5 minute read
Paard Westnijlvirus: een kwestie van alert blijven
Sinds een aantal jaren monitoren we in Nederland op aanwezigheid van het westnijlvirus (WNV). Dit is een meldingsplichtig virus dat vooral circuleert tussen muggen en vogels, maar ook mensen en paarden kan besmetten. Alleen muggen dragen het virus over, zoogdieren kunnen elkaar onderling niet besmetten. Het virus kan tot neurologische verschijnselen leiden.
Vanaf 2021 valt ook de diergroep Paard onder de basismonitoring die GD als wettelijke taak uitvoert. Door klimaatverandering kunnen ziektes van elders op de wereld naar ons toe komen. De Europese Diergezondheidsverordening vereist van lidstaten dat ze deze opkomende ziektes monitoren, westnijlziekte is een voorbeeld daarvan.
Symptomen van westnijlziekte
Zowel de mens als het paard zijn ‘eindgastheer’ voor het WNV en kunnen besmet raken door de steek van een geïnfecteerde mug. Meestal levert dit weinig klachten op, in sommige gevallen ontstaat een soort griep en bij mensen kan in 1 procent van de gevallen hersenvliesontsteking (meningitis) ontstaan. Vooral ouderen zijn kwetsbaar. Bij paarden is het ziekteverloop gemiddeld wat ernstiger, met zo’n 10 procent neurologische gevallen. Uit Hongaars onderzoek blijkt dat ataxie het belangrijkste symptoom van westnijlziekte bij paarden is. Ook algemene zwakte, gedragsveranderingen, verlammingsverschijnselen en spiertril- lingen komen relatief vaak voor. Spiertrillingen op de snuit, schouder en flanken zijn typisch.
Alert zijn
In Duitsland en enkele Zuid-Europese landen zijn jaarlijks enkele tientallen gevallen van zieke paarden. In 2022 zijn zo’n 1.000 humane WNV-infecties gerapporteerd in onder meer Italië, Griekenland, Hongarije en Duitsland. Daarnaast waren er meldingen van 87 WNV-uitbraken bij paarden (in Italië, Duitsland en Kroatië) en 284 uitbraken bij vogels. In Nederland is, ondanks de vrij uitgebreide basismonitoring, nog nooit een besmet paard aangetroffen. Wel zijn in 2020 besmette muggen, vogels en mensen gevonden. In 2022 is een besmette blauwe reiger gevonden. In het muggenseizoen, van medio mei tot eind november, is alertheid vereist. WNV heeft voldoende muggen, de juiste vogels en voldoende warmte nodig om een uitbraak te veroorzaken. In geval van neurologische verschijnselen bij paarden kunnen dierenartsen gratis een serologisch monster insturen naar GD om WNV uit te sluiten, dankzij een door de ministeries van LNV en VWS gefinancierd project. Dit is niet alleen belangrijk voor de paarden, maar tijdige signalering helpt ook zoveel mogelijk te voorkomen dat mensen in de omgeving door besmette muggen gestoken worden. Een besmetting moet bij de NVWA gemeld worden, maar omdat het virus niet van paard op paard besmettelijk is, hoeven bedrijven niet te sluiten.
“In september 2020 werd het westnijlvirus (WNV) voor het eerst aangetoond in een wilde vogel in Nederland. Daarna zagen we het ook in muggen en vervolgens werd bij acht mensen een infectie met WNV vastgesteld. In 2021 waren geen besmettingen. Ook in 2022 leek Nederland de dans te ontspringen. Maar in een monster van een blauwe reiger in Noord-Holland, bleek medio september toch het WNV te zitten. Verder zijn geen WNV-infecties in vogels, muggen, paarden en mensen aangetoond. In Duitsland daarentegen zijn in 2022 op zestien plaatsen met WNV besmette paarden aangetroffen. Het virus is nog niet in de aan Nederland grenzende westelijke deelstaten van Duitsland gevonden.
De epidemiologie van dit virus is heel anders dan bijvoorbeeld van rhinopneumonie. Het virus kan zich vermeerderen in vogels die meestal niet zo ziek worden. Bij een aantal soorten treedt verhoogde sterfte op, dit kan in het seizoen waarin de muggen voorkomen (zomer en najaar) een reden zijn om dode vogels op deze ziekteverwekker te testen. Zij besmetten de muggen die hen prikken en die muggen geven het vervolgens door aan mensen of paarden. In Noord-Amerika verspreidde het WNV zich na de introductie in 1999 snel over het continent. Daar treft het jaarlijks paarden en mensen. Waarom het virus zich in Europa minder snel verspreidt, is onduidelijk. De klimatologische omstandigheden zijn belangrijk, maar ook verschillen in vogelpopulaties. In de Verenigde Staten speelt bijvoorbeeld de Noord-Amerikaanse kraai een belangrijke rol.
