DE OVERSPELIGE VROUW

Page 1

DE OVERSPELIGE VROUW

1

DE OVERSPELIGE VROUW

Christus en de overspelige vrouw Christus und die Ehebrecherin, uit 1520, Fränkische Galerie (Leihgabe der Bayrischen Staatsgemäldesammlungen, Alte Pinakothek.) Lucas Cranach der Ältere (1475-1553)

Guido Biebaut, 16 / 04 / 2012 Alle rechten voorbehouden


DE OVERSPELIGE VROUW

2

DE OVERSPELIGE VROUW Joh.7:53 tot 8:1-11 / 1 Thes.5:14,15 Herziene Statenvertaling We hebben vandaag een verhaal over een theologische controverse zoals er zovele waren tussen Jezus en de Schriftgeleerden. Soms lijkt het een steekspel en vandaag gaat het zich toespitsen rond een vrouw die overspel zou gepleegd hebben. Overspel is een zaak van twee personen, maar de tweede partij komt er niet aan te pas in dit verhaal. Bij echtbreuk zullen beiden ter dood gebracht worden volgens Lev.20:10 / Deut.22:22. Hier is een luchtje aan. Je kunt het gaan zien als iets met contradictorische betekenissen. In veel Bijbelvertalingen krijg je dit te lezen tussen haakjes, omdat vier van de oudste Bijbelmanuscripten dit gedeelte niet hebben. Het is ook zo dat in sommige oude Bijbelhandschriften we het verhaal vinden in het Lucas-evangelie in plaats van in Johannes hoofdstuk acht. Maar daar gaan we niet op in, omdat de oude Kerkvaders dat beeld van de vrouw regelmatig gebruiken en er over gepreekt hebben. Het is dus geen apocrief of ON-Bijbels verhaaltje. In onze Reformatorische kringen wordt er dan ook niet zoveel gepreekt over dit gedeelte. Ik laat me er toch toe leiden door een opmerking van Johannes Calvijn die zegt dat we hier niets in terugvinden dat de apostolische geest van de Schrift onwaardig zou zijn. Laat ons even iets opmerken over wat er aan dit verhaal voorafgaat. Het is avond en iedereen gaat naar huis. Jezus gaat naar de hof van Olijven om er te bidden. Het is avond en iedereen zoekt rust en stilte. Jezus zelf gaat vanuit Jeruzalem echter nog een stuk oostwaarts naar de beek van Cedron waar eeuwenoude olijfbomen groeien. De Heer zoekt de stilte op als een tweede thuis. Telkenmale Hij in Jeruzalem vertoefd is dat de plaats waar hij naar toe gaat om er alleen te zijn met Zijn Vader. De laatste maal dat hij er is zal het ook zijn aanhouding betekenen door de wachters van de tempel. Daar zal een proces op volgen en een veroordeling aan het kruis. De stilte van de Olijfberg is de plaats waar Jezus van Nazareth met Zijn Hemelse Vader in volmaakte eenheid de verlossing der mensheid voorbereid. En het wordt morgen en Jezus gaat terug naar de tempel. Daar waar volk is. Daar waar Hij dat volk kan oproepen tot barmhartigheid en trouw aan de God van Isra毛l. De plaats waar altijd iets te doen is. Het volk dat Hem herkend heeft volgt Hem en Hij zet zich neer om te leren. Dit is voor een Joods leraar de gewone manier van onderwijzen. Hij staat niet v贸贸r de klas zoals een leraar in ons onderwijssysteem. Hij zit op een klein stoeltje en soms op de grond en iedereen die iets wil horen zet zich rondom de leraar. De Schriftgeleerden en Farizee毛n storen Hem echter doordat ze een vrouw aanbrengen die ze in het midden van de kring brengen. De aanklacht is dat zij op heterdaad betrapt is bij overspel. Dat


