| De Wondere Pluim | 2014 |
3
4 | De Wondere Pluim | 2014 |
Voorwoord Beeld je eens in: geen taal en een mond die enkel nog eten moet en drinken - en okee, wat zoenen tussendoor - maar vooral voortdurend openvalt van verbazing om zoveel moois dat niemand ooit heeft gehoord. Beeld je eens in: geen taal en twee ogen die nog nooit de warmte van een woord op hun netvlies hebben gevoeld. Alle kranten, alle boeken, alle bladen, alles blank en bleek, letterloos en leeg. Beeld je eens in: geen taal: dit gedicht zou enkel nog tussen zijn regels bestaan. En al kan jij - ja, zelfs jij alleen - toch lezen wat ik daar bedoel, zo helder wit op wit, vertellen kan je het aan geen mens. Beeld je eens in: geen taal. Hoe zou je dan iemand vragen om ehhm... een hand en een zoen en dan morgen aan? Met wat gebloos? Met wat kniegeknik? Het zou niet eenvoudig zijn. Maar wel leuk. Zo’n zoen bijvoorbeeld. Probeer maar eens: vraag maar eens iemand om een zoen zonder het te vragen. Stijn Vranken Stadsdichter | De Wondere Pluim | 2014 |
5
6 | De Wondere Pluim | 2014 |
JUrYVERSLAG De Wondere Pluim 2014 heeft weer heel veel verhalen opgeleverd, met mooie, eigenwijze, humoristische, droge of poëtische titels. De juryleden hebben alle geselecteerde verhalen aandachtig gelezen en er samen over gesproken. Soms was een keuze snel gemaakt, soms praatten ze er lang over en gaf ieder aan waarom het ene of het andere verhaal moest winnen. Het is nu eenmaal de bedoeling om twaalf prijzen uit te delen en geen veertig, hoe graag ze dat ook zouden willen. Maar vergeet niet: ook de vele verhalen die geen Pluim kregen zijn het lezen meer dan waard! Dit zijn de winnaars: 1. De eerste winnaar heeft een goed opgebouwd verhaal geschreven. Een oud gegeven krijgt een nieuwe draai. Je verwachting als lezer wordt op zijn kop gezet, want van een draak denken we dat die anderen bang maakt, niet dat die zelf bang is. De eerste Wondere Pluim gaat naar LIV GROSSEN voor ‘Tom het draakje’. 2. De tweede Wondere Pluim is voor een filosofisch verhaal, een verhaal dat je bijblijft en waar je over kunt doorpraten. De een kan niet de ander zijn en de ander niet de een. Maar je kunt wel vrienden worden, al blijft een flamingo een flamingo en een regenboog een regenboog. Hartelijk gefeliciteerd, SOPHIA HILENKO.
| De Wondere Pluim | 2014 |
7
3. En dan een verhaal met originele details en heel wat herkenbaarheid, hoewel er verrassend mee wordt omgesprongen. Terwijl we weten hoe je als kind zou willen opblijven met de volwassenen, vindt deze schrijfster het beter dat de volwassenen maar vroeg naar bed gaan zoals de kinderen. Een Wondere Pluim voor een goed verhaal met een titel die nieuwsgierig maakt: ‘De nacht zonder geluid’ door EVA DECKX. 4. Veel zeggen met weinig woorden en daardoor een geheim in je verhaal stoppen in plaats van alles uit te leggen, dat is mooi. Hier mogen we ons inleven in schoenen die zo graag willen lopen, spelen en springen, maar ze moeten daarvoor aan de voeten van een meisje zitten, en dat meisje is er niet. Hoe komt dat? En moeten de schoenen even of voor altijd blijven wachten? De vierde Wondere Pluim gaat naar EMMA BATCHVAROV voor haar verhaal ‘De schoenen’. 5. En dan een Wondere Pluim voor een mooie, eerlijke tekst, een verhaal vol ritmische herhalingen, vol vragen die men zich zijn hele leven kan blijven stellen. Het verhaal zet aan het denken en is poëtisch opgebouwd. ‘Moet ik in God geloven?’ heet het en het is geschreven door HELENA VAN GHEEM.
8 | De Wondere Pluim | 2014 |
6. De jury koos na lang wikken en wegen – want deze drie verhalen waren aan elkaar gewaagd - voor een verhaal over angst, dat mooi is opgebouwd en mooi verwoord. Er staan verrassende formuleringen in, zoals over het ‘allergisch zijn voor de wereld’. Het is ook een troostend verhaal. De titel is ‘Het elfje dat bang is om de wereld te zien’ en de schrijfster heet FRANSCISCA VILLATORRO. 7. Weer een prachtige, ritmisch opgebouwde tekst, met een grappig, nuchter einde. Na alles wat er is gebeurd, lezen we: ‘En zijn vrouw deed alsof er niets gebeurd was. En de kinderen ook.’. En kijk wat er nu gebeurt: de schrijver van ‘De stervende boom’ krijgt een Wondere Pluim. Applaus voor EROS BLOEMEN. 8. De achtste Wondere Pluim gaat naar een strakke, inventieve tekst, die in al zijn eenvoud mooi is opgebouwd, waarbij het eind en het begin samenkomen. Het eindigt dichterlijk en nuchter tegelijk: ‘Toen was de zee zoet. Toch voor een stukje.’ Denk daar die enorme zee bij en wat een onooglijk suikerklontje teweeg brengt. Hartelijk gefeliciteerd, ISMAIL KAREYMEZ.
| De Wondere Pluim | 2014 |
9
9. Het waren weer drie sterke verhalen in deze categorie. De jury koos na rijp beraad voor een rijk, invoelend verhaal met goed uitgewerkte details en een mooi open einde. Het verhaal draagt de spannende titel ‘Als je verdwijnt…’. Deze Wondere Pluim is voor DEENAH TSAI. 10 En deze Wondere Pluim gaat naar een verhaal waar mooie vondsten in zitten. Het begint al breed met een zin waarin niet ‘de’ staat, maar ‘een’: ‘Er was eens een maan’. Het is ook een verhaal over de wereld van ons mensen en hoe het er daaraan toegaat. Een terechte tiende Pluim voor ‘De Maan’ van SINEM ALIEVA. 11. Dit verhaal begint met een ijzersterke eerste zin, waarin de verwachting meteen op zijn kop wordt gezet. Het is een gevoelig verhaal, niet rechttoe rechtaan. Het is gelaagd en met invoeling geschreven, en ook met vrije fantasie, al heet het ‘Gevangen in mijn fantasie’. De elfde Wondere Pluim gaat naar MARIKEN ROSSEAU. 12. En de laatste Wondere Pluim is voor een met zorg en aandacht geschreven mensenverhaal. Het maakt al zo veel duidelijk voor de lezer dat de laatste regel er niet eens bij hoeft. Een mooie zin is ‘Vergeef me en vergeet me’, je zou er zo een liedje van kunnen maken. Hartelijk gefeliciteerd, BUSRA OSMEN, met ‘Mina’s nieuwe leven’.
10 | De Wondere Pluim | 2014 |
| De Wondere Pluim | 2014 |
11
12 | De Wondere Pluim | 2014 |
DE JURYLEDEN Al jaar en dag kunnen we vanuit De Wondere Pluim beroep doen op enthousiaste juryleden die met veel zorg twaalf Wondere Pluimen kiezen uit 36 geselecteerde verhalen. Elk jaar opnieuw wikken en wegen ze, zuchten ze omdat er moet gekozen worden, lezen ze zinnen luidop aan elkaar voor, lachen ze luidkeels om prachtige vondsten, fluiten ze bewonderend bij spitse openingszinnen, zijn ze een beetje jaloers omdat ze het zelf niet zo mooi hadden kunnen bedenken ... Amina Belorf (°1990) werkt bij het MAS en MyGeneration@ Work. Ze is veel bezig met poëzie en theater. Momenteel loopt er een tentoonstelling in het MAS waar ze een dichtbundel heeft uitgebracht. Daarnaast brengt ze verhalen op het intercultureel platform De Verhalenwerf. Mostafa Benkerroum (°1974) is theateracteur en verhalenverteller. Daarnaast schrijft hij ook kortverhalen die hij zelf op het podium brengt. Mostafa is acteur bij t,arsenaal en is daar volgend seizoen te zien in Scarlatti. Eerstdaags is het de première van de performance ‘Willkommen, Bienvenue, Welkom’, een samenwerking tussen theatergezelschappen uit onze drie (Nederlands, Frans, Duits) gemeenschappen. Abbie Boutkabout (°1980) studeerde af als cameravrouw en videoreporter, schrijft blogs en heeft twee jaar de SchrijversAcademie gevolgd. Samen met twee andere jonge Marokkaans-Belgische vrouwen vormt ze het collectief De Fatima’s, die maatschappijkritische filmpjes maken met een knipoog. Momenteel is ze communicatiemedewerker bij Zomer van Antwerpen, heeft ze haar eerste theatertekst geschreven en werkt ze naarstig aan een eerste roman. | De Wondere Pluim | 2014 |
13
Fikry El Azzouzi (°1978) schrijft romans, columns en theaterstukken. Hij debuteerde met de roman ‘Het Schapenfeest’ en vorig jaar publiceerde hij ‘De handen van Fatma’. Fikry maakt deel uit van het theatergezelschap SIN-collectie waarvoor hij ‘IJdele dagen’, ‘Troost’ (auteursprijs voor podiumkunsten) en ‘De Rumble in the jungle’ schreef. Zijn roman ‘De handen van Fatma’ heeft hij ook voor theater bewerkt. Wekelijks schrijft hij een column in De Morgen. Noëlla Elpers (°1959) van Het Kapersnest schrijft jeugdliteratuur zoals o.a. ’Geheimen van de wijde zee’, ‘De Pimpernel’ en ‘Juffrouw Dondersteen’ en werd bekend door haar historische jeugdromans ‘Dolores!’, ‘Vuurkraal’ en ‘Malou van de mussen’. Op haar kast prijken de Thea Beckmanprijs 2007, Boekenleeuw 2008, shortlist Gouden Uil 2008, de Kleine Cervantes in 2009 en 2013. Peter Holvoet-Hanssen (°1960), troubadour van www. kapersnest.be die tijdens zijn eerste ‘Reis naar Inframundo’ (zo heet ook zijn recente bloemlezing-bundel) als ontsnappingskunstenaar op verkenning ging. Peter ontving onder meer de driejaarlijkse Cultuurprijs van de Vlaamse Gemeenschap (2008) en de Paul Snoekprijs (2010). Hij was Antwerpse stadsdichter in de periode 2010-2012. Verwacht: roman ‘Zoutkrabber Expedities’ (september 2014) en een huldeboek over Paul Van Ostaijen (half oktober). Gaea Schoeters (°1976) is journalist, scenarist en auteur. Ze debuteert in 2008 met het reisverhaal ‘MMM, Meisjes, Moslims & Motoren’. Later volgen de thriller ‘Diggers’ en ‘De Kunst van het vallen’. Gaea kreeg in 2012 de Grote Prijs Jan Wauters, de taalprijs van de VRT.
14 | De Wondere Pluim | 2014 |
Joke van Leeuwen (°1952) schrijft, dicht, tekent, schildert en treedt op, voor kinderen en volwassenen. Ze was in 2008 en 2009 stadsdichter van Antwerpen. Ze won veel prijzen, waaronder een Gouden Uil voor ‘Iep!’ (1997), de Nederlandse staatsprijs voor kinder- en jeugdliteratuur (2000), de Constantijn Huijgensprijs voor haar hele oeuvre, de Duitse James Kruessprijs voor haar kinderboeken en de AKO-Literatuurprijs voor haar roman ‘Feest van het begin’. Stijn Vranken (°1974) is dichter, performer en tekstschrijver voor theater. Momenteel is hij stadsdichter van Antwerpen. Stijn Vranken publiceerde de dichtbundels “Vlees mij!” (2008), “Wees gerust, maar niet hier” (2011) en het vers van de pers “Maak plaats van mij”. Stijn is oprichter van “De Sprekende Ezels”, een maandelijks treffen van poëzie, muziek en stand-up dat al meer dan 10 jaar bestaat en kansen biedt aan beginnende artiesten.
| De Wondere Pluim | 2014 |
15
16 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het eerste leerjaar, Nederlands moedertaal
Tom het draakje Er werd eens een klein draakje geboren. Het was een jongen. Iedereen kwam kijken. Hij was zò schattig dat iedereen, echt iedereen, kwam kijken. Ze zorgden dat hij niet in gevaar was. Maar toen werd hij wat ouder en mocht hij alleen naar school. Op een dag hoorde hij iemand. Hij schrok zich rot. Hij rende terug naar huis. Zijn mama schrok en zei: “Mijn kind, wat is er gebeurd?” “Ik hoorde een geluid”, zei het kind. “Dan ga ik mee naar school”, zei de mama. “Goed”, zei het kind en ze stapten samen naar school. Ze waren op school. Mama vroeg: “Waar kwam dat geluid vandaan?” “Uit die grot”, zei het kind bang. “Dat is raar.” Mama ging bang naar de grot. Het was stil en donker en eng. Ze hoorde het geluid. Ze was bang. Ze was de weg kwijt en gilde en gilde tot de school voorbij was. Tom hoorde het gegil van zijn mama en volgde het geluid van het gegil. Hij zag de grot en was doodsbang, maar hij deed het toch. Hij vond onderweg naar de grot brood en gebruikte het om op de grond te gooien. Hij ging de grot in. Voor hem was het nog oké. Hij ging verder en elke keer gooide hij een stukje brood, tot hij bij zijn mama was. Het draakje riep: “Mama!!!!!”
| De Wondere Pluim | 2014 |
17
“Tom!!!!! Ik ben zo blij om je te zien.” “Ik ben ook blij jou te zien.” “Geraken we hier nog uit?” “Ja, ik heb brood op de grond gegooid.” “Wat ben je toch slim. Kom, we gaan.” Tom en zijn mama vonden het brood niet. “Waar is dat brood nu?” “Opgegeten.” “Hoe?” “Maar ik weet nog wel de weg, links, rechts.” Liv Grossen 7 jaar De Zonnebloem
18 | De Wondere Pluim | 2014 |
De nachtschool Ik moet naar school, maar wat nu? Ik heb mijn pyjama nog aan. Ik moet naar de klas, maar wat is dat nu? In de klas zitten niet de kindjes, maar mijn knuffels. Daar is de ijsbeer. De juf komt binnen, maar de juf heeft ook haar pyjama aan. Daar gaat de bel. Ik hoor een stem: “Je moet naar school.” “Ik ben al naar school geweest.” “Dat was in je droom”, zegt mama. “Je moet je haasten voor school.” Ik snap er niets meer van. Mei Venhuizen 7 jaar De Zevensprong
| De Wondere Pluim | 2014 |
19
De weenprinses
Er was eens een prinses die altijd maar weende en weende en weende. Daarom werd ze de weenprinses genoemd. Op een dag moesten alle ramen en deuren open, want het hele kasteel was ondergelopen en iedereen spoelde door het raam. De weenprinses was al flink gegroeid en toen zag ze haar prins. Toen ze dichter kwam, droogden haar tranen op door zijn lach. Ze kregen kinderen. Toen de prinses haar kindje vasthield, zag ze dat het kindje geen lachkindje en ook geen weenkindje was, maar een regenboogkindje. Lauke Leinfelder 6 jaar Willem Tell
20 | De Wondere Pluim | 2014 |
Waar is mijn bal? Waar is mijn bal? Mijn bal is bij de buurvrouw. Wat moet ik doen? Mijn mama wordt boos op mijn bal.
Nada El Morabit 6 jaar InPEERi@
| De Wondere Pluim | 2014 |
21
De arend
Er was eens een arend en die heette Jooj. Op een dag vloog Jooj over de blauwe hemel. Er schoot een net in de lucht. Jooj werd ontvoerd. Hij zat in een kooi. Op een dag kon Jooj er uit. Hij zei: “Ik ben weer vrij.” Daan Goedemee 6 Jaar De Evenaar
22 | De Wondere Pluim | 2014 |
De muis die geenkaas lustte Er was eens een muis en die lustte geen kaas. Hij moest naar een feest, maar niemand wist wat hij lustte. Dus muis kreeg een taart. Maar hij deed iets dat eigenlijk niet mocht. Hij deed de taart onder de tafel. Oeioei, dat mag helemaal niet. Aiaiai, wat gebeurt er nu toch? Ella Desimpelaere 7 jaar De Spiegel
| De Wondere Pluim | 2014 |
23
Een juffrouw die niet kon rekenen Er was eens een juffrouw die niet kon rekenen. Elke keer dat ze rekenen wou zeggen, lukte het niet. Een kindje vroeg: “Waarom leren wij geen rekenen?” “Omdat ik dat niet kan uitspreken.” “Waarom kan jij dat niet uitspreken?” “Omdat ik het niet geleerd heb.” “Waarom heb jij dat niet geleerd?” “Vroeger leerden wij geen woorden.” “Waarom ken jij de andere woorden wel?” “Omdat er toen nog geen afspraak was.”
Dora Bouwen 7 jaar De Kolibrie
24 | De Wondere Pluim | 2014 |
| De Wondere Pluim | 2014 |
25
26 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het eerste leerjaar, Nederlands tweede taal
De flamingo
Er was eens een flamingo en die was dol op de regenboog. Het was zo mooi dat hij zelf een regenboog wou zijn. Dus vroeg de flamingo aan de regenboog: “Regenboog, kun je me ook toveren zoals een regenboog?” “Haho”, zei de regenboog, “ik kan helemaal niet toveren.” “Maar ik wil ook een regenboog zijn”, zei de flamingo. “En trouwens, hoe komt dat jij een regenboog bent en ik niet?” “Sorry, flamingo”, zei de regenboog, “ik kan er ook niets aan doen.” “Dat is waar”, zei de flamingo, “sorry.” “Weet je wat?”, zei de flamingo. “Zullen we voor altijd vrienden zijn?” “Oké”, zei de regenboog. “Eindelijk heb ik een vriend”, zei de flamingo. En nu zijn ze voor altijd vrienden en gelukkig, en ze hebben nooit ruzie. Sophia Hilenko 11 jaar Sint-Jozef
| De Wondere Pluim | 2014 |
27
De draak wil eten
De draak wil eten, maar zij vindt geen eten. Ze gaat wel zoeken. Ze zoekt en zoekt, maar zij vindt niets, alleen maar dieren en ook bomen. Ze loopt en loopt, maar zij ziet niets meer. Ze zoekt heel de dag. Ze zoekt heel de tijd. Ze stopt niet meer. Ze zoekt en zoekt en dan vindt ze eten. Burchin Mehmed 7 jaar De Wereldschool
28 | De Wondere Pluim | 2014 |
De domme kabouterin
Er was eens een kabouter Pip. Zijn broer, kabouter Jan, roept: “Pip, kom. Pip, kom!” “Ik kom al, Jan.” “Gaan we verstoppertje spelen?” “Ja, graag.” “Jij bent de zoeker. Oké, Pip, tel maar.” “1 2 3 4 5 6 7 8 9 10! Ik kom.” Jan zit achter de boom. Hehe, wat is dat? Jan roept: “Pip, kom eens.” “Wat is er, Jan?” “Ik denk dat er een kabouterin is.” “Ik denk van wel ja. Ze slaapt.” “Opstaan”, roepen Jan en Pip. De kabouterin staat op. “Hey, meisje.” “Ho ki dowki.” “Wat zegt ze nu?”, vraagt Pip. “Hoe heet jij?”, vragen Jan en Pip. “Pizza.” “Wat zegt ze nu?”, vraagt Jan. “Je hoort toch wat ze zegt, dat ze Pizza heet.” “Ja, maar dat is wel een rare naam.” “Niet waar.” “Wel waar.” “Oké, Jan, dat is wel een rare naam.” “Haha”, lacht Jan, “gaan we naar het bos?” “Oké.” “La la.” “Heeeee, geen vlinder opeten.” “Oké, dan een bij.” “Ook geen bij.”
| De Wondere Pluim | 2014 |
29
“Hee, gaan we verstoppertje spelen met drie?” “Oké, Pizza telt tot 20.” “Oké, ga. 2 8 6 12 18 11 10 10 200 20. Ik kom. Pipi, gevonden.” “Ik heet Pip. En nu nog Jan.” “Jan, Jan, ik kom.” “Pizza, heet jij nu Lila?” Héhé, haar ogen zijn lila. Ze zegt: “Mag ik jou kussen?” “Ja.” Ergjan Gushani 11 jaar Sint-Jozef
30 | De Wondere Pluim | 2014 |
Stad zonder licht Ik vind geen licht. Al de mensen zonder licht. Wat zal er gebeuren?
Hajar Amrane 7 jaar De Spiegel
| De Wondere Pluim | 2014 |
31
De wereld is mooi De wereld is mooi. De prins is op de wereld. De prins is verliefd op mij.
Lina Alouad Said 6 jaar De Sterrenkijker
32 | De Wondere Pluim | 2014 |
| De Wondere Pluim | 2014 |
33
34 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het tweede leerjaar, Nederlands moedertaal
De nacht zonder geluid
Elien lag in bed. Ze lag wakker. Ze hoorde niets. Ze vond het wel een beetje vreemd, want normaal was er nog een beetje geluid op straat. Nu hoorde ze geen auto’s rijden en ze hoorde ook geen mensen roepen op straat. “Waarom hoor ik niets?”, dacht Elien. Dan dacht ze: “Ik ga verder slapen, want morgen moet ik fris zijn.” Ze viel terug als een roos in slaap. De volgende ochtend was Elien al vroeg wakker, omdat ze dacht aan die nacht zonder geluid. Die nacht was er weer geen geluid. Elien wou het uitzoeken. Ze liep de straat op en keek naar boven. Ze zag de maan slaappoeder strooien. Dus daarom was er geen geluid, want alle mensen sliepen. De maan kwam naar Elien toe. Hij pakte haar op en ging terug naar zijn wolk. Hij legde het uit aan Elien. Hij zei dat hij het beu was dat de grote mensen zo laat opbleven. Hij wou dat zij eens even vroeg als de kinderen gingen slapen. En zo kwam het dat Elien en meneer maan de beste vrienden ooit werden. Eva Deckx 7 jaar De kRing
| De Wondere Pluim | 2014 |
35
Waar is de nacht?
Er waren eens vijf dieren: Frits, Frats, Lompie, Katel en Pas. Ze waren heel lieve dieren. Op een dag hadden ze geen nacht meer. Waar zou de nacht toch zijn? Ze gingen hem zoeken. Waar was de nacht toch? Ze gaven niet op. Ze moesten de nacht vinden. Ze dachten dat ze hem gevonden hadden, maar dat was niet zo. Ze werden een beetje ongerust. Stel dat de nacht dood was? Dat zou heel erg zijn. Misschien was hij wel vermoord? Ze liepen dag en nacht door, tot ze bij een tovenaar kwamen. Die wist misschien waar de nacht was. Maar neen, hij wist het niet. Dus gingen ze verder tot ze bij een portaal kwamen met heel veel wachters. Zij beschermden het portaal. De wachters vroegen: “Waar willen jullie naartoe?” “Naar de nacht.” “Daarvoor moeten jullie drie vragen beantwoorden. Als het antwoord fout is, gaan jullie dood.” “Ik heb een plannetje”, zei Frits. “We kijken stiekem naar de antwoorden.” Het plannetje lukte en ze vonden de nacht terug. Oscar Eulaers 6 jaar De Pientere Piste
36 | De Wondere Pluim | 2014 |
Kersenpoepje
Er was eens een kers die tegen de muur wou vliegen. “Maar hoe?”, dacht hij. Niemand vond hem lekker want hij had een poep. Hij zocht naar een meneer. Hij vond een meneer, maar die meneer zag hem niet. Dan probeerde hij een mevrouw, maar zij wou hem niet aanraken. Toen probeerde hij een kind, maar dat was aan het gamen. Opeens wist hij het. Hij maakte een plan met een meetlat en een potlood. Het was moeilijk, want hij had maar één steeltje, maar het lukte. Hij kroop in de poep van een meneer en wachtte op een prot. Op een dag liet de meneer een prot en de kers vloog de lucht in en riep: “Joepie, ik heb het gevonden.” Louiz Van Den Eede 7 jaar De Sterrenkijker
| De Wondere Pluim | 2014 |
37
Er was eens een monster
Er kwam eens een monster door een rode deur, met enge rode ogen. De mensen waren zo heel erg bang dat ze flauwvielen. Ineens pakte het monster één van de mensen. De anderen, die nog overbleven, waren sneller weggelopen, zo snel ze konden. Ineens kwam het monster achter de drie personen die nog overbleven. Zij konden het net niet halen. Dit was het einde voor de mensen. Maar er was nog één baby die overbleef. Op een dag was de baby groot. Hij zag een heel mooi meisje met heel mooi lang blond haar. Haar ogen sprankelden en haar lippen waren zo rood als een roos. Hij was zo verliefd op het meisje. Maar het monster kwam achter de jongen aan. Hij rende naar een verstopplek. Hij was nog net op tijd. “Amai”, zei de jongen, “gelukkig heb ik het nog gehaald.” Hij dacht: “ Ik ga nu nog snel naar het meisje. Ik ga haar rozen geven. Ik hoop dat ze het leuk zal vinden. Ik ga nu naar haar toe. Ik moet niet verlegen zijn. Ik ga gewoon naar haar toe. Ik durf het eigenlijk niet. Ze vindt me zeker raar. Maar ik ga het toch doen. Of zij het nu raar vindt of niet. Zo mooi vind ik haar. O nee, het monster zit nog steeds achter mij aan. Het heeft mij. Ik ga dood.” Het meisje zag het monster ook. Ze rende en rende. Ze probeerde in een boom te klimmen, maar het lukte niet. Ineens had ze een idee. Ze ging een val maken. Ze groef een diepe put en dan legde ze er een dun doek met bladeren op. Dan zou ze het monster in de val lokken. Het monster ging dan achter haar aan komen en dan in de val lopen. Ze ging het uittesten.