We surveilleren tussen 1 mei en 1 december op het WNV in paarden met zenuwverschijnselen. Soms treffen we wel antistoffen aan, maar nader onderzoek bij Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) liet tot nu toe steeds zien dat dit de langdurige IgG-antistoffen waren. Er werden dan geen IgM-antistoffen tegen het WNV aangetoond, die bij een recente infectie horen. Navraag leerde dan altijd dat het paard ooit geïmporteerd of gevaccineerd was. Momenteel doen we alleen syndroomsurveillance, waarbij dierenartsen een belangrijke rol spelen. Als paarden neurologische verschijnselen hebben, mag gratis een bloedmonster naar GD worden gestuurd. Wij checken het bloed dan op een aantal ziekteverwekkers, waaronder WNV. Bij twijfel kunnen mensen natuurlijk ook de Helpdesk Paard bellen. Omdat de levenscyclus van het WNV zich in vogels en muggen afspeelt en paarden elkaar niet besmetten, kan iedere eigenaar zelf beslissen of hij zijn paard vaccineert. De vaccinaties werken goed en zijn zeker aan te bevelen voor bijvoorbeeld internationale sportpaarden die naar Italië, Spanje of de Verenigde Staten reizen. Mensen die hun paarden tegen WNV willen beschermen, moeten tijdig (in het vroege voorjaar) vaccineren.”
Sabiena FeenstraGols, arts infectieziektebestrijding, Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
“Bij het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), kijken we vanuit volksgezondheidsperspectief naar het westnijlvirus (WNV). In 2018 is WNV voor het eerst in Duitsland vastgesteld bij mensen. Vanaf dat moment is ook de monitoring in Nederland in gang gezet. Het door de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) gefinancierde project ‘Aanpak surveillance en respons 2021-2023’ heeft een ‘One Health’-benadering, waarbij veterinaire en humane disciplines nauw samenwerken. In het responsteam zitten: het RIVM, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de bloedbank Sanquin, een aantal GGD’s, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Wageningen Bioveterinary Research, Erasmus MC en GD. We vergaderen halfjaarlijks, maar bij besmettingen vaker. Het is mooi en uniek dat we deze gestructureerde aanpak direct konden opstarten bij de voor Nederland nieuwe westnijlziekte.
In Nederland is er monitoring bij zowel vogels, muggen, paarden als mensen. Dierenartsen kunnen monsters van paarden met neurologische symptomen laten checken bij GD. En aan het begin van elk muggenseizoen doen wij een oproep aan neurologen om alert te zijn op onverklaarde neurologische verschijnselen en monsters naar het RIVM te sturen bij twijfel. Dat gebeurt enkele tientallen keren per jaar. In 2022 werd duidelijk minder ingestuurd dan in 2020 en 2021. Het virus wordt vaak eerst bij vogels en muggen aangetroffen en daarna pas bij mensen en paarden. In 2022 is één met WNV besmette reiger gevonden in Noord-Holland, op het moment dat het muggenseizoen al voorbij was en we geen verdere verspreiding verwachtten. We hebben toen alleen de professionals geïnformeerd. Als je zoiets eerder in het seizoen ziet, ga je breder waarschuwen. De structuur is zodanig dat we snel kunnen opschalen indien nodig.
De omstandigheden moeten ideaal zijn wil westnijlvirus echt opspelen. Alleen in 2020 zijn besmettingen bij mensen in Nederland vastgesteld, het is niet zeker dat het virus daadwerkelijk hier gevestigd is. De eerdere besmettingen kunnen incidenteel zijn, bijvoorbeeld door besmette trekvogels. Daarom moeten we goed blijven monitoren hoe het virus zich ontwikkelt. Stel dat het bij een paard geconstateerd wordt, dan is de vraag voor het responsteam: Wat betekent deze bevinding?’ Het virus kan heel lokaal bij muggen en vogels zitten. Een advies aan mensen over het voorkómen van muggenbeten in dat specifieke gebied is dan nodig. Het verminderen van de blootstelling aan muggen is de belangrijkste maatregel.”