40634 Verdieping ontwikkelingspsychologie

Page 1

fb .v

.

Cursus

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Verdieping ontwikkelingspsychologie


Auteur: Anne Haselberg Inhoudelijke redactie: Jo-Anne Schaaf Titel: Verdieping ontwikkelingspsychologie

tie

ISBN: 978 90 3724 063 4

fb .v

Uitgeverij: Edu’Actief b.v. 0522-235235 info@edu-actief.nl www.edu-actief.nl

.

Colofon

©

u' Ac

Edu’Actief b.v. 2018 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Ed

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in compilatiewerken op grond van artikel 16 Auteurswet kan men zich wenden tot de Stichting PRO (www.stichting-pro.nl). De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.

U

itg

ev

er

ij

Door het gebruik van deze uitgave verklaart u kennis te hebben genomen van en akkoord te gaan met de specifieke productvoorwaarden en algemene voorwaarden van Edu’Actief, te vinden op www.edu-actief.nl.


Inhoudsopgave Over deze cursus

.

8

De werking van de hersenen Observeren en signaleren

fb .v

OriĂŤntatie

4

9

13

De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

20

Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking Reflectie

39

34

41

u' Ac

Theoriebron De opbouw van de hersenen

27

tie

De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen

44

Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft Theoriebron Observeren en signaleren

51

Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs

Ed

47

54

Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs

57

Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang

60

er

ij

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I 63 Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking II 67 69

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II

73

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking 76

U

itg

ev

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

3


Over deze cursus

Over deze cursus

.

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

fb .v

Ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen unieke manier. Dat heeft onder andere te maken met de omgeving waarin het kind opgroeit, het karakter van het kind, de groei en de hersenontwikkeling. In deze cursus leer je meer over de invloed van de hersenen op het gedrag en de ontwikkeling van kinderen. Kinderen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking ontwikkelen zich anders dan kinderen die een gemiddelde ontwikkeling doormaken. Dit kun je terugzien in hun gedrag en vaardigheden. Als pedagogisch medewerker moet je hier bij de begeleiding en verzorging rekening mee houden. In deze cursus leer je hoe je bijzonderheden in de ontwikkeling kunt signaleren. Je gaat de ontwikkeling van kinderen naast de kerndoelen uit het onderwijs leggen om na te gaan hoe kinderen zich ontwikkelen. Ook kijk je aan de hand van de pedagogische doelen uit het pedagogisch curriculum voor de kinderopvang naar het gedrag van jonge kinderen.

ij

Ieder kind ontwikkelt zich op zijn eigen manier.

er

Leerdoelen •

ev

Je kunt benoemen hoe de hersenen zijn opgebouwd en zich ontwikkelen vanaf de baarmoeder tot het 25e levensjaar. Je kunt de ontwikkeling van kinderen en jongeren observeren door hun ontwikkeling te vergelijken met de gemiddelde ontwikkeling. Je kunt de ontwikkeling van kinderen en jongeren observeren door hun ontwikkeling te vergelijken met de SLO-doelen of de onderwijsdoelen. Je kunt uitleggen waarom de ontwikkeling van kinderen en jongeren met een verstandelijke/lichamelijke/zintuiglijke beperking anders verloopt. Je kunt bij het begeleiden van kinderen en jongeren met een verstandelijke/lichamelijke/zintuiglijke beperking rekening houden met de afwijkende ontwikkeling. Je kunt de laatste onderzoeken op het gebied van ontwikkelingspsychologie gebruiken in het begeleiden van kinderen en jongeren (0-18 jaar).

U

itg

4


Over deze cursus

Beoordeling Aan het eind van de cursus wordt je parate kennis beoordeeld met een toets. Je praktische beheersing van de leerdoelen wordt getoetst aan de hand van een beroepsproduct. Dit wordt op verschillende punten beoordeeld: op inhoud en op de uitvoering. Andere belangrijke punten bij de beoordeling zijn: actieve deelname aan de lessen, nette uitwerking van de opdrachten in correct Nederlands. Je vindt ze bij elkaar in het beoordelingsformulier.

fb .v

.

Beoordelingsformulier <

Planning

Een beroepsproduct maken kost tijd. Daarom moet je dit goed plannen. Lees eerst de opdracht van het beroepsproduct goed door en vul daarna het planningsformulier in. Neem ook de andere opdrachten van deze cursus op in je totale planning. Zo voorkom je dat je in tijdnood komt.

tie

Planningsformulier <

u' Ac

Beroepsproduct Een schatkist vol mogelijkheden

er

ij

Ed

Tijdens het werken met kinderen en jongeren leer je ze verschillende vaardigheden aan. Deze vaardigheden hebben ze nodig in hun verdere leven. Je geeft ze ‘schatten’ mee voor de toekomst. Voor deze opdracht gaan jullie een schatkist maken waarin uitgewerkte leeractiviteiten zitten om kinderen een vaardigheid aan te leren. In het werken met kinderen en jongeren moet je uitgaan van hun mogelijkheden en kwaliteiten. Elk kind heeft andere mogelijkheden en kwaliteiten en in deze opdracht gaan jullie daar rekening mee houden. Jullie kiezen twee verschillende vaardigheden uit die aansluiten bij de kerndoelen voor het basisonderwijs of bij de pedagogische doelen uit het pedagogisch curriculum van de kinderopvang. Deze twee vaardigheden gaan jullie verder uitwerken in een leeractiviteit voor kinderen. Je maakt de leeractiviteit passend voor vier verschillende doelgroepen: kinderen met een gemiddelde ontwikkeling, kinderen met een verstandelijke beperking, kinderen met een lichamelijke beperking en kinderen met een zintuiglijke beperking. Dat betekent dat je één leeractiviteit vier keer zo uitwerkt dat de activiteit aansluit bij de behoeften van de doelgroep.

IKC de Vuurtoren

U

itg

ev

Bij IKC De Vuurtoren staat samen leren centraal. Er vindt veel samenwerking plaats tussen de verschillende organisaties die in het pand zitten. De volgende organisaties zijn er gevestigd: • kinderopvang De Zeeanemoon (0 tot 4 jaar) • peuterspeelzaal Het Zeepaardje (2 tot 4 jaar) • basisschool De Zeemeeuw (4 tot 12 jaar) • een klas met kinderen met een beperking: De Zeesterren (de kinderen uit deze klas hebben op dit moment de kalenderleeftijd van ongeveer 4 tot 12 jaar). Het IKC is een ontmoetingsplaats voor kinderen, waar zij samen kunnen leren en zich kunnen ontwikkelen. Kinderen ontmoeten elkaar buiten op het schoolplein, maar ook in de klassen en groepen. De kinderen van de verschillende organisaties genieten van het contact met elkaar; ze leren met en van elkaar. Binnen De Vuurtoren zijn er momenten dat de kinderen bij elkaar op bezoek gaan in de klas of groepsruimte. Zo gaan de oudste kinderen van De Zeeanemoon en Het Zeepaardje graag op bezoek in de kleuterklassen. De kinderen van De Zeesterren gaan op bezoek in een klas of zij spelen bij de kinderen van Het Zeepaardje. Leraren en pedagogisch medewerkers zijn erg enthousiast over de

5


Over deze cursus

contactmomenten. Alle kinderen genieten, leren en ontwikkelen zich op hun eigen manier. Toch missen de leraren en pedagogisch medewerkers extra materiaal om samen een activiteit te kunnen doen. Materiaal dat geschikt is voor kinderen met een beperking, past niet altijd bij kinderen met een reguliere ontwikkeling en andersom.

Processtappen 1. Maak een planning en een taakverdeling.

tie

fb .v

.

Daarom vraagt Toos van Dijk, directeur van IKC De Vuurtoren, jullie hulp. Zij wil graag dat jullie kisten of boxen ontwikkelen met leer- en ontwikkelingsmateriaal dat geschikt is voor meerdere doelgroepen: voor kinderen met een gemiddelde ontwikkeling, kinderen met een lichamelijke beperking, kinderen met een verstandelijke beperking en kinderen met een zintuiglijke beperking. Zo kunnen de kinderen samen een activiteit ondernemen, ieder op zijn eigen manier of eigen niveau.

2. Kies een leeftijdscategorie waarvoor je de vaardigheden gaat uitwerken.

u' Ac

Kies je een leeftijdscategorie tussen 0 en 4 jaar? Kies een van de pedagogische leerdoelen uit het pedagogisch curriculum. Vervolgens neem je een deelgebied waarbinnen je twee nieuwe vaardigheden gaat uitwerken. Kies twee vaardigheden die belangrijk zijn in de ontwikkeling van kinderen.

Ed

Kies je een leeftijdscategorie tussen 4 en 12 jaar? Kies een deelgebied binnen de kerndoelen uit het basisonderwijs. Vervolgens neem je een kerndoel waarbinnen je twee nieuwe vaardigheden gaat uitwerken. Kies twee vaardigheden die belangrijk zijn in de ontwikkeling van kinderen.

U

itg

ev

er

ij

3. Schrijf een theoretisch kader. In het theoretisch kader beschrijf je de keuzes die je maakt en beschrijf je waar je rekening mee moet houden in het verdere proces van ontwikkelen. Je beantwoordt hier in ieder geval de volgende vragen: • Welke twee vaardigheden heb je gekozen? • Binnen welke kerndoelen of deelgebieden vallen de twee vaardigheden? • Waarom is het belangrijk dat kinderen deze vaardigheid aanleren? Welke schat voor de toekomst geef je ze mee? • Wat moeten kinderen kunnen en weten om de vaardigheid aan te leren? • Zoek extra informatie over het aanleren van de vaardigheid (of een soortgelijke vaardigheid) bij kinderen met een reguliere ontwikkeling enerzijds en kinderen met een beperking anderzijds. • Waarmee moet je rekening houden bij het aanleren van de vaardigheid als je kijkt naar de vier doelgroepen: gemiddelde ontwikkeling, verstandelijke ontwikkeling, lichamelijke ontwikkeling en zintuiglijke ontwikkeling? 4. Werk de twee vaardigheden voor de vier doelgroepen uit. Maak per vaardigheid een passende uitwerking voor de vier doelgroepen. Houd er rekening mee dat je de leeractiviteit(en) verschillend aanbiedt of het niveau aanpast. Per doelgroep maak je: • een passende introductie voor de doelgroep • het leer- en ontwikkelmateriaal passend bij de doelgroep • een stappenplan waarin je laat zien hoe je de vaardigheid gaat aanleren • variatiemogelijkheden om de activiteit moelijker of makkelijker te maken. 5. Schrijf een handleiding of instructiekaart voor pedagogisch medewerkers en leraren.

6


Over deze cursus

fb .v

.

Geef een korte beschrijving per doelgroep en activiteit, zodat anderen ook direct met de schatkist aan de slag kunnen. Laat de volgende informatie aan bod komen: • de vaardigheid die je wilt aanleren • de basiskennis en vaardigheden die aanwezig moeten zijn voordat je begint • de verschillende stappen waarin je de vaardigheid aanleert • tips voor de begeleiding: waar moet je per doelgroep specifiek op letten? • variatietips om het moeilijker of makkelijker te maken.

6. Pas de vormgeving aan bij de vaardigheid en doelgroep. Zorg voor een passende vormgeving van je schatkist en de materialen. De materialen moeten tegen een stootje kunnen. Ze moeten passen bij de vaardigheid die je gaat aanleren, uitdagend zijn en aansluiten bij de verschillende behoeften van de doelgroepen. 7. Presenteer jullie schatkist aan de groep.

Eisen aan het beroepsproduct

• • • •

U

itg

ev

er

ij

u' Ac

Met het eindproduct kun je verschillende doelgroepen een vaardigheid aanleren. Het eindproduct is gebaseerd op de kerndoelen uit het basisonderwijs of de pedagogische doelen uit de kinderopvang. Je kunt de keuzes die je maakt tijdens het ontwikkelproces onderbouwen met informatie uit het theoretisch kader. Voor elke doelgroep is er een aparte activiteit aanwezig, die aansluit bij de ontwikkeling en behoeften van deze doelgroep. Inhoud, vormgeving en ontwerp van de activiteit sluiten aan bij de behoeften en ontwikkeling van kinderen uit je doelgroep. De vormgeving van het eindproduct past bij de aan te leren vaardigheden en de doelgroep. Er is een handleiding of instructiekaart aanwezig, zodat andere opvoeders ook met het eindproduct aan de slag kunnen. Het spel is gemaakt van stevig materiaal en nodigt uit om te gaan leren en ontdekken.

Ed

• •

tie

Laat elke processtap goedkeuren door je docent voordat je begint aan de volgende processtap.

7


Oriëntatie

Oriëntatie Opdracht 1

Het boodschappenlijstje

fb .v

.

Neem een kladblaadje en schrijf bovenaan: ‘Verdieping ontwikkelingspsychologie’. Zet er een streep onder. Onder de streep schrijf je nu een woord of feit dat bij het onderwerp hoort.

Je geeft je kladblaadje vervolgens door naar links. Op het blaadje dat je nu voor je hebt liggen, schrijf je weer een woord of feit. Daarna geef je het kladblaadje opnieuw door naar links. Dit gaat zo door tot je je eigen kladblaadje weer terug hebt of de docent zegt dat er gestopt wordt. Er mogen geen dubbele woorden of feiten op de kladblaadjes komen te staan. Als je echt niks nieuws weet toe te voegen, zet je een kruisje.

Opdracht 2

Teken het maar!

u' Ac

b. Welke nieuwe dingen heb je erbij geleerd?

tie

a. Wist je veel woorden of feiten bij het onderwerp te bedenken?

Ed

Waar denk jij aan bij de titel van deze cursus? Bedenk om de beurt een woord en teken dit op een vel papier. Laat de anderen raden wat er is getekend. Als het woord is geraden, bespreek je samen of de anderen dit woord ook vinden passen bij de cursus. Inventariseer samen wat jullie van het woord afweten.

er

ij

a. Welke woorden zijn er getekend/geraden?

itg

ev

b. Zaten er ook woorden bij waar jij nog niet aan gedacht had? Welke waren dat?

U

Opdracht 3

8

Van A tot Z Schrijf alle letters van het alfabet onder elkaar. Zet bovenaan de titel van deze cursus: Verdieping ontwikkelingspsychologie. Bedenk nu bij iedere letter een woord dat met die letter begint en met het onderwerp van deze cursus te maken heeft.


De werking van de hersenen

.

De werking van de hersenen

fb .v

Inleiding

Ed

u' Ac

tie

Als je het over de ontwikkeling van kinderen en jongeren hebt, kom je automatisch uit bij de hersenen. De hersenen hebben een heel belangrijke rol binnen de ontwikkelingspsychologie. Hoe iemand zich ontwikkelt, hangt mede af van de omgeving waarin hij opgroeit, maar de basis ligt in de hersenen. Van alles wat je denkt, doet, zegt, voelt, ziet en ruikt, zijn de hersenen het fundament.

De hersenen hebben een belangrijke rol in de ontwikkelingspsychologie.

er

ij

Leerdoelen

itg

ev

Je kunt benoemen hoe de hersenen zijn opgebouwd en hoe ze zich ontwikkelen vanaf de baarmoeder tot het 25e levensjaar. • Je kunt benoemen hoe de hersenen werken en zijn opgebouwd. • Je kunt benoemen hoe de hersenen zich ontwikkelen in de baarmoeder en welke factoren van invloed zijn. • Je kunt benoemen hoe hersenen zich ontwikkelen bij kinderen en jongeren van 0 tot 25 jaar. • Je kunt het verschil beschrijven tussen de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft en je kunt benoemen welke invloed dit heeft op het gedrag van kinderen.

U

Opdracht 4

Theoriebron De opbouw van de hersenen <

De opbouw en werking van de hersenen Lees de theorie en geef aan of de volgende stellingen over de opbouw van de hersenen juist of onjuist zijn. Motiveer je antwoord.

9


De werking van de hersenen

1. Je hersenen zijn volledig ontwikkeld als je 18 jaar oud bent. 2. Als je blind bent, heb je mogelijk een beschadiging in de occipitale cortex. 3. Het feit dat je kunt ademhalen, ligt onder andere aan een goede werking van de hersenstam. Juist

Onjuist Waarom?

.

Stelling

fb .v

Stelling 1 Stelling 2

Theoriebron De opbouw van de hersenen <

De ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder

Lees de theorie over de ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder en beantwoord de volgende vragen. a. Wanneer worden alle neuronen gevormd in de hersenen van een kindje?

u' Ac

Opdracht 5

tie

Stelling 3

Ed

b. Waarom is het voor zwangere vrouwen belangrijk dat een kinderdagverblijf goed communiceert over infectieziekten die daar heersen?

er

ij

c. Waar zorgen myelinecellen voor en wanneer worden deze cellen gevormd?

U

itg

ev

d. Maak deze opdracht samen met een medestudent. Lees de theoriebron over de opbouw van de hersenen goed door. In de baarmoeder groeien de hersenen snel. Op dat moment zijn ze heel gevoelig. Bepaalde factoren kunnen de hersenontwikkeling in de baarmoeder flink verstoren. Op sommige factoren heeft de moeder geen invloed; denk aan erfelijkheid. Maar er zijn zeker factoren waar een zwangere vrouw rekening mee kan houden. Maak een flyer voor aanstaande moeders/ouders en geef minimaal zes tips waar zij op moeten letten. Leg uit welke factoren van invloed zijn en wat de eventuele gevolgen zijn voor de baby.

10


Opdracht 6

a. Wat gebeurt er in je hersenen als je een nieuwe vaardigheid aanleert?

b. In Nederland kennen wij het spreekwoord: ‘Oefening baart kunst’. Dat betekent dat door veel oefenen je prestaties verbeteren. Leg eens uit wat er tijdens het oefenen van een vaardigheid in de hersenen gebeurt.

u' Ac

tie

Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen <

De hersenontwikkeling bij kinderen en jongeren

fb .v

.

De werking van de hersenen

a. Lees de theoriebron over de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft. Zijn de stellingen juist of onjuist? Leg je antwoord uit. 1. Met je linkerhersenhelft ervaar je emoties en gevoelens. 2. Als een peuter ineens een woede-uitbarsting krijgt, komt dit voort uit de rechterhersenhelft. 3. Het is ideaal als de linkerhersenhelft sterk overheerst. Dan denkt een kind logisch na.

ev

er

Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft <

De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

ij

Opdracht 7

Ed

c. Vorm groepjes van drie studenten. Verdeel de verschillende ontwikkelingsfasen – baby, peuter, kleuter, schoolkind en adolescent – over de groepen. Maak een toneelstukje over de ontwikkelingsfase die je hebt gekregen. Laat in het toneelstuk drie voorbeelden van typisch gedrag zien dat je kunt herleiden naar de ontwikkeling van de hersenen. Laat situaties zien tussen kind(eren) en opvoeder(s). Wees creatief in het verzinnen van situaties uit de alledaagse praktijk. Speel het toneelstuk uit voor de groep en laat de rest van de studenten vertellen wat zij hebben gezien.

Stelling

Juist

Onjuist

Waarom?

U

itg

Stelling 1 Stelling 2 Stelling 3

Lees de theoriebron over de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft. Wat gebeurt er volgens jou in de volgende situaties als je kijkt naar de werking van de hersenen?

11


De werking van de hersenen

b. Bahir van 4 jaar oud wordt uit het niets heel boos op zijn zus die voorbij huppelt.

fb .v

.

c. De negenjarige Nienke wil niet meer paardrijden sinds zij van haar paard is gevallen.

Lees de theoriebron goed door en bekijk met een medestudent de onderstaande casussen. Hoe zou je reageren? Houd de theorie in je achterhoofd.

tie

Casus May

u' Ac

May heeft een drukke dag gehad op school. Er is van alles gebeurd en vanmiddag heeft ze op het schoolplein ook nog ruzie gemaakt met haar beste vriend Thijs. Ze heeft Thijs hard geschopt en dat zag juf Tinie. Juf Tinie is toen erg boos op May geworden. Nu is May bij jullie op de bso, ze is al vanaf binnenkomst erg stil. Zij speelt nu buiten in de zandbak. Als May een dode vlieg vindt, begint ze hard te huilen om de vlieg. Jij loopt naar May toe en vraagt wat er aan de hand is. Dan roept May: ‘Jij bent stom, want jij hebt de vlieg doodgemaakt. Ik wil nooit meer bij jou spelen, want jij doet gemeen! Ik wil dat je leuk doet tegen mij!’ Vervolgens begint ze overstuur te huilen.