DE OVERSPELIGE VROUW

3

valt niet te loochenen en ook de vrouw zal dat niet tegenspreken. Een zeer emotioneel geladen verhaal. Ze is schuldig. Ze staat daar weerloos. Angst en twijfel staat op het gezicht van de vrouw te lezen. Alleen de manier waarop met haar gesold wordt maakt haar een willoos slachtoffer van een spel dat de Schriftgeleerden met Jezus willen spelen. De weerloosheid van de vrouw staat in schril kontrast met de uiteindelijke bedoeling van de Schriftgeleerden: Jezus vangen in Zijn interpretatie van de wet om Hem aldus te kunnen aanklagen. Ze weten dat Jezus een grote barmhartigheid toont en daarom zelfs vriend van zondaars en tollenaars genoemd wordt. Ze weten dat Jezus nadruk legt op vergeving en niet op offerande. Enkele theologen zien dit gedeelte van Johannes 8 niet als een echt waar gebeurd verhaal, het was al een idee van Sigmund Freud de Weense psychiater van rond het jaar 1.900. Maar het is veel oprechter bij de tekst zelf te blijven. Jezus weet goed dat men Hem nogmaals een test case wil laten beslechten. De Schriftgeleerden misbruiken de zonde van de vrouw in een boos opzet. Het boos en overspelig geslacht wil hierbij de goedheid van Jezus op de proef stellen. Jezus heeft dit opzet van de Schriftgeleerden wel door. Maar dat weet de vrouw allemaal niet. Ze staat in de kring van hoorders en aanklagers met al haar schaamte. De veroordeling en de daarop volgende dood hangt reeds in de lucht. En niemand die blijkbaar een goed woord voor haar heeft. Weerloos in de strenge wereld van mannen. Zonder verweer tegenover de wet. Nu is overspel een zaak van twee. We weten uit het verhaal niet waar de man is. Zijn verweer zou kunnen zijn: de vrouw heeft mij tot zonde gebracht? Zij heeft mij gestrikt? Was de losheid van de zedelijkheid onder Israël reeds aangetast door de opvattingen van de Romeinse bezetters voor wie overspel van de man geen probleem was? Of gaat het om één van de honderden andere excuses die er te vinden zijn. De Schriftgeleerden naderen Jezus met vleiende woorden: Meester. Dat aanspreken als Meester is niet oprecht want ze hadden Hem vroeger al verworpen. Kan er uit Nazareth iets goeds komen? Kijk maar naar de geschiedenis van de profeten: in Galilea wonen géén profeten. De aanklacht is: de vrouw is op heterdaad betrapt en moet volgens de wet van Mozes gestenigd worden. De schrijver van het verhaal voegt er echter aan toe dat dit een verzoeking is. Men zoekt eigenlijk iets om Jezus aan te klagen. Om Hem te beschuldigen. Menselijk gesproken staat Jezus voor een dilemma. Als Hij zegt stenig de vrouw, volgens de wet van Mozes, dan krijgt Hij problemen met de Romeinse bezetters in Juda. De Romeinen hadden namelijk het Sanhedrin toen de macht ontnomen om zelf de doodstraf uit te spreken of uit te voeren. Wat de leden van het Joods gerechtshof konden doen was de aanklachten formuleren, de getuigen leveren en dat alles in handen leggen van het Romeinse rechtssysteem. Vanwege deze technikaliteit kunnen we dan ook niet zeggen dat Jezus de vrouw kán veroordelen.