38 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Hey, monster, pak mij maar, als je kan.” Het monster ging achter het meisje aan en viel in de val. “Het is me gelukt, voor de eerste keer is het gelukt. Nu ga ik terug naar de dieren. Waar zijn ze gebleven? Ik ga ze zoeken. Ik ga niet stoppen voordat ik ze vind.” Ze begon te zoeken. “Ik heb ze gevonden. Ik hoor iets. Wat is dat? Ik ga even kijken.” Het was een tweelingmonster. Weeral rennen. Ze liep zo hard ze kon. “Nu ga ik een ander plan verzinnen, eu, eu, eu, ik heb het. Ik ga mij ergens verstoppen en het monster moet mij zoeken en als het mij heeft gezien, dan moet ik rennen tot het misselijk is. Dan gaat het overgeven en dan kan ik mij snel verstoppen. En nu ga ik het proberen. Ik ga mij weeral verstoppen. Ik ben gevallen. Oh neen, het monster heeft het gehoord. Het ziet mij. Het heeft mij. Ik ga dood.” Hayley Goddefroy 8 jaar De Zwemschool
| De Wondere Pluim | 2014 |
39
Stad zonder licht
Er was eens een stad en die had geen licht. Niemand wist waarom. Er was een jongen en die wou weten wat er was. Hij keek overal, maar hij kon het licht maar niet vinden. Opeens zag hij dat er iets met de maan was. Hij dacht: “Ik moet naar de maan. Maar hoe kom ik erbij?� Hij ging slapen. De volgende ochtend werd hij wakker. En wat stond er in de tuin? Een raket. Hij kleedde zich aan en ging naar beneden. Hij ging in de raket. En wat lag daar op de stoel? Een ruimtepak. Hij drukte op de knop en vroem, vroem, deed de motor. Hij vertrok naar de maan. Toen hij bij de maan was, deed hij het pak aan en stapte uit de raket. En wat zag hij? Een heeeeeeeel groot doek over de maan. Hij pakte het doek er af en stapte in de raket. Hij deed het pak uit en ging terug naar de aarde. Toen hij beneden kwam, was er een groot feest, want de stad had weer licht. Mo Bakker 7 jaar Steinerschool
40 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het lieveheersbeestje
Er was eens een lieveheersbeestje. Het was zeven jaar, maar het had geen zeven stippen. Dus ging het op zoek naar zijn stip. Het lieveheersbeestje zocht dag na dag. Toen zag het een babykever. Hij was heel klein. Het lieveheersbeestje vroeg: “Wil jij op mijn rug komen zitten? Want jij bent zwart en lijkt op een stip.” “Ja”, zei de kever. En ze leefden nog lang en gelukkig. Hannah Heikens 7 jaar De Evenaar
| De Wondere Pluim | 2014 |
41
En toen was de zee zoet
Het was een mooie zomerdag en Karel was aan zee. Oh, wat was het daar heerlijk. Karel speelde het meest in de zee, want dat vond hij het leukst. Karel stond naar de zee te kijken hoe mooi de golven toch waren. Op dat moment kwam er een jongen en duwde Karel in de zee. Plons! Karel had een beetje water in zijn mond, maar de zee was zoet. Hoe kwam dat? Hij pakte zijn zeilboot en ging een beetje verder in de zee. Karel zag nog een jongen. “Hoe heet jij?” “Ik heet Ben.” “Wat ben jij aan het doen?” “Ik onderzoek waarom de zee zoet is.” Karel zei: “Ik ook. Gaan we samen?” “Natuurlijk”, zei Ben. Ze vertrokken allebei met hun zeilbootjes. Er kwam een storm en ze konden niets meer zien. Toen de storm ging liggen, wisten Ben en Karel niet meer waar ze waren. Maar ze zagen een steen. En wie zat daar op? Het had een staart en een hoofd! Het was een zeemeermin. Eerst waren ze bang, maar dan wisten ze dat ze lief was. Karel vroeg aan de zeemeermin hoe ze heette. Ze heette Lisa. Ben vroeg aan Lisa of zij hen kon helpen. “Natuurlijk”, zei Lisa. Ze gingen naar de bodem van de zee en daar vonden ze 10.000 tonnen met suiker. Ben vroeg: “Wie heeft …?”
42 | De Wondere Pluim | 2014 |
Op dat moment kwam er een heel, heel grote man die vroeg: “Wat doen jullie met mijn tonnen?” Karel zei: “Dit mag je niet doen.” Maar Ben zei: “Waarom doe je dat eigenlijk?” “Ik wil gewoon dat, als er iemand in zee valt, hij geen zout water in zijn mond krijgt, maar zoet water”, zei de man. En toen begrepen ze het. Mies Simons 7 jaar De Zevensprong
| De Wondere Pluim | 2014 |
43
44 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het tweede leerjaar, Nederlands tweede taal
De schoenen
De schoenen liggen onder de kast. Ze wachten. Wachten op het meisje, maar ze komt niet. Op een keer hoorden de schoenen een geluid. Ze dachten dat het meisje daar was. En dat ze samen gingen lopen, spelen en springen. Maar het was het meisje niet. De schoenen liggen nog onder de kast. Zij zijn nog steeds aan het wachten Emma Batchvarov 6 jaar De Kolibrie
| De Wondere Pluim | 2014 |
45
De olifant die op het vogelnest zat Op een dag was er een olifant die door het oerwoud aan het stappen was. Ergens anders was er een vogel die tegen zichzelf zei: “Ik zit hier al dagen te wachten tot mijn ei opengaat.” De olifant kwam langs de vogel en zag haar. Hij werd stapelverliefd. Hij wou alles doen voor haar. Toen de vogel hem zag, zei zij tegen de olifant: “Olifant, wil je op mijn nest letten, zodat ik even op vakantie kan?” De olifant knikte. De vogel vertrok en zei nog: “Dank je.” De olifant ging zitten op het nest en wachtte en wachtte, er was zelfs een overstroming. De vogel zat aan zee en zei tegen zichzelf: “Ik ga nooit meer terug.” De olifant viel in slaap en daarna werd hij doodgeschoten.
Orestis Lynas 7 jaar Prins Boudewijn
46 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het voetballende konijn
Er was eens een konijn dat niet kon voetballen. Maar zijn vrienden wel. Hij was verdrietig. Toen kwam zijn vriend, hond, en die zei: “Konijn, we moeten overmorgen voetballen tegen de wolven.” Konijn zei: “Ik kan niet voetballen.” “Dan ga ik het je leren.” “Nee, ik kan het niet.” “Jawel”, zei de hond. “Oké, vooruit dan.” “Eerst leg je de bal neer. Dan schop je de bal. En dan moet je rennen met de bal. Ja! Ja! Je kunt het.” “Ja, ik kan het. Dank u, hond.” “En nu oefenen voor overmorgen.” “Oké, daar gaan we.” “Zet de bal maar neer. Jij bent de keeper, konijn.” “Oké, hond, oké.” Na een tijdje zei het konijn: “Ik ben moe.” “Oké, even pauze.” “Nee, ik ben meer moe”, zei het konijn. “Oké, ga jij maar naar huis en ga maar slapen.” “Maar jullie ook”, zei het konijn. “Oké”, zei de hond. Toen iedereen thuis was, kon konijn niet slapen. Toen de zon opkwam, trok konijn snel zijn kleren aan en ging naar de deur. Toen hij buiten de hele toer aan het lopen was, was hij de weg kwijt. Dan kwam de zwaan en zij vertelde de weg. Konijn was op tijd en ze wonnen het voetbalkampioenschap. Salehah Afzal 7 jaar Perspectief
| De Wondere Pluim | 2014 |
47
Op zoek naar geheimesporen Er was eens een meisje dat Alexandra heette. Ze was topkampioen tennis. Ze was de halve finale aan het spelen en won. Maar toen ze thuiskwam, was haar tennisracket weg. “Ik ga op zoek naar sporen”, dacht ze. “Ik begin nu. Kijk, wat is dat? Is dat snoep? Dat is een snoepspoor. Ik ga het volgen.” Het spoor stopte bij een oud huis. “Kijk, de dief. Ik heb je. Wie ben jij? Ben jij die meneer van dat café? Waarom heb je dit gedaan?” “Ik had dat nodig.” “Maar waarom die van mij?” “Omdat jij de beste bent.” “O … dat is lief. Maar waarom mijn racket?” “Omdat dat de beste racket ter wereld is.” “Oké, je mag ze even lenen, maar morgen geef je ze terug.”
Alexandra Goossens 8 jaar Prins Boudewijn
48 | De Wondere Pluim | 2014 |
De geheime brief vande zee Lot en haar familie gingen naar zee. Lot wou zwemmen. Ze pakte haar duikpak en ging de zee in. Plots vond ze een brief. Ze kon de brief niet lezen. Ze ging uit de zee en zocht iemand die de brief wel kon lezen. Ze vond een man die de brief kon lezen. Het was was de man die de brief had geschreven. Lot moest naar huis. Ze vertelde alles. Niemand geloofde haar, maar toen moest ze gaan slapen.
Ilham Ali Yusuf 8 jaar School aan de Stroom
| De Wondere Pluim | 2014 |
49
Water Lili elfje
Heel lang geleden, toen mensen niet bestonden, waren er elfen. Het leukste verhaal van de elfen is dat van Water Lili elfje. Het Lili elfje was het droevigste elfje. Koningin Stella maakte zich zorgen over haar kleine elfje. Ze ging naar Sisi en vroeg: “Wil jij het vriendinnetje van Water Lili elfje zijn?” “Jaja, natuurlijk. Ik zal haar vriendin zijn. Maar ik heb een probleem, ik kan niet onder water leven.” “Hier, pak mijn armband. Toen ik nog klein was, gebruikte ik het, dus moet jij hetzelfde doen onder water.” Daar zat Water Lili elfje. Zij was zo bang. Sisi vroeg: “Waarom ben je bang?” “Omdat ik geen vriendin heb.” “Dan ben ik je vriendin.” Ze gingen samen naar beneden. Als Sisi droevig was, maakte Lily haar terug blij. En als Lily droevig was, maakte Sisi haar terug blij. Zo kreeg het elfje toch een vriendin. Priyanke Ghale 8 jaar Afrit Zuid
50 | De Wondere Pluim | 2014 |
| De Wondere Pluim | 2014 |
51
52 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het derde leerjaar, Nederlands moedertaal
Moet ik in god geloven?
Mijn mama is gestorven. Op de begrafenis droeg iedereen zwart. Ik zei niets, ik dacht alleen aan mijn mama. Ik vroeg aan mijn broer: “Moet ik in God geloven?” Emiel zei: “Geloof maar in de wetenschap.” Ik vroeg aan mijn zus: “Moet ik in God geloven?” Zus zei: “Je moet in jezelf geloven.” Ik vroeg aan papa: “Moet ik in God geloven?” Papa zei: “Ja, want dat geeft een goed gevoel.” Ik vroeg aan mijn opa: “Moet ik in God geloven?” Opa zei: “Ook in de wetenschap en de mensen die een betere wereld willen.” Ik vroeg aan mijn oma: “Moet ik in God geloven?” Oma zei: “Als je in God gelooft, ben je nooit alleen.” Ik vroeg aan mijn Engelse oma en opa: “Moet ik in God geloven?” Ze zeiden: “Je moet in jezelf geloven.” Ik nam een beslissing. Ik geloof in God, dan kan ik mijn mama in de hemel zien. Helena Van Gheem 8 jaar De kRing
| De Wondere Pluim | 2014 |
53
Een pannenkoek op je kop “La la la la laaa! Ik ben de beste ober ter wereld! Ik mors nooit, ik ben altijd deftig en ik ben heel goed. O, daar wil iemand iets bestellen: een pannenkoek met 3 kilo suiker, een bol ijs en slagroom. Zoveel op één pannenkoek. Oké, komt eraan!” Een paar minuten later. “La la la la laaa! O nee, ik heb op mijn kleren gemorst! Nu is het toch te laat! Kijk eens meneer, ik kan een trucje met uw pannenkoek! Lalalalalaaa! O Neeeeeeeeeee!!!!! Uw pannenkoek is op mijn kop gevallen.” Meneer: “Ja, maar ik wil nu wel een nieuwe pannenkoek!” “Vraag het nu maar aan een andere ober, want ik wil geen 3 kilo suiker, een bol ijs, slagroom en een pannenkoek meer op mijn kop.” “Geeft niet hoor. Doe het dan maar 20 keer. Ik heb 19 mensen uitgenodigd, omdat ik niet in mijn eentje wil zitten.” “Neeeeeeeeeeeeeeee!!!!!!!” Flor Pittomvils 8 jaar De Pientere Piste
54 | De Wondere Pluim | 2014 |
De zin
De zin is een raar ding. Het is een zin van poĂŤzie. Het zit in je lijf. Maar hou het gewoon simpel met een zin. Want ook een zin doet zijn eigen zin. Nona Verbergt 8 jaar Veltwijck
| De Wondere Pluim | 2014 |
55
De regenboog
Het was een zonnige dag en Sofie zat in haar kamer naar buiten te kijken. Ze zei: “Ik wou dat het stopte met regenen.” Toen stopte het met regenen en scheen de zon. Sofie zag een hele grote regenboog. Ze deed het raam open en stak haar voet uit het raam. Ze kon haar ogen niet geloven. Ze stond gewoon op de regenboog! “Joepie”, zei ze en ze klom verder en verder. Ze zag een wereld waar alles rood was. De bomen waren rood, de bloemen waren rood, het gras was rood en de zon was rood. Toen kwamen er allemaal mensen die ook helemaal rood waren. Ze zeiden: “Ik hou van jou.” Het was alsof ze allemaal verliefd waren op Sofie. Ze vroegen: “Wat heb je nu aan, schat?” “Oh, dat is oranje en dit is geel en dit is groen.” “Die kleuren bestaan toch niet, schatje.” “Jawel, en noem mij niet schatje. Ik heet Sofie. Dag.” Ze klom terug naar boven, ging zitten op oranje en gleed naar beneden. Dan zag ze een wereld van oranje. De bomen waren oranje, de bladeren waren oranje, echt alles was oranje. Ineens kwamen er oranje mannetjes in slow motion aan gewandeld. Ze zeiden in slow motion: “Hallo, wat kom jij hier doen?” Sofie zei, ook in slow motion: “Ik wou eens komen kijken.” De mannetjes zeiden: “Oké, dat is goed. En wat zijn die dingen die jij aan hebt?” “Oh, dat zijn nog andere kleuren. Jullie zijn niet alleen hoor.” Dan zeiden de mannetjes in slow motion: “Jawel, wij zijn wel alleen.”
56 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Oké, dag.” Sofie klom terug naar boven en ging op geel zitten. Ze gleed er terug af en zag een wereld helemaal geel. Het gras was geel en de paddenstoelen waren ook geel. Dan kwamen er gele mannetjes en die kwamen huppelend aangerend. Ze zeiden: “Hallo, hoe gaat het? Hé, wat een mooie kleren heb jij aan. Wij wisten niet dat die kleuren ook bestonden.” “Oh ja, die bestaan ook. Tot de volgende keer”, zei Sofie en klom terug naar boven. Sofie ging naar groen en gleed naar beneden. Ze zag een wereld die helemaal groen was: alles was groen, de lucht was groen en de zon was groen. Dan kwamen er groene mannetjes en die stapten heel vlug. Ze zeiden heel snel: “Hallo, wat kom jij hier doen?” Sofie zei, ook heel vlug: “Ik kom eens langs.” De mannetjes zeiden: “Oké, en wat heb jij voor rare kleren aan?” Sofie zei: “Deze kleuren bestaan ook nog.” En de mannetjes zeiden: “Nee, alleen groen bestaat.” Sofie zei: “Daag.” Ze klom terug naar boven en ging op blauw zitten. Ze gleed er af en zag een wereld die blauw was, echt alles was blauw: de bomen waren ook blauw en de zon ook. Dan kwamen de blauwe mannetjes en die zeiden: “Hallo, wie ben jij?” “Ik ben Sofie.” “Wij hebben het ijskoud.” “Ik heb het niet koud.” “Wat voor een kleren heb jij aan?” Sofie zei: “Deze kleuren bestaan ook nog. Dag.” Ze klom terug naar boven en ging op paars zitten. Ze gleed naar beneden en zag een wereld die paars was. De lucht
| De Wondere Pluim | 2014 |
57
was paars, de bomen waren paars, de zon was paars. Dan zag ze paarse mannetjes en die zeiden: “Hé, wat kom jij hier doen?” Ze waren boos op haar en ze wist niet waarom. Zij zeiden: “Er bestaan geen andere kleuren.” Sofie zei: “Ik kom straks terug.” Toen riep ze alle kleuren bij elkaar en alle kleuren vielen flauw. Ze zeiden: “Je had toch gelijk, Sofie. Dank je dat je ons geholpen hebt.” Sofie zei: “Graag gedaan.” Toen werd ze wakker en zei: “Dit was de leukste droom ooit.” Lee Arrendel 8 jaar Steinerschool
58 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het kaboutertje in de spaghetti
Er was eens in een diep bos een restaurant en daarnaast waren er overal paddenstoelen. In zo’n paddenstoel woonde een kaboutertje, een heel lief kaboutertje. Het heette Fientje. Op een dag ging ze naar het restaurant. Ze ging op een stoel zitten. Natuurlijk was die stoel te groot. Dus ging ze in haar huisje een tafel en een stoel halen. Die waren niet te groot en niet te klein. Ze waren perfect. De ober vroeg: “Wat wilt u bestellen?” “Een bord spaghetti en een glas koud water met een ijsblokje.” “Oké, maar het duurt nog wel even voor het klaar is.” De ober zei tegen de kok wat ze wou eten en zei ook dat het een klein kaboutertje was aan een klein tafeltje. “Dat hebben wij toch niet, zo’n klein tafeltje? Maar oké, ik zal haar bestelling klaarmaken.” Toen ze de spaghetti kreeg, zei ze: “Dat is toch veel te veel en veel te groot en dat glas water is net een zwembad voor mij.” “Wij hebben geen kleine spaghetti en een kleiner glas water”, zei de ober. Dus dook het kaboutertje, Fientje, in de spaghetti en bouwde met de slierten een huis. Ze noemde zichzelf ‘het kaboutertje in de spaghetti’. Maar dat was nog niet alles. Ze vroeg aan de ober: “Ober, mag ik dit bord met spaghetti meenemen naar huis? En wil jij het dragen, want het is te zwaar en te groot voor mij.”
| De Wondere Pluim | 2014 |
59
“Oké”, zei de ober tegen Fientje. “Ik zal het bord tot naast het restaurant dragen.” “Oké”, zei het kaboutertje. En omdat zij er een huis van had gemaakt, woonde zij daar voortaan in. Lotte Van Nieuwenhuyze 9 jaar Prins Boudewijn
60 | De Wondere Pluim | 2014 |
Sst... … de maan vertelt
Er was eens een mooie zomer. Die nacht kon er een kindje niet slapen. Dat kindje heette Niko. Hij keek door het raam en zag een groot licht. Het was de maan, een supermooie maan. Niko zei: “Wat een mooie maan.” De maan zei: “Dank u wel, lieve jongen.” Niko schrok zich een hoedje en zei: “J-jij kan praten?” “Ja”, zei de maan. “Jij blinkt zo mooi.” “Dank u”, zei de maan en vroeg: “Waarom ben jij wakker?” “Ik kan niet slapen.” Toen zei de maan: “Zal ik een verhaal vertellen?” “Wil je dat echt doen?”, vroeg Niko. “Natuurlijk”, zei de maan. “Ik zal iets vertellen over de natuur. Soms ben ik heel verdrietig omdat ik steeds grijzer en grijzer wordt.” “Waarom dan?” “Al die uitlaatgassen van de auto’s, de natuur wordt daar ziek van en dat vind ik niet leuk.” “Hoe weet je dat allemaal?”, vroeg Niko. “Ik zie dat allemaal als ik slaap”, zei de maan, “en ik wil dat jij daar iets aan doet!” “Ik?”, vroeg Niko verbaasd. “Maar wat kan ik daaraan doen?” “Je kan de burgemeester een brief sturen.” “Maar ...” Toen was de maan plots weg. Niko deed wat de maan had gezegd. Hij schreef een brief naar de burgemeester en alle mensen kwamen samen. Sindsdien gebruikte niemand nog auto’s. Hannah Vervoort 8 jaar Sint-Maria | De Wondere Pluim | 2014 |
61
De kater en de maanprinses
Op een mooie lentedag zei kater Snoes: “Nu het lente is, zou het leuk zijn om te gaan zwemmen in de vijver.” Dat deed Snoes. Hij bleef zwemmen en zwemmen, tot de donkerte de zon gevangen nam en de maan verscheen. Snoes ging aan de rand van de vijver zitten. Hij keek hoe mooi de maan op het water scheen. Plots hoorde hij een zachte stem: “Neem, zolang de maan nog vol kan zijn, een slok van het magische maanwater, voor het te laat is!” Snoes nam een slokje van het water waar de maan op scheen. Hij keek over zijn schouder en zag een mooie, blauwe, lichtgevende vrouw, die hem zei: “Ik ben de maanprinses.” Snoes schrok (hij kreeg bijna een hartaanval!). De prinses zei: “Gij, die mij hebt bevrijd uit het Geestenrijk, krijgt één wens.” Snoes zei: “Amai, niet te geloven. Rond deze tijd dan nog! Maar ik zal een wens doen. Ik wens een kus van jou!” De prinses zei: “Voorspelbaar, zo zijn mannen, maar oké!” Ze gaven elkaar een kus, en raad maar: Snoes veranderde in een mens. Niet zomaar een mens, … de maanprins. Maar eigenlijk was hij spuuglelijk, daarom wou de prinses niet met hem trouwen. Dat zei ze. Snoes begon te huilen. “Allee dan, we zullen één dag met elkaar doorbrengen en dan zien we wel!”, zei de maanprinses. De volgende ochtend werd de prinses wakker en zag dat er ontbijt op tafel stond. Ze ging op een stoel zitten en nam een hap. Ze vond het heerlijk!
