IK BEN in Johannes 8:58
1
Johannes 8:58 en de betekenis van “ego eimi”
Abraham en de drie engelen – van James Tissot (Frans schilder 19 de eeuw). Schilderij begonnen in c. 1896, afgewerkt c.1902. Genesis 18:1,2,13,14:: “Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre, toen hij in de ingang van de tent zat en de dag heet werd. 2 Hij sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem. Toen hij hen zag, liep hij hun snel uit de ingang van de tent tegemoet en boog zich ter aarde. 13 En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? 14 Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben!” [Waar HEERE in dit gedeelte staat, heeft de Masoretische tekst YHWH = YaHWeH]
Guido Biebaut, 12/12/2012 Alle rechten voorbehouden
IK BEN in Johannes 8:58
2
Voorwoord: Wij geloven dat de uitspraak van Jezus over zichzelf in Johannes 8:58 van dien aard is dat er een verwijzing naar Exodus 3:14 voor de hand ligt. Iemand heeft een bezwaar gemaakt tegen onze uitleg hierover. Die persoon had van ons gelezen wat hier onder staat (blauwe tekst). Hij had daarbij een opmerking die er op volgt (groene tekst).
^^^^^^ In onze studie De Jehovah’s Getuigen over DE DRIE-EENHEID, [gratis te vinden op Scribd of Issuu.com] paragraaf 6.10 “IK BEN” – JOHANNES 8:58 schreven we onder andere dit (punt 1 weggelaten): 2°) Hebreeuwse vertalingen en “ani ha jithi” Dat vertalingen van het NT naar de Hebreeuwse taal het “ego eimi” (Ik ben) van Joh.8:58 vertalen als “ani hajithi” is niet te betwisten. Jehovah’s Getuigen beredeneren hieruit dat Joh.8:58 dan géén citaat is van Ex.3:14. Dat is echter een halve waarheid. Zo kan men verscheidene malen in het OT de uitdrukking “ani” (ik) vinden in verbindingen met YaHWeH, El of Elohim. Dit “ani YHWH” of “ani-èl(ohim)” wordt in de LXX vertaald als “ego kyrios” = Ik, Heer” of “ego theos” = “Ik, God”. Zo zegt volgens de LXX Gen.28:13: “ego eimi ho theos”, Ex.6:6 zegt “ego kyrios”, Ex.20:1 heeft “ego eimi kyrios ho theos” enz. Men ziet dus dat “ego eimi” wél gebruikt is voor God. Ook zonder enige verdere specificatie kunnen we het Hebreeuwse “ani hu” of “ani-YHWH” vinden in de LXX. “Ani hu” is een goddelijke titel in bijvoorbeeld Jes.41:4 / 46:4 / 48:12 volgens de Septuaginta. Voorbeelden zijn dan Jes.45:18 waar we vinden “ego eimi.” In Jes.43:25 zelfs het dubbele “ego eimi, ego eimi” (“ik ben, ik ben”) alsook Jes.53:12. (Zie ook nog naar Jes.52:6.) 3°) Exodus 3:14: een sleutelvers Laten we ook enkele vertalingen weergeven hoe het “ehyeh asher ehyeh” in Exodus 3:14 is weergeven en we kiezen daarbij deze die Jehovah’s Getuigen graag gebruiken: Byington S.T., “Ik zal zijn wat ik wil zijn.” Leeser I., “Ik zal zijn dat ik zal zijn.” New International Version, “Ik zal zijn wat ik zal zijn.” (alternatieve vertaling). Moffatt James, “Ik zal zijn wat ik zal zijn.” Rotherham J.B., Emphasised Bible, “Ik zal worden heeft mij tot U gezonden.” Revised Standard Version/New Revised Standard Version, “Ik zal zijn wat ik zal zijn” (alternatieve vertaling).
IK BEN in Johannes 8:58
3
Washington Watts J., “Ik zal blijven zijn wat ik altijd ben geweest.” Deze argumentatie kan moeilijk zijn voor sommige lezers, maar het komt neer op dit: de goddelijke naam YaHWeH wordt in de Griekse Septuaginta soms vertaald als “ego eimi.” Dat zijn dezelfde woorden die Christus gebruikt in Joh.8:58. Dat zegt de WT natuurlijk niet. Wat ze ook niet zeggen is dat de Griekse Joden ten tijde van Christus “ego eimi” gebruikten als godsnaam zowel in gewone spraak als in hun liturgie voor het paasfeest. Zie C. Dodd, ‘Interpretation of the fourth gospel’, uitgave van 1970, blz.93-96. Dat tweede punt van de WTargumentatie in verband met Joh.8:58 is daarom een verkeerde voorstelling van de zaak want zowel het Tetragrammaton als “ani hu”, titels en namen van God, worden in de LXX beiden als “ego eimi” vertaald. Verder zegt men in de Wachttorenkringen dat er in Ex.3:14 van de LXX “ho oon” staat en niet “ego eimi.” Dat is een andere verdraaide waarheid = leugen. Er staat namelijk “ego eimi ho oon”, anders gezegd “Ik ben het zijnde” (of “het wezen”). De Hebreeuwse tekst heeft “ehjeh” drie maal. De Septuagintavertaling heeft tweemaal “ego eimi” en eenmaal “ho oon.” Of dit gedaan is omwille van de welluidendheid ofwel omdat driemaal na elkaar “ego eimi” te on-grieks zou klinken weten we eenvoudigweg niet. Men mag ten andere ook niet teveel verlangen van een vertaling. Zo is het “Shaddai” (Almachtig) in het Hebreeuws door de Septuaginta weergegeven als: “theos, kyrios en pantokrator” (God, Heer en Almachtige). En “Kyrios” in de LXX is op zichzelf vertaling van 16 Hebreeuwse woorden. Dus opgepast je maakt vlug foutieve conclusies op deze manier, door vertalingen naast elkaar te leggen en te vergelijken. 4°) “Ho oon” in het NT gebruikt voor de Vader Hun vierde argument is dat “ho oon” wel gebruikt is voor God in Opb.1:4 / 1:8 / 4:8 / 11:17 / 16:5 maar niet voor Christus. Vele exegeten verklaren echter Opb.1:8 i.v.m. Christus. Afgezien van dit zijn er duidelijke teksten waar “ho oon” op de Here Jezus betrekking heeft. Zie o.a. Joh.1:18 / 3:13 enz. Maar ook voor gewone personen, als deel van een zinsconstructie staat er “ho oon” zoals in Joh.3:31 / 8:47 (?) / 12:17. Daarom ook de vraag of “ho oon” in de Griekse geschriften van de Bijbel wel een titel is? Wel in Openbaring zoals men kan zien, hoewel op zichzelf “ho oon” niet volledig is als titel. Zo zegt Opb.1:4: “ho oon kai ho hen kai ho erchõmenos” of “de zijnde en die was en de komende.” En in Opb.1:8: “de zijnde, de alpha en de omega” enz. In de teksten waar Christus onderwerp is kan men niet dogmatisch zijn maar Joh.1:18 is zeer nadrukkelijk: “de enigsoortige God, de zijnde in de boezem van de vader” (letterlijk). Of Joh.3:13: “de zijnde die uit de hemel is nedergedaald.” Dit argument van de WT is dus veel te zwak om iets te bewijzen.” [einde citaat] [gedeelte van de antwoorden] “In Ex. 3:14 is ‘ho Ōn’ de titel/naam, niet ‘ego eimi’. De teksten die jij hieronder aanhaalt spreken niet over ‘ego eimi’ als een titel/naam, maar o.a. over ‘ho Ōn’ wat voor mij wél de titel/naam van God is die in Ex. 3:14 wordt
IK BEN in Johannes 8:58
4
genoemd. Hieronder een foto van de tekst van Ex. 3:14 in z’n verband, uit de Old Testament Apostolic Bible (Septuaginta).”
[einde citaat]
Waar gaat het over? Onze uitleg: Jezus citeert in Johannes 3:14 een gedeelte van Exodus 3:14 en past die goddelijke titel toe op zichzelf. Uitleg van onze opponent: Jezus citeert NIET uit Exodus maar deze tekst geeft gewoon aan dat Jezus ouder is dan Abraham, het is een tijdselement. Dat is zoals De Nieuwe Wereldvertaling van het Wachttorengenootschap Johannes 8:58 vertaald heeft: “Jezus zei tot hen: “Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Vóór Abraham tot bestaan kwam, ben ik geweest”. We hebben geen enkele reden om iets te wijzigen aan wat we al hebben opgemerkt. Maar gaan toch opnieuw deze zaak uitgebreider bekijken en hier formuleren en apart publiceren. Aangezien we dit schreven in verband met de leer van de WT zullen we ook daar nu regelmatig wat over citeren. Ook de oudere literatuur en we hopen daar niet te veel bezwaar tegen de krijgen. Want heeft in DE WACHTTOREN, van 1/7/1969, blz.398, paragraaf 19 niet het volgende gestaan: “Ook dienen al onze beslissingen te worden beïnvloed door Jehovah’s organisatie, die wordt GELEID DOOR ZIJN “GETROUWE EN BELEIDVOLLE SLAAF”-KLASSE. Hoe kunnen wij ons deze goede invloed ten nutte maken? Door met betrekking tot welk onderwerp maar ook DAT ONZE BESLISSINGEN BETREFT, DE PUBLIKATIES VAN HET WACHTTORENGENOOTSCHAP NA TE PLUIZEN. Dit blijkt altijd een werkelijke hulp te zijn om duidelijk in te zien welke bijbelse beginselen erbij zijn betrokken en hoe ze op ons leven van toepassing zijn.”(onze hoofdletters) Er is hier vooraf een filosofisch/Bijbelse opmerking op zijn plaats? die betrekking heeft op God maar dat is evenzo waar voor Jezus. God is Onbegrijpelijk.
IK BEN in Johannes 8:58
5
“3. Als er wordt gezegd dat God gekend kan worden, is het niet de bedoeling dat Hij kan worden begrepen. Om te begrijpen is een volledige en grondige kennis van een object nodig. Te begrijpen is de aard en haar relaties. We kunnen echter kracht niet begrijpen, en speciaal dan vitale kracht. We zien het effect ervan, maar we kunnen de aard ervan niet begrijpen of de wijze waarop het werkt. Het zou vreemd zijn dat we meer van God zouden weten dan van onszelf te kennen, of van de meest bekende voorwerpen de zin verstaan. God zoekt het verleden uit. Wij kunnen de volmaaktheid van de Almachtige niet begrijpen. Begrijpen is (1.) het wezen kennen en de attributen van een object. (2.) Het is alles te weten en niet alleen iets ervan, maar al zijn attributen. (3.) Ook om de relatie te kennen waarin deze eigenschappen met elkaar bestaan en de inhoud waartoe zij behoren. (4.) Om de relatie te kennen waarin dit gekende object staat tegenover alle andere objecten. Deze kennis is duidelijk niet mogelijk voor een schepsel, niet van zichzelf of van iets buiten zichzelf. Dit is echter aanzienlijk wat de transcendentalisten beweren over het kennen van God.” (Hodge, Charles (1797-1878), Systematic Theology, Volume I, blz.337, CCEL edition, onze veraling.)
