9789037241778 kwaliteitszorg, beleid en kwaliteitszorgsystemen

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Kwaliteitszorg, beleid en kwaliteitszorgsystemen


Colofon Auteur: Juliska Tillemans Inhoudelijke redactie: Napona Smid Titel: Kwaliteitszorg, beleid en kwaliteitszorgsystemen

tie

ISBN: 978 90 3724 177 8

fb .v

.

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

6

Beleid en kwaliteitszorg

7

Theoriebron Beleid en kwaliteit

29

Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen 36

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Theoriebron Kwaliteitskenmerken

32

20

tie

Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

fb .v

OriĂŤntatie

4

3


Over deze cursus

Over deze cursus

fb .v

.

Deze cursus gaat over de kwaliteitszorg. Daar is de laatste jaren veel over te doen. Je leert over de verschillende kwaliteitszorgsystemen en dat er bij de bewaking van kwaliteit geen tijd is om achterover te leunen. Het werk is altijd aan verbetering onderhevig. Door kwaliteitszorg worden verbeteringen op methodische wijze doorgevoerd. Je leert dat werken aan kwaliteit een continu proces is van plannen, evalueren en bijstellen.

Leerdoelen

Beoordeling

Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud (producteisen) en op uitvoering (processtappen). Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen en nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt de punten bij elkaar in het beoordelingsformulier.

Ed

Beoordelingsformulier <

u' Ac

tie

Je kunt: • benoemen wat kwaliteitszorg in een organisatie inhoudt • de PDCA-cyclus beschrijven en/of toepassen • beschrijven wat de verschillende kwaliteitszorgsystemen inhouden • aangeven wat de verschillen zijn tussen de verschillende kwaliteitszorgsystemen • kwaliteitskenmerken toekennen aan een kwaliteitszorgsysteem • je eigen handelen toetsen aan een kwaliteitskenmerk • verbeterpunten formuleren • uitvoering geven aan een verbeterplan.

er

ij

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

ev

Planningsformulier <

U

itg

Beroepsproduct Kijk op kwaliteit Je maakt een plan van aanpak voor het verbeteren van onderwerpen op het gebied van veiligheid en pedagogische kwaliteit. Plan voor jezelf een datum waarop je dit beroepsproduct inlevert. Vul deze datum in op je planningsformulier.

Casus Je loopt op dit moment stage of je hebt al een keer stage gelopen. Op ieder stageadres zijn wel grote of kleine onderwerpen die voor verbetering vatbaar zijn.

4


Over deze cursus

Jullie werken een punt op het gebied van veiligheid en een punt op het gebied van pedagogische/onderwijskundige kwaliteit uit.

Eisen aan de uitvoering

.

u' Ac

• •

fb .v

Je werkt deze opdracht in tweetallen uit. Je maakt een planning en een taakverdeling. Je gaat op zoek naar een onderwerp (over veiligheid en pedagogische/onderwijskundige kwaliteit) dat geschikt is om met een verbetervoorstel uit te werken. Je beschrijft wat er aan het onderwerp (veiligheid en pedagogische/onderwijskundige kwaliteit) niet goed is en wat de gewenste situatie zou zijn, dus de situatie waarin het wel goed is. Bijvoorbeeld: Er liggen allerlei snoeren los op de grond. Dit is gevaarlijk omdat de kinderen aan de snoeren kunnen gaan trekken. De wenselijke situatie is dat de snoeren vastgemaakt worden in een leidingengoot, zodat de kinderen er niet meer bij kunnen. Je onderzoekt wat je zou kunnen doen om de onderwerpen te verbeteren. Je maakt een plan van aanpak met daarin: – de reden dat je dit onderwerp wilt verbeteren – de huidige situatiebeschrijving – welke verbetering je wilt doorvoeren – hoe je dit wilt bereiken (welke acties zijn nodig?) – wie daarbij betrokken moeten worden – hoe je dit gaat controleren.

tie

• • •

Ed

Extra voor niveau 4: • Je beschrijft hoe de verbeterpunten verder in de organisatie geïmplementeerd moeten worden. (Denk daarbij aan bijvoorbeeld het maken van protocollen, voorlichten van medewerkers, scholing.) • Je kunt beargumenteren waarom jouw plan van aanpak bijdraagt aan de kwaliteit. Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

ij

Eisen aan het beroepsproduct Je kiest onderwerpen die verbeterd moeten worden en onderbouwt de keuze. Je beschrijft de gewenste situaties. Je beschrijft hoe je tot de gewenste situaties komt. Je plan moet uitvoerbaar en haalbaar zijn.

Extra voor niveau 4: • Je beschrijft hoe de verbeterpunten verder in de organisatie geïmplementeerd moeten worden. (Denk daarbij aan bijvoorbeeld het maken van protocollen, voorlichten van medewerkers, scholing.) • Je kunt beargumenteren waarom jouw plan van aanpak bijdraagt aan de kwaliteit.

U

itg

ev

er

• • • •

5


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Bingo

Opdracht 2

Maak een bingoblaadje met negen vakken. Schrijf in willekeurige volgorde in ieder vlak een woord van het bord. Geef jouw blaadje aan je buurman links. De docent geeft nu een uitleg van een woord zonder het woord te noemen. Als het woord voorkomt op het blaadje dat voor je ligt, streep je het door. Als je alle woorden hebt doorgestreept, roep je: ‘Bingo!’ Alle woorden die nog niet genoemd zijn, worden alsnog kort besproken. Wist je welke woorden de docent bedoelde op basis van de uitleg?

tie

• • • • • • • •

fb .v

.

Er staan vijftien moeilijke woorden op het bord die met het onderwerp van de les te maken hebben.

Curriculum vitae (cv)

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Schrijf je persoonlijke curriculum vitae met betrekking tot pedagogische kwaliteit. Je mag hierbij de volgende vragen gebruiken of een eigen invulling geven. • Welke ervaring heb je met interactievaardigheden met kinderen? • Geef voorbeelden. • Van wanneer tot wanneer heb je die ervaring opgedaan? • Wat heb je allemaal geleerd van die ervaring? • Leg uit waardoor het toepassen van jouw interactievaardigheden de kwaliteit van jouw werk verbetert.

6


Beleid en kwaliteitszorg

Beleid en kwaliteitszorg

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Als pedagogisch werker of onderwijsassistent werk je met kinderen in de kinderopvang of het onderwijs. Dit doe je niet zomaar: er zijn wettelijke (pedagogische) richtlijnen of kaders waar een kinderopvangorganisatie of school zich aan moet houden. Deze geven kaders waarbinnen de werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Deze richtlijnen of kaders zijn in de organisatie vastgelegd in het kwaliteitsbeleid. Daarin staat onder andere op welke manier de kwaliteitszorg is geregeld. Er wordt regelmatig gecontroleerd. Het leveren van kwaliteit in een organisatie is een continu proces dat op verschillende afdelingen en op de werkvloer plaatsvindt. Je wilt immers op een juiste manier je werk doen. Met de volgende opdrachten krijg je zicht op wat er allemaal komt kijken bij het leveren van kwaliteitszorg en wat jouw eigen rol daarin is.

ij

Je wilt op een goede manier je werk doen.

er

Leerdoelen

Je hebt basiskennis van werkveld, organisatie en kwaliteitszorg (niveau 3). Je hebt brede en specialistische kennis van werkveld, organisatie en kwaliteitszorg (niveau 4).

