5 minute read
Fiscaliteiten Zorgbesluit vrijstelling vennootschaps belasting
Ontwikkelingen en onduidelijkheden
Zorgbesluit vrijstelling vennootschapsbelasting
Advertisement
De uitleg en toepassing van de zorgvrijstelling van de vennootschapsbelasting blijft in beweging. Het overgangsrecht is onlangs met een jaar verlengd en er is duidelijkheid gekomen over de impact van de coronabijdragen. De inrichting van de statuten blijft de gemoederen nog steeds bezig houden. In deze bijdrage een update.
Overgangsrecht met een jaar verlengd
Eind december 2020 is het beleidsbesluit genomen om het overgangsrecht van de zorgvrijstelling, dat zou aflopen, met een jaar te verlengen tot eind 2021. Wellicht bedoeld als een kerstcadeautje, ware het niet dat een groot deel van de zorginstellingen hun situatie inmiddels al zo goed mogelijk in lijn hadden gebracht met de nieuwe voorwaarden en het overgangsrecht dus niet meer nodig hebben. Uiteraard zullen er ook zorginstellingen zijn die andere prioriteiten hadden waardoor verlenging als gelegen komt.
Voor instellingen die niet kunnen, of niet willen, voldoen aan de nieuwe eisen van het beleidsbesluit van december 2019 biedt deze verlenging de mogelijkheid om nog een jaar buiten de heffing van vennootschapsbelasting te blijven. Hierbij dient er wel rekening mee gehouden te worden dat het overgangsrecht geen vrijbrief is voor de zorgvrijstelling; het overgangsrecht bepaalt dat aan enkele in het beleidsbesluit 2019 gestelde eisen nog niet hoeft te worden voldaan, maar dat uiteraard wel aan de andere voorwaarden zoals de werkzaamhedeneis moet worden voldaan. Let op, voor deze instellingen kan het overigens in sommige situaties gunstiger zijn om de vennootschapsbelastingplicht eerder in te laten gaan dan per 1 januari 2022. Bijvoorbeeld als nu verliezen worden geleden kunnen, door aangifte te doen, deze verliezen meegenomen worden naar de toekomst voor verliesverrekening met winstgevende jaren.
Duidelijkheid over impact continuïteitsbijdragen
Sinds de eerste ondersteuningsmaatregelen werden afgekondigd ontstond de vraag wat hiervan de gevolgen zijn voor de toepassing van de zorgvrijstelling. Wettelijk en beleidstechnisch gezien bestond namelijk het risico dat door het ontvangen van de continuïteitsbijdrages in sommige gevallen niet zou worden voldaan aan de 90%-toets van de werkzaamhedeneis van de zorgvrijstelling. De onwenselijkheid hiervan is ook door het ministerie van Financiën onderkent en daarom is inmiddels een goedkeuring verschenen. In het beleidsbesluit is opgenomen:
‘Ik keur goed dat een continuïteitsbijdrage voor zorglichamen, de vrijgestelde status van deze zorglichamen voor het boekjaar 2020 niet ontneemt als de zorgvrijstelling in het boekjaar 2019 ook van toepassing was op deze zorglichamen. Als voorwaarde geldt hierbij dat er zich buiten de ontvangst van de continuïteitsbijdrage(n) in het boekjaar 2020 geen wijziging in de feiten en omstandigheden heeft voorgedaan resp. voordoet, die tot gevolg heeft dat de zorgvrijstelling niet meer van toepassing is.’
Let op. Niet voor alle zorginstellingen biedt deze goedkeuring soelaas. Denk bijvoorbeeld aan (onlangs overgenomen commerciële) zorginstellingen die in 2019 de zorgvrijstelling niet hebben toegepast. Dit betekent naar onze mening echter niet dat de zorgvrijstelling per definitie niet meer kan worden toegepast. Door te kiezen voor juiste en passende toetsingscriteria kunnen naar onze mening ook deze zorginstellingen in principe gebruik maken van de zorgvrijstelling.