DE OVERSPELIGE VROUW

4

Er is nog een tweede reden waarom Jezus in een moeilijke situatie zit. Hij kan niet zeggen dat er eigenlijk niets aan de hand is, want dan toont Hij geen respect voor de wet van Mozes. Dan zouden de Schriftgeleerden Hem terecht hebben aangeklaagd als iemand die een overtreder van Gods openbaring was. Als derde probleem komt erbij dat Jezus Zijn populariteit onmiddellijk zou verliezen indien Hij de vrouw zondermeer zou veroordelen. Het vertrouwen dat Hij bij het gewone volk al die tijd had opgebouwd zou ineens invallen als een kaartenhuisje. De Schriftgeleerden die zich voordoen als de gehoorzame uitvoerders van de wet van Mozes hebben hun oren wijd open staan om het antwoord van Jezus te horen. Maar Jezus talmt met Zijn antwoord en schrijft in het zand. Wat Hij schrijft weten we niet. Maar toch zit hier een prachtige symboliek achter. Normaal schrijf je iets neer in een boek om je woorden te bewaren voor het nageslacht. Iemand moet nog kunnen nalezen hoe en op welke wijze de dingen geschied en gezegd zijn. Wie in het zand schrijft weet echter dat bij de eerste wind de woorden uitgevaagd worden. Precies alsof deze woorden nooit bestaan hebben. De profeet Jeremiah sprak ooit over de afvallige Joden de volgende woorden: ”allen die U verlaten, zullen beschaamd worden. Wie zich van mij afkeren, zullen in de aarde worden geschreven.” Jer.17:13. Hij die op de aarde beschreven staat zal bij de storm van Gods gramschap niet kunnen standhouden. Die vliegt weg in de wind, vér weg van God. Gods kinderen echter, staan opgeschreven in het boek des levens van het Lam. Jezus, schrijft in het zand dat de tempel van God omringt. We zeggen het nogmaals: wat Hij schreef weten we niet. Maar er zijn toch enkele kerkvaders geweest die daarover goede ideeën hadden. En als mogelijke ideeën in dit verband vertel ik u deze dan ook. Ambrosius zegt in zijn commentaar op dit deel, dat Jezus toen de tekst op de aarde schreef die Hij in de Bergrede had uitgesproken: ”Huichelaar, haal eerst de balk uit uw oog en dan zult u goed kunnen zien om de splinter uit het oog van uw broeder te halen.” - Mat.7:5. En Hiëronymus de man die zulk een prachtige Latijnse vertaling van de Bijbel had gemaakt zei: ”Jezus schreef de zonden van de schriftgeleerden en die waren talrijk.” De Schriftgeleerden dringen erop aan: Wat doen we met deze vrouw? Jezus, de schrijver, heft Zijn hoofd op met de opmerking: ”Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen.” – vers 7 En dan in vers 8: “En opnieuw bukte Hij en schreef in de aarde.” Waarom schrijft Jezus nu nogmaals op de grond? Om te tonen dat dit optreden van de vrouw Hem niet interesseert? Zeker niet! Wellicht om de Schriftgeleerden in de gelegenheid te stellen om over de zaak nog eens over en weer te praten. Maar dat doen ze niet. Ze hebben met wat ze nu gehoord hebben geen verweer meer.