U

itg

ev

• •

Subdoelen • Je kunt benoemen wat de betekenis en het belang zijn van kwaliteitszorg in de kinderopvang en het onderwijs. • Je kunt aangeven waar een (praktijk)organisatie op beoordeeld wordt. • Je kunt aangeven hoe de kwaliteitszorg binnen een organisatie geregeld is en door wie. • Je kunt signaleren wat de knelpunten zijn bij kwaliteit(szorg) in jouw dagelijkse praktijk. • Je weet hoe de PDCA-cyclus werkt. Extra voor niveau 4 • Je kunt gesignaleerde knelpunten bij kwaliteit(szorg) omzetten in verbeterpunten. • Je kunt de PDCA-cyclus toepassen.

7


Beleid en kwaliteitszorg

Opdracht 3

Je eigen ervaring Denk eens terug aan je eigen schoolperiode (basis- of middelbare school).

fb .v

.

a. Wat vond je prettig aan de school?

tie

b. Wat vond je van de leerkrachten? Hoe was hun houding?

u' Ac

c. Hoe was de inrichting/aankleding van de school? Geef een beschrijving.

Ed

d. Hoe waren dingen op school geregeld? Was dit duidelijk voor jou en je ouders?

ev

er

ij

e. Als je alle antwoorden eens bekijkt: wat zegt dit over de kwaliteit van de school en/of de leerkrachten en waarom? Geef een samenvatting van de kwaliteit van jouw school.

Opdracht 4

U

itg

Werkmodel Woordspin <

8

Betekenis en begripsbepaling kwaliteitszorg Maak een woordspin. Gebruik daarbij Werkmodel Woordspin. In het midden zet je het woord ‘kwaliteitszorg’. Schrijf alles op wat volgens jou te maken heeft met kwaliteitszorg. a. Bespreek je woordspin met een medestudent. Vergelijk wat jullie gevonden hebben. Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen? Vraag elkaar om uitleg om te begrijpen waarom je medestudent vindt dat zijn vondst bij kwaliteitszorg hoort.


Beleid en kwaliteitszorg

fb .v

.

b. Maak een gezamenlijk lijstje met de voor jullie belangrijkste associaties.

u' Ac

tie

c. Ga nu in theoriebronnen, op internet en in andere bronnen opzoeken wat kwaliteitszorg inhoudt.

Ed

d. Vergelijk dit met wat jullie als tweetal gevonden hebben. e. Wat komt overeen?

er

ij

f. Kom samen tot een definitieomschrijving van kwaliteitszorg.

Opdracht 5

Onderzoek de website van Dak kindercentra of ga in je BPV-instelling op onderzoek uit. a. Zoek uit: • Wat doet de organisatie om goede kwaliteit te leveren? Op welke gebieden? • Met welke instanties/wetten hebben ze te maken? • Waar hebben ze de zorg voor kwaliteit vastgelegd?

U

itg

ev

Website Dak kindercentra <

Relatie met de praktijk

9


Beleid en kwaliteitszorg

Opdracht 6

fb .v

.

b. Beschrijf waarom deze maatregelen belangrijk zijn voor de kwaliteit van de kinderopvang en het onderwijs.

Schrijfronde

Gebruik voor deze opdracht de antwoorden van de opdracht hiervoor. Elk lid van het groepje krijgt een nummer (van 1 tot 4). Nummer 1 schrijft op een A4’tje wat zijn bevindingen zijn. Dan schrijft nummer 2 daaronder zijn bevindingen enzovoort.

u' Ac

tie

a. Welke overeenkomsten zie je binnen jullie organisaties wat betreft de drie punten van de vorige opdracht?

er

ij

Ed

b. Zijn er organisaties die ook nog op een andere manier aan kwaliteit werken? Zo ja, op welke manier?

U

itg

ev

c. Zet de overeenkomsten en verschillen in een schema.

10

d. Welke conclusies trek je?


Beleid en kwaliteitszorg

.

Je gaat bij de organisatie waar jullie stage lopen of stage hebben gelopen informatie verzamelen over kwaliteitszorg en hoe deze geregeld is. Je gaat in tweetallen naar ĂŠĂŠn adres. a. Wat is het doel van je interview? Beschrijf dit in drie concrete doelstellingen.

tie

Theoriebron Beleid en kwaliteit <

Opdracht Interview (extra voor niveau 4)

fb .v

Opdracht 7

u' Ac

b. Je bedenkt met wie in de organisatie je het interview wilt gaan doen. Wie weet er het meeste van?

ij

Ed

c. Je stelt met een medestudent acht interviewvragen op die betrekking hebben op de zorg voor kwaliteit. Wat wil je weten?

er

Na het interview wissel je met de klas de informatie uit die jullie over kwaliteitszorg gekregen hebben.

U

itg

ev

d. Welke informatie hebben jullie gekregen?

11


Beleid en kwaliteitszorg

PowerPoint-presentatie (extra voor niveau 4)

fb .v

Opdracht 8

.

e. Is het doel van het interview bereikt? Waarom wel of waarom niet?

De gevonden informatie uit de interviewopdracht ga je verwerken in een PowerPoint-presentatie van vijf minuten. Doe dit in een groepje van vier studenten.

u' Ac

tie

a. Schrijf op welke onderwerpen je aan bod wilt laten komen.

ij

Ed

b. Elk onderwerp werk je uit met feiten, voorbeelden en argumenten, en eventueel met afbeeldingen en filmpjes. Laat de presentatie aan de klas zien en bespreek deze klassikaal. c. Wat valt op in de verschillende presentaties? Zijn er overeenkomsten en verschillen? Welke?

ev

er

d. Formuleer een stelling waarin je aangeeft waar kwaliteitszorg voor staat.

itg

Opdracht 9

U

Theoriebron Beleid en kwaliteit <

12

Bekend, benieuwd, bewaren Je bent nu bezig geweest met wat er komt kijken bij de zorg voor kwaliteit in een organisatie. Ga nu in viertallen de volgende vragen bespreken: a. Wat ben je nu te weten gekomen als je kijkt naar de vorige twee opdrachten?


Beleid en kwaliteitszorg

Opdracht 10

tie

c. Welke informatie wil je bewaren of vind je belangrijk?

fb .v

.

b. Wat wil je nog weten? Waar ben je nog benieuwd naar?

Open dag

u' Ac

Er wordt een open dag georganiseerd op je (vorige) stageplek. Je hebt samen met een collega een standje met informatie over je stage-instelling. Er komen (nieuwe) ouders naar je standje die informatie willen over de kwaliteit die jouw stage-instelling te bieden heeft. Je vertelt ze op welke gebieden jullie kwaliteit kunnen garanderen en hoe jullie dit doen. Je geeft ze een flyer mee met alle informatie daarover.

Je gaat nu de koppeling maken tussen de theorie en een praktijksituatie. In een groepje van vier ga je een artikel schrijven. De kop van het artikel is: ‘Ontwikkelingsstimulering in de kinderopvang en het onderwijs in het gedrang’. Verwerk de theorie in de opdracht. Uitgangssituatie voor het artikel is: De pedagogisch medewerker (of onderwijsassistent) doet erg haar best om de ontwikkeling van de kinderen te stimuleren. Ze sluit echter niet aan bij het niveau van het kind.