Ed

d. Hoe zou jij reageren? Leg je antwoord uit.

ij

Casus Jens

U

itg

ev

er

Jens is vanochtend door zijn moeder met de auto naar school gebracht. De auto die voor hen reed, is hard tegen een lantaarnpaal aan gereden. De man die achter het stuur zat, bloedde hevig aan zijn hoofd. Ook had hij erg veel pijn aan zijn arm en nek. Jens heeft gezien hoe zijn moeder eerste hulp verleende. De man is uiteindelijk door een ambulance opgehaald. Jens is de hele ochtend al wat afwezig. Tijdens het brood eten zit je even bij hem aan tafel. Dan zegt hij uit het niets: ‘Ik ga echt nooit meer met de auto, dadelijk krijg ik ook zoveel bloed.’ Je ziet de angst in zijn ogen.

12

e. Hoe zou jij reageren? Leg je antwoord uit.


Observeren en signaleren

Observeren en signaleren

.

Inleiding

u' Ac

tie

fb .v

In een groep kinderen is geen kind hetzelfde. Ieder kind volgt zijn eigen unieke ontwikkeling en ieder kind heeft zijn eigen talenten. Dat maakt het werken met kinderen ook zo boeiend. Bijna geen enkel kind volgt de gemiddelde lijn van de ontwikkeling. Er is altijd wel een ontwikkelingsgebied te vinden waar een kind voor- of achterloopt. Soms is de voorsprong of achterstand zo groot dat het kind extra begeleiding of uitdaging nodig heeft. Het is belangrijk om dat te signaleren. Je kunt een voorsprong of achterstand bij een kind signaleren door kinderen in een groep te observeren.

Ed

Kijk goed naar een kind om de ontwikkeling te volgen.

Leerdoelen

U

itg

ev

er

ij

Je kunt de ontwikkeling van kinderen en jongeren observeren door hun ontwikkeling te vergelijken met de ‘normale’ ontwikkeling. • Je kunt benoemen hoe de normale ontwikkeling van een kind tussen 0 en 18 jaar verloopt. • Je kunt de ontwikkeling van een kind observeren. • Je kunt met de informatie uit een observatie analyseren of de ontwikkeling van een kind afwijkt. • Je kunt signaleren wanneer de ontwikkeling te veel afwijkt.

13


Observeren en signaleren

Opdracht 8

a. Elk kind ontwikkelt zich op zijn eigen manier. Er is een norm vastgesteld voor de gemiddelde ontwikkeling. Beschrijf per ontwikkelingsfase vijf belangrijke punten uit de gemiddelde ontwikkeling die specifiek zijn in deze fase. Gebruik voor deze opdracht de ontwikkelingsfasen baby, peuter, kleuter, schoolkind, adolescent. Je mag zelf weten hoe je deze opdracht vormgeeft, maar zorg dat het een overzichtelijk geheel wordt.

Casus Liam

Peuter Liam van 2,5 jaar oud gaat naar het kinderdagverblijf. Hij kan nog niet goed samen spelen met de kinderen in zijn groep.

tie

Filmpje The monkey business illusion uitgelegd <

In de casussen staan voorbeelden uit de praktijk.

b. Ontwikkelt het kind zich volgens het gemiddelde, of wijkt de ontwikkeling volgens jou af? Motiveer je antwoord.

Casus Polly

u' Ac

Filmpje The monkey business illusion <

fb .v

.

Theoriebron Observeren en signaleren <

De ontwikkeling van een kind van 0 tot 18 jaar

Ed

De zesjarige Polly zit in groep 3. Tijdens het omkleden na de gymnastiekles kan zij de knoop van haar broek niet zelf dichtmaken.

er

ij

c. Ontwikkelt het kind zich volgens het gemiddelde, of wijkt de ontwikkeling volgens jou af? Motiveer je antwoord.

Casus Jasmijn

ev

Jasmijn van 8 gaat op vrijdag naar de bso. Pedagogisch medewerker David merkt dat Jasmijn veel liegt. Zij lijkt haar leugens zelf ook te geloven.

U

itg

d. Ontwikkelt het kind zich volgens het gemiddelde, of wijkt de ontwikkeling volgens jou af? Motiveer je antwoord.

Casus Nourdin Nourdin van 14 gaat naar de havo. Hij begrijpt de lesstof goed, maar het huiswerk vormt een probleem. Hij heeft zijn huiswerk geregeld niet gemaakt.

14


Observeren en signaleren

Theoriebron Observeren en signaleren <

Observeren

a. Als je gaat observeren, moet je objectief naar het gedrag van een kind of jongere kijken. Bekijk het Filmpje ‘Winkeltje spelen’. Beschrijf objectief wat je in de eerste minuut ziet gebeuren in het winkeltje. Je mag het filmpje eventueel vaker bekijken.

tie

Opdracht 9

fb .v

.

e. Ontwikkelt het kind zich volgens het gemiddelde, of wijkt de ontwikkeling volgens jou af? Motiveer je antwoord.

Analyseren

a. Lees de theoriebron. Bij het observeren van kinderen is het belangrijk om de feiten te noteren die ertoe doen en die belangrijk zijn. Neem onderstaande observatie over op papier en geef de volgende dingen aan: • belangrijke informatie • onbelangrijke informatie • subjectieve informatie. Onderstreep de tekst eventueel met drie verschillende kleuren.

ev

er

Theoriebron Observeren en signaleren <

Ed

Opdracht 10

b. Als je observeert en waarneemt, oordeel je vaak onbewust over de dingen die je waarneemt. Jij ziet dingen op een bepaalde manier. Bekijk het Filmpje ‘Oordeel niet te snel’. Vorm groepjes van vier studenten en ga in gesprek over het filmpje. In het dagelijks leven en tijdens je stages maak je veel situaties mee waarin je oordeelt over wat je ziet. Kunnen jullie je momenten herinneren van je stage of uit je dagelijks leven dat je een situatie verkeerd interpreteerde omdat je uitging van wat je waarnam? Deel ervaringen en praat erover met elkaar.

ij

Filmpje Oordeel niet te snel <

u' Ac

Filmpje Winkeltje spelen <

U

itg

Observatie Mats is een eigenwijze kleuter van 5 jaar oud. Hij heeft een rode broek en een groene trui aan. Hij zit op zijn stoel in de kring. Hij wiebelt met zijn benen. Aan zijn voeten heeft Mats nieuwe schoenen van Zeeman. Hij stoot het meisje aan dat naast hem zit. Het meisje heeft een gele jurk aan. Het meisje duwt Mats weg en zegt: ‘Stommerd, houd eens op!’ Ik geef haar wel een beetje gelijk. Mats heeft een snottebel aan zijn neus hangen. Mats steekt zijn vinger in de lucht. De juf reageert niet. Mats begint met zijn arm te zwaaien. De juf reageert niet op Mats. Zij vertelt een verhaal over een kabouter die graag een reus wil zijn, maar dat kan natuurlijk niet. Een kleine kabouter kan niet ineens een grote reus worden. Mats vindt het verhaal maar saai. Hij zit op zijn stoel te wippen en zwaait met zijn arm heen-en-weer. Hij raakt met zijn arm het jongetje dat naast hem zit. Het jongetje geeft Mats een duw, waardoor hij van zijn eikenhouten stoeltje valt. Mats begint te huilen. Hij stelt zich wel een beetje aan.

15


Observeren en signaleren

fb .v

.

b. Lees de theoriebron door. Het interpreteren van observaties is een belangrijk onderdeel van een observatie. Bekijk onderstaande observaties. Hoe zou jij het gedrag van de kinderen en jongeren interpreteren? Waar denk jij aan als je dit leest? Gebruik eigen ervaring en theorie over de ontwikkeling van kinderen bij deze opdracht. Maak deze opdracht individueel, maar bespreek na in groepjes. Hebben jullie een verschillende kijk op het gedrag van kinderen?

Observatie Jacob

tie

Jacob van 3 jaar loopt door de peutergroep. Hij pakt een raceauto. Hij rent ermee door de groep en maakt daarbij een geluid: ‘Brrrrrrr.’ Hij botst tegen een jongetje op. Jacob maakt een brullend geluid tegen het jongetje. Jacob rent verder met zijn auto naar de glijbaan. Hij klimt de trap van de glijbaan op. Hij drukt daarbij een meisje aan de kant. In het huisje van de glijbaan springt hij op en neer, waardoor er een bonzend geluid klinkt. De leidster zegt tegen Jacob dat hij niet mag springen in de glijbaan. Jacob draait zich om en springt verder.

u' Ac

c. Hoe zou jij het gedrag van Jacob interpreteren?

Observatie Shanice

ij

Ed

Shanice van 7 jaar oud zit in groep 4 aan haar tafel. Ze kijkt naar haar meester, die een opdracht uitlegt. Shanice pakt haar schrift. Ze kijkt in haar schrift en pakt een potlood. Ze tikt met haar potlood op de tafel en kijkt om zich heen. Shanice kijkt in haar schrift. Ze kijkt naar wat het meisje naast haar doet. Shanice staat op en gaat naar de wc. Shanice komt terug en gaat aan tafel zitten. Zij kijkt in haar schrift. Ze scheurt een stukje van haar schrift af en maakt er een propje van. Zij schiet het propje naar het groepje dat naast haar zit. De meester spreekt haar aan op haar gedrag. Shanice lacht erom.

ev

er

d. Hoe zou jij het gedrag van Shanice interpreteren?

U

itg

Observatie Lodie

16

Lodie is 10 jaar en zit in groep 7. Op het schoolplein zit Lodie op een bankje. Lodie kijkt naar een groepje kinderen die dicht bij haar staan. Lodie glimlacht als iemand uit de groep een mop vertelt. Een meisje komt vragen of Lodie mee wil doen met verstoppertje. Lodie schudt haar hoofd en zegt zachtjes: ‘Nee.’ Het meisje haalt haar schouders op en loopt weg. Lodie kijkt verdrietig het meisje na. Stil kijkt Lodie voor zich uit.

e. Hoe zou jij het gedrag van Lodie interpreteren?


Observeren en signaleren

Observatie Zoë

Theoriebron Observeren en signaleren <

Observeren en achterstanden of problemen signaleren

Bestudeer de theoriebron goed. Het is belangrijk om problemen en achterstanden tijdig te signaleren. Lees onderstaande casussen goed door en geef aan wie volgens jou een ontwikkelingsachterstand heeft, of probleemgedrag laat zien dat afwijkt van de gemiddelde ontwikkeling. Bespreek deze opdracht na met de hele groep.

u' Ac

Opdracht 11

tie

f. Hoe zou jij het gedrag van Zoë interpreteren?

fb .v

.

Zoë van 7 jaar is samen met haar vader en broertje in het park. Zoë loopt naar een ander kindje en praat tegen haar. Ze geeft het kindje haar bal en lacht. Zoë kijkt op en rent naar een gezin toe. Ze praat tegen de moeder en gaat bij hen op het picknickkleed zitten. Zoë praat met de moeder en eet een koekje. Zoë staat op en loopt een stukje. Ze loopt naar de zandbak en praat tegen de man die op de zandbakrand zit. Zoë gaat bij de man op schoot zitten. Ze lacht naar de man. Vader roept Zoë. Zoë huppelt naar haar vader toe en geeft hem een dikke knuffel. Samen met haar vader en broertje loopt ze het park uit.

Casus Kiki, Morris en Lieve

er

ij

Ed

Kiki, Morris en Lieve zijn 3 jaar oud en zitten met zijn drieën in de zandbak. Morris en Kiki praten samen over het bouwen van een zandkasteel. Lieve knikt enthousiast als ze Morris en Kiki hoort praten. Morris heeft ondertussen allemaal emmertjes en schepjes om zich heen verzameld. Lieve wil er graag mee spelen, maar dat laat Morris niet toe. ‘Die zijn van mij, blijf af!’ ‘Mij!’ zegt Lieve zachtjes. ‘Afblijven, Lieve!’ roept Morris en balt zijn vuist. Lieve kijkt Morris aan, maar zegt verder niets. Ze ziet een schepje liggen aan de andere kant van de zandbak. Ze loopt erheen en pakt het op. Kiki wilde ook net het schepje pakken, maar is te laat. Boos gooit Kiki zich op de grond. Ze begint hard te huilen en trommelt met haar vuisten in het zand. ‘Ik wil dat schepje!!!!’ roept ze hard huilend. Lieve kijkt naar Kiki en zegt met enige trots in haar stem: ‘Mij!’

U

itg

ev

a. Wie heeft volgens jou een ontwikkelingsachterstand, of wie laat probleemgedrag dat afwijkt van de gemiddelde ontwikkeling?

Casus Anneloes, Fati en Storm (5 jaar oud) Anneloes zit aan de tekentafel en is druk bezig met het maken van een tekening voor haar oma. Fati wil naast haar gaan zitten. ‘Pas op,’ roept Anneloes, ‘je gaat op Nina zitten!’ Fati kijkt geschrokken naar Anneloes: ‘Maar er zit helemaal niemand.’ Maar Anneloes blijft stellig: ‘Nina, zit daar! Jij mag daar niet zitten.’ Fati gaat maar aan een tafeltje tegenover Anneloes zitten. Anneloes praat tegen de lege stoel naast haar: ‘Niks van aantrekken, Nina. Zij doet wel vaker stom!’

17


Observeren en signaleren

fb .v

.

Storm komt naast Fati zitten. ‘Ik ga een hele mooie tekening van een trein maken.’ Hij pakt een blauw en een geel potlood en begint allemaal streepjes te zetten. Al gauw is zijn halve papier bedekt met gele en blauwe streepjes. ‘De conducteur heeft een zwart pak,’ zegt Storm enthousiast en hij zet allemaal zwarte streepjes op het papier. Fati wil een roze stift uit de bak pakken, maar Anneloes pakt gauw het bakje met de stiften weg. ‘Nina mag eerst, en zij wil roze!’ Fati wordt boos en pakt ook het bakje met de stiften vast. Ze trekt hard aan het bakje en Anneloes laat los. De stiften vliegen door het lokaal. Meester Tom vraagt hij wat er gebeurd is. Anneloes roept dat Fati de stiften op de grond heeft gegooid. Fati schudt haar hoofd: ‘Niet waar, Nina heeft het gedaan!’ ‘Nina?’ zegt meester Tom verbaasd, ‘volgens mij hebben wij geen Nina in de klas.’ Waarop Anneloes enthousiast naar de lege stoel wijst: ‘Hier zit Nina, meester!’

u' Ac

tie

b. Wie heeft volgens jou een ontwikkelingsachterstand, of wie laat probleemgedrag dat afwijkt van de gemiddelde ontwikkeling?

Casus Sunny, Melissa en Daan

er

ij

Ed

Sunny, Melissa en Daan van 14 jaar oud hebben vakantie en liggen op hun handdoeken bij een meer. Melissa lacht om de grappen die Sunny en Daan maken. Melissa vertelt de jongens een grappig verhaal over haar vakantie in Italië. Ze krijgen samen de slappe lach. Sunny staat op en rent naar een vlonder aan het meer. Sunny duikt van de vlonder af het meer in. Er staat een bordje naast de vlonder: Duiken verboden! Terwijl Sunny aan het zwemmen is, vertelt Daan een grap aan Melissa. Zij haalt haar schouders op. Daan vraagt Melissa wat er met haar aan de hand is. Melissa wordt boos op Daan en zegt: ‘Jij bent ook echt zo’n sukkel.’ Melissa staat op en gaat een eindje verderop zitten mokken. Daan fronst zijn wenkbrauwen en kijkt om zich heen. Hij ziet een eindje verderop bij een paar handdoeken een zak chips liggen, daar heeft hij wel zin in. Hij loopt erheen en pakt de zak chips. Met de zak chips in zijn hand wandelt hij rustig terug naar zijn handdoek en hij begint te eten. Sunny is weer op de kant geklommen en gaat naast Daan zitten. ‘O, lekker chips!’ Daarop zegt Daan: ‘Ja, pak maar hoor!’

U

itg

ev

c. Wie heeft volgens jou een ontwikkelingsachterstand, of wie laat probleemgedrag dat afwijkt van de gemiddelde ontwikkeling?

18

d. Lees de theoriebron over observeren. De ontwikkeling van een kind kun je volgen door een kind te observeren. Via observaties kun jij zien hoe een kind zich ontwikkelt. Ontwikkelt het zich gemiddeld, of zie jij een voorsprong of achterstand in de ontwikkeling? Voor deze opdracht observeer je een kind of jongere van je stage of uit je omgeving. Belangrijk bij deze opdracht: overleg van tevoren met collega’s en ouders/verzorgers of je deze opdracht kunt uitvoeren.


Observeren en signaleren

fb .v

.

Bereid je goed voor. Stel van tevoren vast: 1. het doel van de observatie Het observatiedoel moet te maken hebben met de ontwikkeling of het gedrag van het kind of de jongere. Richt je op ĂŠĂŠn ontwikkelingsgebied. 2. welke observatiemethoden je gaat gebruiken Er zijn verschillende manieren van observeren. Kies de manier die het best bij je doel past. 3. op welk moment (of welke momenten) je gaat observeren Als je stage loopt, observeer dan op meerdere momenten. Zo krijg je een breder beeld van de ontwikkeling van een kind.

u' Ac

tie

Maak een rapportage met daarin: 1. het observatieverslag waarin je gedrag en vaardigheden objectief beschrijft 2. een analyse van de observatie Gebruik voor de analyse theorie waarmee je de analyse kunt onderbouwen. Kun je theorie uit deze cursus koppelen aan wat je gezien hebt? Vermeld wanneer je gebruikmaakt van eigen interpretatie of vanuit de theorie. 3. je conclusie Beschrijf wat je gaat doen naar aanleiding van de observatie en analyse. Wat heb je gezien? Heb jij in je observaties een gemiddelde ontwikkeling gezien? Of heb je een voorsprong, achterstand of specifiek gedrag gesignaleerd? Beschrijf dat hier en benoem eventuele vervolgstappen of maak een plan van aanpak.

U

itg

ev

er

ij

Ed

Lever de opdracht in bij je docent. Willen ouders/verzorgers het verslag graag inzien, dan kan dit pas na goedkeuring door de docent.

19


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

fb .v

.

De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang Inleiding

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Plekken waar de ontwikkeling van kinderen volop gestimuleerd wordt, zijn het onderwijs en de kinderopvang. Er zijn in Nederland veel verschillende vormen van basisonderwijs en kinderopvang te vinden. Basisscholen geven het onderwijs aan hun leerlingen op hun eigen manier vorm. En toch leren de kinderen in de basis dezelfde vaardigheden. Dat komt doordat de overheid voor het basisonderwijs kerndoelen heeft opgesteld. De kerndoelen sluiten aan bij de ontwikkeling van de kinderen en dagen hen uit zich optimaal te ontwikkelen. Rondom de kerndoelen geven scholen hun onderwijs vorm. Sinds kort is er ook een belangrijk document voor de kinderopvang: het pedagogisch curriculum. Dit document helpt kinderopvangorganisaties om goede keuzes te maken op het gebied van pedagogisch beleid en kinderen een omgeving te bieden waar zij zich optimaal kunnen ontwikkelen.

U

itg

De kerndoelen zorgen voor een doorgaande leerlijn voor leerlingen.

20

Leerdoelen Je kunt de ontwikkeling van kinderen en jongeren observeren door die ontwikkeling te vergelijken met de kerndoelen, onderwijsdoelen en het curriculum uit de kinderopvang. • Je kunt beschrijven wat de kerndoelen voor het basisonderwijs inhouden. • Je kunt beschrijven wat de kerndoelen voor het voortgezet onderwijs inhouden. • Je kunt beschrijven wat het pedagogisch curriculum voor de kinderopvang inhoudt. • Je kunt de ontwikkeling van kinderen vergelijken met het curriculum uit de kinderopvang en de doelen uit het onderwijs.


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

Artikel Kerndoelen <

u' Ac

tie

Artikel TULE <

a. Lees de theoriebron en bekijk de 58 kerndoelen in het Artikel Kerndoelen. Leg in eigen woorden op maximaal één A4’tje uit wat de kerndoelen inhouden. Zoek op internet eventueel aanvullende informatie over de kerndoelen in het onderwijs. Beantwoord in je verhaal de volgende vragen: • Wat zijn de kerndoelen voor het onderwijs? • Waarom en door wie zijn de kerndoelen voor het onderwijs opgesteld? • Op welke manier moeten basisscholen de kerndoelen gebruiken? • Over welke gebieden zijn de kerndoelen verdeeld? b. Lees de theoriebron en bekijk de 58 kerndoelen in het artikel Kerndoelen. Gebruik voor deze opdracht ook het artikel TULE (Tussendoelen en Leerlijnen). Voer hiervoor op de website de zoekopdracht TULE in. Vorm groepjes van vier studenten. Verdeel de verschillende deelgebieden over de groepjes. Doe dit op de volgende manier: • Nederlands = twaalf kerndoelen: één groepje studenten • Engels en Fries = tien kerndoelen: één groepje studenten • Rekenen/Wiskunde = elf kerndoelen: één groepje studenten • Oriëntatie op jezelf en de wereld = twintig kerndoelen: verdelen over twee groepjes studenten • Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs = vijf kerndoelen: één groepje studenten.