Wat staat er in de context van Joh.8:58? Johannes 8:58 is een deel uit een tweede lang gesprek (Johannes hoofdstukken 7-10) dat Jezus had met “de Joden.” Het begint met een vraag van de broeders van Jezus (7:3). Het antwoord is in de vorm gegeven van een gelijksoortige antwoord dat Jezus vroeger al eens gemaakt had aan Zijn moeder (2:4): “Vrouw, wat heb Ik met u te doen? Mijn uur is nog niet gekomen.” Hier staat nu: “6 Jezus dan zei tegen hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken (…) want Mijn tijd is nog niet vervuld” (7:6,8). Maar deze “weigering” betekent niet, dat er niets gebeurt. Jezus doet het: “maar als in het verborgen” (7:10). Joh.7-10 wordt als een literair geheel gekenmerkt door een opvallende eenheid van plaats, van tijd en van publiek. Onrechtstreek is er een zekere aanwijzing dat Joh.7-10 een litterair geheel vormt. Het driemaal herhaalde en afsluitende begrip “wederom” of “opnieuw” in het slotgedeelte (Joh.10) geeft dat aan. Het “wederom” verwijst namelijk naar vroeger gebeurde zaken, ze blijken die afsluitende “herhalingen” uit heel het gedeelte van Joh.7-10 te omspannen: Joh.10:19 : “Er ontstond dan opnieuw verdeeldheid onder de Joden vanwege deze woorden.” -vergelijk met 7:43 / 9:16. Joh.10:31: “De Joden dan pakten opnieuw stenen op om Hem te stenigen.” - vergelijk met 8:59. Joh. 10:39: “Zij probeerden dan opnieuw Hem te grijpen.” - vergelijk met 7:30,32,44. Het verhaal van Joh.7-10 speelt zich af op drie feestdagen: eerste dag = Joh.7:14-36; tweede dag = Joh.7:37-10:21; derde dag = Joh.10:22-39. Centraal staat in Joh.7-10 het teken van de genezing van de blinde (Joh.9). Het teken vindt plaats op de middelste van deze drie dagen. Deze middelste dag, is bovendien de grootste feestdag der Joden. Het is “de laatste, de grote dag”
IK BEN in Johannes 8:58
6
(7:37) van het Loofhuttenfeest. In de dagen van Jezus gold deze dag als de belangrijkste feestdag voor de Joden en was daarom ook wel eenvoudigweg als “het feest” aangeduid. Het teken van Joh.9 - van de genezing van de blinde - is ook te zien als het teken van het licht. Jezus maakt scheiding tussen licht – Hij is dat licht – en de leerstellige duisternis van de “overpriesters en farizeeën.” Deze dag opent met een “schisma” = verdeeldheid, geloofsscheuring, onenigheid, tweedracht 7:43: “Er ontstond dan verdeeldheid onder de menigte vanwege Hem” het teken van de genezing leidt tot een “schisma” 9:16: “Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen.” en de dag sluit weer met een “schisma” 10:19: “Er ontstond dan opnieuw verdeeldheid onder de Joden vanwege deze woorden.” Voordat Jezus de blinde geneest had hij mensen al opgeroepen in de tempel: “Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken.” – Joh.7:37 Aan de genezing gaat volgens Joh.8:12 de afkondiging vooraf: “Ik ben het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben.” Deze proclamatie wordt bij de genezing opnieuw herhaald in Joh.9:5: “Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het Licht der wereld.” En tegen het sluiten van de dag lezen we Joh.10:21over de verbazing van enkelen: “kan een demon soms ogen van blinden openen?” Dat Jezus bij de genezing van de blinde Joh.9:3 een opmerking plaatst over zijn verhouding tot de Vader wil wat zeggen over Zijn mensheid. Er staat: “Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.” Er is hier echter een verschil tussen dit gedeelte, de twee vorige hoofdstukken en wat er op volgt. Daarin zien we een Jezus die uit eigen inzichten het volk en de “overpriesters en farizeeën” hard aanpakt. In deze tekstgedeelten is reeds de scheiding en het oordeel door de Heer van het Licht over Israël begonnen. Het oordeel van Jezus, die het Licht van de wereld is en van de Joden, laat de duisternis openbaar worden maar ook dan heeft het volk geen duidelijke inzichten wat te kiezen. Johannes 8:41-45: “U doet de werken van uw vader. Zij zeiden dan tegen Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God. 42 Jezus dan zei tegen hen: Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan en gekomen. Want Ik ben ook niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezond en. 43 Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u Mijn woord niet kunt horen. 44 U bent uit uw vader de duivel, en wilt de
IK BEN in Johannes 8:58
7
begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen. 45 Maar Mij, omdat Ik de waarheid spreek, Mij gelooft u niet.” In latere teksten van dit evangelie kunnen we het begrip “licht” uitgesproken terug vinden: Johannes 12:18,19: “Daarom ging de menigte Hem ook tegemoet, omdat zij gehoord had dat Hij dat teken [een blinde licht geven] gedaan had.19 De Farizeeën dan zeiden tegen elkaar: U ziet dat u totaal niets bereikt! Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.” Johannes 12:35, 36: “Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht bij u; wandel zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. 36 Zolang u het licht hebt, geloof in het licht, opdat u kinderen van het licht mag zijn. Deze dingen sprak Jezus. En Hij ging weg en verborg Zich voor hen.” Johannes 12:46: “ “Ik ben een licht, in de wereld gekomen opdat ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft.” Deze episode vindt plaats te Jeruzalem, zowel in als rond de tempel. De nadere bepalingen van de plaatsen binnen het tempelcomplex zijn hier in het vierde evangelie precies aangegeven nl. in Joh.8:20: “bij de schatkist”, en in Joh.10:23: “En Jezus liep rond in de tempel, in de zuilengang van Salomo.” Hier in het centrum van het Jodendom worden zware uitspraken van Jezus gedaan die het systeem van de clerus aan het wankelen brengt. In Joh.7:14 lezen we: “ging Jezus naar de tempel en gaf onderwijs.” Een zeer dramatisch moment is in Joh.7:28 verwoord: “JEZUS DAN RIEP IN DE TEMPEL, terwijl Hij onderwijs gaf en zei: U kent Mij niet alleen, maar u weet ook waar Ik vandaan kom; en Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Die Mij gezonden heeft, is waarachtig, en Hem kent u niet.” Jezus “ROEPT” om nadruk te leggen op Zijn woorden. In Joh.8:20 wordt herhaald dat Jezus de woorden sprak “Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, terwijl Hij onderwijs gaf in de tempel.” Het laatste vers van dit hoofdstuk (Joh.8:59) zegt dat Jezus de tempel verlaat. Kort daarop nog steeds in de nabijheid van de tempel (Joh.9) geneest Hij een blinde. Waarschijnlijk een van die bedelaars die, aan een van de tempelpoorten zitten (zie Hand.3:2). Uit Joh.10:23 blijkt dat het slotgesprek van Joh.7-10 ook weer in de tempel plaats vindt. Joh.7-10 heeft nog een andere karakteristiek: het zijn ook “feestgesprekken.” Het geheel speelt zich af op Joodse feestdagen. Er wordt uitdrukkelijk aangegeven, dat het verhaalde op een feestdag valt: Joh.7:14: “Maar toen het feest al half voorbij was, ging Jezus naar de tempel en gaf onderwijs.”
IK BEN in Johannes 8:58
8
Joh.7:37: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken.” Joh.10:22: “En het was het feest van de inwijding van de tempel in Jeruzalem, en het was winter.” Wat de gesprekspartners van Jezus betreft in dit gedeelte! Het publiek is het gewone volk dat er steeds is in de tempel en wellicht ook priesters zijn in de nabijheid. Slechts in Joh.9:2 is er sprake van discipelen: “Zijn leerlingen vroegen.” ZE waren er wellicht maar nu hebben ze toch een vraag bij wat er gebeurd is. Ze komen even op het toneel om dan vervolgens weer onmiddellijk te verdwijnen. In onderscheid met zowel Joh.3-4 als later Joh.12-17 zijn het in Joh.7-10 geen afzonderlijke personen, die Jezus een antwoord geeft in deze gesprekken. De formule is steeds karakteristiek: “zij antwoordden Hem” in het meervoud. [Zie bijvoorbeeld: Johannes 7:52 / 8:33 / 8:39 / 9:34.] Deze formule komt in dit gedeelte negenmaal voor. Daarbuiten nog slechts twee maal in een gesprek met Jezus, en drie maal in het gesprek tussen Pilatus en de menigte der Joden. De haard van het verzet tegen Jezus moeten we natuurlijk zoeken bij de “overpriesters en farizeeën.” – Johannes 7:32,45,47,48. Johannes 8:3: “En de schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw bij Hem die op overspel betrapt was.” Johannes 8:13: “De Farizeeën dan zeiden tegen Hem: U getuigt van Uzelf, Uw getuigenis is niet waar.” Johannes 8:21-29 zijn “Twistgesprekken met de Farizeeën”, volgens ondertitel in HSV. De NBG zegt “Twistgesprek met de Joden.” Johannes 9:16: “Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen.” Johannes 9:40,41: “40 En sommigen van de Farizeeën die bij Hem waren, hoorden dit en zeiden tegen Hem: Zijn wij dan soms ook blind? 41 Jezus zei tegen hen: Als u blind was, zou u geen zonde hebben, maar nu u zegt: Wij zien, zo blijft dan uw zonde.” Dus zijn de representanten van de Joden en aanvoerders van het gewone volk hier verantwoordelijk voor allerhande vormen van ongeloof tegenover Jezus. Zelfs wanneer er sprake is van geloof in Joh.8:31: “Jezus dan zei tegen de Joden die in Hem geloofden: Als u in Mijn woord blijft, bent u werkelijk Mijn discipelen” dan is dit terstond weer overstemd door het ongeloof (8:33,39,41,48,52). Joh.7-10 gaat over het Licht dat schijnt in de Duisternis. Dus een tegenstelling van “de partijen” die scherp tegenover elkaar staan. In deze tegenstelling komt in
IK BEN in Johannes 8:58
9
hun wederzijds oordeel over elkaar een en ander boven drijven van onderliggende lagen van strijd. Het oordeel van Jezus over de clerus is niet mals maar zeker terecht. Zijn karakteristieke aanklacht doorheen Joh.7-10 is dat Hij van God gezonden is. Hij heeft een goddelijk opdracht en het zou beter zijn dat “overpriesters en farizeeën” en het volk dit onderkennen. Joh.7:7: “De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken slecht zijn” Joh.8:23: “En Hij zei tegen hen: U bent van beneden, Ik ben van boven; u bent van deze wereld, Ik ben niet van deze wereld.” Joh.8:24: “Ik heb u dan gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven.” Joh.8:44: “U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen.” Joh.8:47: “Wie uit God is, hoort de woorden van God; daarom hoort u niet, omdat u niet uit God bent.” Joh.8:55: “En u kent Hem niet, maar Ik ken Hem; en als Ik zeg dat Ik Hem niet ken, ben Ik, net als u, een leugenaar. Maar Ik ken Hem en neem Zijn woord in acht.” Joh.9:4: “Ik moet de werken doen van Hem Die Mij gezonden heeft, zolang het dag is; er komt een nacht waarin niemand kan werken.” Joh.10:1: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie de schaapskooi niet door de deur binnengaat, maar van elders naar binnen klimt, die is een dief en een rover.” Een indirecte aanwijzing hier dat de farizeeën geestelijke dieven en rovers zijn. Joh.10:8: “Allen die vóór Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers, maar de schapen hebben niet naar hen geluisterd” Nog eens de farizeeën als geestelijke dieven en rovers. Joh.10:10: “De dief komt alleen maar om te stelen, te slachten en verloren te laten gaan; Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed hebben.” Nog zwaarder aanklachten “om te vernietigen/verdelgen” volgens King James Version en American Standard Version of “en te verdelgen” volgens NBG. Joh.10:12,13: “12 Maar de huurling en wie geen herder is, die de schapen niet tot eigendom heeft, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek en vlucht; en de wolf
IK BEN in Johannes 8:58
10
grijpt ze en drijft de schapen uiteen. 13 En de huurling vlucht, omdat hij een huurling is en zich niet om de schapen bekommert.” De farizeeën zijn trouweloze huurlingen. De toehoorders beantwoorden deze aanklachten van Jezus met een reeks niet minder vernietigende oordelen over de man van Nazareth: Joh.7:20: “De menigte antwoordde en zei: U bent door een demon bezeten; wie probeert U te doden?” Joh.8:48: “De Joden dan antwoordden en zeiden tegen Hem: Zeggen wij niet terecht dat U een Samaritaan bent en door een demon bezeten bent?” Joh.8:52: “De Joden dan zeiden tegen Hem: Nu weten wij zeker dat U door een demon bezeten bent. Abraham is gestorven en de profeten, en zegt U: Als iemand Mijn woord in acht genomen heeft, zal hij beslist de dood niet proeven tot in eeuwigheid?” Joh.9:16: “Sommigen dan van de Farizeeën zeiden: Deze Mens is niet van God, want Hij neemt de sabbat niet in acht. Anderen zeiden: Hoe kan een zondig mens zulke tekenen doen? En er was verdeeldheid onder hen.” Joh.9:24: “Zij dan riepen voor de tweede keer de man die blind geweest was, en zeiden tegen hem: Geef God de eer, wij weten dat deze Mens een zondaar is.” Joh.10:20,21: “20 En velen van hen zeiden: Hij is door een demon bezeten en is buiten zinnen, waarom luistert u naar Hem? 21 Anderen zeiden: Dit zijn geen woorden van een bezetene; kan een demon soms ogen van blinden openen?” Wat ook opvalt is, dat al de hier gebruikte klachten van beider zijde, bijna uitsluitend in Joh.710 voorkomen. De weerstand tegen Jezus is hier in Joh.7-10 niet unaniem, er zijn toch enkelen die naar Hem luisteren. De duisternis kan het licht niet overwinnen. Wellicht is de verdeeldheid onder de toehoorders juist een van de karakteristieken van dit Bijbelgedeelte. Het woord “verdeeldheid” (Grieks “schisma”) is hier kenmerkend: het komt alleen hier voor (7:43 / 9:16 / 10:19). De verwarring en de twijfel onder de hoorders is een steeds weer herhaald refrein: 7:12,15,26,27,35,36,40,41,43, 45-52 / 8:22 / 9:16 / 10:19-21: 24. Zaken als “En er was veel gemompel over Hem onder de menigten” en “de Joden verwonderden zich.” De formule waarin de verdeeldheid onder de toehoorders beschreven typerend voor Joh.7-10 is: “anderen zeiden.” In dit gedeelte komt het acht maal voor, elders nog eens in Joh.12:29. In wel zeven van deze teksten is Jezus het object van de verdeeldheid. Er is bovendien ook dat spanningsveld tussen de verdeelde schare, die met aandacht naar Jezus luistert en “de opperpriesters en farizeeën”. Onder het volk zijn enkele momenten van geloof beschreven.