U

itg

ev

er

Theoriebron Beleid en kwaliteit <

Schrijf een krantenartikel (extra voor niveau 4)

ij

Opdracht 11

Ed

Ontwerp samen met een medestudent een flyer/folder waaruit voor ouders duidelijk wordt hoe op jouw stage-instelling kwaliteit geboden wordt. De flyer bevat een inleiding (waarom deze flyer?) gericht aan ouders, een kern (waaruit bestaat de kwaliteit?) en een afsluiting (fictieve gegevens voor meer informatie, contactpersonen enzovoort).

Verwerk in het artikel: • De probleemanalyse: wat is precies het probleem? • Wat wil je verbeteren? • Welke acties onderneem je? • Wat heb je nodig? • Hoe ga je dit controleren? • Welke plaats heeft dit in de organisatie? Maak het artikel aantrekkelijk met toepasselijke plaatjes of tekeningen. Presenteer het artikel aan medestudenten. In de nabespreking komen de volgende vragen aan bod: • Heb jullie het probleem goed in beeld gebracht? • Is het verbeterpunt duidelijk? • Zijn de (juiste) oplossingen genoemd?

13


Beleid en kwaliteitszorg

• •

Is duidelijk waarop je gaat controleren? Is duidelijk wie verantwoordelijk is voor de verbetering?

Opdracht 12

fb .v

.

Wat heb je geleerd van deze opdracht?

Je eigen handelen

u' Ac

tie

Nu gaan we de focus leggen op je eigen handelen. Je loopt al even stage in jouw organisatie (of je hebt er stage gelopen). Je bent de hele dag bezig met allerlei handelingen die betrekking hebben op de kinderen, de veiligheid op de groep en nog veel meer. Ben je je ervan bewust dat jouw handelen te maken heeft met het leveren van kwaliteit? Laten we de veiligheidsrisico’s eens nemen: hoe ga jij daarmee om? Door het bedenken van oplossingen werk jij mee aan het verbeteren van de kwaliteit. Voorbeeld: het risico bestaat dat een kind een klein voorwerp in zijn mond stopt. Bedenk zelf nog drie andere potentiële risico’s en beantwoord voor elk risico de volgende vragen.

Ed

a. Hoe groot is de kans dat dit kan gebeuren?

ij

b. Hoe kun je dit voorkomen?

ev

er

c. Welke maatregelen of oplossingen kun je bedenken?

U

itg

d. Hoe ga je dit in praktijk brengen?

14

e. Hoe vaak ga je dit doen?


Beleid en kwaliteitszorg

f. Wie moet je daarvan op de hoogte stellen?

Opdracht 13

fb .v

.

g. Klassikaal: Hoe ga jij om met veiligheid? Wat heb je ontdekt?

De risico-inventarisatie binnen jouw stage-instelling (extra voor niveau 4)

u' Ac

tie

a. Als de GGD komt controleren, wil die een risico-inventarisatie zien. Jij gaat bij jouw stage-instelling uitvinden hoe dat werkt. Neem deze vragen mee: • Is er een risico-inventarisatie aanwezig? • Wie vult deze in? • Hoe vaak wordt deze ingevuld? • Hoe worden de uitkomsten van de inventarisatie vastgelegd? • Met wie worden de uitkomsten besproken? • Hoe en door wie wordt gecontroleerd of de oplossingen uitgevoerd zijn?

Ed

b. Presenteer je bevindingen aan elkaar. Zien jullie overeenkomsten en verschillen? Welke?

ev

er

ij

c. Kun je formuleren waarom de risico-inventarisatie belangrijk is?

Opdracht 14

Aan de hand van protocollen ga je kijken hoe deze worden gevolgd en waar de knelpunten liggen in de uitvoering hiervan. Lees in de theoriebron het stukje over kwaliteitsbeleid van een organisatie. a. Schrijf in je eigen woorden op wat een protocol is.

U

itg

Theoriebron Beleid en Kwaliteit <

Protocol

15


Beleid en kwaliteitszorg

u' Ac

d. Noem drie voordelen van een protocol.

tie

c. Beschrijf kort waar die protocollen over gaan.

fb .v

.

b. Noem drie protocollen die je kent of waarvan je weleens gehoord hebt. Dit kan van je stage zijn, maar ook van school of je (sport)vereniging.

Ed

e. Wat zou er gebeuren als een protocol niet gevolgd wordt?

ev

er

ij

f. Welke ervaring heb je met de uitvoering van een protocol? Geef een voorbeeld.

U

itg

g. Waarom werkte de uitvoering van het protocol wel of waarom niet?

16

Opdracht 15

Knelpunten signaleren in de uitvoering Kies gezamenlijk een protocol dat jullie kennen van je stage. Het moet wel een protocol zijn waarmee je al eens te maken hebt gehad. Vraag een kopie van dit protocol aan de leidinggevende van je stageadres en vertel waarom je dit wilt hebben.


Beleid en kwaliteitszorg

fb .v

.

a. Jullie gaan dit protocol doorlezen. Je schrijft de belangrijkste punten op.

u' Ac

tie

b. Je gaat twee korte filmpjes maken (van ongeveer vijf minuten), waarbij je in het ene filmpje laat zien hoe het gaat als je het protocol volgt en in het andere filmpje wat er in de uitvoering mis kan gaan. c. Bespreek met de klas hoe het komt dat de uitvoering wel of niet goed gaat.

Bekijk het filmpje ‘4 Stappen naar Kwaliteitsverbetering: PDCA-cyclus’ bij deze opdracht. a. Uit welke stappen bestaat de cyclus?

er

Filmpje 4 Stappen naar Kwaliteitsverbetering: PDCA-cyclus <

Wat is de PDCA-cyclus?

ij

Opdracht 16

Ed

d. Welke knelpunten vragen actie? Om welke actie gaat het dan?

U

itg

ev

b. Omschrijf in het kort wat elke stap inhoudt.

c. Welke stappen zijn het belangrijkst?

d. In het filmpje wordt gezegd dat de cyclus waardevol is voor de organisatie. Er worden vijf redenen genoemd. Welke?

17


Beleid en kwaliteitszorg

fb .v

.

e. Bij welke stappen gaat het in een organisatie weleens mis?

Theoriebron Beleid en kwaliteit <

In een vorige opdracht heb je vragen beantwoord over een veiligheidsrisico. We gaan nu de cyclus invullen over dit veiligheidsrisico, zodat je inziet hoe zo’n cyclus werkt. Lees in de theoriebron het stukje over de PDCA-cyclus. a. Welke stappen volgt de PDCA-cyclus?

Gebruik het werkmodel en vul stap 1 in. Heb je op dit moment een stageplek, ga dan verder met stap 2, 3 en 4. Als je op dit moment geen stageplaats hebt, voer de opdracht dan uit op een andere plek, bijvoorbeeld een oppasadres of je vorige stageadres.