.

Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs <

Kerndoelen voor het basisonderwijs

fb .v

Opdracht 12

Ed

Maak een presentatie waarin alle kerndoelen van het deelgebied naar voren komen. Benoem per kerndoel hoe je in groep 1 aan de kerndoelen kunt werken. Geef per kerndoel een concreet voorbeeld van een activiteit. Benoem per kerndoel hoe je in groep 8 aan de kerndoelen kunt werken. Geef per kerndoel een concreet voorbeeld van een activiteit. Presenteer de presentatie aan de groep. Ontwikkelen de kinderen uit de casussen hieronder zich voldoende als je kijkt naar de kerndoelen voor het basisonderwijs? Signaleer je een voorsprong, een achterstand of een probleem? Gebruik hierbij het Artikel Kerndoelen en het Artikel TULE.

er

ij

Casus Kevin

ev

Kevin zit in groep 8 van de basisschool. Over één maand is het zomervakantie. Na de zomervakantie gaat hij naar het voortgezet onderwijs. Hij heeft van meester Karel de opdracht gekregen om een brief te schrijven naar zijn idool. Kevin is een groot fan van Herman den Blijker, Kevin wil namelijk ook kok worden. Lees de enthousiaste brief van Kevin aan Herman den Blijker hier:

U

itg

Beste Herman, Hoe gaat het met u? Met mij is het wel goed. Ik schrijf u deze brief omdat ik kok wil worden. Mijn vader kookd in huis vaak want mijn moeder is geen goede kokin. Ik weet wel dat je als kok hard moet werken, maar dat maakt mij niets uit. Ik kook zelf ook wel. Ik vindt het leuk om pizza te maken met stuken ananas en ham. Hebt u nog goede ideeen voor het eten op ons schoolkamp? De papas en mamas bakken altijd pannekoeken, maar die zijn echt vies! Schrijft u een brief terug? Groetjes Kevin van basisschool De Wonderboom.

21


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

.

c. Bij welk kerndoel past deze casus?

fb .v

d. Als je nu kijkt naar de tekst in de brief, heeft Kevin zich dan voldoende ontwikkeld met het oog op de kerndoelen en tussendoelen?

tie

Casus Destiny

u' Ac

Destiny zit in groep 4 van de basisschool. Op school worden verschillende feesten gevierd. Sinterklaas, Kerstmis, Pasen, het Suikerfeest en het Lichtjesfeest zijn enkele feesten waar de school uitgebreid bij stilstaat. De ouders van Destiny zijn streng gelovig. Volgens hun geloof mag Destiny niet deelnemen aan de verschillende feesten die op school gevierd worden. Tijdens de feesten en het voorbereiden ervan wordt Destiny thuisgehouden. Haar ouders geven dan bij juf Dorien aan dat zij ziek is of last heeft van te veel stress.

Ed

e. Bij welk kerndoel past de casus van Destiny?

er

ij

f. Kan Destiny zich voldoende ontwikkelen volgens de kerndoelen en de tussendoelen?

Casus Rowan

U

itg

ev

Rowan zit in groep 7 van de basisschool. Voor de schoolkrant gaat hij een aantal mensen interviewen. Een grote groep kinderen wil graag een pannakooi in het park om te kunnen voetballen. Hij vraagt de mensen wat zij ervan vinden als er een nieuw voetbalveldje voor de kinderen in het park zou komen. Rowan neemt zijn taak van interviewer heel serieus en hij loopt met een blocnote en pen door het park. Hij is op zoek naar mensen die zijn vraag willen beantwoorden. Het gaat goed, hij heeft al vier mensen gesproken. In de verte ziet hij een man aankomen, op wie hij enthousiast afstapt. Als hij de man aanspreekt zegt deze: ‘I’m sorry, I don’t speak Dutch.’ Daarop neemt Rowan het interview in het Engels af. Trots kijkt Rowan naar zijn blaadje. Wauw, hij heeft al vijf mensen kunnen interviewen.

22

g. Bij welk kerndoel past deze casus?


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

Artikel Kerndoelen voortgezet onderwijs <

a. Zijn de stellingen over kerndoelen in het voortgezet onderwijs juist of onjuist? Vul de tabel in en motiveer je antwoord. 1. De kerndoelen zijn van toepassing voor de hele schoolperiode in het voortgezet onderwijs. 2. Alleen voor de talen Nederlands en Engels zijn kerndoelen opgesteld. De andere talen hebben geen kerndoelen nodig. 3. Aardrijkskunde en geschiedenis vallen onder het deelgebied ‘Mens en maatschappij’. Stelling

Juist

Onjuist

Waarom?

Stelling 2 Stelling 3

u' Ac

Stelling 1

Website Leerplan in beeld <

fb .v

Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs <

Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs

tie

Opdracht 13

.

h. Hoe ontwikkelt Rowan zich als je kijkt naar de kerndoelen en de tussendoelen?

1. 2. 3.

Ed

b. Noem de zes kenmerken die belangrijk zijn voor het leren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs.

ij

4.

er

5. 6.

U

itg

ev

Ontwikkelen de kinderen uit de casus zich voldoende als je kijkt vanuit de kerndoelen voor het voortgezet onderwijs? Gebruik bij deze opdracht het artikel ‘Kerndoelen voortgezet onderwijs’. Je kunt ook de website ‘Leerplan in beeld’ gebruiken. Hier kun je het ‘Referentiekader taal en rekenen’ vinden. Daar staat beschreven wat een leerling per type voortgezet onderwijs moet kunnen.

Casus Patricia Patricia zit in de vierde klas van het vmbo. Ze heeft het erg naar haar zin op school. Ze heeft veel vrienden in de klas en tussen vrienden onderling wordt er veel in straattaal gesproken. Vandaag brengt de burgemeester van het dorp onverwachts een bezoekje aan de klas van Patricia. De burgemeester is op school voor overleg, maar neemt ook graag een kijkje in een van de lokalen. Als de burgemeester Patricia een vraag stelt, geeft zij antwoord in straattaal.

23


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

c. Bij welk kerndoel past het voorbeeld uit de casus?

fb .v

.

d. Hoe ontwikkelt Patricia zich, kijkend naar de kerndoelen?

Casus Kick

tie

Kick zit in de derde klas van de havo. Vandaag gaat hij een dagje meelopen bij een bedrijf in de buurt. Zijn school heeft een aantal meeloopdagen geregeld, zodat de leerlingen kennismaken met verschillende soorten beroepen. De begeleider van Kick is Marcel en hij vraagt Kick een aantal breuken op te lossen. Kick kijkt een beetje moeilijk naar het papier. Breuken, hoe ging dat ook alweer?

u' Ac

e. Bij welk kerndoel past het voorbeeld uit de casus?

Ed

f. Hoe ontwikkelt Kick zich, kijkend naar de kerndoelen en het referentiekader?

ij

Casus Mees

ev

er

Mees zit in de tweede klas van vmbo-TL. Hij heeft in de zomervakantie een ernstig ongeluk gehad en als gevolg daarvan kan hij zijn rechterarm niet goed meer gebruiken. Bij de gymlessen blijft Mees vaak aan de kant zitten met de opmerking: ‘Ach, dat kan ik toch niet meer!’ Tijdens de balspelen vraagt Mees vaak of hij scheidsrechter mag zijn. Dat vindt hij erg leuk om te doen. Met hardlopen doet Mees altijd enthousiast mee.

U

itg

g. Bij welke kerndoelen past deze casus?

24

h. Hoe ontwikkelt Mees zich ten opzichte van deze twee kerndoelen?


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

Artikel Pedagogisch curriculum in de kinderopvang <

.

1. 2. 3. 4.

b. Lees de theoriebron en gebruik voor deze opdracht het artikel ‘Pedagogisch curriculum in de kinderopvang’. Vorm tweetallen en verdeel de zestien deelonderwerpen van de pedagogische doelen over de groepen. Schrijf een informatief stuk van maximaal één A4’tje over het deelonderwerp voor pedagogisch medewerkers. Zorg dat de volgende onderwerpen terugkomen: • een uitleg over wat het deelonderwerp inhoudt • de rol van de pedagogisch medewerker • praktische tips om er in de praktijk mee aan de slag te gaan. Bundel de A4’tjes tot één document.

u' Ac

Filmpje Pedagogisch curriculum <

a. Lees Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang. Het curriculum is gebaseerd op de vier pedagogische doelen van professor Marianne Riksen-Walraven. Noem de vier pedagogische doelen:

fb .v

Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang <

Het pedagogisch curriculum kinderopvang

tie

Opdracht 14

Werken de pedagogisch medewerkers in de volgende casussen volgens het pedagogisch curriculum kinderopvang? Lees de casussen en beantwoord de vragen. Gebruik hiervoor de theoriebron en bekijk het artikel ‘Pedagogisch curriculum in de kinderopvang’.

Ed

Casus Mae en Hilly

ij

Mae en Hilly werken bij kinderopvang Het Bonte Beertje. Mae werkt op een babygroep en Hilly op de peutergroep. Ze vinden hun werk heel erg leuk, maar missen af en toe variatie in hun werkzaamheden. Daarom wisselen ze geregeld een dagje van groep. Dan staat Mae op de groep van Hilly en Hilly op de groep van Mae. Vaak bedenken zij dat op het moment dat zij ’s ochtends binnenkomen.

ev

er

c. Handelen Mae en Hilly volgens het pedagogisch curriculum juist?

U

itg

Casus Tim Tim werkt als pedagogisch medewerker op peuterspeelzaal De Bezige Bij. Vandaag zitten in de groep van Tim veertien kinderen. Zes van hen hebben een speciale VVE-plaatsing, omdat zij Nederlands als tweede taal hebben. Het thema waar ze deze maand aan werken, is prinsen en prinsessen. Tim wil de kinderen een verhaal vertellen over een ridder in een kasteel. Hij heeft een ridderpak aangetrokken en gaat bij de kinderen in de kring zitten. De kinderen kijken ademloos naar ridder Tim. En dan begint Tim het verhaal te vertellen en leeft zich helemaal in. Hij vertelt rustig en duidelijk. Om zijn verhaal te ondersteunen, gebruikt hij plaatjes en voorwerpen.

25


De kerndoelen binnen het onderwijs en de kinderopvang

fb .v

Casus Sietske en Lynn

.

d. Werkt Tim volgens het pedagogisch curriculum juist?

u' Ac

tie

Sietske en Lynn werken samen op de bso van kinderopvang Het Avonturenhuis. Boaz en Katy van 5 jaar oud zijn tijdens het fruit eten enthousiast met elkaar aan het praten. Ze hebben het over het Suikerfeest. Boaz en Katy hebben allebei buren die het Suikerfeest vieren. Ze hebben het over lekkere koekjes en snoepjes. De buurvrouw van Boaz heeft bij hen zelfs een schaal met koekjes afgeleverd. Niemand van de kinderen in de groep viert thuis het Suikerfeest. Opeens roept Boaz met glimmende ogen: ‘Sietske, zullen wij vanmiddag ook een beetje Suikerfeest vieren?’ Sietske kijkt Boaz verbaasd aan: ‘Maar Boaz, dat vieren wij hier toch niet!’ Lynn kijkt Sietske aan: ‘Waarom eigenlijk niet, Sietske? Wij kunnen er toch aandacht aan besteden, het onderwerp leeft bij de kinderen. Ik vind het goed als ze kennismaken met andere geloven en feesten uit de samenleving. Dan leren ze dat er verschillen zijn.’ Sietske zegt: ‘Nou, ik vind het onzin. Als wij nu een kindje in de groep hadden dat het Suikerfeest viert, vind ik het wat anders. Nu vier je een feest zonder reden. En bovendien: koekjes en snoepjes zijn hartstikke ongezond, dat past niet in ons beleid.’

U

itg

ev

er

ij

Ed

e. In de casus zitten Sietske en Lynn niet op één lijn. Met wie ben jij het eens? Onderbouw je antwoord met de theorie uit het pedagogisch curriculum.

26


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

fb .v

.

De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking Inleiding

ij

Ed

u' Ac

tie

Bij kinderen en jongeren met een beperking verloopt de ontwikkeling vaak anders dan gemiddeld. Ieder kind met een beperking ontwikkelt zich op een unieke manier. Toch zijn er in de ontwikkeling wel overeenkomsten die passen bij een bepaalde beperking. In dit hoofdstuk leer je meer over de oorzaken van een beperking en welke invloed deze heeft op de ontwikkeling van het kind.

er

Bij kinderen met een beperking kan de oorzaak in de ontwikkeling van de hersenen liggen.

U

itg

ev

Leerdoelen

Je kunt uitleggen waarom de ontwikkeling van kinderen en jongeren met een verstandelijke/lichamelijke/zintuiglijke beperking anders verloopt. • Je weet hoe de ontwikkeling van kinderen/jongeren met een verstandelijke beperking kan verlopen. • Je weet welke invloed een verstandelijke beperking op de ontwikkeling van een kind kan hebben. • Je weet hoe de ontwikkeling van kinderen/jongeren met een lichamelijke beperking kan verlopen. • Je weet welke invloed een lichamelijke beperking op de ontwikkeling van een kind kan hebben. • Je weet hoe de ontwikkeling van kinderen/jongeren met een zintuiglijke beperking kan verlopen. • Je weet welke invloed een zintuiglijke beperking op de ontwikkeling van een kind kan hebben.

27


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

Lees Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I. Beantwoord de volgende vragen.

.

a. Verstandelijke beperkingen kun je indelen in verschillende niveaus. Vul de tabel in. Benaming beperking

Hoogte van het IQ

Licht verstandelijke beperking Matig verstandelijke beperking Ernstig verstandelijke beperking Diep verstandelijke beperking

fb .v

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I <

De invloed van de hersenen bij een verstandelijke beperking

Functioneert op de leeftijd van

tie

Opdracht 15

u' Ac

b. Bij een verstandelijke beperking kunnen er drie verschillende verstoringen optreden in de hersenen. Leg uit wat er gebeurt bij: Abnormale celdeling

Ed

Abnormale migratie

er

ij

Abnormale anatomische organisatie

U

itg

ev

c. Bepaalde syndromen gaan gepaard met een verstandelijke beperking. Vorm groepjes van twee of drie studenten en verdeel de syndromen uit het schema over de groepjes. Zoek informatie op over de syndromen en beantwoord de volgende vragen: • Wat houdt het syndroom in? • Wat zijn mogelijke oorzaken van het syndroom? • Kun je meer vertellen over de hersenontwikkeling van kinderen met dit syndroom? • Welke invloed heeft het syndroom op de ontwikkeling van het kind of de jongere? • Noem tips voor de begeleiding van kinderen en jongeren met het syndroom of de stoornis. Werk de antwoorden uit op maximaal twee A4’tjes. Lever jullie uitwerking in bij de docent en voeg alles samen tot een informatieboekje.

28


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

Foetaal alcoholsyndroom (FAS)

Fragiele-X-syndroom

Cornelia de Lange-syndroom

Rettsyndroom

Potocki Lupski-syndroom (PTLS)

fb .v

Angelman-syndroom

De invloed van een verstandelijke beperking op de ontwikkeling van een kind 0 – 18 jaar

a. Een licht verstandelijke beperking heeft een grote invloed op de ontwikkeling van kinderen van 0 tot 18 jaar. Bij het begeleiden van kinderen en jongeren moet je rekening houden met hun verstandelijke beperking. In de theoriebron kun je lezen waar je als pedagogisch medewerker onder andere op moet letten. Bekijk het filmpje LeerWerkPlein. Je ziet hier verschillende leer- en werksituaties voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking. Beschrijf welke punten belangrijk zijn in het begeleiden van deze jongeren.

tie

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I <

Prader-Willi-syndroom

u' Ac

Opdracht 16

Syndroom van Down

.

Syndromen die gepaard gaan met een verstandelijke beperking

Ed

Filmpje LeerWerkPlein <

b. Bedenk voor elke niveau twee activiteiten die passen bij de ontwikkeling van een kind of jongere met een verstandelijke beperking. Geef aan welk gebied of welke vaardigheid je wilt stimuleren met de activiteit. Vul de tabel in.

ij

Niveau

Activiteit 1

Activiteit 2

ev

er

Licht verstandelijke beperking

U

itg

Matig verstandelijke beperking

Ernstig verstandelijke beperking

Diep verstandelijke beperking

29


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

a. Vul de tabel verder in. Noem de vijf verschillende lichamelijke beperkingen en noteer de mogelijke oorzaken. Lichamelijke beperkingen

Mogelijke oorzaken

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I <

De invloed van de hersenen bij een lichamelijke beperking

fb .v

Opdracht 17

u' Ac

tie

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II <

Ed

b. Bepaalde ziekten, aandoeningen en syndromen gaan gepaard met een lichamelijke beperking. Vorm groepjes van twee of drie studenten en verdeel de beperkingen uit het schema over de groepen. Zoek informatie op en beantwoord de volgende vragen: • Wat houdt de beperking in? • Wat zijn mogelijke oorzaken? • Kun je meer vertellen over de hersenontwikkeling van kinderen met deze beperking? • Welke invloed heeft de beperking op de ontwikkeling van het kind of de jongere? • Noem tips voor de begeleiding van kinderen en jongeren met deze beperking. Werk de antwoorden uit op maximaal twee A4’tjes. Lever jullie uitwerking in bij de docent en voeg alles samen tot een informatieboekje.

Ziekte van Duchenne

Jeugdreuma

Multiple sclerose (MS)

Spina bifida

Epilepsie

Schisis

Pierre Robin

U

itg

ev

er

Cerebrale parese

ij

Aandoeningen die gepaard gaan met een lichamelijke beperking

30


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

.

Een functiestoornis

Ed

Filmpje Nick Vujicic <

Een motorische beperking

fb .v

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II <

a. Een lichamelijke beperking heeft invloed op de algehele ontwikkeling van een kind. Ieder kind ontwikkelt zich op unieke wijze en daarom is er geen vaste lijn waarlangs een kind zich ontwikkelt. Een kind of jongere met een lichamelijke beperking kan in zijn motorische ontwikkeling beperkt worden. Maar ook de andere ontwikkelingsgebieden kunnen een afwijkende ontwikkeling laten zien. Beschrijf per lichamelijke beperking kort wat de invloed kan zijn.

tie

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I <

De invloed van een lichamelijke beperking op de ontwikkeling van een kind 0 – 18 jaar

u' Ac

Opdracht 18

er

ij

Een spraak-taalstoornis

U

itg

ev

Een bewustzijnsstoornis

b. Pas de onderstaande activiteiten zo aan dat de activiteiten aansluiten bij de behoeften en ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking. Je organiseert een disco. Je hebt het licht en geluid al geregeld. Nu blijkt een van de kinderen epilepsie te hebben.

31


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

.

Je hebt een schilderactiviteit georganiseerd en nu is er een meisje met een functiebeperking. Zij heeft geen armen.

Website Lijst met visuele beperkingen <

tie

a. Lees de theoriebron en beantwoord de vragen. Wat is een visuele beperking?

Wat zijn de mogelijke oorzaken van een visuele beperking?

u' Ac

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking <

De invloed van de hersenen bij een zintuiglijke beperking

Wat is een auditieve beperking?

Ed

Opdracht 19

fb .v

Je organiseert een workshop dansen. Je gaat de kinderen een dans aanleren via een bepaalde choreografie. Een van de kinderen die komen dansen heeft een spierziekte, waardoor haar motoriek erg wordt belemmerd.

er

ij

Wat zijn de mogelijke oorzaken van een auditieve beperking?

U

itg

ev

b. Er zijn verschillende soorten visuele beperkingen; in de theoriebron worden er enkele genoemd. Zoek informatie over twee andere visuele beperkingen die niet in de tekst genoemd worden, maar die wel een grote invloed hebben op het goed kunnen zien. Deel de informatie met de groep.