Onduidelijkheid over statuten
De zorgvrijstelling kent een winstbestemmingseis. Om als zorginstelling aan deze eis te kunnen voldoen dienen onder andere de statuten van de instelling juist te zijn ingericht. Wat in dit geval ‘juist’ is, is al jaren onderwerp van discussie. Een aantal discussiepunten:
1. Jaarwinstbepaling Diverse adviseurs zijn stellig van mening dat in de statuten expliciet een jaarwinstbepaling moet worden opgenomen. Zij baseren dit op het beleidsbesluit waarin is opgenomen dat de winstbestemmingseis toeziet zo-
wel op de jaarwinst, als op de liquidatiebepaling. Omdat de meeste stichtingen geen jaarwinstbepaling in hun statuten hebben, zouden naar hun mening deze instellingen dit moeten aanpassen in de statuten. Naar onze mening is een jaarwinstbepaling echter niet per se noodzakelijk. Een stichting is namelijk een doelvermogen. Dit betekent dat daarmee al is geborgd dat het gehele vermogen, inclusief de ‘jaarwinst’, besteed dient te worden conform de doelstelling van de stichting. Het is voor de winstbestemmingseis wel van belang dat de doelstelling conform de eisen van de zorgvrijstelling is ingericht.
2. 5.1.c.-werkzaamheden In een beleidsbesluit zijn aanvullende eisen opgenomen voor bv’s die de zorgvrijstelling willen toepassen. Eén van deze eisen is:
In de statutaire doelomschrijving moet tot uitdrukking zijn gebracht dat het doel van de zorg-bv is het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in de zorgvrijstelling.
Om te voldoen aan deze eis wordt in de praktijk regelmatig in statuten opgenomen dat het doel van de instelling is het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.1.c. van de Wet Vpb (de zorgvrijstelling). Naar onze mening is dit niet alleen een onlogische doelstelling, want de doelstelling is kortgezegd het verlenen van zorg ongeacht wat de Wet Vpb daarover zegt, het kan ook een belemmerende doelstelling zijn. Het risico bestaat immers dat de instelling met zijn doelstelling al heel gauw haar eigen statuten overtreedt. De zorgvrijstelling is namelijk een oude bepaling die volgens het ministerie moet worden uitgelegd in de context zoals die oorspronkelijk was bedoeld. Door deze statische uitleg bestaan er diverse zorgactiviteiten die (mogelijk) niet als zorgactiviteiten voor de Wet Vpb kwalificeren en die dan op grond van de statuten niet zouden mogen worden verricht. 3. Dubbele tussenhoudster-bv Diverse zorgorganisaties hebben een structuur met een stichting aan de top en daaronder meerdere lagen van bv’s. Onderin de structuur bevinden zich vaak de zorgbv’s. Voor zorg-bv’s die de zorgvrijstelling willen toepassen bestaan er sinds eind 2019 aanvullende eisen om te voldoen aan de winstbestemmingseis. Eén van deze eisen is dat de zorg-bv een zogenoemde kwalificerende aandeelhouder dient te hebben.
In het beleidsbesluit staan een aantal kwalificerende aandeelhouders opgenomen. Eén van de kwalificerende aandeelhouders is een tussenhoudster-bv. Volgens de letterlijke tekst van het besluit is er echter geen ruimte voor een zorg-bv waarboven twee tussenhoudster-bv’s zijn gestructureerd.
Naar onze mening is er geen geldige reden om bij een dergelijke structuur de zorgvrijstelling niet toe te kennen als aan de overige eisen wordt voldaan door zowel de zorg-bv als de tussenhoudster-bv’s. Ten aanzien van de winstbestemming hoeft er immers bij twee tussenhoudster-bv’s geen sprake te zijn van een andere situatie dan bij één tussenhoudster-bv.
Gewijzigd besluit of aangepaste modelstatuten?
Gezien de lopende discussies over de inrichting van de statuten is het naar onze mening niet ondenkbaar dat op korte termijn opnieuw een update van het beleidsbesluit komt. Er zijn geluiden dat er aangepaste modelstatuten voor de zorg komen, ook met het oog op nieuwe zorgwetgeving. Het is dan zaak om de onduidelijkheden rondom de uitleg van het beleidsbesluit dan te hebben opgelost. Zodat dit eindelijk duidelijkheid biedt en leidt tot modelstatuten die passend en logisch zijn voor zorginstellingen zonder nodeloos beperkende bepalingen om te kunnen voldoen aan fiscale regelgeving.
Nika Stegeman, BDO Branchegroep Zorg