Ed

Werkmodel Uitvoeren van een PDCA-cyclus <

De PDCA-cyclus beschrijven

u' Ac

Opdracht 17

tie

f. Geef aan waarom het belangrijk is dat alle stappen gevolgd worden.

ev

er

ij

b. Was er sprake van een cyclus? Hoe vond je het werken met een cyclus? Wat zijn de voordelen van het werken met een cyclus? Wat heeft het jou opgeleverd? Tot welk inzicht ben je gekomen?

itg

Opdracht 18

U

Werkmodel Uitvoeren van een PDCA-cyclus <

18

Verbeterpunten (extra voor niveau 4) De cyclus kun je gebruiken om een (klein) probleem op te lossen en te verbeteren. Maar de cyclus wordt ook vaak gebruikt bij je BPV-instelling of -organisatie. Dan ziet het er anders uit. Ga voor informatie naar je leidinggevende/locatiemanager. a. Welke onderwerpen/verbeterpunten worden cyclisch gecontroleerd?


Beleid en kwaliteitszorg

fb .v

.

b. Beschrijf hoe de cyclus voor deze onderwerpen binnen je stage-instelling werkt.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

c. Van je leidinggevende heb je onderwerpen of verbeterpunten gehoord. Werk een onderwerp naar keuze uit of vraag eventueel aan de leidinggevende met welk verbeterpunt jij aan de slag kunt gaan. Zet in de cyclus: • Wat waren de plannen voor dit onderwerp? • Welke acties zijn ondernomen? • Hoe zijn deze acties geëvalueerd of gecontroleerd? • Welke nieuwe acties zijn opgesteld? d. Wat is jouw conclusie naar aanleiding van de cyclus?

19


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

.

Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

fb .v

Inleiding

tie

Voor het toetsen van kwaliteitszorg bestaat er binnen het werkveld een aantal systemen om de kwaliteit te meten. Deze zijn ontwikkeld door instellingen die zich voor het werkveld inzetten. Als pedagogisch werker of onderwijsassistent krijg je dan ook regelmatig te maken met meetmomenten. Daarom is het belangrijk dat je weet welke systemen er gebruikt worden. Je gaat met de kennis van de systemen onderzoeken wat je terugziet in de dagelijkse praktijk. Je eigen rol in dit geheel is belangrijk. Jij bent degene die uitvoering geeft aan de kwaliteit.

• •

u' Ac

Leerdoelen

Je hebt basiskennis van kwaliteitszorgsystemen. (niveau 3) Je hebt brede en specialistische kennis van toepassing van kwaliteitszorgsystemen. (niveau 4)

Ed

Subdoelen Je kunt: • benoemen welke kwaliteitszorgsystemen er zijn en beschrijven wat het doel is van deze systemen • benoemen welke kwaliteitskenmerken gemeten worden • verbeterpunten formuleren en beschrijven hoe je die gaat verbeteren en contoleren • je eigen handelen toetsen aan een kwaliteitskenmerk.

ev

er

ij

Extra voor niveau 4 Je kunt: • de verschillen aangeven tussen de verschillende kwaliteitszorgsystemen • een kwaliteitskenmerk koppelen aan een kwaliteitszorgsysteem • een verbeterpunt omzetten in een plan en dit uitvoeren • de gevonden resultaten analyseren en daaraan conclusies verbinden.

Opdracht 19

itg

Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen <

U

Theoriebron Kwaliteitskenmerken <

20

Word een expert Je vormt met medestudenten een groepje van drie. Jullie worden een expert op het gebied van de kwaliteitszorgsystemen. a. Ieder neemt een onderdeel voor zijn rekening: audit RI&E, GGD, NCKO-kwaliteitsmonitor. Voor het onderwijs: Kwintoo, WMK, Onderwijsinspectie. Je neemt de theorie door. Zoek op internet nog meer informatie. Je schrijft de hoofdpunten op: • Wat is het doel van elk systeem? • Wat controleren ze? • Hoe doen ze dat? • Welk kwaliteitskenmerk wordt gemeten?


u' Ac

tie

fb .v

.

Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

Opdracht 20

Ed

b. Je vertelt elkaar wat van elk systeem het belangrijkst is. Stel elkaar vragen. Benoem bij elk systeem een voorbeeld uit je eigen praktijk. Misschien heb je er al mee te maken gehad of heb je erover gehoord. Wat weet je ervan?

Verschil moet er zijn (extra voor niveau 4)

er

ij

Je hebt nu van elk systeem informatie gekregen.

ev

a. Geef aan wat het verschil is tussen de risico-inventarisatie en de kwaliteitsmonitor.

Voor het onderwijs: c. Wat is het verschil tussen de Onderwijsinspectie en de kwaliteitskaarten?

U

itg

b. Geef aan wat het verschil is tussen de GGD en een audit.

21


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

Opdracht 21

Kwaliteitsbepaling

fb .v

.

Je krijgt de volgende een stelling: De groepsgrootte bepaalt de kwaliteit in groep of klas. Bepaal of je het met de stelling eens bent of oneens. Je gaat aan de ene kant van de klas staan als je het ermee eens bent en aan de andere kant als je het er niet mee eens bent. Dan wordt de klas in groepjes van vier personen verdeeld. Studenten die het eens zijn met de stelling komen in een groepje bij studenten die het oneens zijn met de stelling. Verwerk de kennis die je uit de vorige opdrachten hebt gekregen.

u' Ac

tie

a. Noem vijf argumenten waarom jullie het al dan niet met de stelling eens zijn.

Opdracht 22

Ed

b. Maak een collage waarin naar voren komt hoe jullie goede kwaliteit in de kinderopvang of het onderwijs zien. c. Presenteer aan de klas en beargumenteer je collage.

GGD-inspectie

ij

Als pedagogisch werker/onderwijsassistent krijg je te maken met verschillende manieren om de kwaliteit te meten en te bewaken.

ev

er

Situatie: Vandaag komt de GGD op bezoek. Een onderdeel van deze inspectie is dat de inspecteur gesprekken voert met pedagogisch medewerkers over de manier waarop ze hun werk uitvoeren. De inspecteur merkt op dat het spelmateriaal dat in de kasten staat niet gevarieerd genoeg is voor de kinderen. Voor het onderwijs: de inspecteur constateert dat het materiaal in de kasten niet voldoende educatieve uitdaging biedt.

U

itg

a. Wat ga jij aan de GGD-inspecteur vertellen?

22


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

Werkmodel Uitvoeren van een PDCA-cyclus <

Geef kwaliteit een kans (extra voor niveau 4)

Bij jou op de locatie wordt de jaarlijkse interne audit gehouden. Er wordt geconstateerd dat in de slaapkamers van jouw groep veel bakken met speelgoed staan en dat er ander los materiaal ligt. Er is te weinig opbergruimte op de groep. De norm is dat de slaapkamer niet gebruikt mag worden als opbergplaats. Je moet actie ondernemen om dit te verbeteren. Hoe ga je dit doen? Wat wil je bereiken? Werk stap 1 van de PDCA-cyclus uit.

tie

Opdracht 23

fb .v

.

b. Welke argumenten heb je om te laten zien dat je wilt verbeteren?

u' Ac

Bespreek je verbeterplan met een medestudent: • Is het verbeterpunt duidelijk en concreet omschreven? • Is de gewenste situatie meetbaar en realistisch? • Is duidelijk wie het verbeterpunt gaat uitvoeren en wanneer dat gebeurt? • Wordt er aangegeven wanneer en op welke manier je gaat evalueren?

ij

Ed

a. Jouw verbeterplan wil je ook bespreekbaar maken in jouw team. Op welke manier wil je dit doen? Bedenk een werkvorm.

ev

er

b. Voor het voorgaande verbeterpunt heb je stap 1 van de cyclus uitgewerkt. Dit was op locatieniveau. Bedenk waar en hoe deze audit past in de cyclus van een organisatie.