32


De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een beperking

a. Bij kinderen met een visuele beperking verloopt de ontwikkeling anders en zij hebben soms een andere benadering of begeleiding nodig. Lees de theoriebron en bekijk het Filmpje ‘Blinde kindjes bij reguliere kinderopvang’. Op het kinderdagverblijf waar jij stage loopt, komt een nieuw kindje met een visuele beperking. Waar ga jij op letten tijdens de dagelijkse verzorging en de begeleiding van het kind? Noem vier punten.

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking <

De invloed van een zintuiglijke beperking op de ontwikkeling van een kind 0 – 18 jaar

fb .v

Opdracht 20

1.

4.

Casus Moussa

Moussa is een enthousiaste jongen van 10 jaar. Moussa is slechthorend en gaat naar een school voor doven en slechthorenden. Hij komt vanaf volgende week twee middagen in de week naar de bso. De ouders van Moussa willen graag dat hij ook in contact komt met kinderen die wel kunnen horen. Vrijdag is er een werkoverleg en je leidinggevende heeft gevraagd of jij voor je collega’s een korte presentatie wilt geven over het omgaan met kinderen met een auditieve beperking.

Ed

Website Academie voor sportkader <

3.

tie

Website Scouting Nederland <

2.

u' Ac

Filmpje Blinde kindjes bij reguliere kinderopvang <

U

itg

ev

er

ij

b. Lees de theoriebron en zoek extra informatie op internet. Maak een korte presentatie over het omgaan met kinderen met een auditieve beperking. Geef informatie die praktisch is voor jullie werk op de bso. Zoek tien gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal die van pas komen bij het werken op de bso en verwerk deze in de presentatie.

33


Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking

fb .v

.

Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking Inleiding

u' Ac

tie

In het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking is het belangrijk dat je naar het kind of de jongere zelf kijkt. Iedereen heeft een eigen karakter en ontwikkelt zich op zijn eigen manier. Daardoor verschillen de begeleiding en behoeften per persoon. Kinderen en jongeren met een beperking lopen vaak achterstanden op in een of meer ontwikkelingsgebieden. Ze hebben nogal eens moeite om te voldoen aan alle kerndoelen uit het onderwijs. Voor kinderen in het speciaal onderwijs en voor kinderen met een meervoudige beperking zijn speciale kerndoelen voor het onderwijs opgesteld.

Ed

Kinderen met een beperking vragen allemaal om een specifieke begeleiding.

Leerdoelen

U

itg

ev

er

ij

Je kunt bij het begeleiden van kinderen en jongeren met een verstandelijke/lichamelijke en zintuiglijke beperking rekening houden met hun ontwikkeling. • Je kunt in het begeleiden van kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking rekening houden met hun afwijkende ontwikkeling en behoeften. • Je kunt in het begeleiden van kinderen en jongeren met een lichamelijke beperking rekening houden met hun afwijkende ontwikkeling en behoeften. • Je kunt in het begeleiden van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking rekening houden met hun afwijkende ontwikkeling en behoeften.

34

Je kunt de laatste onderzoeken op het gebied van ontwikkelingspsychologie gebruiken in het begeleiden van kinderen en jongeren (0 tot 18 jaar). • Je kunt theorie opzoeken over ontwikkelingspsychologie in verschillende soorten bronnen. • Je kunt theorie en onderzoeken gebruiken bij het begeleiden van kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar.


Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking

Artikel Kerndoelen speciaal onderwijs <

.

De elfjarige Jim heeft het syndroom van Down en is matig verstandelijk beperkt. Jim is een vrolijke jongen, maar hij kan ook erg verlegen zijn. Hij gaat naar het speciaal onderwijs. Elke ochtend wordt hij met de taxi opgehaald om naar een school voor zeer moeilijk lerende kinderen te gaan. Jim vindt het heel fijn om naar school te gaan. Deze maand mag hij elke donderdag met juf Karin mee om boodschappen te doen voor de lunch. Tijdens het uitstapje leert Jim verschillende vaardigheden: deelnemen aan het verkeer, boodschappen doen en een gesprekje hebben met de caissière van de supermarkt. Jim kan de weg naar de supermarkt al goed vinden en hij leert de verkeersregels steeds beter. De boodschappen zoeken aan de hand van zijn boodschappenlijst met pictogrammen gaat al best goed. Maar het gesprekje met de caissière vindt hij erg spannend en vaak kruipt hij verlegen weg achter de rug van juf Karin.

a. Lees de casus van Jim. Kinderen met een matige verstandelijke beperking gaan vaak naar het speciaal onderwijs. Hiervoor gelden andere kerndoelen dan voor het reguliere basisonderwijs. Bekijk de kerndoelen voor het speciaal onderwijs op de website van SLO. Aan welke kerndoelen werkt juf Karin met Jim?

Ed

u' Ac

Werkmodel Activiteitenplan <

Casus Jim

fb .v

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I <

Een kind of jongere met een verstandelijke beperking begeleiden

tie

Opdracht 21

ij

Juf Karin wil op school samen met Jim het gesprek met de caissière gaan oefenen. Zo krijgt Jim misschien wat meer vertrouwen in zichzelf. Het is voor hem belangrijk dat hij leert om deel te nemen aan gesprekken en het kerndoel te behalen. Hoe zou jij dit aanpakken? Lees de theorie uit de theoriebron en zoek extra informatie in andere bronnen. Beantwoord de vragen.

c. Op welke manier zou jij Jim deze vaardigheid aanleren? Werk de leeractiviteit uit aan de hand van Werkmodel Activiteitenplan. Motiveer je keuzes en bespreek deze met een medestudent.

U

itg

ev

er

b. Waar moet je rekening mee houden als je iets wilt aanleren aan een kind met een verstandelijke beperking?

35


Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking

Artikel Pedagogisch curriculum in de kinderopvang <

.

Daisy van 3 jaar oud gaat één keer in de week naar kinderdagverblijf De Kikkerkoning. Zij vindt het moeilijk om afscheid te nemen van haar vader, die haar elke woensdagochtend komt brengen. Daisy heeft een lichamelijke beperking, waardoor ze een houterige motoriek heeft. Ook heeft ze moeite om haar evenwicht te bewaren en daardoor verliest zij in een spel nog weleens haar evenwicht. Op de groep laat Daisy stil en teruggetrokken gedrag zien. Ze blijft vaak zitten op de plek waar haar vader haar heeft neergezet. Dat is een plekje voor het grote raam, waar ze nog even naar elkaar zwaaien. Bij het raam is het vaak rustig. Ze kijkt met grote ogen om zich heen en observeert wat de andere kinderen allemaal doen. Ze heeft moeite om zelf te gaan spelen en ontdekken. Als een pedagogisch medewerkster haar begeleidt, begint Daisy wel te spelen en lijkt ze ook echt plezier te hebben. Er verschijnt in ieder geval een grote glimlach op haar gezicht. Als de pedagogisch medewerkster naar een ander kindje gaat of een andere activiteit gaat doen, zoekt Daisy gauw een plekje op waar ze ‘rustig’ kan zitten en observeren.

fb .v

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II <

Casus Daisy

tie

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I <

Een kind of jongere met een lichamelijke beperking begeleiden

a. Bekijk het Artikel ‘Pedagogisch curriculum in de kinderopvang’. Aan welk pedagogisch doel moeten de pedagogisch medewerkers gaan werken als je de casus van Daisy leest?

u' Ac

Opdracht 22

Ed

b. Benoem welke deelgebieden hier belangrijk zijn.

er

ij

c. Welke punten zijn belangrijk als je een kind met een lichamelijke beperking wilt begeleiden?

U

itg

ev

d. Geef de pedagogisch medewerkers van Daisy vijf tips hoe zij aan het pedagogische doel kunnen werken.

36

Casus Ruben Ruben van 12 komt halverwege het schooljaar bij jou op de bso. Ruben is net verhuisd en je hebt hem gisteren ontmoet toen hij naar zijn nieuwe bso kwam kijken. Hij is een gezellige en sociale jongen. Over twee weken komt hij voor het eerst naar de bso. Ruben heeft een lichamelijke beperking: cerebrale parese. Cognitief ontwikkelt hij zich goed,


Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking

fb .v

.

maar hij loopt achter wat betreft zijn motorische ontwikkeling. Lopen gaat moeizaam, hij heeft een beetje een trage spraak en zijn fijne motoriek loopt achter, waardoor schrijven en tekenen lastig voor hem zijn. Sporten vindt hij leuk, maar de cerebrale parese beperkt hem in het bewegen. Voor het lopen gebruikt Ruben spalken, maar voor langere afstanden zit hij in een rolstoel. Ruben heeft jou gevraagd of jij de kinderen op de bso vast wat informatie wilt geven over cerebrale parese. Hij wil zelf ook wel wat vertellen, maar hij vindt het fijn als de kinderen op de bso er al wat van afweten. De kinderen mogen hem altijd vragen stellen, maar hij vindt het niet fijn als ze ongevraagd dingen voor hem doen. Hij wil graag dingen zelf doen. Als hij hulp nodig heeft, vraagt hij daar wel om.

De 13-jarige Tijn is doof geboren. Hij gaat met veel plezier naar een school voor doven en slechthorenden. Hij vindt het fijn dat hij daar met iedereen kan communiceren. Dat is in zijn dorp wel anders. Toch heeft Tijn een paar goede vrienden in de buurt. Samen hebben zij veel lol en ze hangen vaak rond in het park. Zijn vrienden kunnen wel horen, maar zij kennen inmiddels al heel wat gebaren. Daarnaast is Tijn een kei in liplezen, waardoor ze redelijk goed met elkaar kunnen communiceren. En komen ze er helemaal niet uit, dan schrijft Tijn op wat hij wil zeggen. Door zijn vrienden zit hij sinds kort ook op atletiek. Tijn vond het tot vorige week geweldig om samen met zijn vrienden sportief bezig te zijn. De trainer deed ook echt zijn best voor Tijn. Vorige week is er echter iets gebeurd waardoor Tijn niet meer naar atletiek wil. Als hij met zijn vrienden aan het sporten is, traint er ook een groep professionele atleten op de atletiekbaan. Tijdens de training had Tijn de trainer niet helemaal goed begrepen en daardoor kwam hij op de trainingsbaan van de professionele atleten uit. Zijn vrienden hadden hem nog wel geroepen, maar dat had hij natuurlijk niet gehoord. Toen is Tijn tegen een atleet op gebotst, die erg boos op hem werd. De man gaf hem zelfs een duw. Tijn was zo geschrokken dat hij in paniek naar huis is gerend. Helemaal overstuur kwam hij thuis en riep dat hij nooit meer naar die stomme atletiekbaan ging. En nu, een week later, is het tijd om naar de atletiekbaan te gaan. Maar Tijn gaat niet, hij wil er niet meer naartoe.

ev

er

ij

Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft <

Casus Tijn

u' Ac

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking <

Een kind of jongere met een zintuiglijke beperking begeleiden

Ed

Opdracht 23

tie

e. Maak een presentatie of een boeiende uitleg voor de kinderen van de bso over cerebrale parese. Zorg dat de volgende onderwerpen aan bod komen: • Wat houdt cerebrale parese in? • Waar heeft Ruben moeite mee? • Wat kan de klas voor Ruben doen?

U

itg

a. Lees de casus van Tijn goed door. Door zijn zintuiglijke beperking overkomt Tijn iets naars. Beschrijf wat er in de hersenen van Tijn gebeurt.

b. Wat kun je doen om Tijn te helpen?

37


Het begeleiden van kinderen en jongeren met een beperking

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

c. Welke afspraken kan Tijn met zijn trainer maken om dit soort problemen te voorkomen?

38


Reflectie

Reflectie Opdracht 24

Reflectie op de lesstof

fb .v

.

a. Wat heb je allemaal geleerd? Noem drie dingen.

tie

b. Wat wist je al?

Opdracht 25

u' Ac

c. Wat ga je in de toekomst in jouw werk gebruiken?

Kritisch en creatief denken

ij

Ed

a. Kijk je naar verschillende mogelijkheden als dingen niet in één keer lukken? Noem één voorbeeld.

ev

er

b. Kom jij voor jouw mening uit als de situatie dat vraagt? Noem één voorbeeld.

U

itg

c. Heb jij het uiterste uit jezelf gehaald bij de opdrachten? Noem één voorbeeld.

Opdracht 26

Zelfregulatie en zelfsturing a. Heb je een goede planning gemaakt? Geef hiervan één voorbeeld.

39


Reflectie

.

b. Heb je de goede bronnen en materialen gebruikt? Geef hiervan één voorbeeld.

Opdracht 27

fb .v

c. Ben je goed omgegaan met feedback? Geef hiervan één voorbeeld: hoe heb je gereageerd?

Samenwerken

u' Ac

tie

a. Heb jij bijgedragen aan een goede sfeer in de groep? Geef hiervan één voorbeeld.

Ed

b. Hebben jullie als groep goede afspraken gemaakt? Geef één voorbeeld van een goede afspraak.

U

itg

ev

er

ij

c. Kun je goed met andere mensen omgaan, ook al zijn ze anders dan jij? Geef hiervan één voorbeeld.

40


Theoriebron De opbouw van de hersenen

.

Theoriebron De opbouw van de hersenen

fb .v

Inleiding

De hersenen

tie

De hersenen sturen ons hele lichaam aan, zonder hersenen kunnen we niet leven. De hersenen zijn in verschillende gebieden op te delen, allemaal met hun eigen taak of functie. De verschillende gebieden van de hersenen communiceren met elkaar via de hersencellen, die informatie aan elkaar door kunnen geven.

Ed

u' Ac

De hersenen zijn een complex orgaan en sturen via het zenuwstelsel het hele lichaam aan. Je hersenen heb je nodig bij alles wat je doet. Denk bijvoorbeeld aan nadenken, ademhalen, bewegen, praten en voelen. Dingen die voor je gevoel automatisch gaan, worden allemaal aangestuurd vanuit de hersenen. Een storing of defect in de hersenen kun je vaak terugzien in iemands gedrag of ontwikkeling. In de baarmoeder worden de hersenen gevormd en ze groeien en ontwikkelen zich nog tot het 25e levensjaar. Deze groei en ontwikkeling vindt zowel prenataal als postnataal plaats. Prenataal wil zeggen voor de geboorte, terwijl postnataal na de geboorte betekent. De hersenen van een pasgeboren baby wegen ongeveer 400 gram. In de jaren die volgen, groeien en ontwikkelen de hersenen zich tot een volwassen brein van ongeveer 1,5 kilo.

De opbouw van de hersenen

U

itg

ev

er

ij

De hersenen bestaan uit de hersenstam, de kleine hersenen en de grote hersenen. Vanuit deze gebieden worden processen in het lichaam aangestuurd. • de hersenstam Dit is het gebied waar de vitale lichaamsfuncties geregeld worden. Denk aan de ademhaling, de hartslag, de temperatuurregeling en de slaap-waakfunctie. • de kleine hersenen, oftewel het cerebellum Dit is het gebied waar automatische bewegingen zijn opgeslagen en de coördinatie van bewegingen plaatsvindt. • de grote hersenen, ook wel de cortex geheten De grote hersenen bestaan uit: – de frontale cortex: het gebied waarmee je kunt plannen, initiatief neemt en je impulsen beheerst – de pariëtale cortex: het gebied waarin de informatie van je zintuigen wordt samengevoegd – de occipitale cortex: het visuele gebied dat je gebruikt om te kunnen zien en om kleuren en vormen te onderscheiden – de temporale cortex: het talige gebied dat wordt gebruikt voor taal, het gehoor en het geheugen. Zie de afbeelding voor de verschillende hersengebieden.

41


fb .v

.

Theoriebron De opbouw van de hersenen

tie

De verschillende hersengebieden.

u' Ac

De ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder

Ed

In de zwangerschap vormen zich miljarden nieuwe neuronen die samen het brein vormen. In de hersenen worden in deze periode neuronen, gliacellen en myelinecellen gevormd. De opbouw van de verschillende hersenonderdelen kun je bekijken in de tabel ‘Het vormen van de verschillende hersenonderdelen in de baarmoeder’. De hersenen maken in de baarmoeder een enorme groei door. Tijdens dit snelle groeiproces zijn ze gevoelig voor verschillende factoren. Deze factoren kunnen de ontwikkeling goed laten verlopen, maar er kan ook een verstoring in de hersenontwikkeling optreden. Erfelijkheid speelt hierbij een grote rol. Ouders geven hun genen aan het kind door, waardoor er een kans bestaat dat zich in de hersenen een beperking of gedragsstoornis ontwikkelt. Maar ook factoren van buitenaf kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van de hersenen.

ij

Het vormen van de verschillende hersenonderdelen in de baarmoeder

er

Periode dat de cellen gevormd worden 10e tot 18e week van de zwangerschap

Neuronen

20e zwangerschapsweek tot het 2e levensjaar

Gliacellen: de cellen die de neuronen ondersteunen bij hun werk

25e zwangerschapsweek tot het 4e levensjaar

Myelinecellen: de stof die zorgt voor een goede geleiding van de signalen

ev itg

U 42

Soort cellen die gevormd worden in de hersenen

Invloeden van buitenaf Verschillende factoren van buitenaf kunnen van invloed zijn op de ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder. Enkele voorbeelden zijn: • voeding Een kind in de baarmoeder kan te weinig voeding binnenkrijgen als de placenta van de


Theoriebron De opbouw van de hersenen

tie

fb .v

.

moeder niet goed functioneert of als de moeder niet voldoende voedingsstoffen inneemt. Door voedseltekort kan een verstandelijke beperking of gedragsstoornis ontstaan. stress Te veel stress bij de moeder kan leiden tot een verstoorde groei van het kind. Ook kan een baby stressgevoelig worden, waardoor hij na de geboorte snel overprikkeld raakt. jodium De schildklier van moeder en kind moeten voldoende hormonen afgeven voor een gezonde hersenontwikkeling. Daarvoor is de stof jodium nodig. Een tekort aan jodium of een slecht werkende schildklier kan een verstoorde groei en doofheid bij het kindje veroorzaken. infectieziekten Er zijn infectieziekten die een verstoring in de hersenen of ontwikkeling kunnen veroorzaken, of zelfs het overlijden van de ongeboren vrucht tot gevolg kunnen hebben. Voorbeelden zijn: rode hond, de vijfde ziekte, toxoplasmose en het zikavirus.

u' Ac

Stoffen die schadelijk zijn voor de ontwikkeling van de hersenen in de baarmoeder Schadelijke stoffen kunnen ervoor zorgen dat de hersenen in de baarmoeder schade oplopen. Schadelijke stoffen voor de hersenontwikkeling zijn nicotine, alcohol, drugs en bepaalde medicijnen. Bekijk de tabel voor de mogelijke gevolgen. Schadelijke stoffen voor de ontwikkeling van hersenen in de baarmoeder Mogelijke effecten op de ontwikkeling van de hersenen en het gedrag van een kind

Ed

Stof die de zwangere tot zich kan nemen Nicotine

• •

ij

er

Alcohol

U

itg

ev

Drugs

• • • • • • •

Bepaalde medicijnen

Remt de hersenontwikkeling van het kind. Kan ervoor zorgen dat het kindje in de baarmoeder minder voeding en zuurstof binnenkrijgt. Verhoogt de kans op gedragsproblemen als ADHD, agressiviteit en impulsiviteit. Remt de groei van de hersenen; kinderen krijgen kleinere hersenen. Kan ernstige geestelijke beperkingen veroorzaken. Kan leer- en gedragsstoornissen veroorzaken. Cocaïne kan zorgen voor (ernstige) hersenbeschadiging en hersenbloeding bij het ongeboren kind. Heroïne kan een groeiachterstand en leer- en gedragsstoornissen veroorzaken. Cannabis kan problemen met concentratie en impulsiviteit veroorzaken. Door drugs kunnen kinderen verslaafd ter wereld komen. Zij kunnen altijd verslavingsgevoelig blijven. Er zijn medicijnen die ernstige lichamelijke en verstandelijke beperkingen tot gevolg kunnen hebben. Zwangere vrouwen moeten altijd eerst met de (huis)arts overleggen of zij bepaalde medicijnen kunnen nemen.

43


fb .v

Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen

.

Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen

Inleiding

u' Ac

tie

Bij het aanleren van een nieuwe vaardigheid hoort vaak een heel leerproces. Als je iets nieuws aan wilt leren, moeten er in de hersenen nieuwe verbindingen worden gelegd. In het opvoeden en begeleiden van kinderen is het belangrijk om rekening te houden met de ontwikkeling van de hersenen. Soms willen opvoeders kinderen en jongeren erg graag iets aanleren. Maar zijn de hersenen van het kind al wel zo ver ontwikkeld dat het kind dat ook werkelijk kan?