62 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Dank u”, zei Snoes. Ze gingen op stap (zwemmen in de vijver). Dat vond ze zalig. Ze aten heerlijke bessen als middageten. Dat vond ze ook geweldig. Ze gingen naar de stad, naar een café (chillen). Dat vond ze superleuk! Als avondeten was er vis en zeewiersoep. Dat vond ze lekker! En als dessert natuurlijk een … kus! Ze trouwden. En de maanprinses wist dat ze niemand meer moest beoordelen op het uiterlijk. Jokelin Peeters 9 jaar Mariagaarde
| De Wondere Pluim | 2014 |
63
64 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het derde leerjaar, Nederlands tweede taal
Het elfje dat te bang was om de wereld te zien Er was eens een elfje en dat heette Lisi. Ze had een vriend en die heette Timon. Timon wou de wereld laten zien aan Lisi, maar Lisi wou dat niet. Ze zei: “Ik ben allergisch voor de wereld.” Maar eigenlijk was dat niet zo, ze was bang om de wereld te zien. Timon zei: “Ik ga je helpen om niet meer allergisch te zijn voor de wereld.” “En hoe?”, vroeg Lisi stoer. “We gaan testen of het waar is”, zei Timon. “We gaan naar de wereld.” Lisi zei: “Oké, dan ga ik maar mee, zeker? Maar Timon, ik moet nog iets zeggen. Ik ben niet allergisch voor de wereld, maar ik ben bang voor de wereld.” “O, dat is niet zo erg. Ik ga mee en dan moet je niet meer bang zijn voor de wereld. Ik zal je beschermen.” “Oké, nu ben ik opgelucht. Ik ga mee”, zei Lisi. Ze gingen naar de wereld en Lisi zei: “Wauw, ik wil hier wonen. Zo mooi.” “Zie, het is niet zo eng.” Franscisca Villatorro 10 jaar Jonghelinckshof
| De Wondere Pluim | 2014 |
65
De twee kikkers
Er waren twee kikkers en één emmer half vol melk. De twee kikkers vielen in de melk. Ze zwommen. De twee kikkers zwommen heel lang. Eén kikker zei: “Ik ben moe”, en hij stopte. Hij verdronk en was dood. Die andere kikker dacht: “Tot ik uit de emmer geraak, ga ik niet stoppen.” Hij bleef heel lang zwemmen. Door dat zwemmen werd de melk yoghurt. De kikker klom op de yoghurt en sprong naar buiten. Dus, met dit verhaal kun je zien dat je nooit de moed moet verliezen. Hitesh Mehta 9 jaar Perspectief
66 | De Wondere Pluim | 2014 |
De klok die niet tikt
Er was eens een klok die niet tikte. Geen minuut, geen seconde, geen uur. Want hij was een beetje moe. De mensen die daar woonden, kenden dus het uur niet. Ze belden een meneer om de klok te herstellen, maar de meneer kon de klok niet herstellen. Hij zei: “Sorry, mevrouw en meneer, ik kan de klok ook niet maken. Maar ik heb wel een gratis cadeau voor jullie: een wekker.” “Ooh, dank u”, zeiden de mevrouw en meneer. “Dag.” De volgende ochtend. Tringeling, tringeling. Dat was de wekker. De klok werd wakker. “Amai, wat heb ik goed geslapen. Maar wat zie ik nu”, zei de klok, “mijn wijzers staan niet goed. Die moet ik effe juist zetten.” Toen werd de mevrouw wakker. Ze zag dat de klok juist stond. Ze riep haar man: “Schat, de klok werkt terug.” “Jaja”, zei de meneer. “Kom maar kijken, als je me niet gelooft.” “Oké, ik zal wel komen kijken. Amai, hij werkt echt.” “Ja, natuurlijk. Zie je wel dat ik gelijk had.” “Waarom maken we eigenlijk ruzie? Onze klok werkt toch?” En ze leefden nog lang en gelukkig. Youssra Bakali 9 jaar De Sterrenkijker
| De Wondere Pluim | 2014 |
67
Het zwevende fruit tussen de wolken Op een mooie, zonnige dag, waren alle fruiten aan het spelen. Plots verscheen er iets achter de bomen. Het was een tovenaar. De fruiten zeiden: “Oef, we dachten dat je een monster was.” De tovenaar lachte: “Hahoma fruitjes, moet ik iets toveren?” De fruiten lachten en allemaal riepen ze: “Jaaa!” De tovenaar zei: “Wat willen jullie?” Ze zeiden: “Wij willen in de hemel zweven.” En plots kregen ze vleugels. Ze lachten en lachten, maar hé, de tovenaar verdween. Ze vlogen en vlogen. Ze waren tussen de wolken en op de regenboog. Joepie! Ze gleden naar beneden. O o, oooo, wat een pret. Ze wilden de tovenaar bedanken. Maar de tovenaar woonde in een griezelpaleis. Er moest toch iemand gaan. De banaan zei: “Ik ga wel.” De banaan kwam niet meer terug. Eén voor één verdwenen ze. De appel was er nog en die ging ook. De tovenaar woonde helemaal niet in het griezelpaleis, maar in het fruitpaleis. De fruiten waren heel blij. Ze gingen naar de fruitschool en daarna was het donker. Ze gingen slapen en ze leefden nog heel lang en gelukkig. Helena Kamal Sargious 9 jaar Sint-Aloysius
68 | De Wondere Pluim | 2014 |
De dansende eekhoorn
Er was eens een eekhoorn in het bos. Hij danste elke dag. Hij kon ook het mooiste dansen. Op een dag was er een feest. De eekhoorn begon te dansen, en mooier, en hij viel op de grond. Iedereen begon hem uit te lachen, maar hij dacht: “Ik ben een danser. Ik moet van mijn fouten leren. Misschien word ik wereldberoemd”, en hij bleef doordansen. Het feest was afgelopen. Hij wandelde naar huis. Hij dacht: “Wat een leuk feest zeg!” Thuis dronk hij snel nog een warm kopje thee en ging meteen naar bed. De volgende ochtend maakte hij een ochtendwandeling. Hij zag een mooie bloem in het gras en dacht: “Oooow, wat is hij mooi.” Hij ging weer naar huis. “Ik ga wat dansen”, dacht de eekhoorn. Hij zei: “Ik ben een goede danser. De beste van de hele wereld.” Hij ging naar de woonkamer en keek naar tv. Hij keek naar het journaal en zag hoe een wereldberoemde danser danste en begon mee te dansen. Toen het afgelopen was, ging eekhoorn dieper in het bos. Hij zag beer. “Hallo beer”, zei hij, “kan jij zingen of rappen? Dan kan ik er op dansen.” “Ja”, zei beer. En eekhoorn ging dansen. “Hoow, wat kan je mooi zingen.” Hij ging sneller dansen en mooier. “Ik moet weg”, zei beer en ging slapen. Maar eekhoorn ging weer iemand zoeken die mooi kon zingen. “Hallo vogel”, zei hij, “kan jij goed zingen?”
| De Wondere Pluim | 2014 |
69
“Ja, hoezo?” zei vogel. “Dan kan ik er op dansen.” “Ja, leuk!” “SUPER.” Ze gingen naar het huis van beer. Ze begonnen weer te dansen. Vogel moest ook weg en eekhoorn ging slapen en alles was een droom. Roché Nijhove 10 jaar Emmaüs
70 | De Wondere Pluim | 2014 |
Spijt
Jochem wordt heel vaak gepest. Door dikzak en vetzak. En dat vind hij niet leuk. Er is een jongen, David. Hij wil dat stoppen. Maar dat gaat helaas niet. Zijn vrienden haten Jochem, dus dan gaat dat niet. Drie tegen één is niet eerlijk, daarom gaat dat niet. Jochem probeert alles wat hij maar kan. Maar het gaat niet. Hij probeert het met een liedje. Maar dan zijn de pesters bij Jochem en moet hij alcohol drinken en overgeven. Dan moet hij ook nog door zijn braaksel rollen. Hij vroeg om hulp, maar David zei: “Rot op”, en ging weg. Hij kreeg telefoon, nam op en ging naar huis. Zijn mama vroeg: “Was het een leuk feestje?” Hij zei: “Ik heb barstende hoofdpijn”, en ging naar zijn kamer. De volgende dag hoorde David dat Jochem niet thuis was gekomen. Vera was aan het huilen. Na school ging Vera naar Davids huis en zei: “Ga je mee Jochem zoeken?” David zei: “Ja, maar echt wel zonder jou.” Vera zei: “Doe nou niet zo lullig.” De volgende dag was Jochem verdronken. Younes Samir 8 jaar De Pientere Piste
| De Wondere Pluim | 2014 |
71
72 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het vierde leerjaar, Nederlands moedertaal
De stervende boom
Een jaar geleden was er eens een man met een vrouw en twee kinderen. Die man heette John. Hij werkte op een kantoor, maar hij werd ontslagen omdat hij het kot op stelten zette. Hij ging yoga leren bij een yogaleraar. Daar waren wel 20 mensen. Hij was weer veel te druk en werd dus weggejaagd. De yogaleraar zei: “Je moet stoppen met zo druk te zijn.” John ging naar huis, maar zijn vrouw en twee kinderen waren er niet. Hij zocht en zocht. Uiteindelijk vond hij ze in de tuin. Ze stonden te kijken naar een boom die hij nog nooit gezien had. Hij ging naar de tuin en vroeg aan zijn vrouw: “Heb jij deze boom geplant?” Er vielen 5 blaadjes af. John zei: “Dat is toevallig.” Er vielen 3 blaadjes af. Dan zei hij tegen zijn vrouw: “Ik ga naar de yogameester om hem dit te zeggen.” Er vielen 10 blaadjes af. Tien minuten later was hij bij de yogameester en vertelde alles over de boom. Er vielen ondertussen 13 blaadjes af. De yogameester zei: “Ik heb die boom geplant omdat je zo druk bent. Er hangen honderd blaadjes aan. Per woord dat je zegt, valt er 1 blaadje af. Hoeveel woorden heb je al gezegd? Niets zeggen, maar laat het zien met je vingers.” En John zei met zijn vingers: 23. “Oei”, zei de yogameester, “als alle blaadjes er zijn afgeval-
| De Wondere Pluim | 2014 |
73
len, ga je dood, samen met de boom.” “Dat meen je niet”, zei John. En er vielen ondertussen 4 blaadjes af. Dus er hingen nog 73 blaadjes aan. “Zeg niets”, zei de yogameester. John ging naar huis, hij haalde zijn vrouw en twee kinderen en ging een krijtbord halen. Hij tekende wat er was gebeurd, maar ze begrepen het niet. Dan zei hij het, maar er vielen 25 blaadjes af. Dus er hingen nog 49 blaadjes aan de boom. Maar ze geloofden het niet. Hij dacht: “Waarom heb ik dat toch gezegd?” Twee dagen later vond hij werk bij de kapper waar ook nog drie mannen werkten. Die vroegen natuurlijk van alles. Hij antwoordde niet. De volgende dag waren zijn collega’s het beu dat hij niets zei. Ze zeiden: “Zeg nu iets of wij dienen een klacht in bij de politie.” Dus John zei: “Oké, ik zeg al iets. Er staat een boom in mijn tuin en …” Hij zei niets meer en liep naar huis. Ondertussen vielen er 14 blaadjes van de boom, 1 meer dan hoeveel woorden hij had gezegd, omdat hij iets had gezegd over de boom. Nu hingen er nog 35 blaadjes aan de boom. De volgende nacht braken zijn collega’s in omdat ze iets van die boom hadden gehoord, maar John werd wakker. Ondertussen waren zijn collega’s al in zijn tuin. John pakte een knuppel en ging naar beneden. Hij zag zijn collega’s en zei: “Wat doen jullie hier?” Zijn collega’s zeiden: “Niets.” John sloeg hen bewusteloos en bracht hen naar de kelder. Ondertussen waren er 4 blaadjes van de boom gevallen omdat hij iets tegen zijn collega’s had gezegd. Dus hingen
74 | De Wondere Pluim | 2014 |
er nog 31 blaadjes aan de boom. De volgende dag werd Johns vrouw wakker en zij hoorde iets in de kelder. Ze ging naar de kelder en zag drie mannen, twee die rechtstonden en één die op de grond lag. Ze vroeg: “Wat is er gebeurd?” En Johns collega’s zeiden: “John heeft met een knuppel op ons hoofd geslagen.” Toen vroeg Johns vrouw: “Waarom?” Zijn collega’s zeiden: “Weten we niet.” Johns vrouw vroeg: “Wat is er met die man die op de grond ligt?” “Hij is dood”, zeiden ze. Wat?” zei Johns vrouw. Ze liet de twee mannen buiten en belde de politie. Ze waren er al in twee minuten en brachten John naar de rechter. Hij kreeg twee maanden celstraf. De twee maanden waren voorbij en hij werd vrijgelaten. In die twee maanden had hij 15 woorden gezegd, dus hingen er nog 16 blaadjes aan de boom. Hij ging naar huis. Hij belde aan en zijn vrouw deed open. Zij zei: “Wat doe jij hier?!” John zei: “De twee maanden zijn voorbij.” Er vielen 5 blaadjes van de boom. Er hingen toen nog 11 blaadjes aan de boom. Toen klapte zijn vrouw de deur dicht. Hij ging naar de achtertuin en riep tegen zijn vrouw: “Waar moet ik nu wonen?” Er vielen 5 blaadjes af. Er hingen toen nog 6 blaadjes aan de boom. John keek naar achter, naar de boom en zei: “Dat was ik vergeten.” Er vielen 4 blaadjes van de boom. Er hingen er nog 2.
| De Wondere Pluim | 2014 |
75
Hij riep tegen zijn vrouw en twee kinderen: “Sorry allemaal.” Hij keek achter zich, want hij dacht dat hij doodging. Maar de boom was verdwenen. Hij ging naar de yogameester en die vroeg: “Wat doe jij hier? Wacht, niets zeggen. Doe het met gebaren.” “Ik kom gewoon vragen waarom de boom is verdwenen.” “Wat heb je vandaag als laatste gezegd?” zei de yogameester. John zei: “Sorry allemaal.” “Ah”, zei de yogameester, “je hebt goede dingen gedaan, dus je gaat niet dood.” John ging naar huis, belde nog eens aan en zijn vrouw deed open. Zij deed alsof er niets gebeurd was en de kinderen ook. Eros Bloemen 9 jaar Perspectief
76 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het polenfeest
Op de Zuidpool vierden de dieren het jaarlijkse polenfeest. Bij dit feest herdachten ze de overleden dieren. Dat jaar organiseerden de pinguïns het feest en ze nodigden de zeehonden niet uit omdat die pinguïns opeten. De zeehonden vonden het schandalig, dus bedachten ze een plan. Toen al de zeehonden het plan begrepen, kwamen ze in actie. 5 zeehonden verpestten het jaarlijkse toneel, 20 zeehonden smikkelden het eten op, 3 zetten de elektriciteit uit en de laatste 5 zeehonden gooiden rotte vis in de milkshake. Nu waren de dieren er van overtuigd dat de pinguïns niet geschikt waren om het polenfeest te organiseren. Ze beslisten dat de zeehonden het volgende jaar het feest mochten organiseren. De zeehonden gingen tevreden terug naar huis. Ze hadden wat ze wilden. Ze bedachten een paar dingen om de pinguïns te straffen. Tegen de avond hadden ze al een heel lijstje: de pinguïns mochten niet naar het toneel komen. Hun eieren gingen in de milkshakes. Ze moesten al hun vis afgeven. De vis was voor het feest en zij (de pinguïns) mochten er niet van eten. Elke pinguïn moest vijf van zijn zachtste veren afgeven. Die veren gingen ze gebruiken als stoelkussens … Toen de pinguïns dit en nog veel meer martelingen het volgende jaar moesten doen, was het echt afzien. De pinguïns knielden en smeekten, maar het hielp niet. De zeehonden waren zo streng en woest dat er geen uitvlucht mogelijk was. De zeehonden logen ook tegen de andere dieren. Ze zeiden dat de pinguïns het voor hun plezier deden en omdat ze
| De Wondere Pluim | 2014 |
77
zich verveelden, dat ze van hun eieren afwilden, dat ze het te warm hadden met al die veren, dat ze vonden dat ze te dik werden door al die vis … niets daarvan was waar. Maar deze chaos veranderde doordat er een babypinguïn ontsnapte uit de handen van de zeehonden. Hij kwam het podium op en vertelde het. De dieren waren eerst luidruchtig aan het lachen, maar daarna werden ze boos op de zeehonden en gingen, met als leider de babypinguïn, de slavernij stoppen. Toen ze aankwamen, zagen ze werkende pinguïns en luierende zeehonden. Ze gingen meteen ten oorlog tegen de zeehonden. Toen ze uiteindelijk wonnen, konden de pinguïns weer vrij zijn en stelden de pooldieren een contract op. De zeehonden mochten twee jaar niet naar het polenfeest komen en de pinguïns mochten vanaf dan altijd het polenfeest organiseren. Het contract werd getekend en de pinguïns leefden nog lang, maar niet altijd gelukkig. Thomas Peeters 10 jaar Sint-Anna Goethe
78 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het schrijfgerief van Pim
Triiiing! De wekker ging. Pim stond op en gooide zijn pennenzak in zijn boekentas. Bam! “Aauw!” riepen we, al de potloden en pennen, tinten-killers en gommen die in de pennenzak zaten. We moesten weer mee naar school, de vakantie was voorbij. Pim smeet ons nog altijd even hard als daarvoor in zijn boekentas. Hij behandelde ons net als een stel rotte eieren die hij tegen de garagedeur mocht kapot gooien. Hopsa. Pim gooide ons rond zijn schouder. Wij kwamen bij het station en de trein was er al. Pim ging zitten en gooide zijn boekentas met ons erin naast hem op de bank. “We komen aan in station Brugge”, klonk het uit de luidsprekers. “Oh neen”, riepen we, “hier moeten we afstappen en dan nog 10 minuten stappen tot aan de school.” Dit konden we amper zeggen of Pim pakte zijn boekentas, zwierde hem rond zijn schouder en stapte af. Wat verderop stonden twee vrienden van Pim hem al op te wachten en samen wandelden ze, pratend over hun vakanties, naar de schoolpoort. Toen ze aankwamen, ging de bel al direct. Alle kinderen stormden naar hun klaslokaal. De boekentassen werden geplet, dus wij ook. Aangekomen in zijn klaslokaal, smeet Pim zijn boekentas met ons erin tegen zijn bank en ging zitten. “Zo”, zei de juf, “de vakantie is voorbij. Jullie zijn allemaal aanwezig, dus kunnen we beginnen! We gaan beginnen met een opstel over jullie vakantie. Ik deel de bladeren uit en vergeet niet je naam op je blad te schrijven!!!” Pim ritste de zak van zijn boekentas met ons erin open en
| De Wondere Pluim | 2014 |
79
pakte het pennenzakkenhuis vast. Hij gritste Schetsi, het kleine schetspotlood, eruit en begon ermee te schrijven. Eerst schreef hij in lelijke letters: Pim. Dan begon hij met zijn verhaal. “Au”, riep Schetsi, “jij schrijft mijn haar eraf. Dat doet pijn.” Gelukkig kon Pim haar niet verstaan, want hij sprak geen potlodentaal en hij praatte veel luider dan wij. “Pauze”, riep de juf luid. “Jeeej, joepie”, klonk het in de klas. Iedereen ging naar buiten, ook de juf. Vijf minuten later, om 10.40 u, kwam de postgom. Tok, tok, tok, klonk het tegen de ritsdeur van de pennenzak. “Post”, riep de postgom. Tinto, de tinten-killer, deed open en pakte de brief aan. Hij riep ons allemaal en las de brief voor: “Geachte tinten-killers, schetspotloden, gommen, kleurpotloden en slijpers, Ik kom vanavond langs en iets eten of drinken. Meer vertel ik jullie nu nog niet, ook niet wie ik ben! Tot dan!” Toen de school uit was, ging Pim weer naar huis, samen met ons, even onvoorzichtig als alle andere keren. Ondertussen waren wij al druk in de weer met ons huis te poetsen, op te ruimen en het schoonste servies bijeen te zoeken. Het moest allemaal zo snel gebeuren, dus moesten we ons haasten. Bam! We werden op de grond gesmeten. Eén van de kleurpotloden wou weten waar het was, dus keek het door de rits, die half openstond. “We zijn al thuis!” riep het rode potlood.
80 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het was half negen en Pim ging slapen. Wij, het schrijfgerief van Pim, verwachtten de onbekende. Tok, tok, tok, klonk het op de pennenzak. Dat moest hem zijn, de onbekende. “Eindelijk!” Gommy deed open en tot zijn grote verbazing stond er een grote witte wondere pluim voor de deur. “Dag”, zei hij vriendelijk. “Jullie zijn het schrijfgerief van Pim. De enige potloden en pennen die ik kan vertrouwen. Zet u en luister aandachtig. Ik ben de Wondere Pluim en ik wil graag bij jullie komen wonen. Het lijkt me hier leuk. Als jullie het goed vinden en als ik jullie niet lastig val.” We vonden het allemaal goed. En zo leefde de Wondere Pluim mee in Pim zijn pennenzak. “Wauw, wat een wonder”, riepen alle potloden de dag nadien, want Pim legde zijn pennenzak nu voorzichtig neer in zijn boekentas en zette zijn boekentas voorzichtig naast hem neer op de trein en hing hem voorzichtig rond zijn schouder. Geen enkel potlood of pen wist hoe het kwam. Maar ik wel. Ik denk dat het kwam door de Wondere Pluim! Linde Slabbinck 9 jaar Steinerschool
| De Wondere Pluim | 2014 |
81
De vogel die kon niet vliegen
Er was eens een klein vogeltje. Hij heette Bobo. Hij had zeven broers en drie zussen, maar hij had geen mama. Die was overleden. Ze had een ongeluk gehad door een auto. Het kleine vogeltje werd altijd buitengesloten door zijn broers en zussen. Zijn papa kon niet goed voor Bobo zorgen. Zijn papa moest ook voor zijn andere kinderen zorgen. Bobo moest dus naar een vogelschool. Hij had wel wat vrienden, maar hij vond ze niet leuk, dus wou hij snel wegglippen. Maar toen kwam de grote juf vogel. Zij zei: “Waar denk je naar toe te gaan?” Het vogeltje zei kakelend: “Ik moet naar de wc.” Hij ging naar de wc en dacht hoe hij weg kon, maar de juf vogel stond voor de deur van de wc. Toen bedacht hij iets. Er stond een raampje open in de wc. Hij vloog er stilletjes uit zonder dat de juf vogel het hoorde. Hij zei: “Yes, yes, yes.” Juf vogel zei: “Allemaal slapen, vogeltjes. En Bobo, kom uit de wc, je zit er al vijf minuten op.” Ze trok de deur open en zag Bobo niet meer en zei: “O nee!!!” Bobo was er al vandoor. Hij had zoveel honger dat hij ging smeken om eten bij de fruitwinkel. Hij vroeg: “Mag ik een broodje?” De kassavogel zei: “Dat is dan 20 cent.” Het kleine vogeltje zei: “Oei, maar ik heb geen geld.” De kassavogel zei: “Je krijgt het wel gratis, hoor.” “Dank je, meneer.”
82 | De Wondere Pluim | 2014 |
Hij kreeg een broodje en ging op een bankje zitten. Maar hij zag dronken vogels, dus ging hij weg. Hij liep zo snel hij kon en er kwam een auto. De auto botste tegen de kleine vogel. Zijn poot was er af. Auw. Maar de vogel die in de auto zat, zag het niet. Bobo had zoveel pijn dat hij rood werd. Hij was aan het huilen. Hij ging voorzichtig zitten. Hij zag een hond. De vogel was bang, maar de hond was heel, heel, heel lief. De hond zei tegen het vogeltje: “Kom, ik zie dat je gewond bent. Kom maar mee, want ik ben dokter.” Het vogeltje schrok dat hij niet opgegeten werd, dus ging hij mee met de hond. De hond verzorgde hem en ze aten een koekje met thee en koffie. De hond zei: “Heb jij nog broers of zussen?” Het vogeltje zei: “Ja, zeven broers en drie zussen. En jij?” “Ja, een broer en twee zussen. Hoe kom je eigenlijk hier?” “Mijn vader kan niet goed voor mij zorgen, dus moest ik naar een vogelschool. Ik vond het niet zo leuk, dus ben ik weggelopen. Toen ben ik gewond geraakt en jij hebt mij geholpen. Trouwens, dank je voor mijn voet.” “Graag gedaan, vogeltje.” “Maar ik moet gaan”, zei het vogeltje. De hond zei: “Blijf nog even, dan kunnen we nog vrienden blijven.” “Oké”, zei het vogeltje. De hond zei: “Gaan we naar de winkel?” “Oké”, zei het vogeltje.” Ze kochten drie taartjes, één cake en zes broodjes. Ze aten het op. Er was een kermis vlakbij en ze gingen er naartoe. Ze gingen in elke attractie. Ze gingen eendjes vangen, met de bal blikjes omver gooien en zo. Ze vonden het heel leuk. Ze gingen eens op reis naar China. Daar waren rare dieren.
| De Wondere Pluim | 2014 |
83
Het kleine vogeltje zei: “Wauw, altijd karate en kungfu.” Dus ging hij naar de kungfu school, maar hij kon het niet betalen. De hond wel, dus hij betaalde het. Hij zat op de kungfules. Hij kon het al heel goed. De kungfules was voorbij en ze waren op het pleintje naast de kungfu school. Er waren een paar eigen dieren, een hond en een neushoorn. De hond was er bang van maar de hond en de neushoorn wilden vechten. Het vogeltje beschermde de hond. De vogel maakte hen af, maar de neushoorn was de hond aan het slaan. Het vogeltje zei: “O, nee. Ga weg.” De hond was gewond. Hij moest naar de dokter. De dokter zei dat zijn poot gebroken was. Hij kon niet meer stappen. Hij moest op krukken lopen. Ze vonden het niet meer leuk in China, dus gingen ze terug naar België. Ze waren er. Het kleine vogeltje zag zijn vader terug. Hij wou terug naar zijn vader en hij riep luid: “Vader.” En zijn vader zei: “Zoon, ik heb je gemist.” “Ik jou ook vader.” En ze leefden nog lang en gelukkig. Dabi Vlasblom Elan 9 jaar Het Groene Eilandje
84 | De Wondere Pluim | 2014 |
Een groot geheim
Er was eens een meisje dat Marianne heette. Dit verhaal gaat over haar. Triiing, triiing!!! Marianne schrikt wakker. “Marianne!”, klinkt het van beneden. Ze kijkt op de klok, al 8 u! Ze trekt snel haar shirt aan en rent de trap af. “Goedemorgen, mama!” roept Marianne. “Hier”, zegt mama, “een boterham met choco.” Marianne smikkelt de boterham naar binnen en pakt haar boekentas. “Tot straks, mama!” “Tot straks, lieverd!” Marianne duwt de voordeur open en stapt naar buiten. Vandaag is het super mooi weer. De vrolijke zon schijnt op haar bleke wangen. Onderweg komt ze Jan tegen, haar beste vriend. Ze lopen samen naar school. “Jan, mag ik je iets vragen?” “Tuurlijk!”, zegt hij. “Wanneer kan ik nog eens komen spelen?” “Euhm … ik heb namelijk een groot geheim …”, fluistert Jan in Mariannes oor. “O”, zegt ze“ maar ik vind het altijd leuk om een groot mysterie op te lossen aan de hand van een geheim.” “Oke”, zegt Jan, “maar op één voorwaarde: je vertelt het aan niemand door!” “Jaja!” De bel gaat: Ting, ting, ting, … Eindelijk huistijd. Marianne loopt naar het huis van Jan. Jan wacht haar al op. “Dag Jan”, roept Marianne.
| De Wondere Pluim | 2014 |
85
“Ssst!!! …”, zegt hij, “straks wordt hij wakker!” “Wie wordt wakker?” “Wel, ik moet je iets laten zien!”, zegt Jan geheimzinnig. Hij rent de trap op. Marianne volgt hem. Ze stappen in een grote kamer. Marianne schrikt. Ze ziet een grote mand voor zich staan met daarin een groen marsmannetje. “Aaah!!!”, gilt ze. Het marsmannetje wordt wakker. “Je hebt hem wakker gemaakt!”, roept Jan. “Sorry, maar marsmannetjes horen hier niet thuis!” “Ik heb hem gevonden op het plein Der Waaghalzen”, zegt Jan. “We moeten hem terug naar Mars zien te krijgen!” zegt Marianne. “Ja, dat weet ik”, zegt Jan, “ik ben bezig aan een raket.” Hij loopt een griezelige gang binnen en opent een grote deur. Daar staat een geweldig grote raket. “Morgen is hij af en overmorgen kunnen we hem lanceren”, zegt Jan. “Ik zal er zeker bij zijn”, zegt Marianne. “Tot morgen.” De volgende dag. Marianne zit weer op school. Ze denkt de hele tijd aan die raket en aan dat geheimzinnige marsmannetje. Na haar avondeten gaat ze meteen terug naar Jan. Hij is zijn raket aan het poetsen. Marianne komt binnen. “Hij is af!”, roept Jan. Hij doet een vreugdedansje van plezier. “Joepie!!!”, roept Marianne. “Morgen is het zover”, zegt Jan.