DE OVERSPELIGE VROUW

5

Al hun pijlen voor dit gevecht hebben ze verschoten. Iedereen die in suspens was het antwoord te horen heeft geen verweer meer. Want dat is iets wat elke Jood zal beamen. Hij is schuldig, óók maar een zondaar, óók een overtreder van de wet. En daarom zal de ene ná de andere verdwijnen van het toneel. Ze zijn door de opmerking van de Heer buiten spel gezet. Ze hebben nu niets meer te zeggen. Wat niet wegneemt dat hun woede des te groter is. Deze Jezus blijft hen stokken in de wielen steken en kortelings zijn ze hun job kwijt. Tweemaal schrijft Jezus in het zand, en tweemaal heft Hij zijn hoofd omhoog. De eerste maal dat Hij het doet is het om de wetgeleerden aan te zien. Zij die van zichzelf denken dat er géén rechtvaardiger, oprechter en wetsgetrouwer gelovigen onder de Joden zijn! Maar toch weten ze niets meer te zeggen en zijn sprakeloos wanneer Jezus hen erop wijst dat wie niet heeft gezondigd de vrouw mag stenigen. Te beginnen bij de oudsten onder de Schriftgeleerden gaan allen hun eigen weg. De aanklagers verliezen er op dat moment hun gezicht. Alleen de vrouw staat er nu nog en Jezus. En Jezus ziet de vrouw aan. De beschuldigers zijn weg. Maar dat wil niet zeggen dat de vrouw van haar pijn verlost is. Ze blijft nog steeds de zondige, maar wel een zondares met berouw. Alleen de Heer is overgebleven om haar te oordelen. Maar bij deze Man van Nazareth wordt men niet veroordeeld wanneer men zijn zonde beleden heeft. Hij is ook de barmhartige en daarom door elke zondaar te prijzen. Als rechter in Gods koninkrijk mag Hij deze zondaar vergeven en vrij stellen van alle schuld. Het is alsof de dokter en de patiënt nu oog in oog staan. Jezus de genezer, de vergever, weet dat de vrouw schuldig is, geestelijk niet goed is. Deze vrouw heeft spijt van haar daad. De diagnose is vastgesteld en de remedie is simpel. Jezus die met de zondaar meeleeft, geeft als opdracht: ”ga heen en zondig niet meer.” – vers 11 En dat komt erop neer: zondig niet meer op deze manier. En geraakt door de goedheid van Jezus zal ze ook haar best doen en wellicht zal het haar op dit punt ook nog lukken: zich niet meer over te geven aan hoererij. De vrouw heeft schuld bekend en op die voorwaarde is ze ook vergeven: verander je levenswijze. Zonder schuldbekentenis kan er geen schuldvergeving zijn. Daarom zijn we ook niet zo te vinden voor de uitleg van de gekende Nederlandse prof. Van Niftrik die zegt dat het hier niet gaat om echte schuldbekentenis: de vrouw spreekt zich daarover niet uit. Dat is waar. Maar indien ze door de Heer weggezonden wordt met de opdracht niet meer te zondigen dan moet dat ook schuldvergeving inhouden. Van Niftrik zegt dat de vouw voorlopig gewezen wordt op haar ”rechte mens-zijn.” En wellicht zit ook dat erachter. In elk geval zal Jezus de vrouw niet wegsturen met een onduidelijke vorm van gewetenswroeging en zo zal ook haar


DE OVERSPELIGE VROUW

6

schuld op dit punt vergeven zijn. Jezus veroordeelt niet de persoon maar wel haar daad. Elke zonde maakt een breuk tussen God en de mens. En grote of kleine zonden maken dan eigenlijk niet zoveel verschil uit. We derven allen de heerlijkheid Gods zegt Paulus ergens. En dan zijn er slechts twee mogelijkheden. Men wordt gestraft zoals de wet het vraagt door het kwaad uit het midden van het volk uit te drijven. Of God vergeeft op zijn eigen barmhartige wijze? Het niet aanrekenen van schuld zoals een vader doet. Maar dan niet zonder erop te wijzen dezelfde stommiteiten niet meer te begaan. Mogen we dit nog eens kort samenvatten, want het belang ervan voor ons is enorm. Dit evangelieverhaal van een overspelige vrouw geeft aan dat Jezus redt van veroordeling en geestelijke dood. De scène is dramatisch: Schriftgeleerden vragen Jezus de zondares te oordelen. Maar hun bedoeling is Hem op de proef te stellen en als Hij een misstap zou doen aan de kaak stellen. Deze hypocriete aanklagers veinzen in werkelijkheid maar een bepaalde belangstelling voor Jezus als leraar. Onder het voorwendsel dat zij Hem een oordeel toevertrouwen is de echte reden: zo kunnen we Hem beschuldigen als “wetsovertreder” en oordelen. Jezus draait dat alles om in een andere baan: als jullie zonder zonde zijn begin ze maar te steningen. Deze woorden zijn vol van de ontwapenende kracht van de waarheid van andere zondaars, niemand gaat namelijk vrijuit: we zijn allen zondaars. Waarschijnlijk hadden sommigen al hun stenen in de broekzak om de zondares te straffen. Hij wil die zonde veroordelen maar ook de hypocrisie ontmaskeren van de wetsgeleerden. Jezus wil ook de zondaar redden. Johannes, beklemtoont in details: Jezus bukt zich en in bezig met Zijn vinger op de grond te schrijven. Augustinus, de grote kerkvader uit de 4de en 5de eeuw, merkt op, bij dit gebaar van Christus, dat dIt Hem toont als Goddelijke wetgever. Augustinus vergelijkt dat met God die in het OT de wet schrijft op stenen tafelen, en dat is niet meer dan verharde grond. En inderdaad Jezus is Wetgever, Hij is het ook die de de gerechtigheid en rechtspraak in Zijn persoon samen heeft. Wanneer we gelovig zijn en oprecht, zullen we ook ééns voor de Heer komen te staan met onze eigen zonde. Ook wij zullen onze schuld tegenover de goede God moeten belijden. We zullen allen een ellenlange lijst van zonden moeten belijden hebben en niets achter gehouden. Zoals de Heer Zijn Vader vraagt dezen te vergeven die Hem op het kruis hangen zo vraagt Hij de Vader hén te vergeven die zondigen. Hij heeft onze zonde op Zich genomen en is onze middelaar geworden. Christus kán en mág de zondaar radicaal vergiffenis schenken. Hij kan de zonde van ons wegdoen zover het noorden van het zuiden is. Onze middelaar kent onze eigen hartetoestand en onze beweegredenen. Hij weet ze te wegen of we oprecht berouw hebben of slechts vlug ons geweten willen sussen met een schietgebedje. Daarbij gaat de raad ons aan die de vrouw heeft ontvangen en voor ons dezelfde is: zondig voortaan niet meer. Dat in elk geval! AMEN