Het maken van nieuwe verbindingen

U

itg

ev

er

ij

Ed

Bij iemand die iets nieuws leert, worden nieuwe verbindingen tussen hersencellen aangelegd. Als dat ĂŠĂŠn keer gebeurt, onthoud je de kennis of vaardigheid niet. Daar is herhaling voor nodig. Hoe vaker de verbinding tussen de hersencellen wordt gemaakt, hoe sterker die verbinding wordt en hoe makkelijker het gaat. Het maken van nieuwe verbindingen in de hersenen gaat het hele leven door. Na de geboorte begint een kind meteen met het aanmaken van nieuwe verbindingen tussen hersencellen. Het kind doet dit zelf, maar zeker in die eerste periode zijn positieve aandacht en stimulatie van buitenaf erg belangrijk. Bij kinderen die nauwelijks gestimuleerd worden, worden niet de verbindingen aangelegd die nodig zijn voor een goede hersenontwikkeling. De hersenontwikkeling en hersenactiviteit van verwaarloosde kinderen lopen enorm achter bij die van leeftijdsgenootjes die voldoende liefdevolle aandacht krijgen. Een opvoeder heeft een belangrijke rol om de hersenontwikkeling op een positieve manier te stimuleren.

44

Nieuwe verbindingen in het brein. In het brein worden ontzettend veel nieuwe verbindingen aangelegd, die op de afbeelding zichtbaar zijn als lichtpuntjes. De lichtpuntjes zijn de signalen die de neuronen aan elkaar doorgeven, waardoor een verbinding ontstaat. Dit proces kun je zien in de uitvergroting.


Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen

De ontwikkeling van de hersenen van een baby

tie

fb .v

.

Het is belangrijk dat een baby wordt gestimuleerd om nieuwe verbindingen in de hersenen te maken. Een baby legt deze verbindingen door zijn zintuigen te gebruiken. Door te voelen, horen, zien, proeven en ruiken komen er heel veel nieuwe verbindingen bij. Een baby leert in zijn eerste jaar enorm veel nieuwe vaardigheden. Daarnaast wordt er in de hersenen een basis gelegd voor vaardigheden die hij later gaat ontwikkelen. Denk daarbij aan de spraak-taalontwikkeling, de motoriek en het denken. Belangrijk voor de opvoeder: • Een baby ontdekt de wereld om zich heen met zijn zintuigen en legt hierdoor nieuwe verbindingen. Liefdevolle aanrakingen en het horen van voldoende taaluitingen zijn erg belangrijk voor de verdere ontwikkeling. • Zorg voor een uitdagende omgeving waarin kinderen kunnen ontdekken en leren. Zorg wel voor een goede balans in stimulans en rust; een kind moet niet overprikkeld raken. • Bied een baby een gevoel van veiligheid, zodat een goede hechting kan ontstaan. Een goede hechting is belangrijk voor de verdere ontwikkeling.

u' Ac

De ontwikkeling van de hersenen van een peuter

er

ij

Ed

Peuters handelen voornamelijk vanuit de rechterhersenhelft, omdat de ontwikkeling van de linkerhersenhelft in deze periode pas op gang komt. Een peuter heeft nog geen geweten ontwikkeld en handelt uit emotie. Peuters denken vaak niet na voordat ze iets doen. De spraak-taalontwikkeling is belangrijk in deze periode. Peuters krijgen hiermee de mogelijkheid om met taal hun emoties, gedachten en ervaringen te ordenen. Belangrijk voor de opvoeder: • Stimuleer de spraak-taalontwikkeling van een peuter. Het is belangrijk dat een peuter zich leert uiten door middel van taal. Mocht een kind niet kunnen spreken, dan is het aanleren van gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal belangrijk, zodat het kind de mogelijkheid heeft om zich te uiten. • Je bent als opvoeder in deze periode het geweten van het kind. Vertel een kind duidelijk wat wel en niet mag en leg uit waarom dat zo is. Een peuter moet zijn geweten nog ontwikkelen, help hem daarbij.

U

itg

ev

De ontwikkeling van de hersenen van een kleuter Een kleuter kan via taal zijn emoties en ervaringen steeds beter ordenen, maar de linkerhersenhelft is nog altijd volop in ontwikkeling. Kleuters staan bekend om hun magische manier van denken en zij hebben een uitgebreide fantasie. Ze leren graag nieuwe dingen aan. De hersenen zijn echter nog niet zo ver ontwikkeld dat kleuters alles wat ze leren ook kunnen onthouden. Daarom is herhaling belangrijk. Belangrijk voor de opvoeder: • Kleuters leren voornamelijk via spel en door zelf te ervaren. Tijdens het spel worden verschillende hersengebieden aangesproken. • Kleuters staan bekend om het magisch denken, hierdoor hebben zij een enorme fantasie. Het is voor hen soms lastig om fantasie van de werkelijkheid te onderscheiden. • Als kleuters nieuwe dingen leren, gebruiken zij herhaling als leerstrategie. Herhaling van nieuwe kennis en leeractiviteiten is daarom voor kleuters erg belangrijk.

45


Theoriebron De ontwikkeling van de hersenen

De ontwikkeling van de hersenen van een schoolkind en ouder schoolkind

u' Ac

tie

fb .v

.

In deze periode is te merken dat de hersenhelften steeds meer gaan samenwerken/integreren. Een kind kan zijn emoties beter ordenen door de samenwerking van de rechterhersenhelft en de linkerhersenhelft. Het denken van een kind verandert langzaam van concreet naar meer abstract. In deze periode verwerft het kind veel nieuwe kennis: vooral rekenen en taal zijn belangrijke vakken. Het geheugen krijgt steeds meer vermogen, waardoor een kind nieuwe informatie beter en langer kan opslaan. Belangrijk voor de opvoeder: • Door de ontwikkeling van de hersenen kunnen kinderen in deze periode steeds meer onthouden. Ze leren veel nieuwe dingen. • Een kind leert steeds meer abstract denken, waardoor het over dingen na kan denken die er niet zijn (bijvoorbeeld de dood). Het voorstellingsvermogen groeit steeds naarmate de puberteit nadert. • De groep wordt heel belangrijk. Een kind wil graag ergens bij horen en is qua gedrag en denken beïnvloedbaar.

De ontwikkeling van de hersenen van een puber en adolescent

U

itg

ev

er

ij

Ed

De hersenen groeien en ontwikkelen zich nog tot het 25e levensjaar. In deze periode vindt er een grote groei van de hersenen plaats. Hormonen beginnen ook een sterke rol te spelen. Door de toename van hormonen krijgen jongeren meer last van stemmingswisselingen en impulsiviteit. Ook nemen zij door deze hormonen vaak meer risico. In deze periode zal de jongere zich in toenemende mate losmaken van zijn ouders en zich richten op leeftijdsgenoten. In de hersenen ontwikkelt de prefrontale cortex zich als laatste. Hier zetelt het gebied voor plannen, organiseren en vooruitkijken. Belangrijk voor de opvoeder: • Jongeren zetten zich vaak af tegen ouders, leraren en anderen die gezag over hen hebben. Dit komt doordat adolescenten zich proberen los te maken om een onafhankelijke persoon te worden, die op eigen benen kan staan. • Een jongere kan moeite hebben met plannen, organiseren en vooruitkijken. Dit ligt aan de ontwikkeling van de hersenen, het is niet altijd onwil. Houd hier rekening mee in de begeleiding van adolescenten.

46


fb .v

Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

.

Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

Inleiding

u' Ac

De twee hersenhelften

tie

De hersenen zijn op te delen in twee hersenhelften: de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft. Ze hebben beide hun specialisme. Voor een goede ontwikkeling is het van belang dat beide hersenhelften leren samenwerken. Als opvoeder kun je kinderen in dit proces begeleiden.

er

ij

Ed

Van bovenaf gezien kun je hersenen opdelen in de linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft. Deze aparte delen hebben beide hun eigen functie, maar het is van belang dat ze met elkaar gaan samenwerken. Dit zorgt namelijk voor meer balans in het brein en in het gedrag van kinderen. Kort samengevat is de linkerhelft de redelijke helft en de rechterhelft de emotionele helft van de hersenen. • de linkerhersenhelft Met de linkerhersenhelft kun je logisch denken en redeneren. Met behulp van de linkerhersenhelft kun je gedachten omzetten in taal. De linkerhersenhelft ordent de gedachten en hierdoor kun je jouw gedachten met anderen delen. Deze hersenhelft werkt door logisch denken. • de rechterhersenhelft Met de rechterhersenhelft kun je emoties ervaren. Ook gebruik je deze hersenhelft om non-verbale signalen van anderen te herkennen; denk aan oogcontact, gebaren en sfeer. Deze hersenhelft werkt op het gevoel en eerder opgedane ervaringen.

U

itg

ev

Het integreren van de hersenhelften De hersenhelften zijn geïntegreerd als ze samenwerken en er een evenwicht is ontstaan. Je ziet dan dat een kind of jongere op een goede manier kan reageren op onverwachtse of moeilijke situaties. Het is belangrijk dat de beide hersenhelften van kinderen en jongeren leren samenwerken, zodat die balans ontstaat. Ontbreekt deze en zijn de hersenen niet goed geïntegreerd, dan zie je dat terug in het gedrag. Kinderen en jongeren reageren dan vooral vanuit hun gevoel en emotie, of zij stoppen de emoties en gevoelens juist helemaal weg. Beide reacties kunnen probleemgedrag opleveren. Als opvoeder kun je een kind helpen bij het integreren van de hersenhelften. Daarvoor hebben Daniel J. Siegel en Tina Payne Bryson twee strategieën beschreven: één strategie voor het reageren op heftige emoties bij kinderen en één voor het omgaan met angsten en trauma’s bij kinderen.

47


Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

Heftige emoties bij kinderen

Voorbeeld Toby en Loes

fb .v

.

Kinderen en jongeren die heel heftige emoties laten zien, worden vaak geleid door hun rechterhersenhelft. Het gaat hier niet over het huilen of zeuren waarmee kinderen iets voor elkaar willen krijgen, maar over situaties waarin ze worden overmand door emoties. Je ziet dit vaak gebeuren op momenten dat er geen directe aanleiding voor is. Op zo’n moment kan het kind of de jongere de emoties die hij voelt niet meer ordenen met de linkerhersenhelft. Hierdoor ontstaat er een heftige reactie die puur vanuit zijn emoties en gevoelens komt.

u' Ac

tie

Toby van 7 jaar oud zit op de bso. Loes, de pedagogisch medewerkster, gaat het hulpje van de dag kiezen. Het hulpje mag altijd helpen met het klaarzetten van het drinken en het smeren van de crackers. Loes kiest Siebe, het vriendje van Toby, uit als hulpje. Als Loes aan Toby een beker drinken geeft, wordt Toby ineens heel boos en roept: ‘Ik wil die stomme beker niet! Ik mag hier ook helemaal niks! En jij doet ook nooit een spelletje met mij! Ik wil helemaal niet naar de bso, ik wil naar huis.’

Als je het voorbeeld van Toby leest, kun jij je vast voorstellen dat Loes reageert door Toby aan te spreken op zijn gedrag. Of dat zij Toby tegenspreekt, want wat hij zegt is helemaal niet waar. Maar vaak heeft dat niet het gewenste effect op de situatie. Een kind dat door emoties overmand wordt, staat daar op dat moment niet voor open.

Ed

Omgaan met heftige emoties bij kinderen

U

itg

ev

er

ij

Wanneer kinderen heftige emoties laten zien, is het belangrijk om de strategie ‘Verbinden en terugleiden’ te hanteren. • verbinden Benader het kind eerst vanuit je rechterhersenhelft. Maak contact met het kind en neem zijn emoties en gevoelens serieus. Zwak de emoties niet af, word niet boos en lach er niet om. Toon begrip, het zijn op dat moment de gevoelens van een kind. Ga op dit moment nog niet in op de feiten, maar benoem het gevoel van het kind en probeer het te troosten. • terugleiden Als het kind rustig is, kun je het benaderen vanuit de linkerhersenhelft. Een kind staat er als het weer rustig is vaak wel voor open. Ga in op wat het kind verteld heeft. Praat erover, geef uitleg en maak eventueel afspraken. Uiteraard kun je een kind ook aanspreken op zijn gedrag, om aan te geven dat bepaald gedrag niet gewenst is. Lees in het voorbeeld hoe Loes het aanpakt met Toby.

48

Voorbeeld Toby en Loes Loes neemt Toby bij zich en zegt begripvol: ‘Toby, ik zie dat je wel heel boos bent.’ Ze wrijft Toby over zijn rug en zegt: ‘Je hebt ook wel een lange dag. Soms wil ik na een lange dag ook weleens graag naar huis.’ Toby lijkt te ontspannen en begint te vertellen: ‘Ik wil ook graag weer een keer hulpje zijn. En Siebe zegt dat je altijd een spelletje met hem doet voor hij naar huis gaat. Dat wil ik ook heel graag.’ Loes knikt instemmend: ‘Ja, dat klopt. Siebe wordt vaak als laatste opgehaald en dan doen wij samen vaak even een spelletje. Maar Toby, wij kunnen toch ook een keer samen een spelletje doen.’ Toby lacht en zegt: ‘Ja, dat is leuk. Ik houd van spelletjes.’ Loes glimlacht


Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

fb .v

Angsten en trauma’s bij kinderen

.

en zegt: ‘Maar Toby, dat mag je altijd aan ons vragen. Als je de volgende keer nu ergens mee zit of iets ook graag wilt, vertel het maar aan mij of aan de andere leidsters. Dan hoef je ook niet zo boos en verdrietig te worden.’ Toby knikt.

Voorbeeld Bibi

tie

Kinderen kunnen door een nare ervaring angsten ontwikkelen. De hevige emotie of gevoelens waarmee de ervaring gepaard gaat, kan een kind dan niet goed ordenen. Doordat het de emoties en gevoelens niet goed kan ordenen, ontstaat er angst en kan er zelfs een trauma worden gevormd. De angst ontstaat omdat bij de nare ervaring de rechterhersenhelft overheerst. Wat bij het kind leeft, is de heftige emotie of het nare gevoel. Logisch redeneren, de nare ervaring van een afstand bekijken of het ordenen van de feiten lukt dan niet meer. Lees maar eens het voorbeeld van Bibi.

u' Ac

De vijfjarige Bibi zit nog maar kort op de bso. Elke maandag en dinsdag wordt ze van school opgehaald door pedagogisch medewerker Jackie. Vanaf school is het ongeveer 15 minuten wandelen naar de bso. De vorige keer is Bibi tijdens de wandeling omvergelopen door een grote, enthousiaste hond. En nu staat Bibi huilend bij het hek van school: ‘Ik ga niet met je mee, Jackie, ik blijf hier!’

Ed

Omgaan met angsten en trauma’s bij kinderen

ev

er

ij

Benoem om te temperen: laat een kind praten over de nare gebeurtenis, waardoor de hevige emoties worden getemperd (verminderd). Zet samen met het kind de feiten van en de gevoelens bij de nare gebeurtenis op een rijtje. Zorg dat er een duidelijk verhaal ontstaat, zodat een kind overzicht krijgt over de gebeurtenis. De nare gevoelens en emoties die eerst overheersten, kan het kind letterlijk een plekje geven door erover te praten. Niet alle kinderen willen altijd praten over nare gebeurtenissen, dat moet je accepteren. Soms helpt het om tijdens een activiteit met een kind te praten. Dan ervaart het minder druk. Als een kind (nog) niet kan praten, is het belangrijk dat jij als opvoeder de feiten voor een kind ordent. Vertel het kind wat er is gebeurd en benoem de gevoelens er ook bij. Praat vaker dan één keer met een kind over een nare gebeurtenis. Net als bij leren is ook hier herhaling belangrijk. Taal helpt om emoties te ordenen. Lees in het voorbeeld hoe Jackie omgaat met Bibi.

U

itg

Voorbeeld Bibi en Jackie Jackie: ‘Weet je nog wat er de vorige keer gebeurde tijdens het wandelen, Bibi?’ Bibi: ‘Er was een grote hond.’ Jackie: ‘En wat gebeurde er toen?’ Bibi: ‘De hond deed mij pijn!’ Jackie: ‘Ja, de hond wilde zo graag met je spelen, hij duwde jou zo omver. Toen schrok je wel, hè?’ Bibi: ‘Ja, ik moest huilen.’ Jackie: ‘En toen kwam ik je troosten.’ Bibi knikt. Jackie: ‘En wat gebeurde er met de hond?’ Bibi: ‘Die moest weer vast.’ Jackie: ‘En wat deed de hond toen?’

49


Theoriebron De linkerhersenhelft en de rechterhersenhelft

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Bibi lachend: ‘Die gaf mij een pootje.’ Jackie: ‘Ja, dat was grappig, hè? En daarna heb je heel fijn bij de bso gespeeld.’ Bibi: ‘Ja, toen heb ik een zandkasteel gemaakt.’ Bibi pakt de hand van Jackie vast en zegt: ‘Mag ik naast jou lopen?’

50


Theoriebron Observeren en signaleren

.

Theoriebron Observeren en signaleren

fb .v

Inleiding

tie

Kinderen ontwikkelen zich allemaal op hun eigen unieke manier. Door te observeren kun je de ontwikkeling van een kind volgen en eventuele bijzonderheden signaleren. Kinderen kunnen voor- of achterlopen in hun ontwikkeling of in het halen van onderwijsdoelen. Wees je ervan bewust dat het oordeel over een observatie, de interpretatie van gedrag en vaardigheden, persoonsgebonden is. Jij interpreteert gedrag en vaardigheden misschien wel anders dan een collega.

u' Ac

Observeren en interpreteren

er

ij

Ed

Observeren is een methode om ontwikkeling, gedrag en vaardigheden in kaart te brengen. Belangrijke termen in het observeren zijn objectief waarnemen en subjectief waarnemen. • objectief waarnemen Dit zijn de feiten die je waarneemt. Bij het observeren van gedrag en vaardigheden van een kind moet je objectief, dus zonder oordeel, naar kinderen kijken. Het is belangrijk om eerst objectief naar het gedrag van kinderen te kijken. • subjectief waarnemen Je vormt je een mening of oordeel over de feiten die je waarneemt. Bij het interpreteren van de observatie ben je subjectief en geef jij een mening of oordeel over de feiten van de observatie. Door jouw interpretatie ontstaat er een subjectief beeld van een kind. Een subjectief beeld wordt ingekleurd door de ervaringen, het karakter, de normen en waarden en de opvoeding van de observator zelf. Wees je bewust van het feit dat iemand anders op een andere manier naar een kind kan kijken. Kijk maar eens naar de verschillen in het voorbeeld van peuter Pieter.

Casus Pieter

U

itg

ev

Pieter is een jongen van 3,5 jaar oud, die de speelleergroep bezoekt. Zijn twee vaste groepsleidsters Diane en Myra observeren hem allebei. Ze interpreteren het gedrag van Pieter verschillend. Kijk maar naar de stukjes uit hun observatieverslag over Pieter: Diane: ‘Pieter laat in de groep druk gedrag zien. Andere kinderen ondervinden hinder van zijn drukke gedrag. In zijn spel botst hij veel tegen andere kinderen aan. Ook praat Pieter veel tegen andere kinderen, waardoor zij afgeleid worden van hun eigen spel.’ Myra: ‘Pieter is een enthousiast jongetje. Hij laat veel fantasiespel zien en hij betrekt daarin de andere kinderen van de groep. Hij zoekt tijdens het spelen veel contact met andere kinderen. Dit doet hij door tegen anderen te praten, maar ook door lichamelijk contact te zoeken.’

51


Theoriebron Observeren en signaleren

Een kind of jongere observeren

u' Ac

tie

fb .v

.

Bij observeren is het belangrijk dat je zo objectief mogelijk naar het gedrag van een kind kijkt. Je neemt met al je zintuigen waar en noteert wat je waarneemt zonder daar een oordeel of mening aan te verbinden. Zo krijg je een objectief beeld van het gedrag en de vaardigheden van een kind. Belangrijke punten bij observeren zijn: • doel Stel voordat je gaat observeren vast waar je bij deze observatie specifiek op gaat letten. Stel observatievragen op, die je tijdens de observatie beantwoordt. • observatiemethode Er zijn veel verschillende methoden om te observeren. Kies een methode die past bij het doel wat je vastgesteld hebt. • moment Een observatie is een momentopname. Kies daarom verschillende momenten om een kind te observeren. Zo krijg je een breder en completer beeld van een kind. Ook kun je per moment eventueel verschillen waarnemen op het gebied van ontwikkeling of gedrag. • verbale en non-verbale communicatie Bij observeren is het belangrijk om op de verbale en non-verbale communicatie van een kind te letten.