U

itg

Opdracht 24

Maak een rollenspel (extra voor niveau 4) Situatie: de GGD heeft een vraag aan jou over het pedagogisch beleidsplan. Daarin staat als speerpunt: ‘Kinderen het zelf laten doen’. Als je als onderwijsassistent werkt, vraagt de inspecteur aan jou hoe je aan de zelfstandigheid van de kinderen werkt. De GGD geeft aan dat er een spanningsveld kan ontstaan tussen zelf doen (zelfstandigheid) en wat veilig is. Vertel de inspecteur hoe jij met dit spanningsveld omgaat en waarom jij dat zo doet. Laat zien dat je wilt verbeteren. Maak een rolverdeling (inspecteur, pedagogisch werker, kinderen). Ieder heeft tien minuten de tijd om zijn rol voor te bereiden (wat ga je uitbeelden of vertellen?). Jullie oefenen een paar keer je rollenspel voordat je het klassikaal gaat uitvoeren.

23


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

• • •

Zijn er goede argumenten gebruikt? Welke argumenten zijn genoemd? Welke verbeterpunten zijn genoemd?

u' Ac

tie

fb .v

.

a. De inspecteur vraagt ook of je de visie en de uitgangspunten van het pedagogisch beleid van je instelling kunt benoemen. Als je in het onderwijs werkt, vertel dan wat de hoofdpunten van het schoolplan zijn en wat de missie van de school is.

Ed

Hij vraagt ook hoe jouw stage-instelling het pedagogisch beleid up-to-date houdt. b. Wat wordt gedaan om dit te evalueren?

ev

er

ij

c. Hoe wordt dit gedaan?

U

itg

d. Wat gebeurt er met eventuele aanpassingen/verbeteringen?

24


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

Opdracht 25

Je gaat nu met de kwaliteitskenmerken aan de slag. Je weet inmiddels dat de interactievaardigheden van de medewerker, de leefomgeving van het kind en de structurele kenmerken van invloed zijn op de kwaliteit. Vorm groepjes van drie. a. Ieder kiest een kwaliteitskenmerk. Uit elk kwaliteitskenmerk kies je één aspect, bijvoorbeeld: ontwikkelingsstimulering, inrichting van de ruimte of leid(st)er-kindratio. Beantwoord de volgende vragen: • Ga voor jezelf na hoe dit op je stage gaat/ging. Wat vind je hiervan en waarom? • Wat vind je goed gaan? • Waarom gaat dit goed? • Waar loop je tegenaan, wat gaat minder goed? Hoe komt dat? • Wat vind jij een verbeterpunt?

u' Ac

tie

fb .v

.

Theoriebron Kwaliteitskenmerken <

Kwaliteitskenmerken

ev

er

ij

Ed

b. Bespreek met elkaar jullie bevindingen en omschrijf met elkaar een verbeterpunt voor elk aspect.

Opdracht 26

U

itg

Werkmodel Uitvoeren van een PDCA-cyclus <

De PDCA-cyclus uitwerken De drie verbeterpunten die je in de vorige opdracht omschreven hebt, ga je nu uitwerken met behulp van de PDCA-cyclus. Voer de opdracht uit met hetzelfde groepje van drie. a. Werk stap 1 (de P) uit voor elk verbeterpunt. Voor degenen die stage lopen: voer stap 2 (de D) en 3 (de C) uit. b. Stap 4 (de A) bespreek je in het groepje. • Welke metingen heb je uitgevoerd? • Wat is de uitslag van die metingen? • Is het gewenste resultaat hiermee behaald? • Zo nee, wat moet je aanpassen? Maak een nieuwe stap 1 (de P).

25


Je loopt al een tijdje stage op je locatie of je hebt stage gelopen. Daar zijn je vast dingen opgevallen. Bedenk een onderwerp/situatie/werkwijze waarvan jij vindt dat het beter of anders kan. a. Onderzoek hoe het op dit moment gaat. • Wat gaat goed? • Wat niet? • Welke oorzaken kun je aangeven? • Wie zijn erbij betrokken? • In welke situaties kom je knelpunten tegen?

ij

Ed

u' Ac

Theoriebron Kwaliteitskenmerken <

Inventariseer de situatie (extra voor niveau 4)

tie

Opdracht 27

fb .v

.

Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

U

itg

ev

er

b. Leg de relatie met het juiste kwaliteitskenmerk. Op welk gebied ligt het probleem? Beargumenteer waarom jij vindt dat dit verbeterd moet worden, met andere woorden: op welke wijze zou de verbetering kunnen bijdragen aan de kwaliteit?

26


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

Opdracht 28

Werk de volgende vragen uit: a. Wat ben je van plan, welk verbeterpunt wil jij gaan inzetten?

tie

b. Met welke werkvorm wil jij je team erbij betrekken?

fb .v

.

Werkmodel Uitvoeren van een PDCA-cyclus <

De PDCA-cyclus toepassen (extra voor niveau 4)

u' Ac

c. Op welke momenten praat je het team bij over je vorderingen?

Ed

d. Wat is jouw rol bij de uitvoering? (Je moet je collega’s gaan motiveren en instrueren bij het tot stand komen van je verbeterpunt.)

er

ij

e. Welke vaardigheden heb je hiervoor nodig?

ev

f. Op welke vaardigheden wil je gecoacht worden?

itg

Opdracht 29

Je hebt nu bekeken wat er op de werkvloer in het dagelijks handelen verbeterd kan worden. Maar er zijn natuurlijk ook punten die je aan jezelf wilt veranderen en verbeteren. Je gaat eerst ‘screenen’ op je interactievaardigheden.

U

Theoriebron Kwaliteitskenmerken <

Je eigen interactievaardigheden

27


Kwaliteitszorgsystemen en kwaliteitskenmerken

a. Hoe scoor jij op de zes interactievaardigheden?

Sensitieve responsiviteit

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

Respect voor autonomie

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

Structuur bieden en grenzen stellen

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

Praten en uitleggen

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

Ontwikkeling stimuleren

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

Begeleiden van interacties

Goed / Voldoende / Nog niet voldoende

.

Beargumenteren met voorbeelden

fb .v

Score

u' Ac

tie

Interactievaardigheid

b. Als je kijkt naar de kwaliteit van je dagelijks handelen, waar wil je dan aandacht aan besteden? Waar ben je nog niet zo goed in? Gebruik de gegevens die je in het schema hebt ingevuld. Kies iets wat voor jouw ontwikkeling (de kwaliteit van jezelf als pedagogisch werker) belangrijk is.

itg

ev

er

ij

Ed

Welke interactievaardigheid wil jij nog beter onder de knie krijgen? Wat wil je bereiken? Beschrijf dit SMART. Je kunt ook de PDCA-cyclus gebruiken.