IK BEN in Johannes 8:58
11
Joh.7:31,40,41: “31 En velen uit de menigte kwamen tot geloof in Hem en zeiden: Wanneer de Christus komt, zal Hij toch niet meer tekenen doen dan Híj gedaan heeft? 40 Velen dan uit de menigte die dit woord hoorden, zeiden: 41 Anderen zeiden: Híj is de Christus. En weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? Híj is werkelijk de Profeet.” Joh.8:30: “Toen Hij deze dingen sprak, geloofden velen in Hem.” Anderzijds is er ook de vrees voor “de Joden” want het individu wil zich niet uitspreken voor Jezus, men maakt geen keuze: Joh.7:13: “Toch sprak niemand openlijk over Hem, uit vrees voor de Joden.” Joh.9:22: “Dit zeiden zijn ouders omdat zij bevreesd waren voor de Joden; want de Joden waren al overeengekomen dat, als iemand zou belijden dat Hij de Christus was, hij uit de synagoge geworpen zou worden.” Behalve vrees die enigszins begrijpelijk is, zien we ook hoe de agressiviteit van een deel van “het volk” in stijgende mate toeneemt. Het is een refrein dat in de woorden verscholen zit: men tracht Jezus te grijpen, te doden of te stenigen. Joh.7:1: “En hierna trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde niet in Judea rondtrekken, omdat de Joden Hem probeerden te doden.” DIT HOORT TOT het slot van hoofdstuk 6. Joh.7:19: “Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Waarom probeert u Mij te doden?” Joh.7:20: “De menigte antwoordde en zei: U bent door een demon bezeten; wie probeert U te doden?” Joh.7:25: “Sommigen dan van de inwoners van Jeruzalem zeiden: Is Hij het niet Die zij proberen te doden?” Joh.7:30: “Zij probeerden Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn uur was nog niet gekomen.” Joh.7:32: “De Farizeeën hoorden dat de menigte dit over Hem mompelde, en de Farizeeën en de overpriesters stuurden dienaars om Hem te grijpen.” Joh.7:44: “En sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem.” Joh.8:37: “Ik weet dat u Abrahams nageslacht bent, maar u probeert Mij te doden, omdat Mijn woord in u geen plaats krijgt.”
IK BEN in Johannes 8:58
12
Joh.8:40: “Maar nu probeert u Mij te doden, een Mens Die de waarheid tot u gesproken heeft, die Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.” Joh.8:59: “Zij namen dan stenen op om ze op Hem te werpen. Maar Jezus verborg Zich en ging de tempel uit; Hij ging midden tussen hen door en zo ging Hij weg.” Joh.10:31: “De Joden dan pakten opnieuw stenen op om Hem te stenigen.” Joh.10:32: “Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele goede werken van Mijn Vader laten zien. Vanwege welk van die werken stenigt u Mij?” Joh.10:33: “De Joden antwoordden Hem: Wij stenigen U niet vanwege een goed werk, maar vanwege godslastering, namelijk omdat U, Die een Mens bent, Uzelf God maakt.” Joh.10:39: “Zij probeerden dan opnieuw Hem te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.” Samenvattend! Sommige woorden als “stenigen” (10:31,32,33), “stenen” (8:59 / 10:31), “grijpen” (“piadzoo” in 7:30,32,44 / 8:20 / 10:39) komen steeds terug. Van deze begrippen komt “stenigen” nog eenmaal voor buiten dit gedeelte: namelijk in Joh.11:8. Maar dat slaat terug op de geplande aanslagen van Joh.7-10. Alleen het “grijpen” komt ook nog eens onafhankelijk van Joh.7-10 voor: namelijk in Joh.11,57. En door dat alles heen nog een ander refrein: Jezus “trekt zich terug”, “verbergt” zich, “ontkomt” aan hun handen. Jezus hield zich “verborgen” in Galilea (7:4) voor de Joden in Judea-Jeruzalem maar gaat toch naar het feest. Joh.7:10: “Maar toen Zijn broers naar het feest gegaan waren, toen ging Hij ook Zelf naar het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen.” Joh.7:30: “Zij probeerden Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn uur was nog niet gekomen.” Joh.7:44: “En sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem.” Joh.8:20: “Deze woorden sprak Jezus bij de schatkist, terwijl Hij onderwijs gaf in de tempel, en niemand greep Hem, omdat Zijn uur nog niet gekomen was.” En ook Joh.8:59 en Joh.10:39 al geciteerd. Dus een reeks aanslagen en ontsnappingen, die kunnen omschreven worden met behulp van het eerste en het op twee na laatste vers van dit geheel uit Johannes 7-10. “De Joden Hem probeerden te doden” (7:l) (...) “Zij probeerden dan opnieuw Hem te grijpen, maar Hij ontkwam aan hun handen.” (10:39).
IK BEN in Johannes 8:58
13
Dat Jezus bij de genezing van de blinde Joh.9:3 een opmerking plaatst over zijn verhouding tot de Vader wil wat zeggen over Zijn mensheid. Er staat: “Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.” Er is echter een verschil tussen dit, de twee vorige hoofdstukken en wat er op volgt. Daarin zien we een Jezus die uit eigen inzichten het volk en de “overpriesters en farizeeën” hard aanpakt. In deze tekstgedeelten is reeds de scheiding en het oordeel door de Heer van het Licht over Israël begonnen. Het oordeel van Jezus, die het Licht van de wereld is en van de Joden, laat de duisternis openbaar worden maar ook dan heeft het volk geen duidelijke inzichten wat te kiezen. Johannes 8:41-45: “U doet de werken van uw vader. Zij zeiden dan tegen Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God. 42 Jezus dan zei tegen hen: Als God uw Vader was, zou u Mij liefhebben; want Ik ben van God uitgegaan en gekomen. Want Ik ben ook niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezond en. 43 Waarom begrijpt u niet wat Ik zeg? Omdat u Mijn woord niet kunt horen. 44 U bent uit uw vader de duivel, en wilt de begeerten van uw vader doen; die was een mensenmoordenaar van het begin af, en staat niet in de waarheid, want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij vanuit wat van hemzelf is, want hij is een leugenaar en de vader van de leugen. 45 Maar Mij, omdat Ik de waarheid spreek, Mij gelooft u niet.” In latere teksten van dit evangelie kunnen we het begrip “licht” uitgesproken terug vinden: Johannes 12:18,19: “Daarom ging de menigte Hem ook tegemoet, omdat zij gehoord had dat Hij dat teken gedaan had.19 De Farizeeën dan zeiden tegen elkaar: U ziet dat u totaal niets bereikt! Zie, de hele wereld loopt achter Hem aan.” Johannes 12:35, 36: “Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd is het licht bij u; wandel zolang u het licht hebt, opdat de duisternis u niet overvalt. En wie in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. 36 Zolang u het licht hebt, geloof in het licht, opdat u kinderen van het licht mag zijn. Deze dingen sprak Jezus. En Hij ging weg en verborg Zich voor hen.” Johannes 12:46: “ “Ik ben een licht, in de wereld gekomen opdat ieder die in Mij gelooft, niet in de duisternis blijft.”
Wat staat er in Joh.8:58? Het Bijbelse Grieks van Joh.8:58, het b-gedeelte leest als volgt:
IK BEN in Johannes 8:58
14
πρὶν Ἀβραὰμ γενέσθαι ἐγὼ εἰμί Volgens de tekst van Westcott & Hort is de Greek / English Interlinear als volgt. We gebruiken deze tekst omdat de Wachttoren ze gebruikt voor haar eigen Bijbel maar ga maar naar interlinear.biblos.com/john/8.htm en je merkt dat er geen verschil is tussen deze en andere.
Omgezet in het Nederlands: John 8:58 eipen autois Zei hen
ieesous Jezus
prin voor
genesthai werd geboren
abraam Abraham
ameen ameen AMEN AMEN gw Ik
legw zeg
humin tot u,
eimi ben
Enkele vertalingen in het Nederlands
HSV 2010
”Jezus zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik.”
NBG - 1951
“Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik.”
Willibrordvertaling “Jezus antwoordde: ‘Waarachtig, Ik verzeker u: van voordat Abraham werd (1995) geboren, ben Ik.’” De Naardense Bijbel
“Jezus zegt tot hen: vast en zeker is het, zeg ik u: van éér Abraham werd voortgebracht ben ik!”