Gedrag en vaardigheden analyseren

U

itg

ev

er

ij

Ed

Het analyseren van gedrag bestaat uit het interpreteren van gedrag vanuit een theorie en/of de eigen visie van de observator. Naast eigen inzicht en ervaring is het analyseren van gedrag en vaardigheden vanuit de theorie belangrijk. Gedrag kan ook verkeerd geïnterpreteerd worden. Let bij het analyseren op de volgende punten: • cultuurverschillen Binnen verschillende culturen heersen soms uiteenlopende regels en omgangsvormen. Voorbeeld: in Nederland moeten kinderen ouderen aankijken als ze tegen hen praten, terwijl dat in andere culturen juist als brutaal bestempeld wordt. • (lichaams)taal verkeerd interpreteren Denk bijvoorbeeld aan het schreeuwen van plezier, huilen van vreugde en het lachen bij angst. Ook kunnen per land/regio andere woorden of gebaren worden gebruikt. • invullen door eigen ervaring van de observator Stel, een kind gooit zijn beker sinaasappelsap om. De observator houdt zelf niet van sinaasappelsap en gaat ervan uit dat het kind de beker omgooit omdat het geen sinaasappelsap lust. Door dit te constateren mist hij misschien wel de echte oorzaak.

52

De observatie en de analyse rapporteren Bij het rapporteren van de observatie en interpretatie zijn enkele punten belangrijk. Belangrijke punten bij een observatie: • Beschrijf bij de observatie het gedrag en de vaardigheden van het kind of de jongere objectief. Beschrijf de feiten die je waarneemt en verbind er geen oordeel aan. • Gebruik geen vage termen als 'veel', 'weinig' en 'vaak', maar benoem aantallen. • Schrijf dingen op die belangrijk zijn voor een observatie. Bijvoorbeeld: iemands haarkleur of de gave rok van de juf zijn meestal niet belangrijk.


Theoriebron Observeren en signaleren

fb .v

Problemen of achterstanden signaleren

.

Belangrijke punten bij de analyse: • Vermeld bij de analyse altijd de theorie waarop je jouw bevindingen baseert. • Geef aan wanneer er sprake is van jouw eigen interpretatie. • Benoem alleen het gedrag dat je tijdens de observatie hebt gezien. Val niet terug op gedrag dat je eerder hebt waargenomen. Het gaat om deze momentopname.

u' Ac

tie

Bij sommige kinderen is het vanaf de geboorte bekend dat zij een beperking of ontwikkelingsstoornis hebben en bij sommige kinderen komt dit later in de ontwikkeling naar voren. Het signaleren van ontwikkelingsachterstanden en gedragsproblemen is een onderdeel van je toekomstige werk. Wanneer een kind enorm voorloopt in zijn ontwikkeling, een te grote achterstand oploopt of specifiek gedrag laat zien, is het belangrijk dit te signaleren. Het belang van vroegtijdig signaleren zit in het bieden van de juiste begeleiding aan het kind of de jongere. Als een opvoeder een achterstand of specifiek gedrag signaleert, is de eerste stap om de bevindingen te delen met collega’s. In een gesprek met collega’s komt naar voren of anderen het gedrag of de achterstand ook zien. Het kan zijn dat collega’s er anders tegenaan kijken, deel de meningen met elkaar. Dat kan ertoe leiden dat jij of je collega’s het beeld moeten bijstellen.

Na het signaleren

U

itg

ev

er

ij

Ed

Wanneer er bijzonderheden gesignaleerd worden, is het belangrijk om de zorgen te delen met de ouders van het kind. Ga in gesprek met ouders om bevindingen te delen en vraag of zij dat ook zien. Neem voldoende tijd voor het gesprek. Ouders kunnen schrikken van de inhoud van het gesprek of willen graag meer informatie. Zorg dat er voldoende ruimte is om vragen over en weer te beantwoorden. In overleg met de ouders maak je verdere plannen. Misschien besteed je er binnen de organisatie extra aandacht aan en bekijk je wat het resultaat is. Soms is het belangrijk een andere professional in te schakelen voor verder onderzoek. Jonge kinderen zijn soms nog te jong voor een diagnose, maar begeleiding voor ouders en kinderen kan op deze leeftijd al heel belangrijk zijn.

53


Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs

.

Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs

fb .v

Inleiding

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Om het niveau en de inhoud van het onderwijs te kunnen controleren, zijn er door de overheid kerndoelen opgesteld. Aan de hand van 58 kerndoelen richt een basisschool het onderwijs zelf in. De 58 kerndoelen zijn verdeeld over zeven verschillende gebieden: Nederlands, Engels, Fries, Rekenen/Wiskunde, Oriëntatie op jezelf en de wereld, Kunstzinnige oriëntatie en Bewegingsonderwijs.

De kerndoelen zijn de basis binnen het basisonderwijs.

U

itg

Kerndoelen voor het basisonderwijs

54

De kerndoelen zijn de streefdoelen waaraan leerlingen in het basisonderwijs minimaal moeten voldoen als zij naar het voortgezet onderwijs gaan. Het Nederlandse basisonderwijs is opgebouwd uit kerndoelen die door de overheid wettelijk zijn vastgelegd. De kerndoelen bewaken het onderwijsniveau en de onderwijsinhoud op basisscholen in Nederland, zodat kinderen zich optimaal kunnen ontwikkelen. In 2006 zijn de kerndoelen aangepast om ze te laten aansluiten bij de veranderingen in de samenleving. Scholen mogen het onderwijs aan de hand van de kerndoelen zelf inrichten, zodat dit past bij hun eigen pedagogische visie en didactiek. Want geen school en geen leerling is hetzelfde. Er zijn 58 kerndoelen, verdeeld over zeven gebieden: • Nederlands: twaalf kerndoelen • Engels: vier kerndoelen


Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs

Deelgebied talen: Nederlands

fb .v

.

• Fries (alleen in Friesland): zes kerndoelen • Rekenen/Wiskunde: elf kerndoelen • Oriëntatie op jezelf en de wereld: twintig kerndoelen • Kunstzinnige oriëntatie: drie kerndoelen • Bewegingsonderwijs: twee kerndoelen. De kerndoelen zijn door het SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling) per leerjaar uitgewerkt in tussendoelen en leerlijnen.

Ed

u' Ac

tie

Het leren van de Nederlandse taal is belangrijk om goed te kunnen functioneren in de Nederlandse samenleving. Er zijn twee belangrijke redenen om de Nederlandse taal mondeling en schriftelijk goed te beheersen: 1. De kennisoverdracht op scholen is in het Nederlands. Op bijna alle basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs in Nederland is de voertaal Nederlands. Alle lesstof wordt in het Nederlands aangeboden. Om te kunnen leren moet je de Nederlandse taal goed beheersen. 2. Sociaal aspect: om te kunnen communiceren met anderen en deel te nemen aan de Nederlandse samenleving, is het belangrijk dat je Nederlands spreekt en kunt lezen. De kerndoelen voor het deelgebied Nederlands zijn opgedeeld in drie domeinen: • mondeling onderwijs: bevat drie kerndoelen over het uitbreiden van de woordenschat, luisteren naar en vertellen in het Nederlands • schriftelijk onderwijs: bevat zes kerndoelen over het lezen en schrijven in het Nederlands • taalbeschouwing, waaronder strategieën: bevat drie kerndoelen over het gebruik van strategieën en taalregels binnen de Nederlandse taal.

Deelgebied talen: Engels en Fries

U

itg

ev

er

ij

Twee talen die naast Nederlands worden aangeboden in het basisonderwijs zijn Engels en Fries (alleen in Friesland). • Engels Engels is een belangrijke internationale taal die veel gebruikt wordt in internationale communicatie. In het basisonderwijs wordt de eerste basis gelegd voor het leren van de Engelse taal. Het deelgebied Engels bevat vier kerndoelen over het spreken, lezen en schrijven van eenvoudig Engels en het opzoeken van woordbetekenissen. • Fries Basisscholen in de provincie Friesland zijn verplicht om les te geven in de Friese taal. Het leren van het Fries is voor kinderen belangrijk om te kunnen deelnemen aan de Friese samenleving. Ook zorgen de lessen voor een stuk cultuurbehoud. De kerndoelen voor het Fries bevatten de volgende domeinen: – mondeling taalonderwijs: drie kerndoelen over het spreken en verwerven van de Friese taal – schriftelijk taalonderwijs: twee kerndoelen over het lezen en schrijven van eenvoudige Friese teksten – taalbeschouwing, waaronder strategieën: één kerndoel over het gebruik van strategieën.

55


Theoriebron De kerndoelen voor het basisonderwijs

Deelgebied Rekenen/Wiskunde

fb .v

.

Het deelgebied Rekenen/Wiskunde richt zich op het aanleren van getallen, maten, vormen en structuren aan kinderen. Rekenen/Wiskunde wordt in het basisonderwijs aangeboden in dagelijkse situaties, maar ook in abstracte wiskundige en rekenkundige opdrachten. De kerndoelen zijn verspreid over drie domeinen: 1. wiskundig inzicht en handelen: drie kerndoelen over het leren gebruiken van wiskundetaal en het oplossen van wiskundige problemen 2. getallen en bewerkingen: zes kerndoelen over het leren en gebruiken van verschillende soorten getallen, rekenmethoden en het gebruik van de rekenmachine 3. meten en meetkunde: twee kerndoelen over het oplossen van meetkundige problemen en het hanteren van maten en eenheden.

tie

Deelgebied Oriëntatie op jezelf en de wereld

Ed

u' Ac

In dit deelgebied leert een leerling zich te oriënteren op zichzelf, de samenleving, de natuur, de wereld, cultuur en geschiedenis. Een leerling leert zich te oriënteren als individu in de samenleving en de wereld. Het deelgebied ‘Oriëntatie op jezelf en de wereld’ kent de volgende domeinen: 1. Mens en Samenleving: zes kerndoelen over zorgen voor jezelf, voor anderen en je omgeving. Ook het leven in een samenleving met anderen is een belangrijk onderdeel. 2. Natuur en Techniek: zeven kerndoelen over het onderzoeken en leren over natuur en techniek 3. Ruimte: vier kerndoelen met aardrijkskundige thema’s over jezelf in de wereld 4. Tijd: drie kerndoelen over belangrijke personen en thema's uit de Nederlandse geschiedenis.

ij

Deelgebied Kunstzinnige oriëntatie

U

itg

ev

er

In dit deelgebied maken kinderen kennis met kunst en cultuur uit hun eigen leefwereld. Door te kijken, luisteren, voelen en ervaren, leren ze verschillende kunstvormen kennen: schilderijen, beelden, muziek, taal, drama en dans. Door het zelf ontdekken, maken en spelen leren kinderen zich op een andere manier te uiten dan spreken. Dit deelgebied heeft drie kerndoelen: 1. Kinderen leren dat kunst gebruikt kan worden om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en te communiceren. 2. Kinderen leren reflecteren op eigen werk en op het werk van anderen. 3. Kinderen verwerven nieuwe kennis en krijgen waardering voor de cultuur.

56

Deelgebied Bewegingsonderwijs Kinderen bewegen veel en graag en binnen het onderwijs streeft men ernaar dat een kind een zo breed mogelijk bewegingsrepertoire opbouwt. Bewegingsonderwijs wordt opgedeeld in twee vormen: bewegingsvormen en spelvormen. Het deelgebied Bewegingsonderwijs kent twee kerndoelen: 1. Kinderen leren de hoofdbeginselen van bewegingsvormen en spelvormen ervaren en uitvoeren. Ze leren op een verantwoorde manier deel te nemen aan de bewegingscultuur. 2. Kinderen leren op een respectvolle manier deel te nemen aan de bewegingscultuur en leren afspraken maken en eigen mogelijkheden inschatten.


Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs

fb .v

.

Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs Inleiding

u' Ac

De kerndoelen

tie

Voor de eerste twee klassen van het vmbo en de eerste drie klassen van havo en vwo zijn er 58 kerndoelen opgesteld, die aansluiten op de kerndoelen voor het basisonderwijs. Voor hogere klassen gelden de examencriteria. De 58 kerndoelen zijn onderverdeeld in de talen Nederlands en Engels, in Rekenen en wiskunde, Mens en natuur, Mens en maatschappij, Kunst en cultuur en Bewegen en sport.

ev

er

ij

Ed

In augustus 2006 zijn er 58 kerndoelen opgesteld voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Dit betreft de eerste twee klassen van het vmbo en de eerste drie klassen van havo en vwo. Scholen voor voortgezet onderwijs kunnen aan de hand van de kerndoelen zelf hun onderwijs vormgeven en inrichten. De 58 kerndoelen bouwen voort op de kerndoelen voor het basisonderwijs en zijn te vinden op de website van SLO (nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling). De zeven deelgebieden in het voortgezet onderwijs zijn: Nederlands, Engels, Rekenen en wiskunde, Mens en natuur, Mens en maatschappij, Kunst en cultuur en Bewegen en sport. Het leren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs moet volgens het SLO bepaalde kenmerken hebben. Een leerling: • leert actief en in toenemende mate zelfstandig • leert samen met anderen • leert in samenhang • oriënteert zich op zijn toekomst • leert in een uitdagende, gezonde en veilige leeromgeving • leert in een doorlopende lijn.

U

itg

Deelgebieden Nederlands en Engels In het voortgezet onderwijs zijn Nederlands en Engels verplichte talen, maar er worden ook andere vreemde talen gedoceerd, zoals Duits, Frans, Spaans en Arabisch. Daarvoor gelden de kerndoelen zoals geformuleerd onder het deelgebied Engels. • Nederlands Nederlands is een verplicht vak omdat Nederlands nodig is voor het actief deelnemen aan de Nederlandse samenleving en het onderwijs. Het verwerven, verwerken en presenteren van informatie in het Nederlands staat centraal. Er zijn tien kerndoelen waarin schriftelijke en mondelinge communicatie een belangrijke rol spelen. Ook het zich eigen maken van strategieën is hier belangrijk. • Engels Engels is een verplicht vak, omdat Engels voor ons land een belangrijke wereldtaal is. De kerndoelen voor Engels kunnen ook gebruikt worden voor andere vreemde talen die leerlingen volgen in het voortgezet onderwijs. Belangrijke onderdelen zijn: spreken,

57


Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs

fb .v

Deelgebied Rekenen en wiskunde

.

gesprekken voeren, luisteren, lezen en schrijven. Er zijn zeven kerndoelen waarin schriftelijke en mondelinge communicatie en het zich eigen maken van strategieën een belangrijke rol spelen.

tie

Het deelgebied Rekenen en wiskunde richt zich op de ontwikkeling van wiskundige vaardigheden van de leerling. Een leerling heeft rekenen en wiskunde nodig voor het dagelijks leven, op school ter ondersteuning van andere vakken en eventueel voor een latere studie en beroep. Een leerling leert vaardigheden aan om opgaven te maken op het gebied van rekenen, meetkunde en wiskunde. Dankzij de kennis en inzichten die een leerling opbouwt, leert hij ook om wiskunde in het dagelijks leven te gebruiken. Er zijn negen kerndoelen die gericht zijn op het ontwikkelen van specifieke wiskundige vaardigheden en het begrijpen en oplossen van wiskundige vraagstukken in het dagelijks leven. Daarnaast is het belangrijk dat leerlingen leren om kritisch te kijken en dat ze hun uitwerkingen kunnen beargumenteren.

u' Ac

Deelgebied Mens en natuur

Ed

Het deelgebied Mens en natuur is gericht op het begrijpen, verklaren en het duurzaam beheersen van de omgeving. Het bestaat uit de vakken biologie, natuurkunde, scheikunde, techniek en verzorging en wordt ook wel opgedeeld in Natuur en techniek en Natuur en verzorging. Een leerling leert kennis verzamelen door middel van onderzoeken en waarnemen. Kritisch kijken is belangrijk. Bij het maken van keuzes moet een leerling rekening houden met zichzelf, de ander en de omgeving. Er zijn acht kerndoelen die gericht zijn op het aanleren van specifieke vaardigheden bij natuurwetenschappen, techniek en zorg. De onderdelen onderzoeken, herkennen en verbinden spelen een belangrijke rol binnen deze kerndoelen.

er

ij

Deelgebied Mens en maatschappij

U

itg

ev

Dit deelgebied sluit aan op het deelgebied ’Oriëntatie op jezelf en de wereld’ uit het basisonderwijs. De betrokkenheid van de leerling staat centraal: betrokkenheid bij zichzelf, de wereld, de samenleving en het verleden. Leerlingen leren standpunten innemen op basis van kennis en ervaring. Bij Mens en maatschappij is het belangrijk dat de leerling de wereld om zich heen leert begrijpen en inzicht krijgt in de complexe, steeds veranderende samenleving en wereld. Er zijn twaalf kerndoelen waarin onderzoeken en kennis vergaren op het gebied van ruimte (aardrijkskunde), tijd (geschiedenis) en maatschappelijke kwesties centraal staan. Actief burgerschap is ook een belangrijk onderdeel van de kerndoelen.

58

Deelgebied Kunst en cultuur Het deelgebied Kunst en cultuur omvat de volgende vakken: muziek, dans, drama, tekenen, handenarbeid, textiele werkvormen en audiovisuele vorming. Door middel van beeld, geluid en lichaamstaal leren leerlingen communiceren, eigen gevoelens en ervaringen uiten en verbeelden. Het begrijpen en waarderen van kunst en cultuur in de wereld is ook een belangrijk onderdeel bij dit deelgebied.


Theoriebron Kerndoelen voor het voortgezet onderwijs

Er zijn vijf kerndoelen, waarbij het maken, presenteren en ervaren van kunst centraal staan. Ook het reflecteren op eigen kunst en die van anderen is een belangrijk onderdeel van de kerndoelen.

fb .v

.

Deelgebied Bewegen en sport

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

Het deelgebied Bewegen en sport is erop gericht dat leerlingen deelnemen aan sport en bewegen en dat zij tot een bewuste keuze kunnen komen voor bewegen in hun vrije tijd. Het lichaam van een puber is volop in ontwikkeling, er verandert veel. Samen met de verandering van school kan dit onzekerheid veroorzaken – zeker bij een vak als bewegingsonderwijs, waar iedereen je prestaties kan zien. Het is daarom belangrijk dat leerlingen vertrouwen meekrijgen op het gebied van hun bewegingsmogelijkheden. Naast het bewegen spelen ook sociale vaardigheden een belangrijke rol. Denk aan elkaar helpen, coachen, taken verdelen en scheidsrechter zijn. Er zijn zes kerndoelen die gericht zijn op een brede oriÍntatie op het deelgebied Bewegen en sport en het verkennen en uitbreiden van de eigen mogelijkheden op het gebied van bewegen. Daarnaast is er aandacht voor de sociale vaardigheden en de bewustwording dat sport goed is voor gezondheid en welzijn.

59


Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang

fb .v

.

Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang Inleiding

tie

Voor de kinderopvang is in 2017 een pedagogisch curriculum geschreven. De vier pedagogische doelen van professor Riksen Walraven staan hierin centraal. De pedagogische doelen zijn gericht op emotionele veiligheid, persoonlijke competenties, sociale competenties en socialisatie van een kind.

u' Ac

Het pedagogisch curriculum in de kinderopvang

ij

Ed

Het pedagogisch curriculum is in 2017 opgesteld en kan als leidraad dienen voor kinderopvangorganisaties om keuzes te maken in hun pedagogisch beleid. Het is van toepassing voor jonge kinderen van 0 tot 6 jaar en richt zich op de ontwikkeling van het kind. Door de invoering van het pedagogisch curriculum kan er meer afstemming en aansluiting plaatsvinden tussen de kinderopvang en het onderwijs. In het pedagogisch curriculum staan de vier pedagogische doelen van Riksen Walraven centraal: • het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving • het bevorderen van persoonlijke competentie • het bevorderen van sociale competentie • socialisatie door overdracht van algemeen aanvaarde normen en waarden. Deze vier doelen zijn onderverdeeld in zestien deelonderwerpen.

er

Doel 1. Het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving

U

itg

ev

Het bieden van emotionele veiligheid in een veilige en gezonde omgeving is de basis voor de ontwikkeling van een kind. In het pedagogisch curriculum staan de volgende thema’s beschreven: • welbevinden en betrokkenheid Een kinderopvang moet streven naar een hoge mate van welbevinden. Als een kind zich goed voelt, heeft het plezier en een open en enthousiaste houding. • emotionele veiligheid Een kind moet zich emotioneel veilig voelen. Drie onderdelen die daarin belangrijk zijn: een goede relatie met de pedagogisch medewerkers, een goede relatie met andere kinderen en een veilige inrichting van de omgeving. • gehechtheid Het is belangrijk dat kinderen zich goed kunnen hechten aan anderen. Daarom zijn vertrouwde pedagogisch medewerkers en een vertrouwde omgeving belangrijk voor een kind. • mind-minded in de kinderopvang Benoem voor een kind wat er in een jong kind omgaat. Observeer en reageer adequaat op gevoelens, wensen en gedachten van kinderen.