U

Opdracht 30

28

Waar ligt jouw talent? Uit het schema blijkt ook welke vaardigheid je al heel goed onder de knie hebt. Maak met een medestudent een filmpje. Daarin moet naar voren komen: • waar jullie beiden goed in zijn, dit mogen twee verschillende vaardigheden zijn (laat in rollenspel zien) • waarom dit bijdraagt aan jouw kwaliteit als pedagogisch werker/onderwijsassistent • hoe dit bijdraagt aan de kwaliteit van je stage-instelling.


Theoriebron Beleid en kwaliteit

.

Theoriebron Beleid en kwaliteit

fb .v

Inleiding

tie

De laatste jaren staat binnen het pedagogisch werkveld de kwaliteit van de kinderopvang en het onderwijs hoog op de agenda. Er wordt gesproken over kwaliteitsverhoging of -verbetering. Door ontwikkelingen in de maatschappij worden er andere eisen aan de kwaliteit gesteld. Organisaties moeten hierop inspelen en het beleid aanpassen aan de nieuwe eisen. Op welke manier gaat een organisatie deze verbeteringen van de kwaliteit vormgeven?

Kwaliteit in de kinderopvang en het onderwijs

Ed

u' Ac

Wat is nu eigenlijk kwaliteit? Het woordenboek omschrijft het als ‘de mate waarin iets goed is’ of ‘de mate waarmee diensten voldoen aan eisen, behoeften van de afnemer/cliënt’. Je kunt zeggen dat kwaliteit datgene is wat de opvang of het onderwijs verantwoord maakt, zodat kinderen zich zo goed mogelijk kunnen ontwikkelen. Veel kinderen brengen hun jonge jaren door in de kinderopvang en het onderwijs. De zorg voor hen wordt toevertrouwd aan pedagogisch medewerkers en leerkrachten. Ouders moeten ervan uit kunnen gaan dat hun kind in een veilige en gezonde omgeving wordt opgevangen en op een goede manier wordt begeleid. Daarom moet de kwaliteit gewaarborgd zijn.

Wetten en regels voor kinderopvang

U

itg

ev

er

ij

Om te zorgen voor kwaliteit heeft de overheid een aantal wetten opgesteld waaraan de kinderopvang en het onderwijs moeten voldoen. In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen staan de minimale eisen waaraan de kwaliteit van de opvang moet voldoen (basiskwaliteit). Er worden regels beschreven om de kwaliteit te waarborgen, zoals een uitleg van begrippen, maar ook hoe de kinderopvangtoeslag voor ouders geregeld is en hoe het toezicht op de kinderopvang geregeld moet zijn. Ook is er vanuit de overheid een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) ten aanzien van de kwaliteitseisen voor de kinderopvang en peuterspeelzalen. Hierin staat onder andere beschreven wat de eisen zijn met betrekking tot veiligheid en gezondheid, de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, en het pedagogisch beleid. Dan is er ook nog een ministeriële regeling. Daarin staan de kwaliteitsregels van bijvoorbeeld de risico-inventarisatie veiligheid en gezondheid, aan welke opleidingseis de medewerker moet voldoen en het vier-ogen-en-orenprincipe. Van deze drie wettelijke voorschriften mag niet worden afgeweken.

Wetten en regels voor onderwijs Voor het onderwijs is er de Wet op het primair onderwijs en de Wet passend onderwijs. Daarin wordt onder andere beschreven aan welke uitgangspunten en doelstellingen onderwijs moet voldoen. Ook wordt beschreven welke vakken er op school gegeven moeten worden, hoe de leerling gevolgd wordt en hoe dat vastgelegd wordt.

29


Theoriebron Beleid en kwaliteit

Kwaliteitsbeleid van een organisatie

tie

Kwaliteitszorg

fb .v

.

Een organisatie moet en wil voldoen aan de wettelijk vastgestelde eisen. Hoe dit gebeurt, wordt beschreven in het kwaliteitsbeleid van een organisatie. Het kwaliteitsbeleid staat vastgelegd in een document waarin duidelijk beschreven staat welke kwaliteit de organisatie biedt en hoe de organisatie eraan werkt om deze kwaliteit te behouden en te verbeteren. Het kwaliteitsbeleid bevat ook de binnen een organisatie gehanteerde protocollen. Een protocol is een document waarin staat hoe iets gedaan moet worden. Het is een voorschrift dat leidt tot kwalitatief goede opvang en zorg, bijvoorbeeld: Protocol weglopen van het schoolplein, Protocol ziekmelding of Protocol uitstapjes met kinderen. Soms heeft een organisatie een medewerker in dienst die zich bezighoudt met kwaliteitshandhaving en -verbetering.

u' Ac

Om de kwaliteit te blijven waarborgen is een proces nodig waarin de kwaliteitseisen worden bewaakt, geĂŤvalueerd en bijgesteld. Dit heet kwaliteitszorg. Het is het aansturen van een doorlopend proces van verbeteringen om aan de gestelde eisen te voldoen, met daarbij alle activiteiten en maatregelen die genomen moeten worden. Evalueren is belangrijk in dit hele proces. Zonder te evalueren kun je ook niet bijstellen en nieuwe plannen maken, dus verbeteren.

Ed

De PDCA-cyclus van Deming

U

itg

ev

er

ij

Zoals eerder al beschreven is kwaliteitszorg de bewaking van een continu proces. Een goed hulpmiddel hierbij is de PDCA-cyclus van Deming. PDCA staat voor: Plan, Do, Check, Act. William Deming ontwikkelde een methode waarmee je als medewerker de werkwijze van jezelf of de afdeling kunt verbeteren. Nadat je hebt vastgesteld wat je wilt gaan veranderen of verbeteren, gebruik je de cyclus om dit te bereiken. Verbeteren is een proces van vaststellen, uitvoeren, evalueren en bijstellen. Dit blijft altijd doorgaan.

Schema PDCA-cyclus.

30


Theoriebron Beleid en kwaliteit

De cirkel geeft de vier stappen aan die je moet doorlopen: • Plan: maak een plan voor wat je wilt bereiken/verbeteren en hoe je dit wilt doen. • Do: voer het plan en je activiteiten uit. • Check: evalueer of de uitvoering het gewenste resultaat heeft gebracht. • Act: pas het plan aan.

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

In een organisatie wordt in het kwaliteitsbeleid vastgelegd op welke momenten in het jaar er wat wordt gecontroleerd of geëvalueerd. Er wordt een jaarkalender of een jaarcyclus opgesteld waarin staat wanneer welke stappen genomen moeten worden om te evalueren en bij te stellen. Deze momenten komen ieder jaar terug. Dit is onderdeel van het cyclisch proces.

31


Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen

Inleiding

fb .v

.

Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen

Kwaliteitszorgsystemen

tie

De kwaliteit die een organisatie levert, wordt door verschillende instanties regelmatig gecontroleerd. Zij hanteren ieder hun eigen meetmethoden (systemen). Hierna wordt uitgelegd wat die methoden inhouden en welke kwaliteitskenmerken ze controleren.

Ed

Audit

u' Ac

De kwaliteitszorg moet regelmatig getoetst worden. De middelen die daarvoor gebruikt worden, noemen we kwaliteitszorgsystemen. Ze helpen om aan de gestelde wettelijke eisen te kunnen voldoen. Binnen het werkveld kinderopvang en onderwijs bestaan verschillende systemen, ontwikkeld door instellingen die zich bezighouden met kwaliteitsverbetering. Voorbeelden van kwaliteitszorgsystemen voor de kinderopvang zijn het NCKO en HKZ. Voor het onderwijs zijn dat Kwintoo en WMK (Werken met Kwaliteit). De kwaliteitszorgsystemen zijn onderdeel van het cyclisch proces van een organisatie.