86 | De Wondere Pluim | 2014 |
De grote dag. Marianne is al vroeg uit de veren. Ze moeten voortmaken! Een paar minuten later komt ze aan bij Jan. “Dag marsmannetje!”, roept Jan. “Daaaag!” Het marsmannetje vloog naar planeet Mars en hij leefde nog lang en gelukkig. Emma Cosemans 9 jaar De Spiegel
| De Wondere Pluim | 2014 |
87
De bange leeuw en de dappere gazelle Er was eens een leeuw en die zat achter een gazelle aan. Opeens stopte de gazelle en ze zei: “Wacht eens even. Waarom zit jij eigenlijk achter mij aan? Je moet mij niet opeten. Eet maar lekker iemand anders op.” “Aaa maar”, zei de leeuw. “Ik hoor niet weg te lopen van een leeuw. Het is toch maar een watje”, zei de gazelle boos. Toen zei de leeuw in zichzelf: “Oké, die gazelle wil niet opgegeten worden. Nu moet ik iemand anders zoeken. Maar dat kan niet, want daar ben ik te bang voor.” Op een dag kwamen de leeuw en de gazelle elkaar weer tegen in de savanne. De gazelle zei tegen de leeuw dat hij haar niet op mocht eten. “Maar”, zei de leeuw een beetje triest, “ik had vanavond nog zo’n zin in gazellepuree.” Toen zei de gazelle: “Oké, … ha, ik heb een idee. Wat als je nu eens vegetariër wordt?” “Mmm, dat kan ik wel eens proberen”, zei de leeuw. “Ik ben toch geniaal”, zei de gazelle tegen de leeuw. “Mag ik ook een beloning?” vroeg ze aan de leeuw. “Mmmm, oké dan, maar je moet dan wel …” “Dan wel wat?” vroeg de gazelle. “Oké, je beloning is onze vriendschap.” “Joepie”, zei de gazelle.
88 | De Wondere Pluim | 2014 |
Op een dag zei de gazelle tegen de leeuw: “Noem mij maar mevrouw gazelle.” “En noem mij maar meneer leeuw.” “Wat gaan ze wel van ons denken? Een leeuw en een gazelle?” “O, dat vinden ze vast niet erg.” “En ik ben zeker”, zei de gazelle, “wij zijn de aller allerbeste vrienden van de hele wereld.” “Ja”, zei de leeuw erg blij. Uma Trujillo Escobar 10 jaar Steinerschool
| De Wondere Pluim | 2014 |
89
90 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het vierde leerjaar, Nederlands tweede taal
En toen was de zee zoet Er was eens een suikerklontje. Het viel in een schoen. De schoen viel in de zak. De zak viel in de auto. De auto viel in het ravijn. De auto ontplofte en de zak vloog weg. De zak ontplofte en de schoen vloog weg. Het klontje viel uit de schoen. Het klontje viel in de zee. En toen was de zee zoet ‌ Toch voor een stukje. Ismail Kareymez 12 jaar Jonghelinckshof
| De Wondere Pluim | 2014 |
91
Het kindje zonder ouders
Er was eens een kindje zonder ouders. Hij heette Tom. Tom vroeg zich af hoe het was om ouders te hebben. Hij ging altijd alleen naar school, hij moest zelf terug naar huis, hij maakte zelf eten … Hij keek naar alle kinderen. Hij zag dat ze een band hadden. Hij wou ook een band. Dus ging hij naar zijn vriend en vroeg aan Gijs: “Hoe is het om ouders te hebben?” Gijs zei: “Gewoon leuk. Als je geen ouders hebt, dan heb je een probleem, omdat je vrij bent en iemand moet voor je zorgen.” Toen lachte Tom nerveus en hij zei: “W … w… w… at?” Hij was bang dat Gijs zei dat als je geen ouders had, niemand voor je kon zorgen. Hij dacht dat als hij geen ouders had, hij een sukkel was, maar dat was niet waar. Hij kon wel voor zichzelf zorgen. Hij kookte, ruimde op, poetste het huis, verfde zijn kamer … Hij vroeg zich echt af hoe het zou zijn om ouders te hebben. Toen had hij een idee. Hij pakte ijzer, hout, knopjes … en het was klaar: het was een ‘maak-ouders’-machine. Hij drukte op de groene knop, maar het werkte niet. Het leek of hij nog iets nodig had. Het was de allergrootste straal van de wereld. De straal lag op de hoogste berg van Denvie. Hij pakte bescherming om op de berg te klimmen. Tom was bijna op de top, maar toen viel hij en was hij dood. Voor de laatste keer zei Tom: “Ik vraag me af hoe het is om ouders te hebben.” Emmanuel Akakpovi 9 jaar Sint-Aloysius
92 | De Wondere Pluim | 2014 |
Pandaberen tegen Chocoladeland
Boem, boem, boem! “Wat een kabaal daar!”, zei het kleine pandabeertje Yuwi. “Kun je wel zeggen!”, zei Dana, de voorzitter van de pandaberenclub. “Waarom zeuren jullie zo? Het is toch geweldig om die mooie muziek van Chocoladeland te horen?”, zei Eliana, de pandabeerassistent. “Die mafkezen van Chocoladeland vieren elke carnaval dat hun stomme land gesticht is!”, zei Dana. “Pff, ook goed. Kom, we gaan weer eens trainen!”, zei Eliana. Na het trainen gingen ze terug naar hun gezellige huisje, maar toen ze de deur openden, was alles verwoest! Iedereen verstijfde van schrik. En dat was niet alleen bij hun huis, maar bij alle panda’s! “Wie zou dit nu gedaan hebben!?”, vroeg Yuwi. “Kijk naar de sporen, die z-z-zijn van chocola!”, zei Eliana heel boos. “Die mafkezen van Chocoladeland zijn nu echt te ver gegaan!”, zei iedereen door elkaar. Er kwam een hijgende pandaridder aan. Hij zei dat iedereen zich moest verzamelen bij hun koning voor een bespreking, de volgende morgen om kwart over acht. Iedereen wist al waarover de bespreking zou gaan. “Natuurlijk over de beroving!”, riep een heel boze pandabeer. Het was donderdag 13 maart, kwart over acht, en iedereen had zich verzameld voor de bespreking.
| De Wondere Pluim | 2014 |
93
De koning kwam tevoorschijn en sprak: “Leden van het volk! Chocoladeland is nu te ver gegaan. Elke carnavaldag beroven en verwoesten ze alles van onze rijkdom! Maar nu hebben ze het allerbelangrijkste bezit van mij gestolen … mijn dochter!” Heel het volk vloekte, spuugde en huilde het uit! “Dus”, ging de koning verder, “we moeten wraak nemen. Ik heb heel mijn leger verzameld, maar het waren er maar 50. Dus, mijn volk, ik vraag jullie om mee te doen om wraak te nemen!” Heel het volk riep: “Ja!” “De dag dat we gaan aanvallen, is morgen! Jullie zullen dan voor altijd geen berovingen meer krijgen.” De dag brak aan. Iedereen had zich klaargemaakt en marcheerde naar Chocoladeland met de koning in een koets. De koning van Chocoladeland stond helemaal alleen op het pad. Iedereen was verbaasd, want normaal had hij een heel luchtleger bij zich. “Zo, zo, broertje, fijn om je weer te zien!”, zei hij boosaardig tegen de koning. Heel het volk keek vol verbazing. “Zo, heb je niet tegen je geliefde volk gezegd dat je mijn tweelingsbroer bent?” De koning was boos. Hij sprong uit de koets, liep naar zijn broer en wou iets zeggen. Maar voor dat hij bij zijn laatste stap was, kwam er opeens een chocoladekooi uit de lucht. “Whaha, dat jij daar ingetrapt bent.” De koning van de pandaberen zei: “Jij was altijd de domste in de klas die alleen van gevechten en bruut hield, maar als er een toets aankwam, wist je niets. En je gooide je rapport in de prullenbak.” Het volk snapte er helemaal niets van en was een beetje
94 | De Wondere Pluim | 2014 |
boos op hun koning. Ze gingen weg en lieten hem achter in de kooi. “Haha, eerst je dochter, nu je volk, wat wil je nog meer kwijt?”, zei zijn broer lachend. “Jou! Ik wil jou uit heel mijn leven weg hebben!”, zei de koning van de pandaberen. “Dat zal gebeuren, maar andersom nu.” Hij drukte op een chocoladesteen en er kwam opeens een chocoladebad met chocohaaien! “Laat me gaan!”, zei de koning in de kooi. “Jij wou toch dat ik wegging? Dat zal gebeu … Wat doe jij hier?” Er kwam een oude man aan. “Pap!”, riep de koning van de pandaberen. “M-m-mijn allerliefste zonen.” Hij keek naar de koning van choco. “Jij hebt iedereen verraden en - en je eigen broer, daar ben je zo jaloers op dat hij elke keer de slimste is, dat je hem wilt doden!” Heel het volk kwam aanlopen en riep: “Jaloezie! Jaloezie! Jaloezie!” “Mijn volk!”, riep de koning van de pandaberen. Nu was de koning van choco zo bang dat hij wegvluchtte. De andere koning werd vrijgelaten. “Hoe wisten jullie dat …” maar voor hij de zin kon afmaken, onderbrak zijn vader hem. “Nou, jouw slimme volk zocht naar mij en ze vonden mij. Toen heb ik alles verteld over jullie kindertijd. Maar genoeg gepraat nu, aanvallen!” Iedereen nam zwaarden, messen en andere wapens en ze verwoestten heel Chocoladeland. Bij hun vertrek zagen ze heel, maar dan ook heel veel helikopters met rookbommen. Ze gooiden met van alles, maar
| De Wondere Pluim | 2014 |
95
er was heel veel rook, dus ze konden niet zien of ze het leger verslagen hadden. Toen zagen ze iets naar boven vliegen. Allemachtig, het was een panda. Hij maakte het stuur kapot. Daar ging de helikopter, hup, naar beneden. Maar wie hielp nu de panda? Beneden zag zij heel veel panda’s met hun handen wijd open en boem, zij kwam terecht in de handen van haar geliefde. Alle helikopters waren nu ook weg. De pandaberen zijn nu weer aan het trainen. De koning zit lekker op zijn koningsstoel. En zo geldt het dus voor het hele volk. En het motto van hun land is: “Spot ons nooit met chocola, anders kom jij straks in gevaar.” “Nou, eind goed, al goed!”, zei Eliana lachend. Eliana Andre 10 jaar De Wereldschool
96 | De Wondere Pluim | 2014 |
Stad zonder licht
Er was eens een jongen die geboren werd in het donker. Als hij buiten ging spelen, botste het jongetje altijd tegen een boom of een paal. Hij was het zat. Hij vroeg aan zijn mama: “Waarom hebben wij nooit licht?” “Omdat iemand al het licht in de stad steelt. Dat maakt ons heel verdrietig.” Tien jaar later was er nog steeds geen licht, maar Jeroen ging politie worden. Hij kon al de dieven vangen. Tot er een boef was die licht had, een zaklamp. Jeroen volgde hem. Hij had een huis in een grot. Toen hij de grot binnenging, zag Jeroen overal licht. Hij kwam tevoorschijn en zei: “Jij staat onder arrest.” De boef liep weg. Hij had een zaklamp, maar Jeroen niet. Jeroen liep snel, maar hij botste tegen alles aan, dus dat was niet eerlijk. Hij ging terug naar de boef zijn geheime grot. Jeroen pakte ook een zaklamp en ging terug om op de boef te jagen, maar hij vond de boef niet. Hij scheen overal met zijn zaklamp. Jeroen scheen op een dak en toen zag hij een kat. Jeroen zei: “Ik kan hem vinden. Gewoon beter zijn, komaan.” Hij liep de hele tijd op het voetpad. Er waren geen auto’s, het was te donker. Hij wou dit rechtzetten, zodat iedereen niet tegen bomen en palen liep. Straks viel er nog een paal om en dat was niet zo leuk. Want anders viel die nog tegen een huis en dan moest de eigenaar het betalen. “Waar is die boef?”, vroeg Jeroen zich af. “Wacht, daar.” Hij liep zo snel hij kon met zijn schijnende zaklamp. Hij ontweek de paal waar hij altijd tegenbotste en ook die boom waar hij altijd tegenbotste. De andere mensen hielpen mee,
| De Wondere Pluim | 2014 |
97
maar het hielp niets. Die mensen botsten altijd tegen een paal of een boom. Maar Jeroen had een zaklamp, hij botste niet altijd tegen een boom of een paal. Jeroen liep zo snel, hij had nog nooit zo snel gelopen. De mensen maakten een kring rond de boef. De boef kon nergens heen, nergens. Toen kwam Jeroen in de cirkel en keek moe en boos. Vooral moe, heel moe en heel slaperig. Hij ging naar de boef. Die had een masker op. Jeroen wou het masker eraf trekken, maar hij moest eerst niezen. “Oké”, zei Jeroen, “waar was ik?” De boef zei: “Dat je mijn masker eraf wou trekken.” “O ja”, Jeroen trok het masker af. De boef was Jeroens vader. “Waarom, vader?” “Omdat ik licht haat. Heel lang geleden, toen mijn vader nog leefde, deed hij altijd licht aan, de tv, alle lampen. Mijn vader dacht dat ik bang was in het donker, maar je ziet toch dat ik niet bang ben in het donker. Mijn vader kon het licht niet betalen, dus sloopten ze ons huis en woonden we in een hut. Ik was zo arm. We konden niets doen. Toen, op een keer, ging mijn vader dood.” “Wat? Ha, kom maar mee, boef.” “Waarom?” “Omdat je al het licht hebt gestolen. Hup, de bak in.” “Maar het was goed bedoeld.” “Jaja, zeg dat maar tegen de rechter!” De vader van Jeroen kreeg dertig plus zeven en dat is zevenendertig jaren, ja, zevenendertig jaren. Dan vierde iedereen feest, met licht natuurlijk, en Jeroen was de held van het jaar. Nu kon je weten waar de wc was en de badkamer, en nu kon je tv kijken. Joepie, nu botste je
98 | De Wondere Pluim | 2014 |
niet tegen een paal of een boom, maar nu kon je gewoon stappen, zonder een bult of een gebroken arm of been, maar gewoon stappen als een mens. Iedereen zei: “Jeroen is de beste. Jeroen is de beste. Jeroen is de beste.� Het was precies Jeroens droom. Ze hadden zelfs een taart gemaakt. Dat kwam niet in zijn droom, maar dat maakte Jeroen niet zo veel uit. Iedereen was blij met zijn licht, heel gelukkig. Hun ogen deden pijn, want ze hadden 10 jaar geen licht gezien. 200 jaar later hadden ze een standbeeld van Jeroen gemaakt. Het standbeeld was 200 meter hoog. Hij was de held van alle mensen, en ik zeg, alle mensen van elk land. En Jeroen leefde lang en gelukkig. Fjor Bajraktari 9 jaar Sint-Anna Goethe
| De Wondere Pluim | 2014 |
99
Alles door een glas melk
Er was eens een dorp hier ver vandaan. In dat dorp woonde een arm gezin. Ze hadden een kindje, genaamd Elizabeth. Elizabeth was een lief en behulpzaam meisje. Later, als ze groot was, wou ze dokter worden. Elizabeth ging na schooltijd zakdoeken verkopen, maar dat verdiende niet zo goed. Op een dag klopte Elizabeth op een deur. Er kwam een lief vrouwtje tevoorschijn. Ze kocht wel tien zakdoeken. Daar werd Elizabeth heel blij om, maar ze had ook erg veel dorst, dus vroeg ze om een glas melk. De vrouw zag dat Elizabeth een arm meisje was, dus kwam de vrouw met een groot glas melk. Vanaf die dag ging Elizabeths leven veel beter, alles ging heel goed. Toen Elizabeth groot was, werd ze dokter. Op een dag kwam er een patiënt met een erge hartziekte die dringend moest geopereerd worden. Het was de oude vrouw. Na de operatie kwam Elizabeth met de rekening, die zat in een envelop. De vrouw deed de envelop open en er stond op het briefje: “Uw rekeningen van deze operatie zijn jaren geleden betaald door een glas melk.” Gizem Altintas 9 jaar De Kolibrie
100 | De Wondere Pluim | 2014 |
| De Wondere Pluim | 2014 |
101
102 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het vijfde leerjaar, Nederlands moedertaal
Als je verdwijnt …
Mijn oom Igor zat op een rots voor zich uit te staren. Ik denk dat hij naar de vallei keek. De lucht werd steeds donkerder en tegen de avond, toen ik vanuit onze hut naar de rots keek, was hij verdwenen. De nacht had hem opgeslokt. “Hero”, fluisterde een warme stem. Mijn ogen schoten open. Mama keek me aan. Ze glimlachte, maar ze was niet blij. Ik draaide me om, om te zien waar papa was. Hij stond in de deuropening met een man te palaveren*. De man had een grappige uitstraling, hij had heel wat bruine krullen en rode blosjes. Het regende buiten en hij was helemaal doorweekt. Ik vroeg me af waarom papa hem niet uitnodigde om binnen te komen, anders was hij zo gastvrij. Omdat ze zo mompelden, kon ik ze amper verstaan. Hij praatte een rare versie van mijn taal, Kazachs, maar ik verstond hem wel een beetje. “Kan ze de taal goed spreken? Is ze gezond?” Mama zat nog steeds naast me. “Wat gebeurt er?”, mompelde ik. “Kon ik dat maar zeggen, Hero”, fluisterde ze, en ze raakte mijn bruine haren aan. Ik wendde mijn blik af en keek naar de grappige man. Hij keek met zijn duistere ogen naar mij. Mama stond op. Ze ging naar papa. “Nou ja”, dacht ik, “als iedereen naar die gekke man gaat luisteren, ga ik er ook bij staan!” Ik keek niet meteen naar de man, die ik amper verstond.
| De Wondere Pluim | 2014 |
103
Ik keek naar de lucht, hij was nog mooi roze, het was nog ochtend (heeeeeel vroeg!). Terwijl ik over die roze wolkjes droomde, nam een hand mijn arm zo stevig vast dat ik wel moest stoppen met dromen. Het was een grijzige hand. Ik keek op en keek in de duistere ogen van de man die ons wakker had gemaakt. Hij sleurde me naar buiten en gooide een buidel naar papa. Behalve roze wolkjes, was er ook mist. Ik zag een kar met daarin de figuur van een meisje. Het duizelde voor mijn ogen. Ik hoorde voetstappen en ik hoorde mama roepen. Ze riep mijn naam. Ik werd bruut in de kar gesmeten (misschien wat overdreven). Naast het meisje krabbelde ik recht. We verdwenen in de mist. Ik hoorde mama nog steeds gillen van verdriet. Ik was nu officieel** verkocht (alleen had ik het zelf nog niet door). Het meisje heette Arizona en ze zei dat het ‘bronnetje’ betekende. “Het is een prachtige naam”, gaf ik toe. We reisden een heel eind met die kar, bijna door heel Kazachstan. En de reis stopte bij een Kazachse herberg. We waren er nog altijd. We moesten de herberg de hele dag poetsen, tot de middag. We hadden tijd tot 12.30 u. Dat lijkt veel, maar de herberg was gigantisch groot en nadat hij gesloten was, was hij ook enorm vuil! Maar we moesten wel … anders … We moesten opstaan met de zon, net als Igor, bedacht ik. Hij was altijd zo knorrig. “Maak jij de ruiten schoon?”, vroeg Arizona. “Ze hebben er omeletten tegengekwakt!” “Ja hoor.” We moesten wel … We stonden op met de zon en vielen in slaap met de maan. De maan keek neer op de herberg. Arizona schudde mij wakker: “Hero!!!” Mijn ogen schoten open.
104 | De Wondere Pluim | 2014 |
Arizona grijnsde: “Kom”, en ze trok me van mijn strobaal af (jup, m’n strobaal!). “Wil je naar huis?” Ik twijfelde … zouden ze me weer verkopen? “Maar natuurlijk wil ik naar huis.” Arizona had allemaal dingen verzameld. Een Rus had zijn wapen vergeten, dus tijdens het poetsen was het haar bezit geworden. Ze probeerde met de dolk de staldeur open te wrikken. En ja, het lukte! Het was nog donker. Er was geen roze wolkje te bespeuren, het was stikdonker! De maan scheen geen licht op de herberg. In de herberg dronken kolossen zich zat en wij strompelden door de donkere nacht. We werden (net als Igor) opgeslokt door de nacht. De Kazachse bergen waren bestrooid met rotsen. We vonden ondanks het donker een grot. Maar omdat we rondliepen als blinde mollen, smakten we soms op de grond, vooral Arizona. Een val verwondde haar. Ik deed alles om haar te verzorgen ... Na een lange stilte, fluisterde ze: “Ik voel me beter!” Toen kon ik mijn ogen sluiten. Maar toch stierf ze die nacht. Ik huilde zo hard. Het was vreselijk haar levenloos te zien liggen. Ik legde haar voorzichtig op de grond en liet haar alleen in de grot. Toen ik buitenkwam, zag ik hem weer. Igor zat op de rots voor zich uit te staren. Ik kroop naar hem toe en lachte zo breed dat hij zijn knorrige grijns liet zien. Het moest er wel stom uitzien, een kind met tranen in haar ogen dat doodgelukkig was! Maar hij nam me in zijn armen op de rots. We staarden samen naar de bergen voor ons, naar roze wolkjes, en naar de toekomst.