60


Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang

Doel 2. Het bevorderen van persoonlijke competentie

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Bij het bevorderen van persoonlijke competenties staat het spelenderwijs ontwikkelen van vaardigheden rondom motoriek, cognitie, taal en creativiteit centraal. De volgende onderdelen staan beschreven in het pedagogisch curriculum: • fysieke ontwikkeling Een kind ontdekt de omgeving en eigen mogelijkheden met de motoriek en zintuigen. • taalontwikkeling Bied een kind een goede taalomgeving, waar het feedback krijgt op zijn taal en wordt uitgedaagd in zijn taalontwikkeling. • denken en ontluikende gecijferdheid Bied in de spelsfeer activiteiten aan rondom cijfers, hoeveelheden, bouwen, ruimtelijk inzicht en meten. • jonge kinderen en de materiële wereld Bied kinderen spelenderwijs activiteiten aan rondom natuur, ruimte, leven, techniek en rekenen en wiskunde. • gezonde leefstijl Laat kinderen kennismaken met een gezonde leefstijl en gezonde voeding. Bied gezonde dranken aan. • kunst, cultuur en creativiteit Laat kinderen kennismaken met muziek, dans, drama en creatieve werkvormen. • executief functioneren en zelfregulatie Begeleid kinderen in het bewust en doordacht reageren. Begeleid ze in het uiten van emoties: nadenken voordat je iets doet.

Doel 3. Het bevorderen van sociale competentie

U

itg

ev

er

ij

Kinderen leren spelenderwijs sociale kennis en sociale vaardigheden aan. Door de vele contacten met leeftijdsgenoten en volwassenen is de kinderopvang een perfecte leerschool voor kinderen. In het pedagogisch curriculum zijn de volgende onderwerpen opgenomen: • de sociale ontwikkeling: het begeleiden en stimuleren van sociale vaardigheden Buig negatieve ervaringen samen met de kinderen om naar positieve ervaringen, zodat veiligheid gewaarborgd wordt en zelfvertrouwen toeneemt. • kansarme kinderen Bied kansarme kinderen voldoende veiligheid, waardoor zij op de opvang in een kansrijke omgeving veilig kunnen leren en ontdekken. • ontwikkelingsachterstanden en probleemgedrag Een pedagogisch medewerker weet hoe hij moet handelen wanneer een kind een ontwikkelingsachterstand heeft of probleemgedrag vertoont.

61


Theoriebron Het pedagogisch curriculum kinderopvang

Doel 4. Socialisatie door overdracht van algemeen aanvaarde normen en waarden

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Bij socialisatie maken kinderen kennis met de normen en waarden uit de Nederlandse samenleving, zodat zij op een actieve manier kunnen deelnemen aan de samenleving. Kinderen leren respectvol omgaan met anderen en met de verschillen die er zijn. In het pedagogisch curriculum zijn twee belangrijke onderwerpen opgenomen: • socialisatie: het aanleren van sociale vaardigheden, het leren kennen van de cultuur en de daarbij horende normen en waarden van de samenleving • de sociale functie van kinderopvang, inclusieve kinderopvang Voor de kinderen is de kinderopvang een leergemeenschap waar zij samen met anderen spelen en leren. De diversiteit in kinderen en in de samenleving staat centraal. De kinderopvang heeft daardoor een grote invloed op de ontwikkeling van de sociale identiteit van een kind.

62


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I

tie

fb .v

.

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I Inleiding

u' Ac

Bij een verstandelijke beperking heeft een kind of jongere een cognitieve ontwikkelingsachterstand. Een verstandelijke beperking ontstaat door een storing of beschadiging in de hersenen. Verstandelijke beperkingen zijn in te delen in verschillende niveaus. In dit hoofdstuk komen kinderen met een lichte verstandelijke beperking en een matige verstandelijke beperking ter sprake.

Ed

Een verstandelijke beperking

U

itg

ev

er

ij

Kinderen en jongeren met een verstandelijke beperking hebben een blijvende ontwikkelingsachterstand in hun cognitieve ontwikkeling. Bij een verstandelijke beperking ontbreekt een deel van de hersenen of is er sprake van een hersenbeschadiging of verstoorde hersenontwikkeling. De begeleiding van kinderen en jongeren met een beperking is maatwerk. Naast een verstandelijke beperking kunnen kinderen nog meer problematieken of een andere beperking hebben. Verstandelijke beperkingen kun je indelen in verschillende niveaus, op: • leeftijd De leeftijd waarop iemand functioneert. Hierbij wordt niet uitgegaan van de kalenderleeftijd van een persoon, maar van de leeftijd waarop hij functioneert. • IQ Het IQ meet de intelligentie van een persoon (zie de tabel hierna). • ondersteuning Er wordt aangegeven hoeveel ondersteuning nodig is. Hier wordt niet alleen gekeken naar IQ, maar ook naar vaardigheden en bijkomende problemen. De interpretatie van het beperkingsniveau op leeftijd van functioneren en IQ-score Beperkingsniveau

Functioneert op de leeftijd van

Hoogte IQ

Licht verstandelijke beperking

Een kind van 8 tot 12 jaar

50 - 69

Matig verstandelijke beperking

Een kind van 4 tot 8 jaar

35 - 49

Ernstig verstandelijke beperking

Een kind van 2 tot 4 jaar

25 – 34

Diep verstandelijke beperking

Een kind van 0 tot 2 jaar

Onder de 25

63


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I

De oorzaken van een verstandelijke beperking

u' Ac

tie

fb .v

.

Een verstandelijke beperking ontstaat voor of rond de geboorte. Als een verstandelijke beperking op een later moment in het leven ontstaat als gevolg van een ongeluk of trauma, spreken we van ‘niet-aangeboren hersenletsel’ (NAH). Een verstandelijke beperking kan verschillende oorzaken hebben: • erfelijkheid De genen van vader en/of moeder veroorzaken een storing in de hersenen van een kind in de baarmoeder. • invloeden van buitenaf De hersenontwikkeling in de baarmoeder wordt verstoord door schadelijke stoffen; denk aan alcohol, nicotine, drugs en bepaalde medicijnen. • een infectieziekte of virus Deze tasten de hersenen aan. Een moeder krijgt tijdens de zwangerschap bijvoorbeeld het zikavirus, of een baby krijgt zelf hersenvliesontsteking of een hersenontsteking. • zuurstoftekort bij de geboorte Zuurstoftekort tijdens de geboorte kan tot gevolg hebben dat de hersenen niet voldoende zuurstof hebben gekregen. Hierdoor kan er blijvende schade aan de hersenen ontstaan. • ernstige verwaarlozing en het niet stimuleren van een kind Hierdoor kan een kind een blijvende verstandelijke beperking oplopen.

De ontwikkeling van de hersenen van het kind

U

itg

ev

er

ij

Ed

De verstoringen in de hersenen bij verstandelijk beperkten kun je opdelen in drie verschillende categorieën: • abnormale celdeling Er gaat iets mis in de celdeling. Er worden te weinig of te veel nieuwe hersencellen gevormd. Bij het vormen van te weinig nieuwe hersencellen krijgt een kind een kleinere hersenomvang en een kleiner hoofd. (Zie afbeelding ‘kindje met een kleine hersenomvang’.) Als er te veel nieuwe hersencellen worden gevormd, krijgt een kind een grotere hersenomvang en een groter hoofd dan gemiddeld. • abnormale migratie Er gaat iets mis in het verplaatsen van de hersencellen. Als nieuwe hersencellen ontstaan, moeten zij zich verplaatsen naar andere delen in de hersenen. Hersencellen die op een verkeerde plaats terechtkomen, kunnen niet goed functioneren. • abnormale anatomische organisatie Er gaat iets mis bij het ontwikkelen van netwerken van zenuwcellen. Er worden niet genoeg verbindingen gelegd, waardoor hersencellen niet goed met elkaar kunnen communiceren.

Kindje met een kleine hersenomvang.

64


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I

De ontwikkeling van een kind of jongere met een lichte verstandelijke beperking

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Een persoon met een lichte verstandelijke beperking zal uiteindelijk functioneren op het niveau van een kind van 8 tot 12 jaar oud. Een dergelijke beperking is vaak niet aan de buitenkant te zien. Daardoor kan het voorkomen dat de omgeving te veel van zo iemand vraagt. Deze mensen kunnen hun beperking proberen te verbergen achter nonchalant of stoer gedrag. Licht verstandelijk beperkten hebben moeite met: • het begrijpen en verwerken van taal Dit gaat vaak langzamer. • het onthouden van informatie en het verwerken van nieuwe kennis • het aanleren van nieuwe vaardigheden • reflecteren op eigen gedrag • het zich inleven in een ander Empathie is minder ontwikkeld. • inzicht krijgen in eigen vaardigheden Ze schatten zichzelf vaak te hoog in. • overzicht hebben in situaties en het zien van de relatie tussen oorzaak en gevolg. Jongeren met een lichte verstandelijke beperking willen net als iedereen graag geaccepteerd worden en bij een groep horen. Jongeren met LVB zijn extra kwetsbaar voor het ontwikkelen van crimineel gedrag. Dit komt doordat ze vaak te maken hebben met meer risicofactoren en minder beschermende factoren. Risicofactoren zijn onder andere: verminderde zelfredzaamheid, overvraagd worden, veel vrije tijd hebben door het ontbreken van een hobby, een baan of andere vorm van dagbesteding, gebrek aan sociale vaardigheden, gebrek aan zelfvertrouwen, buitengesloten worden door leeftijdsgenoten. Delinquenten weten jongeren met LVB vaak te beïnvloeden door eerst vriendschap en bescherming te bieden.

er

ij

De begeleiding van een kind of jongere met een lichte verstandelijke beperking

U

itg

ev

Het is belangrijk dat je aansluit bij de behoeften van een kind of jongere met een lichte verstandelijke beperking. Soms kan het zijn dat iemand met LVB ook andere problematieken heeft. Dat vraagt om een specifieke aanpak. Algemene tips in het begeleiden van iemand met een lichte verstandelijke beperking: • Geef nieuwe informatie in begrijpelijke taal en korte zinnen. Geef niet te veel informatie in één keer. • Leer nieuwe vaardigheden in stappen aan en heb geduld. Zij hebben meer tijd nodig om nieuwe dingen aan te leren. • Vraag of een kind of jongere jouw uitleg of opdracht begrepen heeft. • Kinderen en jongeren kunnen moeite hebben om te reflecteren op eigen gedrag. Bespreek met het kind/de jongere welk effect zijn gedrag heeft op anderen of zijn omgeving. • Begeleid iemand om inzicht te krijgen in zichzelf en eigen kunnen. • Geef als je iemand aanspreekt op zijn of haar gedrag, altijd aan hoe die persoon zich wel dient te gedragen. Geef een voorbeeld van gewenst gedrag.

65


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking I

De ontwikkeling van een kind of jongere met een matige verstandelijke beperking

tie

fb .v

.

Een persoon met een matige verstandelijke beperking zal uiteindelijk functioneren op het niveau van een kind van 4 tot 8 jaar oud. Matig verstandelijk beperkten hebben naast de beperkingen van iemand met een lichte verstandelijke beperking moeite met: • voor zichzelf zorgen en zelfstandig wonen en werken • leren lezen en schrijven Hierdoor gaat er in het dagelijks leven veel informatie langs hen heen. • het begrijpen van vage begrippen en woordgrappen • vooruitkijken Zij leven in het nu en hebben hulp nodig bij plannen en vooruitkijken. • de motoriek De motoriek is vaak traag en houterig. • het ordenen van ervaringen, emoties en gevoelens Dit kan tot uiting komen in agressief gedrag of ander probleemgedrag.

u' Ac

De begeleiding van een kind of jongere met een matige verstandelijke beperking

U

itg

ev

er

ij

Ed

Het is belangrijk dat je aansluit bij de behoeften van een kind of jongere met een matige verstandelijke beperking. Deze verstandelijke beperking kan gepaard gaan met meerdere problematieken of beperkingen, die om een andere aanpak vragen. Algemene tips in de begeleiding van iemand met een matige verstandelijke beperking: • Kinderen en jongeren hebben zorg en begeleiding nodig bij wonen, onderwijs/werken en het kiezen van een vrijetijdsbesteding. • Doordat geschreven informatie langs hen heen gaat, kun je ze begeleiden door dingen begrijpelijk te vertellen of door pictogrammen te gebruiken. Deze kunnen hen steun geven bij dagelijkse bezigheden. • Maak geen woordgrapjes, deze begrijpen ze vaak niet. Zij nemen taal heel letterlijk. • Kinderen en jongeren hebben moeite met plannen en vooruitkijken. Help hen daarbij door bijvoorbeeld gebruik te maken van pictogrammen of een planbord. • Als kinderen of jongeren moeite hebben om ervaringen, emoties en gevoelens te ordenen, kun je ze soms helpen door die voor hen te verwoorden.

66


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking II

tie

fb .v

.

Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking II Inleiding

u' Ac

Bij een verstandelijke beperking heeft een kind of jongere een cognitieve ontwikkelingsachterstand. Een verstandelijke beperking ontstaat door een storing of beschadiging in de hersenen. Verstandelijke beperkingen zijn in te delen in verschillende niveaus. In deze leereenheid leer je meer over kinderen en jongeren met een ernstige verstandelijke beperking en een diepe verstandelijke beperking.

Ed

De ontwikkeling van een kind of jongere met een ernstige verstandelijke beperking

U

itg

ev

er

ij

Een persoon met een ernstige verstandelijke beperking zal uiteindelijk functioneren op het niveau van een kind van 2 tot 4 jaar oud. Ernstig verstandelijk beperkten wonen óf thuis óf in een woonvoorziening voor kinderen en jongeren met een ernstige verstandelijke beperking. Ernstig verstandelijk beperkten: • hebben vaak een achterstand in hun motorische ontwikkeling • hebben een beperkte woordenschat Dit varieert van enkele woorden tot eenvoudige zinnen. De passieve woordenschat is groter dan de woorden die zij zelf gebruiken. Sommige ernstig verstandelijk beperkten kunnen niet praten. • hebben zeer beperkte sociale vaardigheden, ze zijn heel egocentrisch ingesteld • kunnen voorwerpen koppelen aan gebeurtenissen • kunnen als ze ouder worden eenvoudige werkzaamheden gaan verrichten op een beschermde werkplek.

67


Theoriebron De ontwikkeling en begeleiding van kinderen met een verstandelijke beperking II

De begeleiding van een kind of jongere met een ernstige verstandelijke beperking

tie

fb .v

.

Het is belangrijk dat je aansluit bij de behoeften van een kind of jongere met een ernstige verstandelijke beperking. Er kan sprake zijn van meervoudige beperkingen, wat weer een andere aanpak vereist. Algemene tips in de begeleiding van iemand met een ernstige verstandelijke beperking: • Kinderen en jongeren hebben veel begeleiding en zorg nodig tijdens dagelijkse activiteiten. Zij hebben veel sturing nodig bij (leer)activiteiten. • Geef informatie of opdrachten in heel korte zinnen met makkelijke woorden. Ondersteun de informatie eventueel met beeld of gebaren wanneer zij deze kennen. • Geef een kind of jongere de tijd om informatie te verwerken. Dit gaat vaak langzaam; de informatie of opdracht moet als het ware 'landen'. • Kinderen of jongeren kunnen voorwerpen koppelen aan gebeurtenissen. Bij het zien van een pyjama maken zij bijvoorbeeld de koppeling: ik ga slapen. Dit kun je inzetten door activiteiten of handelingen voor kinderen of jongeren voorspelbaar te maken.

u' Ac

De ontwikkeling van een kind of jongere met een diepe verstandelijke beperking

er

ij

Ed

Een persoon met een diepe verstandelijke beperking zal uiteindelijk functioneren op het niveau van een kind van 0 tot 2 jaar oud. Kinderen en jongeren met een diepe verstandelijke beperking wonen thuis of in een woonvoorziening voor kinderen en jongeren met een diepe verstandelijke beperking. Diep verstandelijk beperkten: • kunnen niet of nauwelijks communiceren • bevinden zich in de lichaamsgebonden ervaringsfase Zij ervaren hun omgeving alleen lichamelijk of via de zintuigen. • kunnen niet associëren, waardoor zij gebeurtenissen niet begrijpen of met elkaar kunnen verbinden • kunnen niet voor zichzelf zorgen en hebben continu verzorging en begeleiding nodig.

U

itg

ev

De begeleiding van een kind of jongere met een diepe verstandelijke beperking

68

Het is belangrijk dat je aansluit bij de behoeften van een kind of jongere met een diepe verstandelijke beperking. Dit kan erg moeilijk zijn, omdat deze personen nauwelijks kunnen communiceren. Algemene tips in de begeleiding van iemand met een diepe verstandelijke beperking: • Als begeleider moet je heel goed observeren om te kijken of iemand met een verstandelijke beperking door middel van gedrag of geluiden iets duidelijk wil maken. Een goed hulpmiddel hierbij kan video-interactiebegeleiding zijn. • Kinderen en jongeren met een diepe verstandelijke beperking ervaren de omgeving met hun lichaam en zintuigen. Je kunt hen prikkelen en bereiken door middel van tast/voelen, geuren, geluiden, licht en visuele prikkels. • Zij kunnen geen verbindingen leggen tussen gebeurtenissen of voorwerpen en gebeurtenissen. Daardoor begrijpen zij niet wat er gaat gebeuren. • Kinderen met een diepe verstandelijke beperking hebben continu begeleiding nodig.


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

fb .v

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

tie

Inleiding

u' Ac

Er zijn verschillende soorten lichamelijke beperkingen die een kind kunnen remmen in zijn ontwikkeling. In dit hoofdstuk lees je meer over een motorische beperking, functiestoornissen en een spraak-taalbeperking. Lichamelijke beperkingen hebben veel invloed op de ontwikkeling en begeleiding van een kind.

Een lichamelijke beperking

Ed

Bij een lichamelijke beperking wordt een kind of jongere door een lichamelijke oorzaak blijvend in zijn ontwikkeling beperkt. Er zit een grote diversiteit in lichamelijke beperkingen; je kunt ze opdelen in verschillende categorieĂŤn (zie de tabel lichamelijke beperkingen). Een lichamelijke beperking kan verschillende oorzaken hebben. Denk aan erfelijkheid, een verstoring van de hersenontwikkeling, een verstoorde ontwikkeling van het lichaam, een ziekte of een ongeval. Ook het verloop van een lichamelijke beperking kent grote verschillen. Zo zijn er beperkingen waarbij de situatie gelijk blijft of waarbij er verbetering kan optreden. Maar er zijn ook beperkingen waarbij de lichaamsfuncties steeds verder achteruitgaan.

ij

Tabel lichamelijke beperkingen Wat houdt de beperking in?