Petrus Canisius
“Jesus sprak tot hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham werd,
IK BEN in Johannes 8:58
15
Bijbelvertaling
ben Ik.”
NBV 2007
“‘Waarachtig, ik verzeker u,’ antwoordde Jezus, ‘van voordat Abraham er was, ben ik er.’” Ja, dit is parafrase en geen vertaling zoals trouwens zovele zaken in deze Bijbel.
Enkele oudere vertalingen en parafrasen, twee Zuid Afrikaanse
Luther vertaling Nederlandse
“Jezus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar ik zeg u: Eer Abraham was, ben ik.”
Leidsche vertaling
“Jezus zeide tot hen: Voorwaar, ik zeg u, eer Abraham werd geboren was ik.”
Leuvense Bijbel 1548
“Iesus heeft hen gheseyt, Voerwaer voerwaer ic segghe v lieden, eer Abraham worde ben ic.”
Groot Nieuws Bijbel 1996
“Jezus zei: ‘Ik verzeker u: voordat Abraham er was, was ik er: ik ben.’”
Afrikaans 1933/1953
“Jesus sê vir hulle: Voorwaar, voorwaar Ek sê vir julle, voordat Abraham was, is Ek.”
Nuwe Vertaling 1983
“Jesus het hulle geantwoord: “Dít verseker Ek julle: Voordat Abraham gebore is, was Ek al wat Ek is.”
.
Parafrase: beide uitleggingen samen.
Enkele vertalingen in het Engels
New International “I tell you the truth,” Jesus answered, “before Abraham was born, I am!” Version (©1984) .
New Living Translation (©2007)
. “Jesus answered, “I tell you the truth, before Abraham was even born, I Am!”
IK BEN in Johannes 8:58
16
English Standard Version (©2001)
Jesus said to them, “Truly, truly, I say to you, before Abraham was, I am.”
New American Standard Bible (©1995)
Jesus said to them, “Truly, truly, I say to you, before Abraham was born, I am.”
King James Bible (Cambridge Ed.)
“Jesus said unto them, Verily, verily, I say unto you, Before Abraham was, I am.”
King James 2000 Bible (©2003)
“Jesus said unto them, Verily, verily, I say unto you, Before Abraham was, I am.”
Enkele afwijkende vertalingen in het Engels = parafrasen
International Standard Version (©2008)
“Jesus said to them, “Truly, I tell all of you with certainty, before there was an Abraham, I AM!”
The Living New Testament
“The absolute truth is that I was in existence before Abraham was ever born.”
Aramaic Bible in Plain English (©2010)
“Yeshua said to them: “Timeless truth I speak to you: Before Abraham . would exist, I AM THE LIVING GOD.”
World English Bible
“Jesus said to them, “Most certainly, I tell you, before Abraham came into existence, I AM.”
GOD’S WORD® Translation (©1995)
“Jesus told them, “I can guarantee this truth: Before Abraham was ever born, I am.”
Enkele STERK afwijkende vertalingen in het Engels (uit Aramese teksten) EN OOK TE VERMIJDEN IN GEBRUIK
IK BEN in Johannes 8:58 Sinaitic Palimpsest
“Before Abraham was, I have been.”
Curetonian Version
“Before ever Abraham came to be, I was.”
Peshitta Version
“Before Abraham existed, I was.”
17
George M. Lamsa’s English “Before Abraham was born, I was” version The Sahidic Coptic
“Before Abraham comes into existence, I (am) in existence.”
Enkele STERK afwijkende vertalingen in het Engels = over het “BESTAAN VAN JEZUS”
The Concise Gospel and The acts, Christianson
“I existed even before Abraham was born.” [“I HAVE EXISTED” - The Bible, A New Translation, Dr. James Moffatt]
A Translators Handbook to the “Before Abraham existed, I existed” (or “I have existed.”) Gospel of John, [“I EXISTED” - The New Testament in the Language of Today, 1964 ed., Nida Beck ] The New “I am here-and I was before Abraham.” Testament, Klist [“I WAS ALIVE” - The Simple English Bible] & Lilly “Before Abraham was born, I have already been.” [“I WAS” - Young’s Literal Translation of the Holy Bible, 1st ed.] The Unvarnished New Testament: [“Ehe es einen Abraham gab, war ich schon da!” Das Neue Testament, Friedrich Pfafflin, 1965.] [“Ehe Abraham geboren wurde, war ich schon der, der ich bin.” Das Neue
IK BEN in Johannes 8:58
18
Testament, Jorg Zink. 1965. ] Ja, dit is parafrase en geen vertaling. “I tell you I existed before Abraham was born.” Goodspeed
[“I EXISTED” - The New Testament in the Language of the People, Williams ]
De moderne versies van de Griekse Bijbel geven twee soorten vertaling aan: “πρίν γεννηθn˛ ό Aβραάμ 'Εγώ ύπάρχω*” Η ΚΑΙΝΗ ΔΙΑΘΗΚΗ, Greek Modern Revised New Testament, Vella´s Version, Athens, Greece, 1967. [*(Εγώ ύπάρχω, not “Εγώ ειμαι, [I am]” zoals in Vamvas Version.)] Zie hierover verder onze opmerking over de NWV als een moderne vertaling.
Hoe gaat de Wachttorren om met de tekst en de vertaling? De voetnoot in de eerste uigave van The New World Translation, uit1950 is dit:
Hier onder: Johannes 8: 58
footnote 1969 ed KIT Purple
Hier onder: kopie van de voetnoten van John 8:58, in de New World Translation, uitgave1971, met de redenen “ego eimi” moet vertaald worden als “I have been.”
IK BEN in Johannes 8:58
Hier onder: Jn. 8: 58
19
footnote 1985 ed KIT Blue
Wat doet de Wachttoren in zijn vertalingen? Ze hebben van Johannes 8:58 een weergave gegeven waar Jezus geen goddelijke titel heeft. Ze willen niet geloven dat Jezus = God en geven daarom een vervalste weergave van de Griekse tekst. Ze hebben een door hun vooropgestelde stelling dat de drie-eenheid geen Bijbels gegeven is. Van een totale Goddelijkheid en een eeuwig bestaan van Jezus Christus willen ze niet weten. Voor hen kan het “Ik ben” in Johannes 8:58 niet vergeleken worden bij Exodus 3:14. Laten we kort samenvatten hoe ze door de jaren heen worstelden met de tekst. De scans hierboven geven het aan. Wat betreft de werkwoordsvorm die hier zou staan, daar gaat men mee spelen. Men heeft op een bepaald moment een uitleg die dan tien jaar later anders gaat klinken en zo meerdere malen na elkaar. Vanaf de eerste versie van de Nieuwe Wereldvertaling in 1950 (Engelse uitgave), vinden we telkens een voetnoot die de voor ons onjuiste vertaling “ben ik geweest” (= I have been) moet verklaren. Het is zeer opmerkelijk hoe men je met allerhande termen EN speciale werkwoordsvormen je om de oren slaat. Het is bovendien een teken aan de wand, dat men alles in het werk stelt om toch
IK BEN in Johannes 8:58
20
niet letterlijk te moeten vertalen. Het gaat hier om de vertaling in het Engels in hun verschillende bewerkingen van de Bijbel. De editie van de NWT 1950 geeft deze uitleg: “… properly rendered in the perfect indefinite tense” (… passend weergegeven in de voltooid onbepaalde tegenwoordige tijd).” De editie van 1961 geeft deze uitleg: “… properly rendered in the present tense indicative” (… passend weergegeven in de tegenwoordige tijd, aantonende wijs). De editie van de The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures [dat is een Griekse tekst met een Engelse vertaling daar neven geplaats] van 1969 geeft deze uitleg: “… Properly rendered in the perfect tense” (… passend weergegeven in de voltooid tegenwoordige tijd). De editie van 1971 geeft deze uitleg: “… properly rendered in the perfect tense indicative” (… passend weergegeven in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs). De editie van de “The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures” van 1985 geeft deze uitleg: “properly translated by the perfect indicative” (tense). (…passend vertaald in de voltooid tegenwoordige tijd, aantonende wijs). Maar ook nog DE WACHTTOREN van 1 juli 1976 blz.390: “Het werkwoord eimi, in Johannes 8:58, staat klaarblijkelijk in de historische tegenwoordige tijd …” De Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen, Nederlandstalige uitgave 2006 heeft een appendix hierover: 6F Jezus bestond vóór Abraham waaruit dit citaat. “De in Jo 8:58 uitgedrukte handeling begon „vóór Abraham tot bestaan kwam” en duurt nog voort. In zo’n situatie wordt εἰμί (ei′mi), dat in de eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd staat, op juiste wijze weergegeven met de verleden tijd. Voorbeelden van dezelfde syntaxis zijn te vinden in Lu 2:48; 15:29; Jo 5:6; 15:27; Han 15:21; 2Kor 12:19.” De WT gaat natuurlijk op zoek bij grammatici die hun leer ondersteunen en geven meestal dit als argument: het is een perfectum en die geeft de tijd aan tussen wat begon tot op het moment van de uitspraak. Het gaat om de betekenis van de werkwoordvorm uit de Griekse Grammatica: de PPA = afkorting van het Engels Present of Past Action Still in Progress. Maar u begrijpt wel dat u in gedachten moet houden: Jezus was er voordien al in de gedaante van de Logos. Maar gaan we toch aandachtig naar hun zogezegd bewijs kijken. Wat nu volgt zijn enkele pro-WT ciatenen. A Grammar of New Testament Greek, by J. H. Moulton, Vol. III (door Nigel Turner), blz.62, Edinburgh, 1963, geeft specifiek een commentaar op deze tekst Johannes 8:58: “De
IK BEN in Johannes 8:58
21
tegenwoordige [tijd], die de continuïteit van een actie aangeeft tijdens het verleden en tot op het moment van het spreken is vrijwel hetzelfde als een perfectief [perfectum], het enige verschil is dat de actie wordt opgevat als nog aan de gang zijnde.. .. Het is vaak in het NT: Lc 2:48, 13:7 ... Johannes 5:6, 8:58 (eimi), 14:9 ... 15:27” -- T and T Clark, 1963. G. B. Winer zegt er ook dit over: “Soms is de tegenwoordige tijd ook een verleden tijd (mdv. 108), te weten, wanneer het werkwoord een staat weergeeft die begon in een vroegere periode, maar nog steeds voortduurt, - een staat in zijn duur ervan als, Joh. xv. 27 [Joh.15: 27] ..., viii. 58 [Joh.8:58].” A Grammar of the Idiom of the New Testament, Andover, 1897, blz.267. Ook Blass en Debrunner hebben zo een lijst van de volgende NT-gevallen van “tegenwoordige tijd werkwoorden” met vermelding van de duur van een handeling tot en met het heden: Luc.13:7 / 15:29 / Joh.8:58 (eimi) / 15:27 (este), 2 Cor.12:19. – blz.168 (# 322), A Greek Grammar of the New Testament and Other Early Christian Literature, University of Chicago Press, 1961. Maar nog een andere opmerking van Nigel Turner, niet zo WT-achtig, die het volgende schrijft is dat is belangrijk: “Het is niet ondenkbaar dat, ongeacht de taal van Jezus, ze werd beïnvloed door al die talen in Galilea in die tijd, namelijk: Hebreeuws, Aramees, Grieks, en misschien Latijn. Het was Bijbels Grieks, van de soort niet erg verschillend van de Septuaginta - een tak van de Koine - maar heel anders dan wat we zien in de Egyptische afvalhopen of op de papyrus van meer geletterden. Sinds 1949, is intense studie van de woordenschat en syntax gedaan en het lijkt mij dat er sprake is van een duidelijk te onderscheiden dialect van gesproken en geschreven Joods- Grieks. Dat wil zeggen, de Bijbelse taal was meer dan een geschreven product van personen wier moedertaal het Semitische was en dat gestrand was in het Grieks, omdat ze zo weinig daarvan wisten en dat ze Semitische idioom moesten kopiëren zoals ze geschreven is. Ik ben niet de eerste om te suggereren dat het Grieks van het Oude Testament een taal was verschillend van de hoofdstroom van de Koine en nog niet volledig begrepen door de Joden. Misschien, zoals Gehman suggereert, waren dezen die dit dialect van het Grieks gebruikten tweetalig, het kan een tijdelijke fase in de geschiedenis van de taal zijn, wat neerkomt op een periode van overgang voor de Joden die van een Semitische sprekende fase aan het passeren waren naar een Grieks sprekende fase, en samenvallend met de nieuwtestamentische periode. Echter, als werken van een veel latere datum, zoals het Testament van Abraham, precies dit soort dictie vertonen, denk ik niet dat het slechts van voorbijgaande aard was. Het was zeker niet kunstmatig. Bijbels Grieks is zo krachtig en vloeiend, dat het moeilijk te geloven is dat degenen die het gebruikten niet een taal bij de hand hadden die alles klaar voor gebruik bezat. Dit wil ik aanstippen, was de normale taal van Jezus, op zijn minst in Galilea - in plaats van een apart dialect van het Grieks te zijn dan een vorm van het Koine, en onderscheiden moet worden als iets parallel aan de klassieke, hellenistische, Koine en het Keizerlijk Grieks.” (Grammatical Insights into the New Testament T&T Clark, 1965, blz.183 - Reprint bij Continuum International Publishing Group, 2004. Wat is een PPA = Present of Past Action Still in Progress?