* palaveren: onderhandelen ** wat je officieel noemt …
Deenah Tsai 11 jaar Perspectief
| De Wondere Pluim | 2014 |
105
Het dansende vuurtje
Hier zit ik dan, te kijken naar het vuurtje, het dansende vuurtje. Hij danst en danst, hij lijkt nooit op te geven. Maar later op de avond zal hij in zijn stilte verdwalen. Dan zal hij doven. Hopelijk zal het einde nog lang niet komen. Hier zit ik dan mijn marshmallows te roosteren, wachtend op dat ene moment. Het moment dat ooit zal moeten komen. Het moment van stilte. Maar ik wil er niet aan denken. Ik wil zien hoe hij zijn show geeft, hoe hij danst, hoe zijn vlammen slingeren in de wind. Wat een mooi moment. Het wordt helemaal stil in mijn hoofd. Er is alleen plaats voor het vuur, voor zijn geknetter en zijn mooie vlammen. Ik voel mijn hart bonzen. Wat een mooi moment, misschien zelfs het mooiste moment van mijn leven. Lena Bos 11 jaar De Kolibrie
106 | De Wondere Pluim | 2014 |
Nu, ooit, toen
Nu begint het verhaal en ooit is het gedaan. Maar Ooit is ooit nu. En Nu is toen. Toen Nu in het park weer hetzelfde liedje zong: “Nu ben ik nu en ooit ben ik toen” en toevallig op hetzelfde moment ook Ooit zijn lied zong: “Nu ben ik ooit en ooit ben ik nu”, kwamen ze elkaar tegen. Toen gebeurde iets heel raar. Nu veranderde in … in … in … in … in toen en Ooit veranderde in … in … in … in … in nu. En zoals ik toen al zei, is ooit het verhaal gedaan. Maar Ooit is nu nu en Nu is nu toen. Ze waren veranderd. En hun lied veranderde ook. Dat van Nu die nu toen is, ging zo: “Nu ben ik toen, en ooit ben ik later.” En dat van Ooit die nu nu is, ging zo: “Nu ben ik nu en ooit ben ik toen.” Oscar Sioen 10 jaar De Wereldschool
| De Wondere Pluim | 2014 |
107
Blind
Er waren eens drie mannen: een grote sterke, een kleine gierige en een blinde. Ze hadden de opdracht een deur te openen. De mannen liepen tot ze bij 3 tonnen kwamen, een gouden, een zilveren en een verroeste. De grote man duwde de anderen opzij en ging eerst naar de gouden ton. Daar zat een gouden bazoeka in. De gierige wees de blinde de weg naar de verroeste ton en ging zelf naar de zilveren. Daar vond hij een zilveren bom. De blinde vond alleen een verroeste sleutel. Na een uurtje lopen, waren ze bij de deur. De grote schoot met de gouden bazoeka naar de deur, maar de deur bleef dicht. Ook met de zilveren bom bleef de deur dicht. Toen was de blinde aan de beurt en met de verroeste sleutel kreeg hij de deur open en hij zag eindelijk het licht. Brecht Dael 10 jaar De Kolibrie
108 | De Wondere Pluim | 2014 |
Janneke maan en Ananke Heb je weleens gehoord van Janneke maan? Een paar miljoen jaar geleden bestond hij nog niet. Maar ik weet hoe hij is geboren, doordat het door alle moeders wordt doorverteld aan hun dochters. Het verhaal gaat zo.
Op een koude dag in de ruimte waren Venus, Uranus, Aarde, Saturnus, Mars, Mercurius, Jupiter en Neptunus aan het spelen met Ananke, één van de manen van Jupiter. Ze deden jagersmeteoriet. Neptunus was de jager. Hij had de meteoriet vast. Hij deed alsof hij ging gooien naar Ananke, maar gooide dan toch naar Venus. Raak! Nu was Venus de jager. Zij gooide naar Jupiter en omdat hij zo groot was, was het raak. Jupiter gooide naar Mercurius, maar dat was mis. Hij was te klein. Nu gooide Jupiter naar Neptunus. “Auw”, riep Neptunus boos. De meteoriet was tegen zijn hoofd gevlogen. Boos gooide hij naar Ananke. Zo hard, dat ze in duizend stukjes brak. Ananke was dood. De volgende dag was het de begrafenis. Er waren veel planeten. Ze gaven bloemen en andere dingen. Jupiter vroeg om aandacht. Naast hem stonden de anderen. Neptunus huilde. Hij had dit niet willen doen. Jupiter zei: “We zullen Ananke heel erg missen, ik in het bijzonder. Daarom zullen we ter nagedachtenis van Ananke, elk een stuk van ons geven.” De acht planeten namen een brok steen en gaven het aan Jupiter. Hij kneedde het samen en deed er een wit poeder over. De bol werd tien keer zo groot en kreeg ogen en een mond.
| De Wondere Pluim | 2014 |
109
“Wat is je naam?”, vroeg Venus. “Janneke maan. Met de J van Jupiter, de A van Saturnus, de N van Uranus, de N van Saturnus, de E van Mercurius, de K van Ananke, de E van Neptunus, de M van Mars, de twee A’s van Aarde en de N van Venus.” Linde Dresselaers 10 jaar De kRing
110 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het verhaal van Felix Xaba Het was vroeg in de ochtend. Ik was nog klein. Hij zat daar naast mij saxofoon te spelen, mijn vader. Nu ben ik 10. Mijn moeder zegt dat hij te veel dronk. Hij is dood. Ik ga naar een nieuwe school. Er lopen veel leuke mensen rond. Maar ook veel pestkoppen. Op een dag kwam ik thuis en er stond op mijn boekentas ‘puke green snot’ (hij was limoengroen).
Ik zocht geld om mij in te schrijven voor het schoolconcert. Er zat geen geld in moeders spaarpot, dus pakte ik de ‘geestendoos’ van papa van de kast. Er zaten oneindig veel krantenartikelen in met papa en vijf andere muzikanten op de voorpagina. ‘De Bazza Boys’, zo heette de groep. Er stond bijvoorbeeld op: “Smooth Xaba plays smooth jazz” of “Xaba, king of the sax.” “Hé, wat is dat? Nog een doos. Wat zit er in?” Ik deed de doos open en daar lag hij. De saxofoon van mijn vader. Maar moeder kon elk moment thuiskomen. Ik ruimde snel alles op, de saxofoon onder mijn bed. En flink ging ik aan tafel zitten. De dagen erna ging alles goed. Moeder had niets door. Ik kon elke dag oefenen met Bra Joe en Fingers. Bra Joe was één van de leden van papa zijn band. Fingers had de snelste vingers van papa zijn band. Op een dag kwam mama erachter dat ik papa zijn saxofoon had en dat ik met Bra Joe en Fingers aan het oefenen was. Omdat papa te veel dronk, gaf zij jazz en drank de schuld van zijn dood. Ze verkocht mijn saxofoon en zei dat ik haar
| De Wondere Pluim | 2014 |
111
zoon niet meer was! Heel erg, hé? Ik ging naar de muziekwinkel (daar had mama die aan verkocht) om mijn saxofoon terug te halen. Dat kon voor 2000 euro. Maar zoveel had ik niet! Dus gingen ik, Bra Joe en Fingers, alle leden van de band optrommelen voor een benefietconcert. Heel veel mensen kwamen kijken, zelfs de minister. Het was heel leuk. Daarna begonnen we met tellen: “1000, 1200, 1400, 1600, 1880, 20 tekort.” “Wie legt er 20 euro bij?” “Ik”, zei Fingers en hij legde een briefje van 20 euro op tafel. We gingen naar de muziekwinkel en daar kochten we de saxofoon terug. “Yes”, zei ik. Maar nu op naar de audities voor het schoolconcert. Ik kwam binnen in de zaal en zag Mr. Peanuts en Mrs California. Ik begon te spelen en Mr. Peanuts wist niet wat hij hoorde. “Ho, stop. Ben jij aan het lezen?” “Euh, nee, ik kan niet lezen.” Ik was zo bang dat het mij niet ging lukken. Maar ik vind dat muziek uit het hart moet komen en hij blijkbaar ook, want hij zei: “Oké, kan je nog iets voor ons spelen?” Mijn opluchting was groot. Ik was er door. Maar hij zei wel dat ik voor het schoolconcert mijn schoenen moest poetsen en mijn hemd moest strijken. Ik ging dus naar huis. “Mama”, vroeg Pato (mijn broer), “wat komt hij hier doen?” Ik zei dat ik schoensmeer en een strijkijzer moest hebben. Ik zei er ook bij dat ik er bij was voor het schoolconcert en of ze wou komen, samen met Pato en Zanele (mijn zus.) Ze zei: “Neen, en nu wegwezen.”
112 | De Wondere Pluim | 2014 |
Dat kwam heel hard aan. Maar ja, dan maar zonder mama. Op naar het schoolconcert. We moesten nog een paar keer repeteren en ik leerde lezen. Uiteindelijk was het zover. We zaten achter het gordijn. O ja, ik mocht ook een solo doen van Mr. Peanuts en Mrs California en optreden met de Bazza Boys. Maar met mama erbij was alles veel leuker geweest. Ik werd afgeleid door de stem van Mr. Peanuts: “De drummer heeft zijn pols verzwikt.” “O junior, junior”, riep ik. Ondanks dat hij één van de pestkoppen was, wilde ik hem deze kans wel geven. “Oké, ga junior maar halen”, zei Mr. Peanuts. “Vlug, junior, we hebben je nodig”, riep ik. Hij kon zijn oren niet geloven! Ondertussen stroomde de zaal vol. Nog steeds geen mama te zien. Maar wel Mr. Felix, de baas van mama. Ook geen Zanele en Pato. Hopelijk kwamen ze nog. Het gordijn ging omhoog. Ik zat daar met gepoetste schoenen en een gestreken hemd. We speelden vijf nummers, mijn solo en drie nummers met de “Bazza Boys”. Na twee nummers zag ik hééél mama haar zangkoor (inclusief mama) en Pato en Zanele binnenkomen. Dat was pas wat je noemt, een happy end. Daan Roofthooft 10 jaar De Spiegel
| De Wondere Pluim | 2014 |
113
De zwarte nacht
Er hing een zwarte, grote (oneindig grote) vlek aan de hemel en duizend gouden sterren schitterden aan de hemel. Maar één grote stip, een witte met grijze grote gaten, probeerde op zijn hardst te schijnen. De lantaarnpalen schenen als fel oranje sterren in de straten van Ekeren. De straten waren leeg. In elk huis schenen één of twee, of zelfs drie lichten, maar die derde, dat was alleen maar als een klein kindje stiekem een boek aan het lezen was … Dus, de straten waren leeg, maar er was één iemand die daar nog wandelde: ik … Ik stond daar maar rondjes te lopen. Ik was huizen aan het tellen: 2, 4, 6, 8, 10 enzovoort. Ik telde grote huizen en kleine huizen, appartementen en villa’s, hutten en boomhutten. Alles wat een dak en een deur had, telde voor mij als huis. Ik telde en telde … tot ik tegen een paal liep. Ik keek nog een keer boos naar de paal. Ik wilde hem een harde stamp geven, tot ik in de verte een nachtegaal hoorde zingen. Het gezang was zo mooi dat het leek of het een zeemeermin was. Ik liep erop af, het geluid werd sterker en sterker, zodat het na een tijdje pijn aan mijn oren deed. Toen de nachtegaal aan haar eindnoot was, ging er een schok door me heen. Ik deed mijn ogen dicht en toen ik ze weer opendeed, stond ik aan een vijver met turkoois blauw water. Ik wist dat er iets speciaals zou gebeuren als ik het water ging aanraken, dus deed ik het: ik sprong in het water. Op dat moment realiseerde ik me dat ik verdwaald was, maar ik was niet bang, dus volgde ik het water. De zachte stroom duwde me voorzichtig alle kanten op, het leek wel of ik gemasseerd werd. Terwijl ik in het water lag, keek
114 | De Wondere Pluim | 2014 |
ik naar links waar ik een wit hert zag lopen. Het hert was prachtig en glinsterde mooi. Even verder zag ik een paar vuurvliegjes in alle kleuren, roos, rood, blauw, geel enzovoort. En toen zag ik een lantaarnpaal. Dat was vreemd. Dat was de paal waar ik tegenliep. Toen het water van koers veranderde, wist ik dat ik tegen die paal ging aanbotsen. Boem ‌ En toen werd ik wakker in mijn bed. Het was een droom! Ik ging terug slapen. Tim Nevelsteen 10 jaar Veltwijck
| De Wondere Pluim | 2014 |
115
116 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het vijfde leerjaar, Nederlands tweede taal
De maan
Er was eens een maan die alles en iedereen zag. De slechte en de goede dingen, de leuke en niet-leuke dingen. Telkens hij zijn ogen opendeed, zag de maan meer slechte en nietleuke dingen. Op een dag vroeg de maan: “Waarom zijn de mensen zo slecht tegen elkaar?” De maan kon het antwoord niet vinden en was boos op de mensen. Dan deed hij iets aan het probleem: hij deed zijn ogen niet open en het was heel de dag licht! De mensen vroegen: “Wat gebeurt hier? Wat is er aan de hand?” Ook de wetenschappers konden niet vinden wat er aan de hand was. De zon had het zwaar om de hele dag te schijnen en vroeg aan de maan: “Waarom doe jij je ogen niet open?” De maan antwoordde: “Zon, ik ben boos op de mensen, want ze doen slechte dingen. Als jij altijd schijnt, gaan ze niet zoveel slechte dingen doen. Want als het nacht is, doen ze meer slechte dingen dan als het dag is. Ze denken dat in de nacht de andere mensen de niet-leuke dingen niet goed zien.” De zon zei: “Ja, maar maan, in de nacht doen de mensen ook leuke dingen, zoals naar het restaurant gaan, trouwen, naar concerten gaan ... Maar nu kunnen ze dat niet doen,
| De Wondere Pluim | 2014 |
117
want er is geen nacht. Voor de slechte mensen kun je niets doen, want de wereld is zo. Als ze iets niet goed doen, kunnen de goede mensen ervoor zorgen dat die dat niet meer kunnen doen. Ik weet dat het niet leuk is om de slechte dingen te zien. De slechte mensen gaan niet-leuke dingen doen, maar de goede mensen hebben de nacht nodig om leuke dingen te kunnen doen.” De maan begreep de zon en zei: “Oké, zon. Er gaat nu nacht zijn, dus ik moet mijn ogen opendoen. Tot straks, zon!” Sinem Alieva 11 jaar Afrit Zuid
118 | De Wondere Pluim | 2014 |
De wereld hijweet niet wat moet doen Op een dag gingen de twee broers Arthur en Milo buiten spelen. Ze hadden het zo warm dat ze gingen zwemmen in het zwembad. Nadat ze zeker een uur gezwommen hadden, kleedden ze zich aan en gingen nog een beetje buiten spelen. Opeens begon het te sneeuwen en te regenen. Het was warm en daarom was er ook een regenboog. Ze snapten er niets van, dus gingen ze naar meneer wereld en vroegen hem wat er aan de hand was. Hij zei tegen Arthur en Milo dat hij ziek was en niet wist wat hij moest doen. Hij zei dat de mensen papier op de grond lieten vallen en daar werd hij ziek van. Hij zei ook dat er slechte en vieze gassen waren die hem ziek maakten, zoals de gassen van voertuigen en fabrieken. Hij zei dat hij niets kon doen, maar dat Arthur en Milo wel iets konden doen. “Jullie kunnen tegen de mensen zeggen dat ze geen vuile geurtjes vrijlaten en dat ze geen papiertjes op de grond gooien, anders zullen er veel vulkaanuitbarstingen zijn en heel veel raar weer.� Dus sprongen Arthur en Milo terug in de wereld. Ze hielden een staking over het milieu en zeiden dat er geen voertuigen meer mochten gemaakt worden die gas uitlieten en dat je dus meer moest fietsen. Ze zeiden dat je geen papiertjes meer op de grond mocht laten vallen en dat een fabriek op water moest kunnen werken in plaats van op gas en dat je niet meer mocht roken. Ze zeiden dat het vieze geurtjes waren.
| De Wondere Pluim | 2014 |
119
“Waarom gebruiken jullie dat om de wereld te vervuilen?� Arthur en Milo staakten in alle landen en gebieden en eilanden. Hun staking werkte zo goed dat iedereen meedeed. Alle fabrieken werkten op water en er waren geen voertuigen meer, alleen fietsen en roeiboten. Er waren geen mensen meer die rookten. Toen gingen ze naar meneer wereld. Hij was Arthur en Milo eeuwig dankbaar. Tot op een dag een heks de wereld zwart maakte. Arthur en Milo gingen naar meneer wereld en zagen dat hij dood was. De heks had hem vermoord. Ze moesten de wereld vervangen. Dat vonden ze een moeilijke klus, want ze hadden het moeilijk met de heks. Ze kwam hen altijd aanvallen, samen met een paar tovenaars. Elke dag hadden ze een avontuur voor de boeg. Ze vochten met zwaarden, pijl en boog, bommen en andere wapens. De wereld, Arthur en Milo wonnen altijd en ze hadden toch een gelukkig leven. Mohamed Baabou 10 jaar De Wereldschool
120 | De Wondere Pluim | 2014 |
En toen was de zee zoet
Op een dag zei de mierenkoningin: “Ik wil meer snoep!” Want de mierenkoningin en de andere mieren waren zot op snoep. Ze waren megadik, maar ze wilden steeds meer en meer. De mieren stalen altijd lollies en mentos van kleine kindjes, maar dat vonden ze niet genoeg. Niemand had een idee hoe ze nog meer snoep konden hebben. Iedereen was verdrietig, want alle snoepjes van kinderen waren op en ze hadden niets te eten. Na een paar dagen zag een dikke, vette mier iets gigantisch groots, waarop stond: CANDY. Het was een fabriek … een snoepfabriek. Hij ging op zijn snelste terug naar de mierenhoop. Het duurde wel twee dagen voordat hij terug was. Hij zei tegen de mierenkoningin: “Ik heb iets gigantisch groots gezien met daarop CANDY.” De mierenkoningin ging snel kijken en zei: “Wow, een snoepfabriek!” De volgende dag riep zij iedereen bij elkaar. Ze zei dat ze een snoepfabriek had gezien en dat er miljoenen, miljoenen snoepjes waren. Iedereen was zo blij dat ze een feest hielden. Ze waren de hele nacht aan het feesten. De volgende dag begonnen ze te stelen. Iedereen die in de mierenhoop woonde, ging mee. Na een paar dagen waren alle gangetjes, alle kamertjes uit de mierenhoop vol, maar iedereen wou steeds meer. Op een dag had de mierenkoningin iets gezien … een vulkaan. Ze stelde zich voor dat het een gigantische pot was. De volgende dag zei ze dat tegen alle andere mieren. Iedereen feestte weeral, de hele nacht. Na het feesten stalen ze weeral snoepjes. Na een paar weken was de vulkaan vol. Iedereen was terug dik.
| De Wondere Pluim | 2014 |
121
Maar op een dag begon de grond te trillen. Iedereen was bang. Opeens zei iemand: “Da’s door de vulkaan.” Ineens viel er een snoepje uit … dan een tweede en een derde … alle snoepjes vlogen er opeens uit. Iedereen keek verdrietig. De snoepjes vielen in de zee … en .... En toen was de zee zoet. De mierenkoningin keek in de zee. Er zwommen honderden snoepjes in de zee. Alle mieren huilden. Opeens zei de mierenkoningin: “We kunnen de zee opdrinken.” Iedereen begon uit de zee te drinken. Ze dronken en dronken tot ze allemaal ontploften. Maciej Malecki 11 jaar Perspectief
122 | De Wondere Pluim | 2014 |
De 11 kaarsjes
Op een dag werd er een kind geboren. Haar ouders noemden haar Sarah. Ze was speciaal. Toen ze 10 was, schreef ze een kaart met wat ze allemaal wou. De volgende dag zei ze aan mama: “Mam, vandaag is een speciale dag.” “Wat voor dag dan?”, vroeg mama. Sarah ging verdrietig weg. Ze ging op haar bed zitten en zei tegen zichzelf: “Ik dacht dat er een grote taart voor mij zou staan en er een groot feest zou zijn.” “Kom, we gaan”, riep papa. Toen ze langs de keuken ging, zag ze een grote taart op de tafel. Maar ze wist niet dat mama, papa, vrienden en familie onder de tafel zaten. Ze riepen luid: “Gelukkige verjaardag.” Ze werd er wel blij van, maar dat was niet wat ze wou. Na het feest was ze moe en ging naar bed. De volgende ochtend ging Sarah naar school. Ze zat buiten op een houten bank. Naast haar zag ze een doosje met elf kaarsjes in. Daar zat ook een briefje aan geplakt. Ze pakte één kaarsje stiekem in de klas. Ze wenste dat de bezemkast een verkleedkast was en dat gebeurde. Na de les ging ze naar de bezemkast. Toen ze naar buiten kwam, zei iedereen: “Mooi, chic, prachtig”. Ze pakte haar tweede kaarsje en wenste dat ze de populairste van school was en dat gebeurde. Iedereen ging met haar om, maar ze vergat haar echte vrienden. Als ze haar echte vrienden zag, zei Sarah: “Raak me niet aan.” Ze pakte haar derde kaarsje en wenste dat ze een auto had. Ze ging naar haar vijand en schepte op over haar auto. Toen ze het zat was van normaal te zijn, pakte ze haar vierde kaarsje en wenste dat ze de rijkste was van de hele wereld. Iedereen ging weg van haar omdat ze alleen aan
| De Wondere Pluim | 2014 |
123
zichzelf dacht en slecht praatte tegen iedereen. Toen ging ze heel boos naar huis. Ze zat op haar bed. Ze riep: “Ik haat het tienerleven. Ik wil een vrouw zijn.” Ze pakte haar vijfde kaarsje en wenste: “Ik wil een vrouw zijn.” En dat gebeurde. Toen ze de volgende ochtend naar school ging, zei iedereen: “Wat doet een vrouw op school?” Of: “Wie is dat?” Sarah ging naar de directeur van de school en vroeg: “Hoor ik er nog bij?” “Nee, jij bent al een vrouw”, zei de directeur. Toen ging Sarah naar huis. “Ik ben er”, riep Sarah. “Sorry, we hebben al een huis voor je gehuurd.” Toen ging Sarah verdrietig naar haar eigen huis. Opeens was de benzine van de auto op. Toen moest ze stappen in de kou. Ineens ging de hak van haar schoen kapot. Dus moest ze op blote voeten stappen. Een andere auto reed over een plas. Sarah werd helemaal nat. Toen ze in haar huis was, deed ze haar pyjama aan en pakte haar kaart. Ze deed één zin weg met nagellak. Maar de zin wilde niet weg, hij kwam gewoon terug tevoorschijn. Iemand klopte aan Sarah haar deur. Dat was de wensfee. Sarah vertelde alles wat er gebeurd was. Sarah had nog één vraag: “Kan alles weer normaal als vroeger?” “Ja, maar vóór 6 uur dan.” “Oké! Ik zal het direct doen.” Sarah pakte haar zesde kaarsje en wenste dat alles weer normaal was als vroeger. En dat gebeurde. Toen ze uit haar bed kwam, was ze heel gelukkig. Ze organiseerde met haar ouders een groot feest. “Ik zal gauw de kaarsjes terugleggen voordat er nog ongelukken gebeuren”, dacht Sarah. Aishvini Ramasamy 11 jaar Sint-Maria
124 | De Wondere Pluim | 2014 |
Licht
Licht vlucht in een wereld en is alleen. Zij is altijd alleen. Zij loopt door de mensen. Zij probeert erbij te horen. Zij gaat altijd een stap verder. Een hele universum vol te maken. Het licht gaat door de tranen van het meisje als een steen door een waterval. Iedereen verdwijnt, behalve hij. Hij voelt dansende schaduwen op zijn gezicht. Het licht blijft voor hun staan. Ivana Batchvarov 11 jaar De Kolibrie
| De Wondere Pluim | 2014 |
125
De magische bloem
Op een dag besloot ik naar een bloemenweide te gaan. Ik zag daar een bloem zonder blaadjes. Iedereen lachte het bloempje uit. Ik vroeg aan de bloem: “Hoe komt het dat je geen blaadjes hebt?” Het bloempje antwoordde: “De wind heeft al mijn blaadjes weggeblazen naar vijf verschillende landen.” Ik vroeg: “Welke vijf landen zijn dat?” Het bloempje antwoordde: “Guinée, Portugal, Ivoorkust, Spanje, Brazilië.” Ik zei tegen het bloempje: “Ik ga naar die vijf verschillende landen en breng ze terug.” Twee maanden later. Ik was terug en ik ging naar de bloemenweide. Ik gaf aan de bloem haar blaadjes terug. Een paarse, een blauwe, een appelblauwzeegroene, een roze en een rode. De bloem had al haar blaadjes terug. Ze werd heel erg groot en om haar zat een regenboog met dezelfde kleuren als haar bloemblaadjes. Niemand durfde de bloem nog ooit uitlachen. Fatoumata Bari Lamarana 11 jaar School aan de Stroom
126 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het verhaalzonder einde Heel, heel lang geleden was er een jongen die Jonas heette. Hij wou schrijver worden. Hij begon van kinds af aan al boeken te schrijven. Voordat hij een verhaal begon schrijven, zei Jonas altijd tegen zichzelf: “Dit verhaal wordt een groot succes.” En het werd ook een groot succes. Jonas was intussen al 13 jaar. Hij kende meer woorden, dus kon hij ook betere verhalen schrijven. En ja, hij schreef een verhaal met de titel: ‘Een verhaal zonder einde.’ Het werd een groot succes. Het werd gepubliceerd over heel de wereld, van China tot Peru kenden ze zijn verhaal. Hij werd beroemd. Hij was de jongste schrijver in de geschiedenis. Maar er was niet zoveel geschiedenis. De jongste ooit die een verhaal had geschreven, bleef schrijven. Hij zei tegen zichzelf: “Ik ga blijven schrijven tot de dood mij aankomt.” Toen hij 19 jaar was, ging hij naar een opleiding om schrijver te worden. Hij volgde drie jaar de opleiding, dus tot zijn 22 jaar, en schreef dan volwassen verhalen. Hij wou dat hij nog eens een verhaal kon schrijven zoals het verhaal zonder einde. Hij bleef schrijven tot er een wonder gebeurde. Hij had één jaar geleden een boek geschreven: de vallende sterren. Hij zag het, hij pakte het en ging naar de bibliotheek. Hij mocht daar zijn verhaal voorlezen aan kinderen die over planeten en vallende sterren wilden leren. De kinderen applaudisseerden zo hard ze konden. Ze vonden het verhaal een soort van infoboek voor kinderen. Heel leuk. Eén kind vertelde aan zijn vader dat het een goed boek was.
| De Wondere Pluim | 2014 |
127
De vader van die jongen ging naar Jonas en zei: “Ik wil jouw boek kopen voor een miljoen.” Maar Jonas zei: “Nog voor geen miljard ga ik mijn boek verkopen! Het is mijn bezit en zo wil ik het houden.” Het was heel verstandig van Jonas om zijn boek niet te verkopen, want hij verdiende er miljoenen mee. Intussen was hij al 25 jaar en op die leeftijd trouwt men meestal. Hij had al ongeveer 7 jaar een lief, die Jozefien heette. Ze trouwden en Jonas gaf de helft van zijn geld aan zijn vrouw, maar op één voorwaarde: ze mocht het niet verspillen aan dingen waar je alleen maar geld mee verloor, zoals juwelen, tassen, enzovoort. Zijn vrouw ging ermee akkoord. Ze kocht alleen maar nuttige dingen zoals eten, kleren, enzovoort. Jonas was heel blij, want zijn vrouw was een zakenvrouw. Zij verdiende ook veel geld. Op een dag waren Jonas en Jozefien het rijkste koppel van het land. Ze wilden het uitbreiden tot rijkste koppel van de wereld. Het duurde ongeveer één jaar om het te halen. Ze waren het rijkste koppel van de wereld. Ze gaven geld aan armen en goede doelen. Want sommige rijke koppels gaven geld uit aan drugs en alcohol, maar zij waren heel goed met hun geld. Ze verspilden het niet aan iets dat niet nodig was. Jonas was intussen gestopt met boeken schrijven. Hij was 35 jaar. Hij had genoeg geld om te leven, tot er iemand bij hem inbrak. Alle geld was weg, maar het was nepgeld want hun echte geld hadden ze in een kluis in de bank gedaan. Jonas was niet alleen een goeie schrijver, maar ook een hele slimme, want hij had een zendertje in het nepgeld gedaan. De politie pakte de inbrekers op tijd op. Jonas had er genoeg van en verhuisde naar Marokko, waar hij Ouassim ontmoette, de slimste mens ter wereld. Jonas zei tegen Ouassim: “Jij komt toch uit België?”