Motorische beperking

Moeite met bewegen en evenwicht bewaren

Functiestoornissen

Misvorming of ontbreken van lichaamsdelen

Spraak-taalbeperking

Niet of moeilijk kunnen spreken

Bewustzijnsstoornissen

Epilepsie of coma

Zintuiglijke beperking

Niet of nauwelijks kunnen gebruiken van (een van) de zintuigen

U

itg

ev

er

Lichamelijke beperking

Een motorische beperking Bij een motorische beperking is er een beperking in het bewegen van de lichaamsdelen. Een motorische beperking kan verschillende oorzaken hebben: • verlamming van een of meer lichaamsdelen Een deel van het zenuwstelsel werkt niet, waardoor prikkels vanuit de hersenen niet worden doorgegeven. Als een baby wordt geboren met een open ruggetje (spina bifida),

69


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

fb .v

.

kunnen er verlammingen ontstaan. Maar verlamming kan ook optreden na een herseninfarct of ongeluk (dwarslaesie). een stoornis in het samenwerken van de spieren Kinderen kunnen hierdoor moeilijker bewegen of ze maken ongecontroleerde bewegingen. Denk bijvoorbeeld aan spasmen en cerebrale parese. Deze beperkingen kunnen ontstaan bij een verstoring in de hersenen of door zuurstoftekort bij de geboorte. chronische spierziekten of spier- en gewrichtsaandoeningen Bewegen wordt voor een kind (steeds) moeilijker door een spierziekte of spieraandoening. Denk aan jeugdreuma, maar ook aan MS en de ziekte van Duchenne.

tie

De ontwikkeling van een kind met een motorische beperking

ij

Ed

u' Ac

Een kind met een motorische beperking ontwikkelt zich op een andere manier dan kinderen met een reguliere ontwikkeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • motorische ontwikkeling Een kind loopt vaak achter in de motorische ontwikkeling. Het aanleren van een nieuwe vaardigheid gaat langzamer. De ontwikkeling van de motoriek kan blijven steken op een bepaald niveau of door bepaalde ziekten achteruitgaan. • spraakontwikkeling Een kind kan moeilijker of trager spreken omdat zijn mondspieren zwakker zijn of steeds zwakker worden. • sociaal-emotionele ontwikkeling Deze kan achterblijven omdat een motorische beperking een kind kan beperken in het spelen en contact maken met leeftijdsgenoten. Ook kunnen zij zich anders voelen, waardoor emotionele problemen kunnen ontstaan. • spelontwikkeling Die kan achterblijven omdat een kind bepaalde motorische handelingen nog niet kan uitvoeren. Het is belangrijk om een kind op zijn eigen niveau aan te spreken en waar mogelijk te stimuleren zijn vaardigheden te vergroten.

er

Een functiestoornis

U

itg

ev

Bij een functiestoornis zijn bepaalde lichaamsdelen misvormd of lichaamsdelen ontbreken, waardoor bewegen moeilijker gaat. Een functiestoornis kan ontstaan in de baarmoeder; dat wordt een aanlegstoornis genoemd. Door een verstoorde groei worden kinderen bijvoorbeeld geboren met een misvorming aan de ledematen of er ontbreken een of meer lichaamsdelen. Een functiestoornis kan ook na de geboorte ontstaan. Denk bijvoorbeeld aan het vergroeien van botten en gewrichten of een amputatie van een lichaamsdeel na ziekte of een ongeval. Soms zijn er operaties nodig om kinderen met een functiestoornis beter te laten bewegen of hun ontwikkeling te verbeteren. Voor het bewegen zijn er tegenwoordig ook veel hulpmiddelen die een kind hierbij kunnen ondersteunen. Een kunstarm of -been of een aangepaste rolstoel of fiets kan kinderen meer vrijheid en zelfstandigheid geven. Het maakt het bewegen makkelijker en een kind kan zich op deze manier beter ontwikkelen en ontplooien.

70


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

De ontwikkeling van een kind met een functiestoornis

u' Ac

tie

fb .v

.

Een kind met een functiestoornis ontwikkelt zich op een andere manier dan kinderen met een reguliere ontwikkeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • motorische ontwikkeling Kinderen met een functiestoornis moeten motorische vaardigheden op een andere manier aanleren, of een ander lichaamsdeel moet de functie van het ontbrekende lichaamsdeel overnemen. Zij ontwikkelen een ander bewegingspatroon. Een kind zonder armen en handen zal bijvoorbeeld met de voeten handelingen uitvoeren. • sociaal-emotionele ontwikkeling Kinderen met een functiestoornis kunnen beperkt worden in het spelen en contact maken met leeftijdsgenoten. Ook kunnen zij zich anders voelen, waardoor emotionele problemen kunnen ontstaan. • vertrouwen Een kind dat op latere leeftijd een lichaamsdeel moet missen door amputatie, kan het vertrouwen in zijn lichaam kwijtraken. Het moet soms helemaal opnieuw leren bewegen.

Spraak-taalbeperking

er

ij

Ed

Spraakproblemen kunnen een lichamelijke of een psychische oorzaak hebben. In deze cursus leer je meer over de lichamelijke oorzaak. Bij een spraakprobleem komt spraak niet of moeilijk op gang. Er zijn ook kinderen en jongeren die stotteren of moeite hebben met spreken. Lichamelijke problemen die ten grondslag kunnen liggen aan spraakproblemen zijn: • problemen rondom het spraakorgaan: tong, lippen, stembanden en ademhaling • vergroeiingen aan het gehemelte door bijvoorbeeld schisis (spleet in lip, kaak en/of gehemelte) • een vergroeiing van het gebit waardoor er beperkte ruimte in de mond is • een hersenbeschadiging. Wanneer een lichamelijk probleem de oorzaak is van een spraak-taalbeperking, is begeleiding door professionals als een logopedist en fysiotherapeut belangrijk. Soms zijn er operaties nodig om de spraak-taalontwikkeling te bevorderen. Zorg dat je in de begeleiding van een kind of jongere informatie krijgt over de manier waarop jij als opvoeder de spraak optimaal kunt stimuleren.

U

itg

ev

De ontwikkeling van een kind met een spraak-taalbeperking Kinderen met een spraak-taalbeperking ontwikkelen zich op een andere manier dan kinderen met een reguliere ontwikkeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn: • Mogelijke signalen kun je al op jonge leeftijd terugzien, maar deze signalen hoeven niet altijd te leiden tot spraakproblemen. Mogelijke signalen bij jonge kinderen: – ze hebben moeite met mondmotoriek: ze verslikken zich veel tijdens het drinken – ze brabbelen niet of stoppen met brabbelen – ze worden boos omdat anderen hen niet begrijpen • Sociale contacten kunnen moeizaam verlopen, omdat kinderen moeilijk of traag spreken. Het is belangrijk om de tijd te nemen als een kind met een spraak-taalbeperking tegen je spreekt.

71


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking I

•

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

•

Emotionele ontwikkeling: een kind met een spraak-taalbeperking kan zich verbaal moeilijk uiten. Dat kan frustratie opleveren als anderen hem niet begrijpen. Kinderen met een spraak-taalbeperking kunnen druk of emotionele stress ervaren tijdens het spreken. Dwing hen daarom nooit om te spreken.

72


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II

fb .v

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II

tie

Inleiding

u' Ac

Er zijn verschillende soorten lichamelijke beperkingen die een kind kunnen remmen in zijn ontwikkeling. In dit hoofdstuk lees je meer over de ontwikkeling van kinderen met een bewustzijnsstoornis. Voor kinderen met een lichamelijke beperking zijn er verschillende hulpmiddelen die hen kunnen helpen bij dagelijkse activiteiten.

Een bewustzijnsstoornis

ev

er

ij

Ed

Bewustzijnsstoornissen zijn stoornissen in het bewustzijn van een kind. Het kind verliest voor korte of langere tijd het bewustzijn. Voorbeelden van een bewustzijnsstoornis zijn een coma of epilepsie. • coma Iemand die in een coma raakt, is niet meer bij bewustzijn. Daardoor kan hij zijn ogen niet openen, niet spreken en niet bewegen. Hij reageert niet op (pijn)prikkels. Het lijkt alsof de persoon slaapt, maar iemand in coma is niet wakker te krijgen. Als een coma kort duurt, is de kans op herstel groter dan wanneer een coma langer duurt. Een coma ontstaat door een beschadiging in de hersenen. • epilepsie Epilepsie ontstaat door een kortsluiting van een of meer netwerken in de hersenen. Bij een epileptische aanval kan iemand buiten bewustzijn raken, vallen, schokken, vreemd bewegen of even afwezig zijn. De oorzaken van epilepsie zijn erfelijkheid of een hersenbeschadiging. Een van de factoren die een aanval kunnen uitlokken, zijn lichtflitsen.

U

itg

Narcolepsie is geen bewustzijnsstoornis Epilepsie moet je niet verwarren met narcolepsie. Narcolepsie is een stoornis in het slaap-waakritme, waardoor iemand overdag zomaar in slaap kan vallen. Narcolepsie is geen bewustzijnsstoornis. Vaak vallen kinderen en jongeren tijdens rustige momenten in slaap. Deze slaap is niet tegen te houden. Sommigen vallen zelfs tijdens activiteiten in slaap, wat risico’s met zich meebrengt. Ook heftige emoties als hard lachen kunnen lijden tot spierverslappingen waardoor iemand op de grond kan vallen. Deze persoon verliest dan niet zijn bewustzijn, maar kan op zo’n moment zijn spieren niet meer bewegen.

73


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II

De ontwikkeling van een kind met een bewustzijnsstoornis

tie

fb .v

.

Kinderen met epilepsie kunnen zich over het algemeen goed ontwikkelen, hoewel dit ook afhankelijk is van de frequentie en heftigheid van de aanvallen. Epilepsie kan wel een enorme impact hebben op het dagelijks leven. Iemand met epilepsie kan ieder moment een aanval krijgen, dus sommige activiteiten kan een kind of jongere niet meer alleen doen. Denk aan zwemmen of alleen op pad gaan. Een jong kind zal daar nog niet veel hinder van ondervinden, omdat het toch nog geen dingen alleen kan ondernemen. Maar hoe ouder het kind wordt, hoe meer dingen het zelf wil ondernemen. Als de epilepsie door de inname van medicijnen onder controle is, zijn er mogelijkheden dat deze kinderen zelfstandig dingen doen. Maar je moet altijd kijken naar de risico’s. Een kind met epilepsie kan het vertrouwen in zichzelf kwijtraken. De aanvallen komen onverwacht, waardoor het kind het gevoel kan hebben de controle over zijn lichaam te verliezen.

u' Ac

Hulpmiddelen voor kinderen met een lichamelijke beperking

er

ij

Ed

Dankzij hulpmiddelen kan iemand met een lichamelijke beperking meer vrijheid en zelfstandigheid krijgen. Hulpmiddelen vergroten de zelfredzaamheid, waardoor een kind meer zelfvertrouwen krijgt. Voorbeelden van hulpmiddelen voor kinderen met een lichamelijke beperking zijn: • hulpmiddelen voor meer bewegingsvrijheid Denk aan een aangepaste rolstoel of fiets, een rollator, spalken of krukken waardoor een kind of jongere zich beter kan verplaatsen. • prothesen die hen helpen om beter te kunnen bewegen Denk aan een kunstarm, -hand of -been. • hulpmiddelen die helpen bij dagelijkse activiteiten Denk aan een hulpmiddel om een pen beter vast te houden, een beker met een bepaalde vorm of een schoenlepel om zelf schoenen aan te kunnen trekken. • hulphonden Een epilepsiehond verricht handelingen als zijn baasje een epilepsieaanval heeft. Er zijn ook hulphonden die helpen bij de dagelijkse activiteiten.

U

itg

ev

Kinderen met een lichamelijke beperking begeleiden

74

Door de grote diversiteit in lichamelijke beperkingen is het goed om per situatie te kijken welke begeleiding en zorg iemand nodig heeft. Toch zijn er enkele algemene tips: • Pas activiteiten aan of maak gebruik van hulpmiddelen, zodat iedereen mee kan doen. • Vraag altijd of hulp nodig is. Iemand helpen zonder te vragen kan als vervelend worden ervaren. Kinderen en jongeren willen het graag zelf doen als zij het kunnen. • Stimuleer de zelfredzaamheid. Laat kinderen en jongeren handelingen en activiteiten zelf doen, ook al duurt het daardoor langer. • Als een kind of jongere moeilijk spreekt, neem dan de tijd om te luisteren. Zo voelt een kind zich begrepen.


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen met een lichamelijke beperking II

•

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

•

Ga uit van iemands mogelijkheden. Kijk niet wat niet (meer) kan, maar kijk naar wat wel kan. Benader een kind positief en zet zijn vaardigheden en kwaliteiten in om een doel te bereiken. Doe activiteiten of stel doelen op die haalbaar zijn. Anders kan iemand gefrustreerd raken en een laag zelfbeeld krijgen.

75


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking

fb .v

.

Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking

tie

Inleiding

u' Ac

In dit hoofdstuk behandelen we twee zintuiglijke beperkingen: een visuele beperking, waarbij er problemen zijn met het zien, en een auditieve beperking, waarbij er problemen zijn rondom het gehoor. Kinderen krijgen als gevolg van hun beperking een deel van de informatie in het dagelijks leven niet mee, doordat zij niet goed kunnen horen of zien.

Een zintuiglijke beperking

er

ij

Ed

Bij een zintuiglijke beperking werken een of meer zintuigen niet of onvoldoende. De zintuigen omvatten zien, horen, proeven, ruiken en voelen. De zintuiglijke beperkingen die we in dit hoofdstuk behandelen, zijn visuele en auditieve beperkingen: • visuele beperkingen Bij een visuele beperking heeft een kind of jongere problemen bij het zien. Kinderen kunnen door een verstoring in de hersenen of een beschadiging aan de ogen blind of slechtziend zijn of worden. • auditieve beperkingen Bij een auditieve beperking zijn er problemen rondom het gehoor. Kinderen kunnen door een verstoring in de hersenen of een beschadiging aan de oren doof of slechthorend zijn of worden. Een visuele of auditieve beperking kan prenataal (voor de geboorte) en postnataal (na de geboorte) ontstaan.

U

itg

ev

Een visuele beperking

76

Bekende visuele beperkingen zijn blindheid en slechtziendheid. Als iemand blind is, ziet hij niets of nauwelijks iets. We noemen iemand slechtziend als hij minder dan 30% ziet. Een voorbeeld hiervan is kokervisie (retinitis pigmentosa). Bij kokervisie lijkt het alsof je constant door een wc-rol of koker kijkt. Nystagmus is ook een visuele beperking. Bij nystagmus ziet iemand slecht door het constant heen-en-weer bewegen van de ogen. Een visuele beperking kan voor de geboorte ontstaan, of zich later in het leven ontwikkelen. Oorzaken van een visuele beperking zijn: • een beschadiging of afwijking aan de ogen • een storing in de hersenen waardoor de signalen niet worden doorgegeven • een ziekte of oogziekte • hersenbeschadiging door een ongeval.


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking

Kinderen en jongeren die een visuele beperking hebben, doen veel op gehoor en op de tast. Zij hebben vaak hulpmiddelen nodig om in het dagelijks leven te functioneren. Denk hierbij aan een hulpmiddel om te lezen, een taststok, een blindengeleidehond en computers met voorleesmogelijkheden.

fb .v

.

De ontwikkeling van een kind met een visuele beperking

u' Ac

tie

De ontwikkeling van een kind met een visuele beperking wijkt af van de reguliere ontwikkeling. • Bij kinderen die blind geboren worden verloopt de motorische ontwikkeling trager, omdat zij niet visueel gestimuleerd worden om zich ergens naartoe te bewegen. Zij missen de visuele prikkels om de wereld om zich heen te gaan ontdekken. • Blinde kinderen kunnen niet leren door imitatie, omdat zij niet kunnen zien wat een ander doet. Zij zullen meer gestimuleerd moeten worden door gesproken taal. • De zelfredzaamheid komt later op gang. Kinderen moeten alles op de tast en het gevoel doen, waardoor het langer duurt voordat vaardigheden worden aangeleerd. Ze hebben veel herhaling nodig om vaardigheden onder de knie te krijgen. • Het leggen van contacten kan voor blinde en slechtziende kinderen moeilijk zijn, omdat zij anderen niet kunnen zien. • Kinderen kunnen leren lezen via de tast. Het brailleschrift bestaat uit puntjes die zij kunnen voelen.

Ed

Begeleiding van een kind of jongere met een visuele beperking

U

itg

ev

er

ij

Tips voor de begeleiding van kinderen en jongeren die een visuele beperking hebben: • Visueel beperkten krijgen de informatie die jij ziet niet mee. Benoem wat een visueel beperkte niet kan zien. Vertel wat er op plaatjes staat of noem de namen van de mensen die in dezelfde ruimte zijn. • Werk veel met tastbaar materiaal, zodat een kind het materiaal kan voelen. • Laat een visueel beperkte met zo veel mogelijk activiteiten meedoen. Dat vergroot de zelfredzaamheid en het gevoel erbij te horen. • Als je wilt communiceren via schrift, stuur dan een mail. Kaarten en brieven moeten worden voorgelezen door een ander. Er zijn hulpmiddelen waardoor een computer de mail kan voorlezen. • Laat geen dingen door de groep slingeren en vermijd rommel op de grond. Visueel beperkten kunnen hierover struikelen. • Houd er bij het veranderen van een ruimte rekening mee dat dit voor visueel beperkten moeilijk is. Doordat de omgeving ineens anders is, kunnen ze tegen meubels of voorwerpen aan lopen.

Een auditieve beperking De bekendste auditieve beperkingen zijn doofheid en slechthorendheid. Maar ook oorsuizen (tinnitus) en een hoge gevoeligheid voor bepaalde geluiden (hyperacusis) vallen hieronder. Als je doof bent hoor je helemaal niets meer, ook niet als je gebruikmaakt van een hoortoestel. Doofheid kan in twee typen worden opgedeeld. Als kinderen doof geboren worden of voor hun derde jaar doof worden, noemen we dit prelinguaal doof. Deze kinderen hebben moeite

77


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking

u' Ac

tie

fb .v

.

met taalverwerving. Mensen zijn postlinguaal doof als ze doof worden na hun derde levensjaar. Deze personen hebben de taalontwikkeling doorgemaakt, wat taalverwerving makkelijker maakt. Bij slechthorendheid kan iemand, eventueel met behulp van een hoortoestel, nog geluiden horen. Doven en slechthorenden krijgen veel informatie niet mee die horenden wel oppikken. Er gaat daardoor veel informatie langs hen heen. De oorzaken van een auditieve beperking zijn: • een beschadigd oor, waardoor de geluiden niet naar de hersenen worden geleid • een storing in de hersenen, waardoor geluiden niet worden waargenomen.

Een Cochleair Implantaat is een elektronisch apparaat dat doven en slechthorenden de mogelijkheid biedt om weer geluiden en klanken te horen.

Ed

De ontwikkeling van een kind met een auditieve beperking

U

itg

ev

er

ij

De ontwikkeling van een kind met een auditieve beperking verloopt anders dan bij een kind met een reguliere ontwikkeling. • Het kan best lang duren voordat een auditieve beperking wordt ontdekt. Dove en slechthorende kinderen tonen vaak sociaal gewenst gedrag. Zij observeren wat anderen doen en kopiëren dit gedrag. • Kinderen worden niet door geluiden geprikkeld om te gaan bewegen of ontdekken. Hierdoor kan een motorische achterstand ontstaan. • Voor kinderen met een auditieve beperking verloopt de sociale ontwikkeling soms moeizaam. Communiceren met anderen buiten de dovengemeenschap is lastig. Kinderen kunnen zelf niet spreken of anderen horen, en de andere kinderen beheersen gebarentaal vaak niet. • Alle gesproken taal en geluiden gaan langs een kind met een auditieve beperking heen. Hierdoor missen zij belangrijke informatie die de taalontwikkeling en taalverwerving stimuleert. • Kinderen met een auditieve beperking doen alles op zicht en gevoel/trillingen. Hulpmiddelen voor kinderen met een auditieve beperking zijn: hoortoestellen, een cochleair implantaat, gebarentaal/tolk, teksttelefoon en ondertiteling.

78


Theoriebron De ontwikkeling van kinderen en jongeren met een zintuiglijke beperking

Begeleiding van een kind of jongere met een auditieve beperking

U

itg

ev

er

ij

Ed

u' Ac

tie

fb .v

.

Tips voor de begeleiding van kinderen en jongeren die doof of slechthorend zijn: • Auditief beperkten zijn heel visueel ingesteld en gaan af op wat zij zien gebeuren of voelen via trillingen. • Als je een dove aanspreekt, zorg dan dat hij je ziet aankomen. Iemand kan schrikken als je hem van achteren benadert en aantikt. • Ondersteun je gesproken woorden met gebaren uit de Nederlandse Gebarentaal. • Veel dove kinderen en jongeren leren liplezen. Spreek daarom langzaam, articuleer goed en houd oogcontact, zodat zij kunnen zien wat je zegt. • Als je iets wilt uitleggen, zorg dan voor beeldend materiaal of schrijf woorden op ter ondersteuning. • Wees je bewust van je lichaamstaal, want daar halen doven veel informatie uit. Een grap kan verkeerd geïnterpreteerd worden, omdat zij de intonatie van je stem niet horen. • Als je zelf de Nederlandse Gebarentaal niet machtig bent, kun je in het onderwijs en bij belangrijke gesprekken of besprekingen gebruikmaken van een gebarentolk.

79


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.