DE OVERSPELIGE VROUW

7

Bibliografie bij de manuscripten: Op http://www.bible-researcher.com/adult-hills.html is van Edward F. Hills staat hoofdstuk 6 van zijjn boek, The King James Version Defended, 4th edition (Des Moines: Christian Research Press, 1984), pp. 150-159. Een verdediging van de aithenticiteid van de tekst. Zie bij deze ook nog http://www.bible-researcher.com/adult.html Op http://www-user.uni-bremen.de/~wie/TCG/TC-John-PA.pdf kunt u dit vinden van: Wieland WILLKER, A Textual Commentary on the Greek Gospels, Vol. 4b The Pericope de Adultera: Jo 7:53 - 8:11 (Jesus and the Adulteress). Nogal kritisch.

******** Citaat uit: The King James Version Defended, by Edward F. Hills, over dĂŠze tekst

Op http://www.thebibleistheotherside.org/currentarticlep31p5.htm CHAPTER SIX par 4. The Woman Taken In Adultery (John 7:53-8:11)

The story of the woman taken in adultery (called the pericope de adultera) has been rather harshly treated by the modern English versions. The R.V. and the A.S.V. put it in brackets; the R.S.V. relegates it to the footnotes; the N.E.B. follows Westcott and Hort in removing it from its customary place altogether and printing it at the end of the Gospel of John as an independent fragment of unknown origin. The N.E.B. even gives this familiar narrative a new name, to wit, An Incident In the Temple. But as Burgon has reminded us long ago, this general rejection of these precious verses is unjustifiable. (a) Ancient Testimony Concerning the Pericope de Adultera (John 7:53-8:11) The story of the woman taken in adultery was a problem also in ancient times. Early Christians had trouble with this passage. The forgiveness which Christ vouchsafed to the adulteress was contrary to their conviction that the punishment for adultery ought to be very severe. As late as the time of Ambrose (c. 374), bishop of Milan, there were still many Christians who felt such scruples against this portion of John's Gospel. This is clear from the remarks which Ambrose makes in a sermon on David's sin. "In the same way also the Gospel lesson which has been read, may have caused no small offense to the unskilled, in which you have noticed that an adulteress was brought to Christ and dismissed without condemnation . . . Did Christ err that He did not judge righteously? It is not right that such a thought should come to our minds etc." (32) According to Augustine (c. 400), it was this moralistic objection to the pericope de adultera which was responsible for its omission in some of the New Testament manuscripts known to him. "Certain persons of little faith," he wrote, "or rather enemies of the true faith, fearing, I suppose,