128 | De Wondere Pluim | 2014 |
Ouassim zei: “Ja, maar mijn moeders is afkomstig uit Marokko, dus ik ben naar Marokko gekomen. En jij?” Jonas antwoordde: “Ze stelen m’n geld in België, dus ik ben maar naar Marokko gekomen.” “Aa, oké”, zei Ouassim. Ouassim vroeg of hij een rondleiding moest geven. Jonas zei: “Oké voor mij.” Ouassim en Jonas vertrokken naar alle belangrijke steden van Marokko: eerst Tanger, daarna Méknes, Fés en Cassablanca, en toen terug naar Méknes, waar ze woonden. Jonas zei tegen Ouassim: “Dank u voor de rondleiding in Marokko.” Ouassim zei: “Graag gedaan.” Jonas wandelde en bewonderde Marokko van de boerderijen tot de rijke steden, alles was mooi volgens Jonas. Maar hij wilde niet in Marokko blijven. Het paste niet bij zijn cultuur van leven. Hij verkocht zijn huis, ging naar België en hij trok in bij zijn moeder. De dieven wisten niet waar Jonas was. Ze wilden zo graag zijn geld. Ze bleven zoeken terwijl Jonas thuis een boek zat te schrijven. Jonas had zoveel vrije tijd dat hij per maand drie verhalen schreef, terwijl hij één boek per jaar schreef. De dieven vonden hem niet, totdat een dief hem binnen zag. Toen werd het heel anders voor Jonas. Hij moest dag en nacht opblijven zodat ze niet gingen stelen. Jonas had een truc. Hij schreef een brief en deed daar geld in, en schreef: ‘de groeten aan de dieven’, zodat ze weggingen. Het plannetje lukte. Ze gingen weg en kwamen niet meer terug. Hij was blij, want hij kon terug naar buiten met zijn vrouw Jozefien en kon weer een normaal leven leiden. Maar aan één ding had hij niet gedacht, de pers en de fans. Hij kon geen weg meer terug. Hij was omringd door fans
| De Wondere Pluim | 2014 |
129
en de pers. Pas na 1 uur kon hij weg en daar zat Jonas terug achter zijn bureau verhalen te schrijven. Jonas had een idee: verkleed naar buiten gaan, zodat ze Jonas en zijn vrouw niet gingen herkennen. Jonas probeerde het, maar het lukte niet. De fans herkenden Jonas en zijn vrouw toch. Jonas gaf het op. Hij was al 55 jaar. Hij wist niet waarom de fans hem nog kenden, want hij schreef geen boeken meer. En toen wist hij het. “Met die brief naar de dieven”, dacht hij. Hij liep direct naar de pers en het was waar. “Het is door die brief die ik de dieven heb gegeven.” Hij hield een toespraak over waarom hij die brief had geschreven en de mensen begrepen hem. Maar toen werd hij beroemder en beroemder over de hele wereld. Iedereen juichte en feestte na zijn toespraak. De dieven werden goede mensen. Jonas haatte nog één ding: vervuiling, vervuiling, vervuiling. Jonas hield een toespraak over vervuiling. De mensen werden boos, want anders moesten ze het bijhouden en dat wilden ze niet. Ze vonden het beter om het op straat te gooien. Maar hij zei: “Waarom? Vinden jullie het leuk om de aarde te vervuilen?” De menigte zei: “Ja!” Jonas werd heel boos en sloot zich op in zijn eigen huis. Niemand mocht binnen en niemand mocht naar buiten. Hij gaf heel veel geld uit om België terug te verschonen, maar de mensen vervuilden het terug. Jonas ging naar Ouassim in Marokko en vroeg om hulp. Ouassim zei: “Blijf gewoon hier. Het is warm en er zijn mooie zeeën.” Maar Jonas zei: “Liever niet, in Marokko is het een andere cultuur dan in België.”
130 | De Wondere Pluim | 2014 |
Ouassim zei tegen Jonas: “Blijf bij mij. Ik vertaal voor u en alles.” Jonas zei: “Oké, goed voor mij.” Ze aten elke dag ijs. Het was mooi leven in Marokko. Het was altijd mooi weer in de zomer en in de winter was het koud, maar niet heel koud. Jonas ging naar Medina, de markt in Marokko. Hij vond het heel leuk in Medina. Hij kocht allerlei dingen, zoals petten, t-shirts enz, voor maar weinig dirhams. De volgende dag gingen ze naar de kust Tetouan. Het was heel warm aan de kust, ze zwommen en zwommen. Het was heel leuk aan de kust. Ze sliepen daar in een gehuurd appartement. De volgende dag gingen ze even naar het strand en daarna terug naar Méknes. Ze waren bruin geworden van de zon. Je herkende ze niet meer. Jonas was al 85 jaar. Hij las zijn eigen boek, het verhaal zonder einde. Eén woord voordat hij het verhaal uitgelezen had, ging hij dood. Ouassim Kribicha 11 jaar De Zevensprong
| De Wondere Pluim | 2014 |
131
132 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het zesde leerjaar, Nederlands moedertaal
Gevangen in mijn fantasie
Dit verhaal begint niet met … er was eens, maar, met het irritante gerinkel van de wekker. Ik schiet wakker en sta al direct in mijn kleren. Ik pak een blad en begin te schrijven. Zonder dat ik het besef, begin ik mijn droom te noteren. Die nacht had ik een rare droom. Ik probeer me te herinneren waarover die droom ging, tot mijn mama roept: “Lila, kom naar beneden, je moet naar school!” Ik gooi het papiertje in een lade waar allemaal dezelfde papiertjes liggen met andere dromen. Ik ren naar beneden en pak een boterham met veel choco. “Wat ga je vandaag doen op school?”, vraagt mama. “Vandaag worden de namen en de onderwerpen getrokken voor het proefwerk”, zeg ik stil. “Tot straks”, roept ze. Ik stap naar buiten en dagdroom tot ik tegen het hek bots van meneer van Dooren. Ik noem hem meneer Raar, omdat hij heel anders denkt, heel raar dus. Ik stap verder. Als ik op school ben, komt Nina naar me toegelopen. “Vandaag is de grote dag”, zegt ze. “Je droomt veel te veel”, lacht ze, “het proefwerk.” “Oh, ja dat”, zeg ik stuntelend. De bel gaat. We gaan in de rij staan van Nederlands. De juf komt aangelopen. We gaan zitten in de klas. Op de bank, helemaal vooraan, staan drie glazen bollen met in de eerste bol jongensnamen, in de tweede bol meisjesnamen, en in de
| De Wondere Pluim | 2014 |
133
derde bol de onderwerpen. De juf roept telkens één iemand naar voren. De onderwerpen zijn heel gewoon, zoals: sport, eten, bekende persoon. Ineens zegt de juf: “Maarten, kom jij eens naar voren.” Zijn mooie ogen, zijn schitterende lach, het is overduidelijk dat ik op hem verliefd ben. Hij stapt langzaam naar voren, hij rammelt in de pot met jongens. Hij trekt er eentje uit en leest het voor. “Maarten!”, zegt hij lachend. “Goed, je hebt je eigen naam getrokken”, zegt de juf. Nu trekt hij er eentje uit de meisjesbol. “Lila”, zegt hij. Ik kijk verbaasd om me heen. Ik pers snel een woord uit mijn mond: “Oké!” En nu het onderwerp. Hij roert heel lang in de bol, terwijl ik mij heel blij voel. Hij pakt een papiertje en leest het voor. “Fantasie”, zegt hij verward. Heel de klas kijkt verbaasd. TRIIIIING. De bel gaat en ik zie dat Maarten naar me toe komt gestapt. “Zou ik nu met je mee naar huis mogen gaan, dan kunnen we het proefwerk voorbereiden”, zegt hij. “Natuurlijk”, antwoord ik. Op weg naar huis valt er een eindeloze stilte. Ik flap er ineens iets uit: “Raar onderwerp, hé”. “Ja, een speciaal onderwerp voor een speciaal meisje”, lacht hij. Ik begin te blozen. Voor ik iets kan zeggen, raapt hij iets op bij het huis van meneer Raar. Het zijn twee armbanden. “Hier, voor jou”, zegt hij. Hij geeft één armbandje aan mij. Het is een blauw armbandje met een zilveren wolkje. Hij pakt het andere groene armbandje met het gouden sleuteltje.
134 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Dank je”, zeg ik. Als we thuiskomen, vraag ik: “Moet je iets drinken?” “Ja”, zegt hij, “cola is goed.” “Oké, ik ga het even halen.” Als ik terug ben, zie ik dat hij de lade met mijn dromen opentrekt. “Wauw”, zegt hij, “schrijf jij je dromen op?” “Ja”, zeg ik verlegen. “Niet veel mensen kunnen …” Voor hij zijn zin kan afmaken, beginnen onze armbanden licht te geven. De dromen beginnen te zweven door de kamer. Ik pak zijn hand vast en knijp. We beginnen te draaien en te draaien en opeens vallen we op een harde grond tegen een boom. “Wat is er gebeurd?”, vraagt hij. “Weet ik veel!”, zeg ik angstig. “Wat heb je daar in je hand?” vraagt hij. “Dit zijn mijn dromen, hoe kan dat? Ik denk dat ik het weet. Dit is mijn droom van een paar dagen geleden”, zeg ik. Ik wijs om me heen en naar het papier. “Dus jij denkt dat we al deze dromen gaan meemaken?” “Precies”, zeg ik. “Raar”, zegt Maarten. “Magie bestaat dus”, zeg ik luidop. “Oké, je hebt vijf papiertjes vast, dus we moeten door jouw vijf dromen”, zegt hij, “ook al is het amper te geloven.” “Dit is een korte droom”, zeg ik. “Het is hier heel grijs. Eigenlijk is alles grijs. We moeten alles kleur geven met behulp van onze kleren. Zo ging het in mijn droom.” Ik stop de papiertjes in mijn zak. Maarten stampt met zijn voet op de grond. Het gras wordt groen. We beginnen alles aan te raken en na één uur is heel de droom gekleurd.
| De Wondere Pluim | 2014 |
135
“Deze droom is niet zo groot”, zeg ik, “alle dromen zijn even groot als een normaal weiland.” Volgens mij snapt hij het. “Hoe kom je uit de eerste droom?” vraagt hij. “Wel, je wordt wakker uit je droom!” schreeuw ik. “Dus”, zegt hij, “we moeten slapen.” We gaan alle twee tegen de boom zitten en vallen in slaap. Als we wakker worden, liggen we in een moerasvlakte. “Bah”, zegt Maarten, die volgens mij in een kak heeft getrapt. Hij knijpt zich een paar keer in de arm. “Oké”, zeg ik. “Jungle! We moeten een leeuw zoeken met een gouden hart en dat hart meenemen.” “Leeuw doden, gouden hart meenemen? Simpel”, lacht hij. We zien veel leeuwen en Maarten doodt ze, maar geen enkele heeft een gouden hart. Ik roep: “De gouden plaat!” “Ja, dus”, zegt Maarten, “hier, in deze boom, een gouden plaat met een gouden hart.” Maarten steekt het in zijn broekzak en gaat zitten om in slaap te vallen. Eerst kijkt hij naar de papieren dromen en ziet dat de derde droom niets inhoudt. “Jij had die nacht helemaal geen droom”, zegt hij. “Ja”, zeg ik, “dus slaan we een droom over.” We vallen in slaap en worden wakker in een spookstad. “Ai”, zeg ik, “die nacht had ik een nachtmerrie.” We horen het gehuil van een wolf. Er zijn spoken die naar me roepen. Enge mannen houden Maarten en mij vast. Maarten schreeuwt naar me: “Lila!!! Het is maar een droom.” Ik besef dat ik aan het schreeuwen ben en dat de tranen over mijn wangen vloeien. Ik schreeuw zo hard: “STOOOOP!!!”
136 | De Wondere Pluim | 2014 |
Ik word wakker met mijn handen in mijn hoofd. Alles is wit, ik wandel door een eindeloze witte kamer. Ik denk dat ik al tien kilometer heb gewandeld. Ik schreeuw: “Maarten!” Geen antwoord. Ineens zie ik een glazen doos waar Maarten in zit. Ik probeer hem stuk te maken, maar in plaats dat ik de doos stukmaak, maakt de doos mij stuk. Ik bloed aan mijn handen en huil al het water uit mijn lijf. Tot ik besef dat Maarten zijn hand uit de doos hangt. Het armbandje flikkert. Ik haal het bandje van zijn pols en doe het mijne ook uit. Ik staar naar het wolkje en het sleuteltje en bedenk dat ik hier misschien voor altijd opgesloten zit. Of eerder gezegd: gevangen, gevangen in mijn fantasie. Ik pak het sleuteltje en doe alsof het wolkje het slot is. Ik draai het sleuteltje drie keer rond en zie op de glazen doos, waar Maarten in zit, een slot verschijnen. Ik steek de sleutel in het slot. De deur gaat open en Maarten valt roerloos uit de doos op mij. Ik leg hem voorzichtig neer en zeg: “Maarten, hoor je mij?” Geen antwoord. Ik probeer het nog een keer. Na een uur of twee geef ik het op. Ik doe het armbandje om zijn pols en probeer te begrijpen dat hij waarschijnlijk dood is. Voor ik begin te huilen, zie ik een briefje in zijn hand. Ik vouw het open en lees het luidop voor: “Doe het onmogelijke en beleef je dromen!” Ik snap het niet, want normaal zeg je toch: “Volg je dromen?” Ik doe wat er op het briefje staat: “Beleef je dromen!” “Heb ik al gedaan”, zeg ik. “Doe het onmogelijke!” Ik weet niet meer wat ik moet doen. “Kom op, Lila, niet opgeven. Ik weet het. Ik laat mijn hart
| De Wondere Pluim | 2014 |
137
spreken.” Ik buig me voorover. Net voor het gezicht van Maarten, stop ik. Ik geef Maarten een zachte kus op zijn lippen. Als ik mijn ogen opendoe, zie ik dat we weer in mijn kamer zijn. Zijn ogen zijn open en ik ben zo blij. Hij zegt: “Ik weet wat er is gebeurd, Lila. Ik hoorde je wel, maar ik was verlamd over mijn hele lichaam.” “Oké”, zeg ik, “geeft niet. We zijn terug op aarde.” We stappen naar buiten. “Denk jij dat meneer Raar hier iets mee te maken heeft?” lach ik. Hij begint me te plagen. Ik zeg: “Wie denk je wel dat ik ben!” Hij zegt lachend: “Het meisje van mijn dromen.” “Als we jouw dromen maar niet ingaan”, lach ik. “Dit blijft onder ons, hé.” “Ja hoor.” We nemen afscheid en voor de laatste keer fonkelen onze armbanden. Hij zegt: “Jij bent de sleutel naar mijn hart.” Ik zeg: “Jij bent de sleutel naar mijn dromen.” Mariken Rosseau 12 jaar Perspectief
138 | De Wondere Pluim | 2014 |
Vrouwen
Vrouwen, de moeilijkste wezens op aarde. Mannen kunnen ze niet begrijpen. De briljantste wetenschappers zouden het nog niet kunnen. Maar … er was één wetenschapper die het ooit heeft geprobeerd. Dit is zijn verhaal. Een mooie lentedag brak aan. De vogeltjes floten prachtig. En in een huisje wat verder op het land, tussen de weiden, lag een man met een grote warrige, grijze snor, te knorren in zijn bed. Een hele reeks machines stonden te tikken in zijn kamer. Voor zijn raam stonden twee bureaus waarop duizenden papieren verspreid lagen met schetsen. Schetsen van … van … van vrouwen: vrouwen hun brein, hun vorm, en hun gedachten over de man. Naast al die schetsen lag een klembord met een papier. Op dat papier stond: ‘Hoe denkt de vrouw?’ Onder die vraag stond niets anders dan een groot vraagteken. 12 uur. Een koekoeksklok schoot open en een klein houten vogeltje kwam naar buiten. Hij tikte met zijn snaveltje op een touw dat brak en een gieter met ijskoud water werd over zijn hoofd geplonsd. De man schoot wakker, gooide zijn deken van zich af en liep naar de badkamer. Hij pakte een handdoek en droogde zich af. Al struikelend en sleffend slenterde hij naar zijn bureau. Hij grabbelde tussen een hoop bladeren en pakte zijn kop koffie er tussen uit. Hij pakte een bordje van zijn tweede bureau en trok aan een touwtje. Een toast schoot uit de broodrooster en belandde op zijn bord. Hij ging zitten, pakte een hoop bladeren en krabbelde erop. Hij at zijn toast op, keek naar de klok en veerde recht. “Ik moet snel mijn kleren aandoen!!”, riep hij, terwijl hij
| De Wondere Pluim | 2014 |
139
door de kamer schoot. Met zijn pyjamabroek nog aan, haastte hij zich naar buiten. Hijgend van het rennen, stopte hij bij een deur en belde aan. Een slanke vrouw deed open. De professor verstijfde helemaal. Hij begon te kwijlen en dacht in zichzelf: “Zo mooi, goed dat ik met haar heb afgesproken.” Hij werd uit zijn gedachtenpaleis getrokken door de vrouw, die tegen hem zei: “Mijnheer de professor, dit is Helga, de mevrouw waar u mee had afgesproken.” De professor werd op slag lijkbleek en begon bijna te huilen. Hij wou Helga niet, ze was niet mooi. De hele dag lang liep hij rond in de stad op afspraak bij vrouwen. Stuk voor stuk interviewde hij ze en probeerde hij alles te noteren wat ze zeiden. Op het einde van de dag zat hij bij de zonsondergang in het bos en noteerde hij op zijn klembord: ‘Vrouwen zijn niet te begrijpen’. Luka Jozephi 11 jaar De kRing
140 | De Wondere Pluim | 2014 |
De zandloper
Dit verhaal gaat over een jongen genaamd Tom. Het begon toen Tom de weg kwijtraakte naar huis. Hij kwam in een steegje waar hij nog nooit geweest was. Hij zag licht branden in een klein winkeltje, hij ging naar binnen en vroeg de weg. De eigenares was zeer vriendelijk en vertelde waar hij heen moest. Ze gaf hem een zandloper en zei: “Dit zal je nog goed van pas komen.” Tom ging naar buiten en nam de weg die de vrouw had gezegd. Zijn ouders vroegen waarom hij zo lang was weggebleven. Hij vertelde over de vrouw die hem had geholpen, maar hij vertelde niets over de zandloper. De volgende dag op school, kreeg hij ruzie met zijn beste vriend, Jonathan, over wie mocht beginnen tijdens voetbal. Toen Tom thuiskwam, sloot hij zich op in zijn kamer en wou dat dit nooit gebeurd was. Uit verveling pakt hij de zandloper en draaide hem om. Tot zijn verbazing stond hij ineens weer op het voetbalveld. Hij dacht: “Ik kan ervoor zorgen dat ik geen ruzie krijg met Jonathan en hij zei tegen Jonathan: “Begin jij maar.” Toen hij thuiskwam, pakte hij de zandloper en dacht hij dat de vrouw dat bedoelde met “dat zal je nog goed van pas komen.” Hij was blij. Hij gebruikte de zandloper heel vaak, maar op een dag liep het mis. De zandloper viel en de tijd werd helemaal veranderd. Hij was opeens in 1808 beland. Hij liep zo snel hij kon naar beneden, maar zijn ouders waren er niet. Hij dacht dat het winkeltje van de zandloper hier misschien ook was, want het zag er heel oud uit. Hij wist nog waar het was. Toen hij aankwam bij het steegje zag hij het winkeltje. Hij ging naar binnen en tot zijn verbazing was de vrouw van
| De Wondere Pluim | 2014 |
141
het verleden exact hetzelfde als die van in het heden. Waarschijnlijk had zij ook een zandloper. Hij vertelde haar alles. De vrouw zei dat je de zandloper enkel kon repareren met het glas dat enkel te vinden was in de kluizen van de baron Von Schloss. Tom vroeg waar die baron woonde. De vrouw antwoordde dat de baron in het kasteel achter de wolfbossen woonde. “De wolfbossen?!” vroeg Tom. De vrouw zei dat er een heel grote wolf zat die alles verslond wat hij tegenkwam. Ze gaf hem een zwaard en zei: “Als er een wolf in de buurt is, begin het te trillen.” Tom bedankte haar en ging toen op weg. Eenmaal aangekomen bij de wolfbossen dacht hij dat dit bos niet zo eng was als de mensen zeiden, maar toen hij een half uur aan het stappen was, voelde hij zijn zwaard trillen en werd hij bang. Hij trok zijn zwaard. Er bewoog iets in de bosjes. Er kwam iets uitgesprongen. Hij zag het hoofd van een wolf. Maar toen stak hij zijn zwaard weg. Het was een babywolfje. Hij aaide het even en liep toen verder. Opeens zag hij een hele grote wolf op de grond liggen, maar hij ademde niet. Tom dacht dat hij geluk had, omdat de wolf dood was. Maar Tom draaide de wolf om en zag een zwaard in het hart van de wolf zitten. “Iemand is mij voor geweest”, zei hij, “maar wie?” Hij liep verder en zag iemand aan de poort van het kasteel. Snel verstopte hij zich achter een boom. Maar een stem zei: “Je hoeft je niet te verstoppen.” Het was de vrouw van het winkeltje. Hij zuchtte: “Oef.” De vrouw zei: “Ik heb de poort opengekregen, kom mee.” Tom ging mee binnen. Ze gingen de deur binnen en ze
142 | De Wondere Pluim | 2014 |
hoorden stemmen van boven komen. Ze gingen naar beneden, want daar waren de kluizen. Ze kwamen beneden en de vrouw voelde aan de onderkant van de kluis. Ze vond een papiertje met cijfers erop. “Ik ken de baron. Hij is heel vergeetachtig”, zei ze. Ze openden de kluis en zagen het glas, maar toen hoorden ze voetstappen. De vrouw zei: “Snel onder dat deken.” Hij deed wat ze zei. De vrouw trok de kluis dicht en kwam ook onder het deken. Ze bleven daar zeker een half uur. De vrouw zei tegen Tom: “Pak de zandloper.” Tom voelde in zijn zakken, maar er zat niets in. Hij zei: “Euhm, ik denk dat ik hem in het bos ben verloren.” Ze gingen terug naar het bos, maar de zandloper was nergens te vinden. Toen kwam ineens het kleine babywolfje aanlopen. “Wat heb je daar in je poten, kleintje?” vroeg Tom. Het was de zandloper. Tom pakte het uit de poten van het babywolfje. Ze gingen naar het huis van de vrouw. De vrouw zei dat ze er zeker een dag moest over doen. Tom kon blijven slapen. De volgende dag vroeg Tom of de zandloper klaar was. De vrouw antwoordde: “Ja.” Tom vroeg hoe hij in het heden kon komen. De vrouw zei dat hij het zand omhoog moest gooien en dat deed hij. Tom zat weer op zijn kamer. De zandloper was weer in orde, maar Tom dacht na en zei: “Ik gebruik hem alleen in noodgevallen.” Tom ging naar het winkeltje om de vrouw te bedanken. Toen hij bij het steegje kwam, was het winkeltje weg. Misschien had hij het gedroomd? Maar hoe kan het dan dat hij de zandloper nog heeft? Jarrin van der Made 11 jaar Sint-Aloysius | De Wondere Pluim | 2014 |
143
De kracht van de edelstenen
“Meester Sakra!”, riepen Agai en de Sakraclan. De grote geest van de Wolf kwam in het zwart gehuld tevoorschijn. Zijn paarse ogen keken hen boosaardig aan. Agai riep: “Oh, meester, de zeven edelstenen liggen verborgen in de klimop van het weeshuis” “Goed, over een maand halen we ze terug op!”, riep Sakra. “Ja, meester!”, riepen zijn onderdanen in koor. En de geest verdween even snel als hij gekomen was. In het weeshuis zaten zeven kinderen aan tafel, Sara, Lore, Anna, Lola, Casper, Thibo en Will. Casper leunde achterover en boerde. Ineens schoten ze allemaal in de lach. Toen ze klaar waren, hielpen Anna en Lola de bazinnen Sacha en Tanja afruimen. De rest speelde buiten verstoppertje. Thibo begon te tellen en de rest verstopte zich. Will verstopte zich achter de klimop. Hij drukte zich plat tegen de muur. Hij schoof verder en verder. Plots voelde hij een steek van pijn in zijn zij en kreunde. Sara, die zich achter een boom verstopt had, kwam tevoorschijn en liep bezorgd naar Will. “Kom eens kijken!”, riep ze. Ze haalde een houten kistje uit de klimop. Ondertussen stond de hele groep al rond haar. Ze wachtten binnen op Lola en Anna en lieten hun vondst zien. “Laten we het opendoen!”, riep Thibo ongeduldig. Voorzichtig opende hij het doosje. Er kwam een oogverblindend licht in zeven kleuren. Het waren de zeven edelstenen van het klabadal.