Een audit is een keuring waarbij alle afdelingen van de organisatie getoetst worden. Gecontroleerd wordt of dat wat beschreven staat in het kwaliteitsbeleid ook werkelijk uitgevoerd wordt, maar ook of dat wat gedaan wordt ook klopt met wat er beschreven staat.

er

ij

Bijvoorbeeld: In het beleid staat dat de ontwikkeling van de kinderen op een bepaalde manier gevolgd wordt. Je moet dan kunnen laten zien hoe je de ontwikkeling van de kinderen volgt en waar je dit bijhoudt en noteert.

U

itg

ev

Een audit wordt onder andere uitgevoerd door de HKZ, wat staat voor Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector. Het HKZ is een organisatie die normen ontwikkelt waarmee je de kwaliteit van de organisatie kan meten. Er wordt gecontroleerd of de kwaliteit voldoet aan de gestelde eisen. Dit heet de externe audit. Zo’n audit wordt eens per drie jaar uitgevoerd. Een kinderopvangorganisatie die de audit (de controle door bijvoorbeeld de HKZ) goed doorstaan heeft, krijgt een HKZ-certificaat. Met dit certificaat laat een organisatie zien dat zij alle zaken goed op orde heeft, dat de klant centraal staat en dat er continu aan verbetering gewerkt wordt. Afhankelijk van de uitslag van de audit heeft de organisatie de taak om nieuwe verbeterplannen op te stellen. Er is ook een interne audit, waarbij daarvoor aangestelde medewerkers van de organisatie bij de locaties langsgaan. Zij controleren de punten die ook bij een externe audit aan bod komen. De locatie heeft dan binnen een gestelde datum de tijd om eventuele knelpunten te verhelpen. Een interne audit gaat meestal vooraf aan een externe audit.

32


Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen

Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)

tie

fb .v

.

In de kinderopvang en het onderwijs is het belangrijk dat kinderen veilig kunnen spelen en in een gezonde leefomgeving de dag kunnen doorbrengen (de kwaliteit van de leefomgeving). Door middel van de RI&E of door de Risicomonitor wordt jaarlijks gecontroleerd of aan de wettelijke verplichting wordt voldaan. De risico-inventarisatie moet actueel zijn. Het is een instrument van VeiligheidNL en het Landelijk Centrum Hygiëne en Veiligheid (LCHV) om risico’s in te schatten, bestaande uit een lijst van risico’s in verschillende situaties. Daarnaast bevat de risico-inventarisatie de (gekozen) oplossingen of maatregelen en waar die vastgelegd zijn (bijvoorbeeld in protocollen of procedures). Als er nog acties ondernomen moeten worden, wordt er genoteerd wie dit moeten doen en wanneer. Van alle te nemen acties wordt een plan van aanpak gemaakt, dat zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. In het volgende jaar wordt gecontroleerd of de ondernomen acties het risico hebben verlaagd of zelfs helemaal hebben weggenomen.

Rol van de gemeente (GGD)

ij

Ed

u' Ac

Ook de gemeente heeft een rol in het bewaken van de kwaliteit. De gemeente is verantwoordelijk voor toezicht op en handhaving van de kwaliteitseisen zoals ze door de overheid zijn opgesteld. Deze taak ligt bij de GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst). Wanneer je op een kindercentrum werkt, krijg je te maken met bezoeken van de inspecteurs van de GGD. Zij komen minimaal een keer per jaar op bezoek en verzamelen dan informatie over allerlei documenten, bijvoorbeeld of de ingevulde risico-inventarisatie met een plan van aanpak aanwezig is (de kwaliteit van de omgeving). Daarnaast kijken ze naar de kinden personeelsplanning (structurele kwaliteit). Ze gaan naar de groepsruimtes en stellen vragen aan de medewerkers. Ook voeren ze een pedagogische observatie uit (proceskwaliteit). Dit is een momentopname. Verder controleren ze concrete eisen, zoals een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), die elke medewerker moet hebben, en of een kindercentrum een oudercommissie heeft, zodat ouders inspraak hebben.

er

Rol van de gemeente (GGD) na een controle

U

itg

ev

Op basis van de bevindingen stellen de inspecteurs een inspectierapport op met daarin een advies aan de gemeente. Kindercentra hebben de mogelijkheid zaken die niet voldoen binnen een bepaalde periode aan te passen of te verbeteren. Heeft de GGD alles goedgekeurd en is er een positieve beschikking (=besluit) van de gemeente, dan blijft de organisatie/locatie opgenomen in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Voordat een kindercentrum mag starten, voert de GGD ook een controle uit. Pas als aan alle voorwaarden en eisen is voldaan, wordt het kindercentrum geregistreerd in het LRKP. Je kunt van alle locaties de GGD-rapporten terugvinden. Die zijn openbaar en beschikbaar via de website van de LRKP.

33


Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen

Veranderingen in 2017

tie

fb .v

.

In 2017 zullen er hogere eisen aan kwaliteit gesteld worden. Zo moet er meer aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de kinderen. De GGD gaat op dit punt ook meer controleren. Kinderen in de leeftijd van nul tot twaalf jaar doorlopen per leeftijdsfase een eigen ontwikkeling. Er moet een betere aansluiting komen tussen de gestelde eisen en wat kinderen in een bepaalde ontwikkelingsfase nodig hebben. Enkele maatregelen die genomen zullen worden: • een mentor per kind die de ontwikkeling van het kind volgt en het aanspreekpunt is voor ouders en school • minder personeelswisselingen op de babygroep • flexibelere eisen aan de binnen- en buitenspeelruimte voor kinderen.

Kwaliteitsmonitor (NCKO)

u' Ac

Het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) hanteert een instrument om de pedagogische kwaliteit te meten: de kwaliteitsmonitor. Er is een monitor voor nul- tot vierjarigen en een voor vier- tot twaalfjarigen. De kwaliteitsmonitor omvat drie onderdelen: de proceskwaliteit, de kwaliteit van de leefomgeving en de structurele kwaliteit. De monitor bestaat uit observatielijsten en er kan gebruik worden gemaakt van video-opnames.

ij

Ed

Kinderopvangorganisaties voeren zelf de meting uit. Dit is vaak een onderdeel van het cyclisch proces van de organisatie om de pedagogische kwaliteit te toetsen. De pedagogisch medewerkers, en vaak ook de leidinggevende, vullen de monitor in. Doordat verschillende mensen deze invullen, ontstaat een goed beeld van hoe iedereen de kwaliteit beoordeelt. Er wordt gekeken naar overeenkomsten in de beoordelingen over wat goed gaat en waar de verbeterpunten liggen. Hierop moet dan actie ondernomen worden om de verbeterpunten te realiseren. Ga naar de website Kinderopvangonderzoek voor de volledige scoreformulieren.

er

Onderwijsinspectie

U

itg

ev

De Onderwijsinspectie is een instantie van de overheid die als taak heeft de onderwijskwaliteit te controleren en erop toe te zien dat de regels nageleefd worden. Eens per vier jaar kijkt de onderwijsinspectie of er zaken zijn waaruit blijkt dat een school onvoldoende kwaliteit levert. De inspecteurs voeren een kwaliteitsonderzoek uit, waaronder een risicoanalyse. Dit houdt in dat ze kijken naar onder meer toetsresultaten (bijvoorbeeld Cito), meldingen van klachten, maar ook naar sociale veiligheid. Zijn er geen risico’s, dan is de kwaliteit van het onderwijs goed. De betrokken school krijgt dan basistoezicht. Als er twijfel is, wordt er nog een uitgebreider onderzoek gedaan en worden er meerdere inspecties uitgevoerd. Dit wordt ‘aangepast toezicht’ genoemd. De inspectierapporten van alle scholen in Nederland zijn openbaar en beschikbaar via de website van de Onderwijsinspectie.