DE OVERSPELIGE VROUW

8

lest their wives should be given impunity in sinning, removed from their manuscripts the Lord's act of forgiveness toward the adulteress, as if He who had said 'sin no more' had granted permission to sin." (33) Also, in the 10th century a Greek named Nikon accused the Armenians of "casting out the account which teaches us how the adulteress was taken to Jesus . . . saying that it was harmful for most persons to listen to such things." (34)

That early Greek manuscripts contained this pericope de adultera is proved by the presence of it in the 5th-century Greek manuscript D. That early Latin manuscripts also contained it is indicated by its actual appearance in the Old Latin codices b and e. And both these conclusions are confirmed by the statement of Jerome (c. 415) that "in the Gospel according to John in many manuscripts, both Greek and Latin, is found the story of the adulterous woman who was accused before the Lord." (35) There is no reason to question the accuracy of Jerome's statement, especially since another statement of his concerning an addition made to the ending of Mark has been proved to have been correct by the actual discovery of the additional material in W. And that Jerome personally accepted the pericope de adultera as genuine is shown by the fact that he included it in the Latin Vulgate. Another evidence of the presence of the pericope de adultera in early Greek manuscripts of John is the citation of it in the Didascalia (Teaching) of the Apostles and in the Apostolic Constitutions, which are based on the Didascalia. . . . to do as He also did with her that had sinned, whom the elders set before Him, and leaving the judgment in His hands departed. But He, the Searcher of Hearts, asked her and said to her, 'Have the elders condemned thee, my daughter?" She saith to Him, 'Nay, Lord.' And He said unto her, 'Go thy way: Neither do I condemn thee.' (36) In these two documents (from the 3rd and 4th centuries respectively) bishops are urged to extend forgiveness to penitent sinners. After many passages of Scripture have been cited to enforce this plea, the climax is reached in the supreme example of divine mercy, namely, the compassion which Christ showed to the woman taken in adultery. Tischendorf admitted that this citation was taken from the Gospel of John. "Although," he wrote, "the Apostolic Constitutions do not actually name John as the author of this story of the adulteress, in vain would anyone claim that they could have derived this story from any other source." (37) It is true that R. H. Connolly (1929) (38) and other more recent critics insist that the citation was not taken from the canonical Gospel of John but from the apocryphal Gospel according to the Hebrews, but this seems hardly credible. During the whole course of the argument only passages from the canonical Scriptures of the Old and New Testaments are adduced. Can we suppose that when the authors of these two works reached the climax of their plea for clemency toward the penitent they would abandon the Scriptures at last and fall back on an apocryphal book?


DE OVERSPELIGE VROUW

9

Another important testimony concerning the pericope de adultera is that of Eusebius (c. 324). In his Ecclesiastical History Eusebius gives extracts from an ancient treatise written by Papias (d. 150), bishop of Hierapolis, entitled Interpretation of the Oracles of the Lord. Eusebius concludes his discussion of Papias' writings with the following statement: "The same writer used quotations from the first Epistle of John, and likewise also from that of Peter, and has expounded another story about a woman who was accused before the Lord of many sins, which the Gospel according to the Hebrews contains." (39)

From this statement of Eusebius naturalistic critics have inferred that Eusebius knew the pericope de adultera only as a story occurring in the writings of Papias and in the Gospel according to the Hebrews and not as a part of the canonical Gospel of John. This conclusion, however, by no means follows necessarily. Eusebius may have been hostile to the story of the woman taken in adultery not only because of moralistic objections but also because it was related by Papias. For Eusebius had a low opinion of Papias and his writings. "He was a man of very little intelligence," Eusebius declared, "as is clear from his books." (40) It may very well be that the disdain which Eusebius felt for Papias made him reluctant to mention the fact that Papias' story occurred also in some of the manuscripts of the Gospel of John. At any rate, an argument against the genuineness of John 7:538:11 based on Eusebius is purely an argument from silence, and arguments from silence are always weak. Instead of stressing Eusebius' silence it is more reasonable to lay the emphasis upon his positive testimony, which is that the story of the woman taken in adultery is a very ancient one, reaching back to the days of the Apostles.