144 | De Wondere Pluim | 2014 |
“We moeten ze terugbrengen”, zei Lola. “Maar waarom zat het in onze klimop?” vroeg Will. “Geen idee”, zei Lore, terwijl ze diep nadacht. “Misschien zitten er nog wel meer dingen in”, zei Casper en rende naar buiten, maar hij kwam zonder iets naar binnen. “Niets”, zei hij. Thibo zei: “Ik heb gelezen in een geschiedenisboek dat de Sacraclan de klabadalmijnen plunderen van hun edelstenen.” “Sakraclan?”, vroeg Lola spottend. “Ja, dat zijn mensen die de grote Wolf Sakra aanbidden”, beet Thibo terug. “Maar wat is er zo speciaal aan?”, vroeg Sara. “Aan wat?”, vroeg Thibo. “Die edelstenen”, zei ze. “Nou, het zijn een soort kompassen”, zei Thibo. “Och, en waar brengen ze je naartoe?”, vroeg Casper opgewekt. “Ze zeggen naar de schat van het klabadal”, zei Thibo. “Maar hoe?”, vroeg Will. “Als het klopt, moet elke edelsteen een voorbestemd persoon hebben die het waard is de schat te vinden”, zei Thibo. “Awel”, zei Lola, “wij zijn die personen niet, dus brengen we ze terug.” “Misschien zijn wij wel die personen”, zei Anna. Ze had wat gevonden in het houten doosje. “Een stuk perkament”, zei ze triomfantelijk. Ze las voor: “7 edelstenen en 7 uitverkorenen. Maar ook 7 vijanden. De uitverkorenen kunnen de edelstenen laten schitteren. De edelsteen wijst je de weg naar de schat.
| De Wondere Pluim | 2014 |
145
Loop in de richting van het deel dat schittert. Zo wijst de edelsteen je de weg.” Ze stonden verbaasd, tot Casper uitriep: “Wij zijn de uitverkorenen. Wij lieten de edelstenen schitteren.” “Waarschijnlijk mogen we niet op weg van Sacha en Tanja”, zei Lola. “Dan vragen we het toch gewoon niet”, zei Will. “Ja, het is ons lot, Lola”, zei Sara nu. “Maar het is reuzegevaarlijk”, zei Lola angstig. “Denk aan de schat”, zei Casper hoopvol. Lola twijfelde, totdat Lore zei: “Doe het voor ons.” “Oké dan, maar als Sacha en Tanja er achterkomen, nemen jullie mijn straf”, zei Lola. “Dat is chantage, maar goed”, zei Lore zuchtend. “Wanneer vertrekken we?”, riep Casper. “Ik wil de blauwe”, zei Will en pakte de blauwe edelsteen. Die begon meteen te schitteren. “Oh, ik de rode”, zei Casper en de schittering herhaalde zich. Dan pakte Thibo de groene, Sara de gele, Anna de paarse, Lola de roze en Lore de oranje. “We vertrekken vanavond, goed?”, zei Sara. “Goed!”, riepen ze in koor. “Toekar!”, klonk de schelle stem van Agai. “Ja”, klonk het achter Agai. “Breng de edelstenen terug, de wens van Sakra, maar doe het stiekem vannacht.” “Begrepen”, zei Toekar en sloop weg. ’s Morgens kwam Toekar terug en rende in paniek naar Agai.
146 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Ze zijn weg”, riep hij. Agai sprong recht en zei verbaasd: “Ik had ze er zelf gelegd! Zoek verder, begin in de buurt. En neem wat mannen mee.” Hij schreeuwde wat tegen andere mannen. Ze stonden recht en renden achter Toekar aan. Ze waren al 2 uur op weg. Hun edelstenen wezen hun de weg. “Kom kijken”, riep Sara. “Wat nu?”, vroeg Will. Op de edelsteen van Sara stond: ‘nog even’. “Kom op, doorzetten”, riep Casper en snelde er vandoor. “Wacht op ons!”, riep Anna en zo renden ze allemaal achter Casper aan. Ze duwden de struiken weg en zagen Casper naar boven staren. De mannen van Sakra bleven zoeken, maar vonden niets behalve blauwe plekken op hun hoofd waar ze geslagen waren door de deegrollen van de bazinnen van het weeshuis. “Meester Sakra”, riepen ze, toen ze in hun kamp waren. Het verschijnsel van de woede van de Wolf was angstaanjagend. “Blijven zoeken”, zei Sakra boos en verdween. De prachtige waterval die ze zagen, kletterde op het water. Lore rende rechtdoor en riep: “Hij zit achter de waterval, die schat!” Ze liepen haar achterna en kwamen kletsnat binnen. Daar zagen ze een grote kist vol goud. Ze stonden verbaasd te kijken. “Hoe wist je dat, Lore?” zei Anna.
| De Wondere Pluim | 2014 |
147
“In elk verhaal zit de schat achter de waterval”, lachte Lore. “Maar kijk, we zijn rijk.” “AAAAAH!”, riep Lola. Ze draaiden zich om en zagen een lijkbleke Casper, met een man die een mes mes bij zijn nek hield. “Ik wil de schat”, riep de man. “Iemand van de Sakraclan”, wist Thibo uit te brengen. Thibo en Will droegen de schat richting de man. Hij lachte boosaardig met zijn handen in de lucht. Daar maakte Casper gebruik van en duwde de man in de waterval. De man kwam met een harde smak in het water. Casper rende naar de groep en ze droegen de schat naar het weeshuis. En ze leefden nog lang en gelukkig. Eleni Van Daele 10 jaar De Spiegel
148 | De Wondere Pluim | 2014 |
Blondie rules
Het was een avond zoals alle anderen. Eline lag op haar bed te sms’en met haar beste vriendin, tot haar computer plots begon te piepen. Ze ging kijken, deed haar laptop open en zag ineens een meneer die zei: “Hallo, Eline …” “Hoe, hoe … kent u mijn naam?”, vroeg Eline verbaasd. “Ik ben baas van de geheime dienst en alleen blonde meisjes mogen hier undercoveragent worden. En nu, mijn vraag is …” Eline keek verbaasd naar de man op het beeldscherm. Wat moest hij van haar? Zij was wel blond, maar ook niet één van de slimsten. Dat wist ze zelf ook wel. Tijdens wiskunde had ze de hele tijd hoofdpijn (van het nadenken). En tijdens Nederlands praatte ze de hele tijd in het dialect. En haar rapport … “Eline? Eline?”, vroeg de man nog eens. “Mijn vraag is: Wil jij undercoveragente worden?” Eline keek nog eens heel verbaasd naar de man: “Wow, wow, wow, wacht eens manneke. Waarom word ik ineens een undercoveragente? Moet gij iets van mij hebben?” Eline keek boos naar de man, maar hij zei: “Als je niet wil, dan …” “Ik ni willen, sééééég, manneke, zijde gij nu met mijn voeten aan ‘t spelen?” De man zuchtte diep en zei: “Luister, je …” “Oké, ja, ik doe het”, zei Eline. “Oké, dan word je assistente van Eleonore Tomlinson. Zij is een getrainde spion. Je kan morgen beginnen, maar nu …” Zap! Ineens werd Eline wakker. Had ze het dan allemaal
| De Wondere Pluim | 2014 |
149
gedroomd? Opeens ging haar gsm. Na een dansje op haar ringtoon, nam ze op: “Hallo, met Eline.” “Hallo, met Eleonore. Kom naar buiten, dan krijg je verdere instructies.” Eline ging naar buiten en zag een helikopter. “Kom erin”, zei een blond meisje. Eline stapte in de helikopter en vroeg: “Wie zijde gij?” “Ik ben Eleonore en we moeten voortdoen. Snordam wil de wereld vernietigen, we moeten nu naar de verlaten speeltuin in Lodewijk.” “Wie is Snordam?”, vroeg Eline. “Dat leg ik straks wel uit.” De speeltuin was in zicht. Het enige wat ze zagen, was een kapotte schommel, een glijbaan vol vogelpoep en een kapotte zandbak. “We zijn nu in de verlaten speeltuin”, zei Eleonore. Eline keek haar aan en zei: “Dit is toch geen verlaten speeltuin. Er is toch een schommel.” Eleonore keek haar aan en zei: “Denk je echt dat een schommel leeft?” “Euh, jaaaaah.” Eleonore liep naar de grote boom: “Kom je nog, Blondie? Het zijn mijn regels, dus kom nu meteen!” Eline liep naar haar terwijl Eleonore een code invoerde. Ineens ging er een deur uit de boomstam open. “Kom mee”, riep Eleonore. Ze stapten de ‘boomdeur’ in, daar was een lift naar beneden. Ze namen de lift en kwamen in een grote ruimte met raketten en machines. Er stond een man met een verschrikkelijk grote snor! “SNORDAM! Met jou heb ik een eitje te pellen”, riep Eleo-
150 | De Wondere Pluim | 2014 |
nore uit. “Kijk eens wie we daar hebben, de blondinnetjes van de geheime dienst, of mag ik zeggen, de FLUT geheime dienst, ” zei Snordam met een gemene lach. “Luister, wij komen om, om, … Eleonore, waarom komen wij eigenlijk?” vroeg Eline. Waarop Eleonore antwoordde: “Zij is niet slim, dat weet ik, maar we zijn hier nu …” “Houd uw kop, mevrouwtje Tomlinson!” zei Snordam kordaat. “Ik ga de wereld overheersen …” “Dat dacht ik niet!” Daar stond Eline dan met een reuze wapen. “Als ge u ni overgeeft, dan gebruik ik dit euh … euh … ding!” “Hahahahahahaha. Denken jullie echt mij te vernietigen met dat ding!” Snordam lag plat van het lachen. “Schiet maar”, zei Eleonore en Eline drukte de knop in en schoot recht tegen Snordam. “Voilà, zaak opgelost”, zei Eleonore en belde de baas. “Eline heeft Snordam gepakt.” “Aah, goed, zeg dat ze zelf undercoveragente wordt”, zei de baas aan de andere kant van de lijn.” “Ze wordt een fantastische agente!” Einde, of niet? Want de volgende morgen werd Eline wakker. Was het weer een droom? Opeens ging haar computer weer aan. Weer kwam die rare man op het beeldscherm. “Séééééég, manneke, zijt ge daar weer om me mijn voeten te spelen ofwa? Da was gewoon een droom he! ‘k Weet da wel zenne, hoe kom ik anders in mijn bed terecht, dus, da’s
| De Wondere Pluim | 2014 |
151
gewoon een droom en …” Eline begon een beetje (:-O) te flippen. “Meisje, meisje, meisje, doe even rustig. Ik wil alleen zeggen dat je bent verkozen tot undercoveragente van het jaar!”, zei de man op het scherm met een (rare) lach. “Sééééég, manneke, doe es niet * … Echt, ben ik verkozen? Wooooow!” riep Eline. Op dat moment ging (weer) haar gsm. Na (weer) een kort dansje op haar ringtoon nam ze op: “Hallo, met de beste undercoveragente van de wereld”, zei Eline trots. “Ja, Elinneke, ’t is mama hier hé. Zijde gij zot geworden of zo? ‘k Sta bij den bakker. Wa wilde gij hebben, pistolets, koffiekoeken of nen donut?” “Euh, nen donut”, zei Eline. “Bye.” “Bye mama.” En vanaf die dag veranderde Elines leven (ze moest niet meer naar school), maar ze leefde nog lang (?) en gelukkig. *Eline beseft sommige dingen heeeeeel laat ;-) Claudia Guldentops 11 jaar Prins Boudewijn
152 | De Wondere Pluim | 2014 |
Stilte
Ik zucht. Het is een diepe zucht. Ik zucht omdat ik het zat ben, de misselijkheid, de stemmen en het harde geluid van verkeer. Het is niet stil, helemaal niet. Er klinkt zelfs geschreeuw. Ik heb kippenvel, het is hier koud, koud in de bus. Er gaat een rilling door mijn lichaam. Is dat ook door de kou? Ik luister of ik iets vreemds hoor, ik luister naar iets wat hier niet thuishoort, maar ik hoor niets verdachts. Ik zet het gevoel dat er iets mis is, van me af en concentreer me op mijn voeten. Een half uur later, als de avond valt, zijn we bij ons verblijf. Ik vind dit zomerkamp nu al vervelend. Als de bus tot stilstand komt, stappen we één voor één uit, ik ben de laatste. Als ik me aansluit bij mijn groep, zegt de leider dat we naar boven moeten gaan, in dat oud, eng gebouw dat op een rare manier toch gezellig lijkt. Het kippenvel is weg, maar dat enge gevoel bekruipt me weer. Ik kijk de groep rond en heel even denk ik dat ik iets zie. Ik hoor mijn hart bonken, maar dan is het weer verdwenen. Mijn gedachten kolken door mijn hoofd, een dief, een moordenaar, een geest of … mijn verbeelding? Ik besluit om er niet meer aan te denken. Het was mijn verbeelding maar, ik maak mezelf alleen maar bang. Ik loop met de rest mee naar boven, maar ik zie mijn vriendin Eva nergens. “Hee, ik ben hier”, roept iemand. Ik kijk om me heen, maar zie haar nog steeds nergens. “Hee, hier! Hier ben ik, kijk eens naar boven.” Ik kijk naar boven en zie haar hoofd en handen. Ze staat op de trap. Stom dat ik ben. Eva staat op de trap boven mij! En ik maar ongerust zijn. Ik loop met mijn koffer de traptreden
| De Wondere Pluim | 2014 |
153
op tot ik bij haar ben. “Kom, dan gaan we onze kamer zoeken.” We lopen verder naar boven en vinden uiteindelijk een grote zaal met meer dan twintig bedden. “Koffers uitpakken is nog het ergst”, zegt Eva. “Nee!” zeg ik. “Terug inpakken is het ergst!” We lachen allebei om mijn grap. “Kom, bed kiezen en kleren in de kast”, zegt Eva. Ik kies mijn bed en Eva neemt het bed naast mij. Ik heb een bed in de hoek van de kamer gekozen, zo kan ik de hele kamer zien. Ik leg mijn kleren in de kast naast mijn bed en omdat er nog plaats over is, legt Eva haar kleren in dezelfde kast. Dan stromen de andere kinderen langzaam binnen, met als laatste de leider. “Ik slaap hier bij jullie wegens plaatsgebrek”, zegt de leider. Ik snap eigenlijk niet waarom er plaatsgebrek is, dit is echt wel een groot gebouw, maar ik zeg niets. Als iedereen klaar is, gaan we een nachtspel doen in het bos dichtbij en tien minuten later maken we een wandeling richting bos. Als we er zijn, vraagt de leider of we willen raden welk spel we gaan spelen. “Cluedo”, roept een jongen. “Meteen juist”, antwoordt de leider, “jullie krijgen allemaal een zaklamp en een blad met mogelijkheden.” Dat donkere bos bevalt me niet. Aarzelend neem ik één van de vele zaklampen en knip het licht aan. “We gaan werken in groepjes van twee”, zegt de leider. “Jullie krijgen per groepje één blad. De plakkaten zijn al verspreid, dus begin!” Ik ga bij Eva staan, neem een papier en dan vertrekken we. We lopen alleen door het donkere bos. Ik weet dat we niet echt alleen zijn, de rest is hier ook ergens, maar het voelt
154 | De Wondere Pluim | 2014 |
alsof we alleen zijn. Ik zie iets wits glanzen bij een boom: het eerste plakkaat. We kijken erop en kruisen de kandelaar aan. Dat was het moordwapen dus niet. Als we verder lopen, vinden we nog mevrouw Bles, het pistool, de eetkamer… Het enige wat overblijft, is: je beste vriend(in), het bos en het mes. Eva en ik kijken elkaar met grote ogen aan en lopen terug naar de plaats waar we begonnen zijn. Daar zit de leider met twee andere groepen. “Wie heeft het gedaan, waar, wanneer?”, vraagt hij. “Uw beste vriend(in)”, zeg ik, “in het bos met een mes.” “Juist”, zegt de leider. “Nu mogen jullie twee met deze andere groepjes terug naar de verblijfplaats gaan.” Aarzelend zet ik een paar stappen richting de verblijfplaats. Als de anderen volgen, zet ik er een stevige pas in en twee minuten later zitten we veilig en wel aan tafel. Als een half uur later de rest binnenkomt, gaan we eten. Het is pizza met mozzarella. Als we klaar zijn, poetsen we onze tanden en kruipen in onze pyjama’s. Ik ga in mijn bed liggen en val direct in slaap. Zeven minuten na middernacht word ik weer wakker. Ik kijk om me heen en iedereen is weg. Ik stap uit mijn bed en loop de kamer uit. Ik hoor gekraak op de trappen en ik loop snel de kamer terug in. Wat is dat? Een dief, een moordenaar, een geest, de leider of … mijn verbeelding? Maar deze keer ben ik er niet zo zeker van dat het mijn verbeelding is. Ik sluit mijn ogen in de hoop dat, als ik ze opnieuw opendoe, iedereen terug is en er geen gekraak op de trappen klinkt. Ik doe mijn ogen open en er staat iemand voor me. Ik ken hem! Ik weet wie het is! Hij heft een bebloed mes op en steekt. Bloed sijpelt uit mijn lichaam en dan gaat het licht uit. Nu weet ik hoe de dood voelt. Elinor Goossens 11 jaar De Zonnebloem | De Wondere Pluim | 2014 |
155
156 | De Wondere Pluim | 2014 |
Verhalen van kinderen uit het zesde leerjaar, Nederlands tweede taal
Mina’s nieuwe leven
Ik zat in mijn kamer toen mijn moeder met rode, dikke ogen binnenkwam. Daaraan wist ik dat ze gehuild had. Ze zei: “Vergeef me, maar je moet met hem meegaan.” “Maar met wie en waarom huil je?”, vroeg ik. Ze legde haastig mijn kleren in twee koffers. Na tien minuten zei ze: “Luister Mina, je bent sterk en flink. Vergeef me en vergeet me.” Ze trok me naar de voordeur. Daar stond een man. Hij had een maatpak aan, bruine ogen en donkerbruin haar. Hij pakte mijn koffers en legde ze in de koffer van de auto. De auto leek heel duur, maar de man leek ook heel rijk. Ik keek met vragende ogen naar mijn moeder, die mij niet eens durfde aan te kijken. De man zei: “Stap maar in de auto.” Hij had een lage stem, dat had ik niet verwacht. Hij leek heel streng, maar daar was ik niet zo zeker van. In de auto was het stil. Hij praatte niet. Na één uur stopte hij in een bos voor een villa. Hij pakte mijn koffers, nam mij mee en zei: “Je bent thuis, mijn pareltje.” Ik vroeg wie hij was, waarop hij antwoordde: “Ik ben je vader.” Ik keek weer met vragende ogen. “Je krijgt je antwoord binnenkort”, zei hij. We stapten samen naar binnen. Daar zag ik een jongedame
| De Wondere Pluim | 2014 |
157
van de trappen komen. Ze zei: “Hallo, ik ben Eda, je moeder.” “Hé, dat kan niet, jij bent niet mijn moeder”, dacht ik bij mezelf. Ik zei: “Nee, je bent mijn moeder niet!!! Mijn moeder is die vrouw die ik moest achterlaten.” Eda keek heel schuldig. “Ik weet het, ik ben schuldig, ik had je niet mogen afgeven. Wij kunnen het je ook niet bewijzen.” Ik begon te huilen. Ik weet niet waarom. Eda knuffelde mij. Als excuus wou ik mama zeggen tegen haar, maar ik kon niet. Mijn keel zat in de knoop. Ik kon geen woord meer zeggen. “Maar goed”, zei Eda, “het is een lang verhaal. We willen er even niet over praten.” Even later vroeg Eda of ik honger had, maar ik kon niets zeggen. Eigenlijk had ik wel honger. Ik was gewoon verlegen. Ze bracht zelfgebakken koekjes aan tafel. Na drie koekjes gingen we naar boven, naar mijn nieuwe kamer, die ik voor het eerst ging zien. Daar zag ik een deur met mijn naam heel mooi ingekrast. Toen ik ze opendeed, zag ik een heel mooie kamer. Ze was heel groot, zo ongeveer drie keer zo groot als mijn klas op school, met hele lange rode gordijnen, een tweepersoonsbed, een heel mooi bureau, een badkamer en hele grote kasten. Het was net een vijfsterrenhotel. Met een aanloop sprong ik op het bed. Maar de stilte heerste. “Wat gaat er nu gebeuren? Is dit mijn nieuwe leven? Wat gaan mijn andere ouders doen?”, dacht ik. Maar toen hoorde ik Eda, mijn moeder, roepen. Ze zei: “Mina, Thomas, het eten is klaar! Handen wassen en naar beneden komen.”
