden. Bijvoorbeeld je mag niet stelen omdat je in een vreedzame samenleving niet mag stelen.

U

itg

Stimulering van morele ontwikkeling

56

Voor de morele ontwikkeling van kinderen is het belangrijk om als ouder het goede voorbeeld te geven. Vooral jonge kinderen leren het meeste van wat hen wordt voorgeleefd. Daarnaast is het belangrijk dat kinderen uitleg krijgen over de regels die binnen het gezin en de maatschappij worden nageleefd. Voor kinderen is het leerzaam om zelf na te denken over situaties en oplossingen. Daarnaast is het leerzaam om te zien wat de gevolgen zijn van het gedrag. Hierdoor leren kinderen zelf inbreng te hebben in situaties. Spelletjes kunnen ook helpen bij het stimuleren van de morele ontwikkeling. Kinderen leren hierdoor op hun beurt wachten en omgaan met winnen en verliezen.


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.