34

Er wordt ook wel gewerkt met kwaliteitskaarten. Daarmee kan de school het kwaliteitsniveau meten van het leerstofaanbod, het pedagogisch klimaat, de didactische aanpak en leerlingenzorg.


Theoriebron Kwaliteitszorgsystemen

Kwaliteitskaarten Kwintoo In het onderwijs kan de interne kwaliteit gemeten worden door middel van Kwintoo-kwaliteitskaarten. Deze bestaan uit vragenlijsten en gaan uit van het systeem waarmee de inspectie werkt. De wetgeving en de meest actuele ontwikkelingen en inzichten in het onderwijs worden gevolgd. Ze gebruiken ook voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van het onderwijs. Er zijn dertien kwaliteitskaarten met elk een eigen thema (bijvoorbeeld leerstofaanbod, zorg en begeleiding en contacten met ouders). Het is een onlinetool, waarbij het hele schoolteam de kaarten invult. In een cyclus van vier jaar moeten alle dertien kaarten aan bod zijn gekomen. De uitkomsten van de ingevulde kaarten worden met het team besproken, evenals de acties die daaruit voortkomen.

fb .v

.

Kwaliteitskaarten Kwintoo <

tie

WMK

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

Dan is er ook nog WMK (Werken met Kwaliteit). Dit kwaliteitsinstrument is gebaseerd op het toezichtskader van het primair onderwijs en is speciaal ontwikkeld voor basisscholen. Hierdoor krijgen scholen en leerkrachten inzicht in hun sterke en zwakke punten. Het geeft zicht op de punten waarop kwaliteitsverbetering nodig is. Het systeem werkt met elf modules, waaronder: • een quickscan en een schooldiagnose voor een sterkte-zwakteanalyse • vragenlijsten die door ouders, leerlingen en leerkrachten ingevuld kunnen worden • een volgsysteem om de ontwikkeling van de leerlingen te volgen • een volgsysteem om de kwaliteit van de leerkrachten in beeld te brengen.

35


Theoriebron Kwaliteitskenmerken

.

Theoriebron Kwaliteitskenmerken

fb .v

Inleiding

Proceskwaliteit

tie

Je wilt de (pedagogische) kwaliteit onderzoeken van de groep waar je werkt. Deze kwaliteit bestaat uit een aantal kenmerken die van invloed zijn op de ontwikkeling en het welbevinden van de kinderen. kenmerken. Jij bent degene die deze kwaliteitskenmerken goed kan uitvoeren. Kwaliteitsverbetering begint bij de pedagogisch werker.

u' Ac

Onder proceskwaliteit (of pedagogische kwaliteit) verstaan we de kwaliteit van de dagelijkse ervaringen van de kinderen in de zorg- en opvoedingssituaties. Een kind dat het kindercentrum of de school bezoekt, krijgt te maken met: • de andere kinderen in de groep of klas • de omgeving waarin het speelt • de pedagogisch medewerker(s) of leerkrachten en onderwijsassistenten.

Ed

Deze drie aspecten zijn van invloed op het veiligheidsgevoel van het kind, waardoor het zich kan ontwikkelen. Vooral jouw houding als pedagogisch werker of onderwijsassistent is een belangrijke factor. Aan die houding en de omgeving kun en moet je zelfs continu blijven werken.

er

ij

Interactievaardigheden van de pedagogisch werker en onderwijsassistent

U

itg

ev

De belangrijkste spil in de uitvoering van de proceskwaliteit zijn de pedagogisch werker en de onderwijsassistent. Zij zijn degenen die het contact aangaan met het kind en daardoor ontstaat er een interactie met het kind. Dit is weer van belang voor de ontwikkeling van de kinderen.

36

Er wordt van ze verwacht dat ze zelf de zes interactievaardigheden eigen maken: • sensitieve responsiviteit Je merkt signalen op die het kind afgeeft, je interpreteert die signalen goed en reageert vervolgens op de juiste manier. Je bent er op een warme en ondersteunende manier voor het kind. • respect voor autonomie van het kind Je geeft het kind veel ruimte om zelf op ontdekking uit te gaan. • structuur bieden en grenzen stellen Je maakt het kind duidelijk wat er van hem verwacht wordt en dat het zich daar ook aan moet houden. • praten en uitleggen Je communiceert met het kind op het eigen niveau en in het eigen tempo.


Theoriebron Kwaliteitskenmerken

ontwikkeling stimuleren Je daagt kinderen uit om nieuwe vaardigheden te leren die passen bij hun eigen niveau en belevingswereld. begeleiden van interacties tussen kinderen Je ondersteunt de onderlinge interacties van kinderen, zowel de positieve als de negatieve.

fb .v

Educatieve proceskwaliteit onderwijs

.

tie

Voor het onderwijs geldt ook nog de educatieve proceskwaliteit. Leerlingen volgen op school lessen. Om de kwaliteit van de lessen te kunnen garanderen moet worden gelet op: • het aantal lessen dat wordt aangeboden • de inhoud van die lessen • de vorderingen van de leerling op verschillende leergebieden • de manier waarop de leerling gevolgd wordt.

u' Ac

Door hier continu aan te werken heb je jouw kwaliteit als pedagogisch werker of onderwijsassistent in de hand.

De materiële omgeving (=kwaliteit van de omgeving)

Ed

De materiële omgeving van kinderen is hun directe omgeving: • de ruimte(s) waarin ze verblijven • de aanwezigheid en geschiktheid van het spelmateriaal • de meubilering en aankleding van de ruimte • het dagschema.

er

ij

Bijvoorbeeld: Kan een kind kiezen uit voldoende en gevarieerd speelgoed? Zijn de actieve en passieve momenten goed afgewisseld? En is de groep overzichtelijk ingericht? Al deze aspecten zijn van invloed op de vraag of een kind zich prettig voelt, waardoor het zich goed kan ontwikkelen.

U

itg

ev

Structurele kwaliteit Om de proceskwaliteit te kunnen garanderen zijn bepaalde voorwaarden van belang. Dit noem je de structurele kwaliteit. Deze voorwaarden zijn: • de groepsgrootte: het maximale aantal kinderen in een groep of klas • de leid(st)er-kindratio: de verhouding van het aantal kinderen per pedagogisch werker of leerkracht • de stabiliteit van de pedagogisch werkers of onderwijsassistenten: het aantal pedagogisch werkers/onderwijsassistenten en of ze ‘vast’ zijn • de stabiliteit van de kinderen in de groep: of kinderen dezelfde kinderen op dezelfde dag zien.

37


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.