Also the Spanish Father Pacian (c. 370) appealed to the pericope de adultera when protesting against excessive severity in discipline. "Are you not willing," he asked, "to read in the Gospel that the Lord also spared the adulteress who confessed, whom no man had condemned?" (41) (b) What the Facts of History Indicate The facts of history indicate that during the early Christian centuries throughout the Church adultery was commonly regarded as such a serious sin that it could be forgiven, if at all, only after severe penance. For example, Cyprian (c. 250) says that certain bishops who preceded him in the province of North Africa "thought that reconciliation ought not to be given to adulterers and allowed to conjugal infidelity no place at all for repentance." (42) Hence offence was taken at the story of the adulterous woman brought to Christ, because she seemed to have received pardon too easily. Such being the case, it is surely more reasonable to believe that this story was deleted from John's Gospel by over-zealous disciplinarians than to suppose that a narrative so contrary to the ascetic outlook of the early Christian Church was added to John's Gospel from some extra-


DE OVERSPELIGE VROUW

10

canonical source. There would be a strong motive for deleting it but no motive at all for adding it, and the prejudice against it would make its insertion into the Gospel text very difficult. Not only conservatives but also clear thinking radical scholars have perceived that the historical evidence favors the belief that the pericope de adultera was deleted from the text of the fourth Gospel rather than added to it. "The bold presentation of the evangelist," Hilgenfeld (1875) observed, "must at an early date, especially in the Orient have seemed very offensive." (43) Hence Hilgenfeld regarded Augustine's statement that the passage had been deleted by overscrupulous scribes "as altogether not improbable." And Steck (1893) suggested that the story of the adulteress was incorporated in the Gospel of John before it was first published. "That it later," concluded Steck, "was set aside out of moral prudery is easily understandable." (44) Rendel Harris (1891) was convinced that the Montanists, an ascetic Christian sect which flourished during the 2nd century, were acquainted with the pericope de adultera. "The Montanist Churches," he wrote, "either did not receive this addition to the text, or else they are responsible for its omission; but at the same time it can be shown that they knew of the passage perfectly well in the West; for the Latin glossator of the Acts has borrowed a few words from the section in Acts 5:18. (45) In Acts 5:18 we are told that the rulers laid their hands on the apostles and put them in the common prison. To this verse the Latin portion of D adds, and they went away each one to his house. As Harris observes, this addition is obviously taken from the description of the breaking up of the council meeting in John 7:53. If the Montanists were the ones who added these words to Acts 5:18, then the pericope de adultera must have been part of John's Gospel at a very early date. Naturalistic scholars who insist that John 7:53-8:11 is an addition to the Gospel text can maintain their position only by ignoring the facts, by disregarding what the ancient writers say about this pericope de adultera and emphasizing the silence of other ancient writers who say nothing about it at all. This is what Hort did in his Introduction (1881). Here the testimony of Ambrose and Augustine is barely mentioned, and the statement of Nikon concerning the Armenians is dismissed as mere abuse. (46) Contrary to the evidence Hort insisted that the pericope de adultera was not offensive to the early Church. "Few in ancient times, there is reason to think, would have found the section a stumbling block except Montanists and Novatians." (47) With the implications of this sweeping statement, however, Rendel Harris could not agree. "Evidently," he observed, "Dr. Hort did not think that the tampering of the Montanists with the text amounted to much; we, on the contrary, have reason to believe that it was a very far reaching influence." (48)


DE OVERSPELIGE VROUW

11

Christus en de overspelige vrouw, uit 1621 Giovanni Francesco Barbieri, 1591-1666) http://catholic-resources.org/John/Art-7.html


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.