IK BEN in Johannes 8:58
22
Daniel Wallace beschrijft een PPA als volgt. “De tegenwoordige tijd kan worden gebruikt om een actie aan te geven die begon in het verleden en verder gaat in het heden. De nadruk ligt in de huidige tijd ... het verschilt van de progressief tegenwoordige tijd omdat het teruggaat in de tijd en meestal een soort van tijdelijke indicatie aangeeft, zoals een bijwoordelijke zinsuitdrukking die het verleden-element wil aantonen... De sleutel tot dit gebruik is gewoonlijk naar de tegenwoordige tijd als een Engels Present Perfect (Voltooid tegenwoordige tijd) te vertalen.” Uit Wallace, Daniel B. Greek Grammar beyond the Basics: An Exegetical Syntax of the New Testament, Zondervan, 1996. Een debat hierover tussen een Jehovah Getuige en een christen staat op http://www.forananswer.org/Mars_Jw/John%208-58%20Debate%20-%20Part%20One.pdf Op déze site http://www.jude3.info/extending_from_past_present.htm staat: “Greek Grammars on “Extending-From-Past Present” with Supplemental List Ordered By Reference” waar maar één enkele verwijzing is gegeven naar Johannes 8:58. Maar we hebben wel enkele grammatici, en ik vermoed de meesten ervan anti-trinitariërs, die er wel Johannes 8:58 onder klasseren. De nadruk ligt op de tegenwoordige tijd: hoe is de situatie nu. Zie ook http://www.leestrainer.nl/Engels/tijden/present/voltooid/uitleg.htm En http://www.bastrimbos.com/grammar/present_perfect_bevestigende_zinnen_uitleg.htm Maar waar is de oprechte aanpak? Als u nauwkeurig naar de linkerzijde kijkt van de twee edities van de The Kingdom Interlinear Translation van 1969 en 1985, dan zie je duidelijk de juiste betekenis/vertaling van “ego eimi” weergegeven als “I am” (Ik ben). Maar in de nevenstaande kolom met de vertaling zoals in de Nieuwe Wereldvertaling staat iets anders te lezen: “I have been” (Ik ben geweest). Van een echte vertaling is dan geen sprake maar wel van het parafraseren van de zaak. Nochtans hebben ze in hun voorwoorden steeds de nadruk erop gelegd dat ze zo nauwkeurig mogelijk willen vertalen. Ze zeggen het maar doen het niet, daarom dus een citaat: “In de Nieuwe-Wereldvertaling is ernaar gestreefd de autoriteit, kracht, dynamiek en directheid van de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse Geschriften te behouden en deze karakteristieke kenmerken in hedendaags Nederlands over te dragen. Er worden geen parafraseringen van de Schrift geboden. Veeleer is gepoogd een zo letterlijk mogelijke vertaling te geven voor zover het tegenwoordige taalgebruik dat toelaat en een letterlijke weergave niet zo stroef is dat de gedachte erdoor wordt verhuld. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de wens van hen die graag een getrouwe weergave van de oorspronkelijke tekst zouden willen hebben. Beseft wordt dat zelfs een schijnbaar onbeduidende
IK BEN in Johannes 8:58
23
kwestie als het gebruik of de weglating van een komma of van een bepalend of onbepaald lidwoord, soms de eigenlijke betekenis van de oorspronkelijke passage kan veranderen.” In de praktijk is van al die goede voornemens geen werk gemaakt: het boek parafraseert er op los en voegt woorden toe die er niet staan. Als je goed de vertaling meeleest dan zie je dat alle teksten die te maken hebben met de drie-eenheid systematisch anders vertaald zijn.
Deze hier en op talloze plaatsen.
In de Nieuwe Wereldvertaling van de Griekse tekst hebben we niet “ego eimi” maar “huparchon” terwijl andere Griekse vertalingen er degelijk “ego eimi” hebben. Dit is nog een ander voorbeeld, Hebreeën 1:8, waar men er alles aan doet om Jezus toch geen eigen troon te geven want dat betekend aanbidding: KINGDOM INTERLINEAR NEW WORLD TRANSLATION HEBREWS 1:8:”toward but the Son The HEBREWS 1:8:”But with reference to the throne of you the God into the age of the Son: ‘God is your throne forever.…’ “
IK BEN in Johannes 8:58
24
age.…”
We maken nu een voorafgaande opmerking dat de verbinding tussen Exodus 3:14 met Johannes 8:58 niet lichtvaardig mag gemaakt worden zonder enige uitleg. Want, de weergave van de Septuaginta bij Exodus 3:14 is geen exact equivalent gezien er staat: “Egō eimi ho ōn” (“Ik Ben het Wezen” of “Ik Ben die Bestaat”). Er is toch een bepaalde stevige binding tussen de goddelijke uitspraak van Jezus in Johannes 8:58 met Exodus 3:14 omdat beide dezelfde betekenis bieden: Ik ben de Eeuwige. Maar de volledige theologische gevolgen van de goddelijke uitspraak van Jezus moeten worden gekoppeld aan de Hebreeuwse FORMULE “ani hu” (“Ik [ben] Hij”), zoals die is gegeven in de LXX als “ego eimi.” Nogmaals, het voordien onbekende “ego eimi” was een goddelijke titel uitsluitend gebruikt door/voor YaHWeH. – Bijvoorbeeld in Deut.32:39 / Jesaja 41:4 / 43:10 / 46:4). In tegenstelling tot de titel “Elohim” (= “God”), WERD DE TITEL “EGO EIMI” NOOIT TOEGEPAST OP MENSEN OF OP ENGELEN, maar alleen op de God van Israël. “Zie nu dat Ik Ben [ego eimi], en er is geen God behalve Mij.” - Deut.32:29, LXX Vergeten we niet dat door velen, bijna universeel geaccepteerd is dat het Hebreeuwse werkwoord “zijn” (hayah) nauw verwant is aan de naam van God (Jahweh). Volgens The New Interpreter’s Bible, Vol. 1, Abingdon Press, 1994, blz.714: “De naam Jahweh (JHWH) is ogenschijnlijk afkomstig van een vorm van het werkwoord “zijn” (haya), zodat God de kracht is voor het leven, de kracht van het zijn en de kracht van nieuwheid.”
DUS NU NAAR DE VERDEDIGING KIJKEN VAN DE WT! Op http://www.watchtower.org/g/bible/joh/chapter_008.htm staat de Moderne Griekse versie van de Nieuwe Wereldvertaling. Dat gedeelte uit Johannes 8:58 zie je hier onder. Men heeft er het “ego eimi” van Jezus gewoon gewijzigd in “ego huparchon” =
De bijbedoelingen liggen voor de hand: elke verwijzing naar het “ego eimi” van YaHWeH in de Septuaginta vertaling moet verdwijnen. Jezus kan NIET aan God gelijk zijn in hun leer en daarom een parafrase voor het begrip als: “ik besta.” De redenering van de WT is dat men hier het moet hebben over de “ouderdom” van de twee betrokken personen, namelijk Abraham en Jezus. Hier zou het “zijn/wezen” van Jezus (Zijn goddelijkheid) niet in vervat zijn. Maar gezien
IK BEN in Johannes 8:58
25
het gebruik van “ego eimi” in absolute betekenis in de verzen 23-25,28, en 53 van dat zelfde hoofdstuk zit zo een uitleg niet in de context. Natuurlijk is Jezus ouder dan Abraham, maar Hij is ook anders dan de aartsvader, van een buitenaardse wezenlijkheid die dat “ego eimi” moet/wil uitdrukken. Het is duidelijk uit de woorden van het begin in het epistel aan de Hebreeën dat Jezus geen engel was - de Logos is dat niet - voor zijn geboorte als mens of het is na zijn opstanding. Dit staat er namelijk: “5 Want tegen wie van de engelen heeft God ooit gezegd: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt? En verder: Ik zal voor Hem tot een Vader zijn, en Hij zal voor Mij tot een Zoon zijn?” Dus is Hij niet gewoon een engel en ook geen gewoon mens: Hij staat buiten beide categorieën, Hij kan alleen nog God zijn. Deze WT-citaten hier bij. “Welke vertaling komt overeen met de context? De vraag van de joden (vers 57), waarop Jezus antwoordde, ging over leeftijd, niet over identiteit. Logischerwijs sloeg Jezus’ antwoord op zijn leeftijd, op de lengte van zijn bestaan.” —Redeneren aan de hand van de Schrift, druk 2009, blz.112 “Weer blijkt uit de context dat dit de juiste opvatting is. Ditmaal wilden de joden Jezus stenigen omdat hij beweerde dat hij ‘Abraham had gezien’, hoewel hij, zoals zij zeiden, nog geen vijftig jaar was (vers 57). Jezus’ logische reactie was de waarheid omtrent zijn leeftijd te vertellen. Het is daarom logisch dat hij hun vertelde: „Ik ben er al van voor de geboorte van Abraham.” — LW.”— Moet u geloof stellen in de Drieëenheid?, druk 2007, p. 26 “In een verdere poging om Jezus met Jehovah te vereenzelvigen, trachten sommigen Ex 3:14 (LXX) te gebruiken, waar staat: ᾿Εγώ εἰμι ὁ ὤν (E′go ei′mi ho on), wat „Ik ben de Zijnde” of „Ik ben de Bestaande” betekent. Deze poging gaat niet op, omdat de uitdrukking in Ex 3:14 verschilt van de uitdrukking in Jo 8:58. (Zie Ex 3:14 vtn.) Nergens in de christelijke Griekse Geschriften kan Jezus met Jehovah worden vereenzelvigd, als waren zij een en dezelfde persoon. — Zie 1Pe 2:3” —Nieuwe-Wereldvertaling van de Heilige Schrift — met studieverwijzingen, druk 2006, 6F Jezus bestond vóór Abraham [Wie de leer van de drie-eenheid kent weet dat men daar niet leert dat: “zij een en dezelfde persoon” zijn. Dus een stroman argument.] “Ik was er al (e-go ‘ei-mi’). De actie uitgedrukt door dit werkwoord begon in het verleden, en is nog steeds aan de gang, en is goed vertaald door de perfecte indicatief .... een poging om Jezus te identificeren met Jehovah, zoals sommigen proberen naar aanleiding van Exodus 3:14 (LXX) dat luidt: E-go ‘ei-mi ho op, wat betekent:’ Ik ben het wezen’ of: ‘Ik ben het bestaande.’ Deze poging kan niet worden volgehouden, omdat de uitdrukking in Exodus 3:14 anders is dan de uitdrukking in Johannes 8:58.” —The Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures, 1985 blz.451, 1145-1146. [Onze vertaling] Maar er klopt iets niet met deze manier van benaderen. We vonden een mooie kritiek hierop en
IK BEN in Johannes 8:58
26
dat is dat Johannes 8:58 de absolute vorm en enige tekst is met het contrast tussen: “zijn” en “geworden.” In mei 1975 verdedigde John A. Battle, Jr., zijn thesis tot Doctor of Theology in Grace Theological Seminary met zijn: THE PRESENT INDICATIVE IN NEW TESTAMENT EXEGESIS. Dit is terug te vinden op http://faculty.gordon.edu/hu/bi/Ted_Hildebrandt/ John A. Battle, Jr. zegt o.a. dit:
We gaan daar nog wat verder op in. In de vertalingen die we gebruiken is Abraham: een geschapen wezen dat in de tijd “ontstaan” is. Jezus gebruikt het Griekse woord “genesthai” met
IK BEN in Johannes 8:58
27
betrekking tot Abraham, maar niet voor Zichzelf. Het Griekse woord “genesthai” is afgeleid van “GINOMAI” en in de eerste plaats betekent het, volgens The Complete Word Study Dictionary, “beginnen te zijn, tot ontstaan komen wat betreft de oorsprong ...” (Zodhiates, World Publ.,1992, blz.368). Hoewel sommige vertalers graag “genesthai” als “was geboren” vertalen, toch is dit zondermeer onjuist, omdat het Griekse woord “gennao” in het bijzonder spreekt van de geboorte en het verwekt worden (zie Mat.2:1,4 / Marcus 14:21 / Johannes 3:4 / 9:2). Had Jezus, zoals sommigen leren, willen zeggen dat we hier een uitspraak hebben waar Zijn preexistentie vergeleken wordt bij de geboorte van Abraham, dan had Hij dat zeer duidelijk kunnen doen. Dan zou Hij gezegd kunnen hebben: “Voor Abraham ontstond, kwam ik tot bestaan” en in die zinswijze zou “genesthai” zowel voor Abraham als Zichzelf toegepast zijn. Maar dat is niet het geval in onze tekst. In plaats van te zeggen dat Hij (Jezus) “ontstond” voordat Abraham werd geboren, dat een preexistentie zou hebben geleerd, beweert Jezus gewoon bestaan te hebben voordat Abraham er was. Maar dan zonder zelf “gemaakt” of “geworden” te zijn. Jezus gebruik hier geen enkele van de vier verleden tijdsvormen in het Grieks bekend: als de aoristus, de perfectum, de onvolmaakte en de plusquamperfectum (=Voltooid verleden tijd) tijdsvorm. Jezus gebruikte de tegenwoordige tijd van het Griekse werkwoord “zijn” bekend als “eimi.” Binnen de monotheïstische godsdiensten (christelijke, joodse en islamitische), kan alleen God beweren nooit gemaakt of geschapen te zijn. In Johannes 8:59 lezen we dat “dan” degenen die Hem hoorden preken op dat moment, stenen opgepikt hadden om Hem te stenigen. Dit is de HSV: “Zij namen dan stenen op om ze op Hem te werpen. Maar Jezus verborg Zich en ging de tempel uit; Hij ging midden tussen hen door en zo ging Hij weg.” Waarom doen ze dat? Dat kan alleen zijn omdat ook zij herkenden wat Jezus beweerde: geen soort bestaan te hebben zoals Abraham = een geschapen bestaan. Door het contrast van woorden, dat Hij in de tekst gebruikt heeft weten ze beter. Wanneer we niets af weten van het Nieuwe Testament Griekse zal men in de meeste vertalingen dit vitale onderscheid missen. Het was niet zozeer dat Hij bijna letterlijk herhaalde wat YaHWeH = God zei in Exodus 3:14 (Ik ben die ik ben). Maar het was het contrast van woorden in deze context (hier in het Grieks) “geboren zijn” tegenover “niet geboren zijn.” De zaken zijn duidelijk wanneer we terug naar de onmiddellijke context van het gesprek gaan. We mogen niet vergeten dat de Joden Jezus twee belangrijke vragen hebben gesteld in 8:53. De HSV zegt: “U bent toch niet meer dan onze vader Abraham, die ook gestorven is? Ook de profeten zijn gestorven. Voor wie geeft U Zichzelf uit?” In Zijn antwoord op deze vragen over wie Hij is/was gaat het om een vergelijking met een ander, met Abraham. Wat Jezus zei lijkt gewoon, maar daar zit een nadruk achter die men moet kunnen inzien: “Vóór Abraham geboren was, ben Ik.” Jezus bestond (of bestaat in de huidige tijd) zonder ooit gemaakt/geschapen te zijn. De soort van pre-existentie die Jezus beweerde was van de soort als deze van de eeuwige God, een zelf-bestaan met de Vader “in het begin” (Johannes 1:1).
IK BEN in Johannes 8:58
28
Het is gewoon zoals het Interpreter’s One-Volume Commentary on the Bible er op wijst: “Zijn antwoord is de meest absolute en categorische bewering over zijn ware persoon die in dit evangelie staat: “Vóór Abraham geboren was, ben Ik.” Want in het OT is ‘Ik ben’ de naam van God (vgl. Exod. 3:14). Dus ze nemen stenen op om den godslasteraar te doden.” (onder redactie van Charles M. Laymon, Abingdon Press, blz.718). Nadat Jezus beweerde de eeuwige God te zijn in Johannes 8:58, zegt het vers 59 dat zij stenen opnamen en naar Hem willen gooien en stenigen tot de dood toe. Nu is het woordje “dan” belangrijk in dat vers 59 omdat het de reden aangeeft waarom ze de stenen opnamen. Blijkbaar herkenden de Joden wat Hij zei in vers 58: ze interpreteerden het als godslastering. Dat was natuurlijk omdat ze niet konden doorgronden of aannemen dat God in Jezus de mensheid had aangenomen. Dat zal hen niet vreemd geweest zijn want in de Romeinse en Griekse mythologie was dat een normale zaak. Maar voor een Jood is dat moeilijk te aanvaarden dat God zich als mens onder de mensen zou mengen. Ze besloten dat Jezus gestenigd moest worden voor deze grote overtreding. Maar de christelijke leer zegt dat dit misdrijf van hetzelfde aard was als de andere valse beschuldigingen tegen Jezus. Voordien waren er ook al aantijgingen voor godslastering en het beweren aan God gelijk te zijn, terwijl Hij ogenschijnlijk maar een man was. Zie enkele van deze gevallen in Marcus 2:7-10 / Johannes 5:17,18 / 10:31,33. Laat ons even illustreren hoe belangrijk het juist vertalen van een zin is. Bijvoorbeeld je hebt een brief ontvangen van je geliefde. Dat moet vertaald worden naar het Engels aan je beste vriend, want je wil haar ten huwelijk vragen en tegelijkertijd je vriend uitnodigen je getuige te zijn. Nu kent je vriend geen Nederlands dan enkele woorden. Als je geliefde letterlijk schreef: “Ik hou van je”, zal je dat voor hem vertalen en overbrengen als: ze zei “I love you.” Je kan of mag dat niet in een verleden tijd overzetten en dus niet zeggen “I loved you.” Zo een eenvoudige verandering van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd maakt een enorm verschil en het is bovendien slechts vertaald. De pointe van hetgeen je wou zeggen gaat de mist in. De NWV heeft meerdere verzen die gebruikt worden in relatie tot Johannes 8:58 totaal veranderd wat betreft de vertaling. Het Wachttoren Genootschap veranderde de woorden van bijvoorbeeld Exodus 3:14. Men zal natuurlijk tegenover de andere vertalingen opmerken dat er wel enkelen zijn die vertalen zoals zij het doen. Ze vertalen verzen 13 en 14 als volgt: “Niettemin zei Mo̱zes tot de [ware] God: “Veronderstel dat ik nu tot de zonen van I̱ sraël ben gekomen en dat ik werkelijk tot hen zeg: ’De God van UW voorvaders heeft mij tot U gezonden’, en zij werkelijk tot mij zeggen: ’Hoe is zijn naam?’ Wat zal ik hun dan zeggen?” 14 Hierop zei God tot Mo̱zes: „IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN WAT IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN.” En hij voegde eraan toe: „Dit dient gij tot de zonen van I̱ sraël te zeggen: ’IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN heeft mij tot U gezonden.’” 15 Toen zei God nogmaals tot Mo̱zes: „Dit dient gij tot de zonen van I̱ sraël te
IK BEN in Johannes 8:58
29
zeggen: ’Jehovah, de God van UW voorvaders, de God van A̱braham, de God van I̱ saäk en de God van Ja̱ kob, heeft mij tot U gezonden.’ Dit is mijn naam tot onbepaalde tijd, en dit is de gedachtenis aan mij van geslacht tot geslacht.” Met deze weergave maakt de WT dit tot een verwijzing naar wat God zal worden voor Zijn volk, in plaats van simpelweg – wat andere vertalingen doen - te verwijzen naar Gods Eeuwige Wezen. Wij citeren een voetnota van hen die daar op wijst: “Er wordt hier niet gedoeld op het „zijn” of „in zichzelf bestaan” van God, maar op wat hij zich heeft voorgenomen ten aanzien van anderen te worden.” Dat is omdat ze weten dat christenen dit Bijbelgedeelte met Johannes 8:58 betrekken/verbinden om Jezus als de Eeuwige te benoemen.
Het WT-genootschap heeft ook toegegeven in hun voetnoot bij Exodus 3:14, het staat in de NWV met verwijzingen, dat de woordgroep in de Griekse Septuagint als “ego eimi ho on”, vertaald is. Die nauwkeurig omgezet luidt: “IK BEN DIE IK BEN.” Maar dan proberen de Getuigen alles omver te halen om de koppeling niet te maken naar Johannes 8:58. Een citaat van een theoloog uit de 19 de eeuw: “Ten tweede, de Schrift leert met een gelijke duidelijkheid dat Christus werkelijk God is. We hebben het al uitvoerig behandeld. Alle goddelijke namen en titels worden op Hem toegepast. Hij wordt God genoemd, de machtige God, de grote God, God over alles, Jehovah, Heer, de Heer der heren en Koning der koningen. Alle goddelijke kenmerken worden Hem toegeschreven. Hij wordt alomtegenwoordig verklaard, alwetend, almachtig en onveranderlijk te zijn, dezelfde gisteren, vandaag en voor de eeuwigheid. Hij wordt ons voorgesteld als de schepper, de onderhouder en heerser van het universum. Alle dingen werden door Hem geschapen, en voor Hem en door Hem bestaan alle dingen. Hij is het voorwerp van aanbidding voor alle met rede begaafde schepselen, zelfs de hoogsten; alle engelen worden bevolen zich voor Hem te buigen. Hij is het object van allerlei religieuze sentimenten; van eerbied, liefde en godsvrucht. Alle mensen en engelen zullen tegenover Hem verantwoordelijk zijn voor hun natuur en gedrag. Hij eiste dat mensen dat zij Hem zouden eren zoals zij de Vader eren; dat zij hetzelfde geloof in Hem zouden uitoefenen als zij in God doen. Hij verklaart dat Hij en de Vader één zijn; dat wie Hem gezien heeft ook de Vader heeft gezien. Hij roept alle mensen tot zich en belooft hun zonden te vergeven, hen de Heilige Geest te zenden, hen rust en vrede te geven, hen te doen opstaan op de laatste dag, en hen eeuwig leven te geven. God is en kan niet meer, en kan niet meer beloven, of meer doen dan Christus zei te zijn, te beloven en te doen. Hij is daarom de God van de christenen geweest vanaf het begin, in alle tijdperken en in alle plaatsen.” (Hodge, Charles (1797-1878), Systematic Theology, Volume II blz.382, CCEL edition.)