158 | De Wondere Pluim | 2014 |
Ik had zo’n honger. Onderweg naar de badkamer zag ik heel veel foto’s aan de muur. Mijn moeder, Eda dus, mijn vader Thomas en een klein kind, zag ik op de foto. “Ben ik dat kleine meisje?”, dacht ik bij mezelf. “Heb ik een andere opa, oma, tante, oom? Die ken ik niet eens.” Ik was niet zeker dat dit mijn echte familie was. Na het handen wassen, ging ik aan tafel zitten. Het rook heerlijk. Ik at mijn bord leeg. Na het eten vroeg ik: “Waarom hebben jullie mij aan andere mensen gegeven? Wilden jullie mij niet? En waarom willen jullie mij nu weer wel?” “Luister”, zei Thomas, “we konden niet op je passen, dus gaven we je aan mensen die geen kinderen konden krijgen, dus je nepouders. Maar nu kunnen we wel op je passen.” “Ik geloof jullie niet. Ik wil mijn andere ouders”, zei ik. “Oké”, zei Eda, “ik weet iets. We gaan morgen naar de dokter die bij de bevalling was. Misschien geloof je ons dan wel.” “Maar nu is het bedtijd”, zei Thomas. De volgende dag gingen we naar de dokter. Die zei dat het waar was, dat ik echt de dochter van Thomas en Eda was. Thuis keek ik naar het fotoalbum van Eda en ik begon er in te geloven. Soms bezoeken we mijn andere ouders nog. Ik was heel blij met mijn nieuwe leven. Ik kus mijn echte mama en mijn echte papa. Als je weet dat het je echte ouders zijn, dan ben je de gelukkigste mens ooit. Busra Osmen 13 jaar De Zonnebloem
| De Wondere Pluim | 2014 |
159
Grote dromen
Er was eens een kleine mol. Hij heette Molly. Hij had een grote droom. Hij wou graag piloot worden. Maar hij had een bril op en als je piloot wil worden, mag je geen bril op. Molly was heel verdrietig. Hij dacht dat er geen ander leuk beroep was. Zijn moeder zei: “Je bril mag er op je achttiende jaar af.” Molly was wel een beetje opgevrolijkt, want hij moest nog maar één jaar wachten. Maar dat was niet zo, want de volgende dag was hij jarig en het was tijd om zijn bril weg te doen. Zijn vader vroeg: “Waar wil je morgen naartoe?” Molly zei: “Ik ga morgen met mama naar de winkel.” “Oké”, zei zijn vader, “ga nu maar naar bed.” De volgende dag werd Molly wakker. Hij vroeg: “Mama, gaan we nu naar de winkel of naar de oogarts?” Zijn moeder zei: “Eerst naar de oogarts en dan naar de winkel.” “Oké”, zei Molly. Ze gingen naar de oogarts. De vrouw die bij de oogarts werkte, zei tegen Molly: “Je bril mag er af.” Molly was heel blij, maar hij zei: “Ik ben geen 18 jaar.” Zijn moeder zei: “O, jawel, je bent vandaag jarig en je mag examen doen om piloot te worden.” Molly zei: “Danku wel mevrouw. Als ik een piloot word, neem ik jullie allemaal mee naar Hawaï.” De vrouw zei: “Dank je, Molly. Je bent echt aardig.” En zo gingen ze naar Hawaï. Azad Yagdi 11 jaar De Bever
160 | De Wondere Pluim | 2014 |
01.04.2014
De vijf meisjes, Hanne, Romy, Wadi, Lara en Lima, zaten te feesten in Romy haar luxekamer. Hanne zat vooral veel te eten van de hapjes, Lara en Lima waren gek aan het doen en Romy en Wadi stonden te dansen. “Gaan we naar beneden, een spel spelen in het donker?”, stelde Romy opeens voor. “Ja!!”, schreeuwden Hanne, Lima en Lara. “Euh, ik ga beter niet”, zei Wadi. Ze gingen naar beneden. “Waar gaan we het spel spelen?”, vroeg Lima. “Badkamer!”, riep Hanne. “Dan nemen we twee kaarsjes mee”, zei Lima, die een beetje bang werd. Ze gingen de badkamer in. “Oké, zullen we beginnen?”, vroeg Lara. “Aaaaaah!!!”, schreeuwde Lima uit. “Wat is er?”, vroegen Lara en Romy in koor. “Aaaaaah, nu zie ik het ook!!!”, riep Hanne. “LEG ONS UIT WAT ER AAN DE HAND IS”, schreeuwde Romy over het hele huis. “Daar! Dat enge meisje met die kapotte teddybeer!”, riep Lima uit. “Aaaaaah!!!”, schreeuwden Lara en Romy. Opeens viel er een oog van de teddybeer op de grond. “Rennen!!!”, riep Lima. Ze renden zo snel mogelijk de trap op. Ze stormden Romy haar kamer binnen en vielen allemaal op haar bed. Wadi begreep er niets van, ze keek gewoon hoe Lara en Lima voor het deken aan het vechten waren, hoe Hanne er tussen
| De Wondere Pluim | 2014 |
161
lag (in het midden van het luxebed) en hoe Romy onder het bed zat te schuilen. Wadi zei: “Ik ga even naar de wc.” Niemand had het gehoord. De volgende ochtend lag iedereen te snurken, Romy onder het bed, Hanne in het midden van het bed (onder het deken) en Lara en Lima links en rechts op het randje van het bed (Lara links en Lima rechts). Maar waar was Wadi? Oh ja, die zat nog altijd op de wc. Lang hé? Opeens werd Romy wakker. Ze wou net Lima wakker maken, toen de deur plots openging. Romy was al klaar om te gillen, toen ze zag dat het Sien was. “Oef, jij bent het! Waar was je gisteren?”, vroeg Romy. “Eh, ik had gisteren niet echt zin in een feestje, dus ben ik maar naar de circusles gegaan”, zei Sien. Toen werd Lara plots wakker en riep: “Waar is Wadi?” “Hé, inderdaad, waar is ze?”, vroeg Sien. “Ze was gisteren niet mee naar de badkamer”, zei Romy. Opeens hoorden ze gesnurk. “Van Lima zeker”, dacht Romy. “Zeg, slaapkoppen, word eens wakker!”, zei Lara tegen Hanne en Lima. “Eh, wat, wat is er?”, vroeg Hanne slapend. “Wadi is verdwenen!” “Verdwenen?”, riep Lima uit. “Kom, we gaan naar de badkamer! Misschien is ze daar”, zei Sien. “Ik ga die badkamer niet in!!”, protesteerde Lima. “Bangerik!”, zei Sien. “Misschien is ze daar niet meer!”, zei Lara. “Wie bedoelen jullie met ‘ze’?”, vroeg Sien.
162 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Oh, een eng meisje met een kapotte teddybeer”, zei Hanne. “Serieus?”, zei Sien, en rende de trap af. De anderen hadden geen keus en volgden haar. En daar stond Sien te kijken naar het bad. Ze was aan het huilen!!!! Dat was de eerste keer in haar leven! Maar waarom? Wat was er met het bad? Hanne, Romy, Lara en Lima keken in het bad. Wadi lag er bewegingloos in! Opeens zagen ze weer het meisje met haar teddybeer! “Yow!”, zei Sien en toen stopte ze met huilen. De andere meisjes huilden nog. Opeens werden Lima en Hanne meegepakt door het meisje. Lima en Hanne verdwenen. En Wadi opeens ook. Romy, Sien en Lara renden het huis uit. Het meisje was weg, maar toch bleven ze rennen. Opeens zag Sien een bromfiets. “Zullen we?”, vroeg ze. “Oké dan, maar wees voorzichtig!”, zeiden Romy en Lara. Sien zat aan het stuur, erachter zat Lara en achter haar zat Romy. Gelukkig kwamen ze geen politie tegen! Opeens stopte de bromfiets. “Benzine op”, zuchtte Sien. “Dan maar liften”, zei Romy. Tien minuten later stopte er een auto. “Ga maar achteraan zitten, en één iemand in de koffer.” Sien en Romy zaten achteraan en Lara in de koffer. Romy vroeg zich af wat er nu ging gebeuren. “Meneer, zet ons hier maar af”, zei ze na een tijdje, toen ze al redelijk diep in het bos waren. “Volgens mij is hij dronken”, fluisterde Sien tegen Romy. “Ja, kan”, zei ze, terwijl ze uit de auto stapten. “Lara, kom je nog?”, vroeg Sien. Ze deed de koffer open en … Lara lag bewegingloos in de
| De Wondere Pluim | 2014 |
163
koffer. Plots stond het meisje daar weer. Ze pakte Sien en Romy en sleurde ze mee naar een ondergrondse kerker met een heel dik slot. En daar zaten Romy en Sien. “Waarom heeft ze eigenlijk zo’n rare kleren aan?”, vroeg Sien aan Romy die weer aan het huilen was. “Geen idee. Wat wil ze van ons?” Romy kreeg geen antwoord. Sien was verdwenen. Een paar uur later ging de deur van de kerker open en wie stond daar? Het meisje! En achter haar Sien, Lara, Lima, Hanne en Wadi! “Wie ben jij?”, vroeg Romy aan het meisje. Het meisje nam haar masker af en … Fatima!!! Fatima was hun andere vriendin die niet kon komen naar het feestje! “Fatima?!!!!”, riepen ze allemaal in koor. Daarop zei Fatima: “1 april.” Lara Raes 10 jaar Perspectief
164 | De Wondere Pluim | 2014 |
De dunne man
Het was donker buiten. Het enige licht kwam van de auto’s en de stad die vijf kilometer verder lag. Naast de autosnelweg stond een nachtclub en een bos. Lacey had gewonnen met biljarten in de nachtclub en was dronken. “Komaan Lacey, speel nog een beetje!” zei iemand van de club. Maar Lacey wilde naar huis. Hij stapte de club uit en ging naast de autosnelweg staan, maar hij was te dronken om gewoon op een taxi te wachten. Dan maar naar het bos. “Ze zeggen dat daar spoken wonen”, zei Lacey. “Ik ga dat eens testen.” Al was hij een beetje bang van het bos, maar om dat te snappen, was hij te dronken. Hij ging dieper in het bos. Het licht van de stad en de auto’s was verdwenen en het lawaai van de auto’s en de club ook. Lacey wilde terug en wilde ook verdergaan. Het verdergaan won en hij liep verder. Toen zag Lacey licht: er lagen een zaklamp en een camera op de grond. “Iemand wilde het zeker ook te weten komen”, zei Lacey. Toen hij de zaklamp oppakte en naar de video op de camera keek, zag hij gillende mensen en storingen. Dat was alles. “Idioten”, zei Lacey. Hij scheen met de zaklamp naar een boom en zag daar iets, iets engs! Het was heel dun, een heel dunne man, zijn armen waren zo lang dat ze de grond konden aanraken en zelf was hij ook heel lang. Hij had een zwart pak aan met een rode das. Op zijn rug groeiden er tentakels, zwarte tentakels. Maar het ergste van deze dunne man, was zijn gezicht, want hij had geen gezicht. Lacey maakte snel een foto en rende het bos uit tot hij terug bij de autosnelweg stond. Hij keek met-
| De Wondere Pluim | 2014 |
165
een naar de foto en zag alleen storingen! “Het lijkt wel op de video van die andere mensen”, zei Lacey. Hij stopte een taxi en ze reden terug naar de stad. Thuis dacht Lacey dat het over was, maar dat was maar een gedachte! Om vier uur in de nacht klopte er iemand op de deur. “Wie is daar?”, vroeg Lacey. Hij rende naar beneden en keek door het kijkgaatje. Hij zag tentakels en daarna een hoofd zonder gezicht. Lacey wist meteen wie dat was. Het was de dunne man. Zijn tentakels omkringden zijn deur en zijn armen lieten de deur er uitvallen. De deur viel op Lacey en brak zijn been. De dunne man stond naast hem, daarna hoorden al zijn buren een grote gil. “Waaaaaaaaa!”, riep Lacey. Toen kwam de politie en wat ze zagen was Lacey zonder ogen en op de muur stond er geschreven: “Kom nooit in het bos!” Alexander Siamandi 11 jaar School aan de Stroom
166 | De Wondere Pluim | 2014 |
Sandra en de witte wolf
In een groot bos woonde een meisje in een klein huisje met haar ouders. Ze heette Sandra. Het bos was heel mooi en zag er uit als een sprookje. Sandra was een heel gehoorzaam meisje. Ze droomde van avontuur, maar dat gebeurde meer in films, dacht ze. Op een dag moest ze appels zoeken voor de taart die moeder ging bakken. Ze ging op pad. Ze zong onderweg een vrolijk liedje. Opeens waaide er een wind, een heel zachte wind … En toen zag zij iets wit, iets heel knalwit. Het kwam dichter en toen zag ze wat het was, het was ... een wolf! Sandra schreeuwde van angst en liet haar mandje vallen. Ze vluchtte weg. Ze hijgde. Opeens kwam ze twee mannen tegen. Eén van hen zei: “Haha, een meiske hier, die gaan we toch nodig hebben om een wolf te vangen hé? Hij lust vast mensenvlees en terwijl hij eet, gaan we die wolf vangen! Hahaha!” Sandra was geschrokken en woedend. De twee mannen bonden haar met een touw vast. Sandra moest huilen. Maar nu gebeurde er iets. De witte wolf kwam! Sandra keek hem verbaasd en angstig aan. De wolf sprong naar de twee mannen terwijl ze wilden schieten, maar het was al te laat. De wolf greep met zijn scherpe tanden hun truien en bond ze vast aan de boom met het touw. De wolf maakte Sandra los. Sandra was erg verbaasd, de wolf had haar gered! “Wie … wie ben jij toch?”, vroeg Sandra, ook al wist ze dat dieren niet konden praten. “Ik heet Cornelius, de witte wolf”, antwoordde de wolf. Sandra schrok en keek erg verbaasd. “Kan jij praten?!”, riep ze. De wolf antwoordde: “Ik weet dat je het raar vindt, maar ik
| De Wondere Pluim | 2014 |
167
kan praten omdat de tovenaar me een drankje heeft gegeven om te kunnen spreken.” “Tovenaar? Is er een tovenaar in dit bos?”, vroeg Sandra. “Kom je mee?”, zei de wolf. Sandra kwam mee. Ze mocht op de rug van de wolf zitten. Het was zacht en heerlijk. Ze kwamen aan een deur. De wolf deed open en er kwam zonlicht uit. Sandra deed haar ogen dicht en keek toen beter wat er was. Voor hun zag ze net een paradijs! Sandra dacht dat het een droom was, maar het was echt! “Je hebt een goed hart, Sandra”, zei de wolf, “daarom wou ik je meenemen.” Sandra keek blij naar Cornelius. Ze gingen binnen en Sandra vond het ontzettend leuk. Ze zag allerlei dingen, kleine mensjes met paddestoelenhoofden, feeën, dwergen, een mens met paardenpoten. “Wat is het hier mooi!”, riep ze. De wolf glimlachte naar haar. Ze kwamen bij de tovenaar die op een troon zat. “Hallo …”, zei Sandra verlegen. De tovenaar zei: “Welkom in Fantasyland, Sandra! Omdat je in ons geloofde, geef ik je een drankje om te kunnen vliegen.” “Ge … geloofde?”, vroeg ze. “Ja, wie in ons gelooft, krijgt een geschenk. Als je niet in ons geloofde, zou je toch niet meegekomen zijn, toch?”, zei hij. Sandra glimlachte en opeens dacht ze aan iets: “Oh nee, mijn ouders, ze zijn zeker ongerust!” Cornelius keek haar aan en zei: “Maak je geen zorgen, Sandra. Je kan nu vliegen en zo ben je sneller thuis.” “Oh ja!”, zei Sandra blij. Ze dronk het en ging met de wolf mee.
168 | De Wondere Pluim | 2014 |
“Daag, tovenaar en bedankt.” De tovenaar zwaaide en iedereen zwaaide ook. Toen ze al voor haar huis waren, stond ze op de grond. Ze gaf de wolf een grote knuffel en een zoen. “Dankjewel, Cornelius, mijn droom is uitgekomen.” De wolf wist haar droom al. Hij glimlachte: “Hier, pak maar dit fluitje. Als je daar op fluit, kom ik bij je. En hier heb ik appels voor je.” Sandra bedankte hem. De wolf liep weg. Sandra liep binnen en haar ouders knuffelden haar. Sandra vertelde haar avontuur, maar ze lachten en aten een heerlijke appeltaart. Die avond droomde Sandra over een mooie, witte wolf … Linda Magomadova 13 jaar School aan de Stroom
| De Wondere Pluim | 2014 |
169
De geheime poort
Er was eens een jongen die Sam heette. Hij was heel avontuurlijk en hield heel veel van mysteries. Op een dag vertelde Sams mama dat hun buurvrouw was langsgekomen en gezegd had dat ze een spook had gezien in haar huis, dus daarom ging ze verhuizen. Sam vond dat een leuk mysterie. Sam ging met z’n vrienden, Tom, Bas en Anika naar het huis van z’n buurvrouw. Daar vonden ze een naar schilderij waarop een rare man was geschilderd. Hij had ook rare en rode ogen. Sam vond dat niet normaal. Hij drukte op de ogen en plots ging een geheime poort open. Sam vond dat gevaarlijk en zei: “Kom, we gaan weg, dat is te gevaarlijk. We komen morgen terug met een paar spullen.” Toen Sam thuis was, vertelde zijn mama dat er die morgen een vreemd telefoontje was geweest. Ze zei dat hun buurvrouw dood was. Sam vroeg een toverspreuk aan zijn mama. Mama zei: “Geest, o geest, ga nu weg, en dit tweemaal.” Sam vertelde zijn vrienden dat zijn buurvrouw dood was. Ze waren verbaasd en bang. Sam vertelde ook dat hij een toverspreuk kende, dus ze moesten niet bang zijn. ’s Morgens pakte Anika pikante poeder en Bas eten en drinken mee. Tom nam ijsblokjes en Sam een touw. Zo, nu vertrokken ze naar het huis. Maar kijk nu eens, de foto was veranderd. Nu was er een vrouw met twee kinderen. Nou ja. Hij drukte op de ogen en de geheime poort ging weer open. Dat was een kamer met oude spullen. Anika drukte per ongeluk op een knopje en er ging nog een poort open. Er kwam een man uit en die ging naar Anika. Anika gooide het pikante poeder op zijn
170 | De Wondere Pluim | 2014 |
gezicht en hij verdween. Daarna kwamen er twee kinderen naar Tom. Tom gooide de ijsblokjes naar hen en ze smolten en verdwenen. Dan kwam er een mooie vrouw naar Bas. Bas vond ze mooi en gaf haar eten en ze verdween. Toen kwamen ze samen en Sam gooide het touw naar hen en ze zaten vast. Ze zeiden de spreuk en gingen weg. Ze gingen naar huis. Sam vertelde alles aan zijn mama. Mama is nu fier op hen. Zunaira Qureshi 12 jaar Klavertjevier
| De Wondere Pluim | 2014 |
171
172 | De Wondere Pluim | 2014 |
Het kan nooit genoeg zijn Elke keer opnieuw voltrekt het zich. 2800 kinderen uit Antwerpse scholen schrijven een verhaal, in Maasmechelen zijn het er 1000 en in Hasselt 600. Tel daarbij de meer dan 500 lezende en participerende ouders, een schare bevlogen professionele juryleden en de omvang van dit project begint zich af te tekenen. Het kan nooit genoeg zijn: het stimuleren, fantaseren, bedenken en schrijven van verhalen. Beter nog: deze verhalen delen door ze voor te lezen, ze te vertellen en ze in een boek laten verschijnen zorgt ervoor dat velen deelachtig worden aan de gedachten van al deze jonge schrijvers. En gedachten delen is samen toekomst maken. Verhalen en gedachten delen is ook zoeken naar zin en onzin, is spelen en leren, is kennis en emotie, is verdrinken in fantasie en werkelijkheid, is ... Daarom is ‘De Wondere Pluim’ meer dan een project. Het is een gebeuren met veel kleuren en geuren waar velen gelukkig van worden. En ja , ze blijven ons verbazen met hun gedachten en hoe ze deze met woorden proberen te vatten. Elk jaar is dit een literair feest waarvoor we dankjewel zeggen aan de duizenden schrijvers, honderden helpende handen, aan het kernploeg die in elke stad of gemeente zorgt voor de stroomlijning van al die schoonheid.
| De Wondere Pluim | 2014 |
173
Ook een dank aan de zeer noodzakelijke subsidiÍnten en sponsors in elke gemeente en stad. En voor de Antwerpse editie een bijzondere dankjewel aan de stad Antwerpen die dit project alvast de drie volgende jaren zal ondersteunen, aan Antwerpen Boekenstad voor de raad en de daad, aan de Printshop voor de grote hoeveelheid gratis service en extra’s ... en aan de 28 scholen voor hun enthousiasme. Een twaalfde editie in Antwerpen en ik weet nu wel zeker: het zal nooit genoeg zijn.
Tijl Bossuyt Artistiek en zakelijk leider De Veerman
174 | De Wondere Pluim | 2014 |
Inhoud Voorwoord
Stijn Vranken
3
Juryverslag
5
Juryleden
11
Verhalen van kinderen uit het eerste leerjaar Nederlands moedertaal
Tom het draakje Liv Grossen De nachtschool Mei Venhuizen De weenprinses Lauke Leinfelder Waar is mijn bal? Nada El Morabit De arend Daan Goedemee De muis die geen kaas lustte Ella Desimpelaere Een juffrouw die niet kon rekenen Dora Bouwen
Verhalen van kinderen uit het eerste leerjaar Nederlands tweede taal De flamingo De draak wil eten De domme kabouterin Stad zonder licht De wereld is mooi
Sophia Hilenko Burchin Mehmed Ergjan Gushani Hajar Amrane Lina Alouad Said
15 17 18 19 20 21 22
25 26 27 29 30
| De Wondere Pluim | 2014 |
175
Verhalen van kinderen uit het tweede leerjaar Nederlands moedertaal De nacht zonder geluid Waar is de nacht? Kersenpoepje Er was eens een monster Stad zonder licht Het lieveheersbeestje En toen was de zee zoet
Eva Deckx Oscar Eulaers Louiz Van Den Eede Hayley Goddefroy Mo Bakker Hannah Heikens Mies Simons
Verhalen van kinderen uit het tweede leerjaar Nederlands tweede taal
De schoenen Emma Batchvarov De olifant die op het vogelnest zat Orestis Lynas Het voetballende konijn Salehah Afzal Op zoek naar geheime sporen Alexandra Goossens De geheime brief van de zee Ilham Ali Yusuf Water Lili elfje Priyanke Ghale
Verhalen van kinderen uit het derde leerjaar Nederlands moedertaal Moet ik in God geloven? Een pannenkoek op je kop De zin De regenboog Het kaboutertje in de spaghetti Sst ‌ de maan vertelt De kater en de maanprinses
176 | De Wondere Pluim | 2014 |
33 34 35 36 38 39 40
43 44 45 46 47 48
Helena Van Gheem 51 Flor Pittomvils 52 Nona Verbergt 53 Lee Arrendel 54 Lotte Van Nieuwenhuyze 57 Hannah Vervoort 59 Jokelin Peeters 60
Verhalen van kinderen uit het derde leerjaar Nederlands tweede taal Het elfje dat te bang was om de wereld te zien De twee kikkers De klok die niet tikt Het zwevende fruit tussen de wolken De dansende eekhoorn Spijt
Franscisca Villatorro
63
Hitesh Mehta 64 Youssra Bakali 65 Helena Kamal Sargious 66 RochĂŠ Nijhove Younes Samir
Verhalen van kinderen uit het vierde leerjaar Nederlands moedertaal
De stervende boom Eros Bloemen Het polenfeest Thomas Peeters Het schrijfgerief van Pim Linde Slabbinck De vogel die niet kon vliegen Dabi Vlasblom Elan Een groot geheim Emma Cosemans De bange leeuw en Uma Trujillo Escobar de dappere gazelle
67 69
71 75 77 80 83 86
| De Wondere Pluim | 2014 |
177
Verhalen van kinderen uit het vierde leerjaar Nederlands tweede taal En toen was de zee zoet Het kindje zonder ouders Pandaberen tegen Chocoladeland Stad zonder licht Alles door een glas melk
Ismail Kareymez Emmanuel Akakpovi Eliana Andre Fjor Bajraktari Gizem Altintas
Verhalen van kinderen uit het vijfde leerjaar Nederlands moedertaal Als je verdwijnt ‌ Het dansende vuurtje Nu, ooit, toen Blind Janneke maan en Ananke Het verhaal van Felix Xaba De zwarte nacht
Deenah Tsai Lena Bos Oscar Sioen Brecht Dael Linde Dresselaers Daan Roofthooft Tim Nevelsteen
Verhalen van kinderen uit het vijfde leerjaar Nederlands tweede taal De maan De wereld weet niet wat hij moet doen En toen was de zee zoet De 11 kaarsjes Licht De magische bloem Het verhaal zonder einde
178 | De Wondere Pluim | 2014 |
Sinem Alieva Mohamed Baabou
89 90 91 95 98
101 104 105 106 107 109 112
115 117
Maciej Malecki 119 Aishvini Ramasamy 121 Ivana Batchvarov 123 Fatoumata Bari Lamarana 124 Ouassim Kribicha 125
Verhalen van kinderen uit het zesde leerjaar Nederlands moedertaal Gevangen in mijn fantasie Vrouwen De zandloper De kracht van de edelstenen Blondie rules Stilte
Mariken Rosseau 131 Luka Jozephi 137 Jarrin Van Der Maden 139 Eleni Van Daele 142 Claudia Guldentops 147 Elinor Goossens 151
Verhalen van kinderen uit het zesde leerjaar Nederlands tweede taal Mina’s nieuwe leven Grote dromen 01.04.2014 De dunne man Sandra en de witte wolf De geheime poort
Dankwoord
Busra Osmen Azad Yagdi Lara Raes Alexander Siamandi Linda Magomadova Zunaira Qureshi
155 158 159 163 165 168 171
| De Wondere Pluim | 2014 |
179
180 | De Wondere Pluim | 2014 |
WERKTEN MEE AAN DE WONDERE PLUIM 28 scholen
Afrit Zuid, De Bever, De Evenaar, De Kolibrie, De kRing, De Pientere Piste, De Spiegel, De Sterrenkijker, De Wereldschool, De Zevensprong, De Zonnebloem, De Zwemschool, Emma端s (Zuidschool), Het Groene Eilandje, InPEERi@, Jonghelinckshof (Zuidschool), Klavertjevier, Mariagaarde, Perspectief, Prins Boudewijn, School aan de Stroom, Sint Aloysius, Sint-Anna Goethe, Sint-Jozef, Steinerschool, Veltwijck, Willem Tell.
329 lezende ouders 2.735 schrijvende kinderen Organisatie
Lezende ouders, in samenwerking met De Veerman vzw
Kerngroep
Somia Bakali Barbara Bellinkx Anne Berckmoes Naima Falki Thessa Goossens Mohammad Mesghali Annemie Morbee Griet Pauwels Griet Ramaut Lieven Sioen Jan Van der Vloedt | De Wondere Pluim | 2014 |
181
Vakjury
Amina Belorf Mostafa Benkerroum Abbie Boutkabout Fikry El Azzouzi NoĂŤlla Elpers Peter Holvoet-Hanssen Gaea Schoeters Joke van Leeuwen Stijn Vranken
Logo
Ab De Nijs Bik Ingrid De Decker
Affiche
Patrick Haerens
Trofee
Thessa Goossens
Drukwerk
www.printshop.be
182 | De Wondere Pluim | 2014 |