DAN NAAR EXODUS 3:14: WAT STAAT DAAR?
IK BEN in Johannes 8:58
30
Men mag niet vergeten dat als we naar de tekst in de Septuaginta kijken er duidelijk staat dat God zelf de “ego eimi ho oon.” Hier onder weergegeven.
Exodus 3:14 leest volgens de SEPTUAGINTA (VERTAALD) kai eipen o qeoV proV mwushn En God zei tot Moses egw eimi o wn IK BEN DE ZIJNDE kai eipen outwV ereiV en Hij zei dit is wat ge zult zeggen
toiV uioiV israhl tot de kinderen van Israël
o wn apestalken me proV umaV DE ZIJNDE heeft mij tot u gezonden. Hieronder kopie tekst en voetnoten van Exodus 3:14 “New World Translation”, uitgave1971, de vertaling van de Hebreeuwse tekst.
IK BEN in Johannes 8:58
31
In de buitengewone mooie SEPTUAGINTA vertaling op http://ccat.sas.upenn.edu/nets/edition/ staat Exodus, tr. Larry J. Perkins. Dit is het gedeelte van Exodus 3:14 waar GOD = DIEGENE DIE IS.
Na de val van Jeruzalem en als concurrentie voor de christenen hebben Joodse rabbijnen opdracht gegeven voor het maken van nieuwe vertalingen uit het Hebreeuws naar het Grieks toe. Twee concurrerende Griekse vertalingen die door de Joden werden gemaakt: door Aquila en Theodotion, hebben het Hebreeuws van Exodus 3:14 vertaald als “ἔσομαι,” = “Ik zal zijn” in plaats van “εἰμί.” Het waren vervangers van het Oude Testament en de Griekse Septuaginta, gewoon omdat de christenen deze teksten gebruikten en hun theologische achtergrond bepaalden. De Joodse vertalers van het Oude Testament naar het Grieks van de 2 de eeuw Theodotion en Aquila hebben beide de passage “en God sprak tot Mozes, zeggende: ehyeh Asher ehyeh” vertaald als “esomai hos esomai” (Grieks voor “ik zal zijn die ik zal”). Dit zal ook de reden zijn waarom de Wachttoren nadruk hierop legt = de naam van God zou betrekking hebben op wat Hij in de toekomst zal doen. Dat is ook wat een gekend woordenboek zegt: “Dit duidt erop dat de juiste vertaling van Ex.3:14 zou moeten zijn: ‘Ik zal zijn die ik zal zijn.’ De oude versies van Aquila en Theodotion begrepen de Hebreeuwse tekst in deze zin (esomai hos esomai). Een dergelijke uitlegging wordt ook ondersteund door de verschijning van de uitdrukking “ik zal met u zijn” in Ex. 3:12.” Theological Dictionary of the Old Testament, Vol. 3, blz.380-381. En ook de OT-geleerde, Ringgren schrijft hierover: “Wanneer de opeenvolgende formules worden geëlimineerd, resteren slechts 29 van die gebeurtenissen tot verklaringen van God over zichzelf. Het merendeel van deze (22) zijn te vinden in het gebruik van de ‘verbondsformule’ of soortgelijke verklaringen.” Maar wat hier aan de orde is blijkt maar een deel van het verhaal. De context van Exodus 3 is duidelijk dat YaHWeH Zijn BELOFTEN NA KOMT. De onmiddellijke context van vers 14 zijn vers 13 en 15 en dat heeft te maken met God die met het volk en met de aartsvaders WAS in het verleden. De nadruk ligt niet zozeer wat de toekomst aangaat maar de nadruk ligt op sluiting van het VERBOND, wat Gods interventies in de toekomst niet uitsluit. Exodus 3:13-16: “13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? 14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden. 15 Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: De HEERE, de God
IK BEN in Johannes 8:58
32
van uw vaderen, DE GOD VAN ABRAHAM, DE GOD VAN IZAK EN DE GOD VAN JAKOB, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, DIT IS MIJN NAAM TER GEDACHTENIS, van generatie op generatie. 16 Ga, verzamel de oudsten van Israël en zeg tegen hen: De HEERE, DE GOD VAN UW VADEREN, IS AAN MIJ VERSCHENEN, de God van Abraham, Izak en Jakob. Hij zei: Ik heb zeker naar u omgezien en naar wat u in Egypte wordt aangedaan.” “De Hebreeuwse grammatica is totaal anders dan die van het Grieks of het Nederlands. Terwijl men in het Nederlands of het Grieks gemakkelijk gebruik zal maken van vormen van het werkwoord “zijn” zoals “is” of “zijn” in zinnen, doet het Hebreeuws dat niet altijd. Dit zegt Biblical Hebrew Step by Step, Vol. 1, 2nd edition: “Het Hebreeuws heeft geen speciale woorden voor de Engelse werkwoorden “zijn” of “is”. Ze zijn op te maken uit de context. Zo komt de tegenwoordige tijd van “zijn” niet tot uitdrukking in het Hebreeuws” (Menahem Mansoor, Baker Books, 1980, blz.61). Het is dus belangrijk die grammaticale “werkwoorvorm” te ontdekken voor het Hebreeuwse werkwoord ‘zijn’ (hayah): die moet worden begrepen vanuit de context van de passages en niet door speciale woorden als wij in het Grieks en Engels hebben.” (We hebben dit vertaald uit een Engelse site maar zijn de gegevens erover kwijtgeraakt.) Een opmerking over de vertalingen van de Wachttoren! In hun New World Translation of the Holy Scriptures with References van 1984 is in een voetnoot bij Exodus 3:14 toegegeven dat het Hebreeuws zou worden vertaald in het Grieks als “Ego eimi” = “IK BEN.” Bovendien staat er ook in hun, van het jaar 1985, Kingdom Interlinear Translation of the Greek Scriptures dat de woorden van Jezus in Johannes 8:58 zijn: “Ego eimi” (voetnoot), “Ik ben” (bij interlineaire tekst). Dus hetzelfde.
EEN OPSTAP OM JOHANNES 8:58 TE VERSTAAN In ons boek De Jehovah’s Getuigen over DE DRIE-EENHEID zijn we uitvoerig ingegaan op de persoon “de engel van YaHWeH.” Het is deze “engel” = “boodschapper” die men kan identificeren met de Logos. Uit de voorbeelden die we geven is duidelijk op te maken dat de HEERE [YaHWeH] en Jezus volgens 1 Cor.10:1-4 dezelfde dingen doen als Israël uit Egypte komt. Handelingen 7:31,32 HSV: “31 Toen Mozes dat zag, verwonderde hij zich over wat hij zag; en toen hij ernaartoe ging om het te bekijken, kwam er een stem van de Heere tot hem: 32 Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes begon erg te beven en durfde het niet te bekijken.”
IK BEN in Johannes 8:58
33
Dat moeten we vergelijken bij Exodus 3 HSV en we zien de verschijning van “de engel des HEEREN” aan Mozes en dat verhaal gaat gewoon over zonder een duidelijke breuk in de verschijning van YaHWeH: “2 EN DE ENGEL VAN DE HEERE VERSCHEEN hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd. 3 Mozes zei: Laat ik nu naar dat indrukwekkende verschijnsel gaan kijken, waarom de doornstruik niet verbrandt. 4 TOEN DE HEERE ZAG DAT HIJ GING KIJKEN, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik! 5 EN HIJ ZEI: Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond. 6 HIJ ZEI VERDER: Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken.” (zie ook nog verzen 7, 8 en 14) Jes.63:9 HSV: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd; DE ENGEL VAN ZIJN AANGEZICHT HEEFT HEN VERLOST. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.” Maar als we gaan zien naar de teksten waar God de verlosser is dan zijn het er tientalle: zie deze twee. Deut.7:8: “Maar vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in te acht te nemen, HEEFT DE HEERE U MET STERKE HAND UITGELEID en heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de farao, de koning van Egypte.” Deut.9:26: “En ik bad tot de HEERE en zei: Heere HEERE, richt Uw volk en Uw eigendom toch niet te gronde, dat U door Uw grootheid verlost hebt, dat U MET STERKE HAND UIT EGYPTE HEBT GELEID.” 1 Cor.10:1-4 HSV: “1 En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, 2 en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, 3 en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, 4 en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. ZIJ DRONKEN NAMELIJK UIT EEN GEESTELIJKE ROTS, DIE HEN VOLGDE; EN DIE ROTS WAS CHRISTUS.” Exodus 13:21 HSV: “DE HEERE GING VÓÓR HEN UIT, overdag in een wolkkolom om hen de weg te wijzen, en ‘s nachts in een vuurkolom om hun licht te geven, zodat zij dag en nacht verder konden trekken.” Deut.1:32,33 HSV: “32 Maar ondanks deze woorden geloofde u niet in DE HEERE, UW GOD, 33 DIE VOOR U UIT GING op de weg, om voor u een plaats te zoeken om uw tenten op te zetten; ‘s nachts met het vuur, om u de weg te tonen die u moest gaan, en overdag met de wolk.”
IK BEN in Johannes 8:58
34
Nehemia 9:12,19 HSV: “12 MET EEN WOLKKOLOM HEBT U HEN OVERDAG GELEID EN MET EEN VUURKOLOM ‘S NACHTS, om de weg waarop zij zouden gaan voor hen te verlichten. (…) 19 hebt U hen in Uw grote barmhartigheid toch niet verlaten in de woestijn. De wolkkolom week overdag niet van boven hen om hen te leiden op de weg, en ook de vuurkolom ‘s nachts niet om voor hen de weg te verlichten waarop zij zouden gaan.” Exodus 17:15,6 HSV: “15 En Mozes bouwde een altaar en gaf het de naam: DE HEERE IS MIJN BANIER! 6 ZIE, IK ZAL DAAR VÓÓR U OP DE ROTS BIJ DE HOREB STAAN. Dan moet u op de rots slaan, en er zal water uitkomen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed dit voor de ogen van de oudsten van Israël.” Psalm 78:14,15: “14 HIJ LEIDDE HEN OVERDAG met een wolk, de hele nacht met een lichtend vuur. 15 HIJ SPLEET DE ROTSEN doormidden in de woestijn en LIET HEN OVERVLOEDIG DRINKEN ALS UIT DIEPE WATEREN.” Exodus 16:15 HSV: “15 Toen de Israëlieten dat zagen, zeiden zij tegen elkaar: Wat is dat? Want zij wisten niet wat het was. Mozes zei tegen hen: Dit is het brood dat de HEERE u te eten gegeven heeft.” Hierbij moet men Johannes 6 bekijken in de HSV: “31 Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven is: Hij gaf hun het brood uit de hemel te eten. 32 Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. 33 Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. 34 Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. 35 EN JEZUS ZEI TEGEN HEN: IK BEN HET BROOD DES LEVENS; WIE TOT MIJ KOMT, ZAL BESLIST GEEN HONGER HEBBEN, EN WIE IN MIJ GELOOFT, ZAL NOOIT MEER DORST HEBBEN. 36 Maar Ik heb u gezegd dat u Mij wel gezien hebt, en toch gelooft u niet. (…) 47 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. 48 Ik ben het Brood des levens. 49 Uw vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn en zij zijn gestorven. 50 Dit is het brood dat uit de hemel neerdaalt, opdat de mens daarvan eet en niet sterft. 51 Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. EN HET BROOD DAT IK GEVEN ZAL, IS MIJN VLEES, DAT IK GEVEN ZAL VOOR HET LEVEN VAN DE WERELD.” Een opmerking over de Joodse traditie, niet als ondersteuning van wat het NT zegt, maar om aan te tonen dat Joden ook met problemen/oplossingen zitten waar het over zaken gaat met een voorgeschiedenis. In de Rabbijnse theologie bestaan enkele zaken vanaf het begin van de schepping. Zo bijvoorbeeld het Lam, dat in de plaats van Izaak werd geofferd op de berg Moria door Abraham. Een ander voorbeeld is de Rots die uit de oerwateren van de schepping opsteeg en later met Israël meetrok door de woestijn. Dat is de Rots die water gaf, en die later de
IK BEN in Johannes 8:58
35
hoeksteen van de tempelberg zou worden volgens de Joodse tradities. Als Paulus dus van een Rots spreekt die met Israël meetrok door de woestijn en die Rots als de Christus identificeert zal dat in de oren van de Israëlieten maar raar geklonken hebben. Maar voor de gelovige christenen was dat gezien de opmerking van Paulus een uitleg bij enkele uitspraken van Jezus: 1° Hij geeft levend water = Joh.7:38: “Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.” 2° is als het manna = Joh.6:51: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is” Joh.6:58: “Dit is het brood dat uit de hemel neergedaald is; niet zoals uw vaderen het manna gegeten hebben en gestorven zijn. Wie dit brood eet, zal in eeuwigheid leven.” 3° de beschermer van Zijn volk = Joh.14:6: “Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.”
4° de eigenaar van Zijn volk = Joh.10:14: “Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend.” Bij dit alles mogen we ook gerust kijken naar al die teksten die over Jezus spreken als deze die = “gezonden” is van de Vader. DAT ALLES WIJST OP ZIJN VOORAFGAAND BESTAAN, dus een ontmoeting met Abraham is niet zo uit de lucht komen vallen. “Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.” - Johannes 3:17. “Jezus zei tegen hen: Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.” - Johannes 4:34. “opdat allen de Zoon eren zoals zij de Vader eren. Wie de Zoon niet eert, eert de Vader niet, Die Hem gezonden heeft.” - Johannes 5:23. “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie Mijn woord hoort en Hem gelooft Die Mij gezonden heeft, die heeft eeuwig leven en komt niet in de verdoemenis, maar is uit de dood overgegaan in het leven.” - Johannes 5:24.
IK BEN in Johannes 8:58
36
“Ik kan van Mijzelf niets doen. Zoals Ik hoor, oordeel Ik en Mijn oordeel is rechtvaardig, want Ik zoek niet Mijn wil, maar de wil van de Vader, Die Mij gezonden heeft.” Johannes 5:30. “Maar Ik heb een getuigenis dat groter is dan dat van Johannes, want de werken die de Vader Mij gegeven heeft om die te volbrengen, juist die werken die Ik doe, getuigen van Mij dat de Vader Mij gezonden heeft. En de Vader, Die Mij gezonden heeft, Die heeft Zelf van Mij getuigd. U hebt Zijn stem nooit gehoord, en ook Zijn gedaante niet gezien.” - Johannes 5:36-37. “Jezus antwoordde en zei tegen hen: Dit is het werk van God: dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft.” - Johannes 6:29. “Niet dat iemand de Vader gezien heeft, behalve Hij Die van God is; Híj heeft de Vader gezien.” - Johannes 6:46. “Zoals de levende Vader Mij gezonden heeft, en Ik leef door de Vader, zo zal ook wie Mij eet, leven door Mij.” - Johannes 6:57. “Jezus antwoordde en zei tegen hen: Dit is het werk van God: dat u gelooft in Hem Die Hij gezonden heeft.” - Johannes 8:29. “zegt u dan tegen Mij, Die de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: U lastert God, omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?” - Johannes 10:36. “Want Ik heb niet uit Mijzelf gesproken, maar de Vader, Die Mij gezonden heeft, Hijzelf heeft Mij een gebod gegeven wat Ik zeggen en wat Ik spreken moet.” - Johannes 12:49.
EXODUS 3 EN DE ENGEL DES HEEREN Specifiek nog wat over de verschijning in de braamstruik van de Engel van de HEERE die niemand minder is dan YaHWeH. We moeten dat doen omdat de Wachttoren al te vlug tot conclusies komt: dat is representatie van God door middel van een engel. Maar meestal is dat niet zo en zeker niet in Exodus 3. Ik val onmiddellijk met de deur in huis en kom met mijn conclusie: De Engel van YaHWeH verscheen aan Mozes IN HET MIDDEN van een brandend braambos en Hij identificeerde Zichzelf als God (Elohim = verzen 4 en 6) en als YaHWeH (= verzen 4 en 7). Waarom geloven we dat? Er STAAN drie belangrijke zaken in Exodus 3. Het eerste punt is de introductie van “de engel des HEEREN” (3:2a). Mozes zag tijdens een tocht met de schapen van zijn schoonvader een brandende braamstruik. En Mozes liep er naar toe om
IK BEN in Johannes 8:58
37
er naar te kijken. Wellicht om het te blussen want je kunt in de kortste keren een brand hebben over hectaren groot en dan zitten de schapen zonder eten. Er was heel wat vuur in de struik en beweging van de vlammen: maar die struik zelf verbrande niet. Dat is iets dat hij niet kent. Bij de aanvang van het verhaal ziet Mozes geen “engel.” De tekst zegt letterlijk in vers 2: “En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik.” De verschijning van “de engel des HEEREN” was dus klaarblijkelijk in de vlammen zelf. Het is de Schrift zelf die ons zegt dat het om “de engel des HEEREN” gaat en dat is niet geopenbaard aan Mozes alsof de engel zou gezegd hebben: “IK ben de engel des HEEREN.” Wat verder opvalt, is dat wanneer de stem tot Mozes spreekt vanuit de brandende braamstruik, het niet de stem van de engel is, maar de stem van YaHWeH: “4 TOEN DE HEERE ZAG dat hij ging kijken, riep God tot hem uit het midden van de doornstruik en zei: Mozes, Mozes! Hij zei: Zie, hier ben ik!” Het tweede punt is: dat ALLES WAT ER OP VOLGT EEN GESPREK IS TUSSEN GOD EN MOZES, en er is geen verdere vermelding meer van “de engel des HEEREN.” Wie is deze “engel des HEEREN” dan? Hij is een bepaalde manifestatie van God zelf. In enkele Oud Testamentische passages waar “de engel des HEEREN” verschijnt is dat soms in menselijke gedaante. In andere gevallen hebben we de uitdrukking “man” en is niet expliciet een “engel” genoemd. Denk hier aan de “man” die worstelt met Jakob in Gen.32. Dat is steeds verrassend en een beetje angstaanjagend als die “man” en “engel des HEEREN” zich later identificeren met God zelf. Het opvallende is dat de bremstruik/braamstruik niet verbrand en verteerd wordt. Dit vuur van de Heilige God vraagt de aandacht van Mozes maar ook die van ons. Dan zegt de Schrift die zaak voor ons interpreterend dat Hij = GOD zei: “Kom hier niet dichterbij. Doe uw schoenen van uw voeten, want de plaats waarop u staat, is heilige grond.” -vers 5 Maar in de optiek van Mozes zal dat waarschijnlijk niet to hem zijn doorgedrongen dan wanneer de stem andere zaken gaat zeggen. Hij die spreekt is wel degelijk God, maar Mozes ziet de “engel des HEEREN.” Vers 6: “Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jakob.” Verzen 13-15: “13 En Mozes zei tegen God: Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen? 14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.15 Toen zei God verder tegen Mozes: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: De HEERE, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Izaak en de God van Jakob, heeft mij naar u toe gezonden. Dit is voor eeuwig Mijn Naam, dit is Mijn Naam ter gedachtenis, van generatie op generatie.” Het derde punt is: dat God sprak doorheen een engelenboodschapper. Wij moeten eenvoudig geloof hechten aan dat wat de Schrift ons vertelt. Wanneer de Schrift zegt dat Mozes gevraagd word: doe je schoenen uit, bedoelde Hij schoenen. Wanneer de Bijbel zegt dat “de Engel des HEEREN” er is en dat die later spreekt als God en YaHWeH dan moeten we dat geloven. Zeker
IK BEN in Johannes 8:58
38
niet de verkeerde conclusie trekken dat er een engel was die in de naam van God spreekt. Dat is het wel in enkele andere gevallen maar daar is dat dan ook duidelijk. Hier is dat niet zo en er zijn meerdere voorvallen in de Bijbel waar de “Engel des HEEREN” = God of YaHWeH. REPRESENTATIE IS HIER NIET AAN DE ORDE WANT DAN ZOU MEN TEGEN DE DUIDELIJKE UITSPRAKEN VAN DE SCHRIFT INGAAN. Jesaja 42:8: “Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden.” Jesaja 48:11: “Omwille van Mij, omwille van Mij doe Ik het, want hoe zou Mijn Naam ontheiligd worden! Ik zal Mijn eer aan geen ander geven.” YaHWeH geeft zijn eer niet aan een engel of zijn lof aan de afgoden. Een gewone engel kan een boodschap overbrengen van God aan een persoon of groep personen maar dan spreekt hij niet ALSOF HIJ GOD is. Het zijn de engelen van God die ZIJN INSTRUCTIES gaven aan Jozef over de geboorte van Jezus (Matthéüs hoofdstukken 1 en 2), aan Philippus (Handelingen 8:26), en aan Cornelius (Handelingen 10:1-8). Maar Mozes had een ontmoeting met God en een Godservaring. Soms verschijnen engelen met een ongebruikelijk voorkomen. Daniël zag een engel met armen en benen maar die leken op gepolijst metaal en kostbare edelstenen. En zijn gezicht was als de bliksem (Daniël 10:5,6). De engel die de steen wegrolde van het graf waar de Christus had gelegen was als de bliksem, en zijn kleding wit als sneeuw. (Mat.28:3 / Lucas 24:4). Aan Mozes verscheen “de engel des HEEREN” als een brandend vuur. Het blijkt God te zijn die ook “een verterend vuur zal zijn voor de ongelovigen en afvalligen.” De Bijbel leert ons dit over gewone engelen: 1. Het zijn dienende geesten, die uitgezonden worden ten dienste van hen die het heil zullen beërven (Heb.1:13-14) 2. Engelen waken over gelovigen en beschermen hen voor onheil (Psalm 91:11-12). 3. Zij hebben de macht om als stoffelijke wezens te verschijnen, wanneer zij Gods toelating ervoor hebben. 4. Als een gelovige problemen heeft met kwade engelen moeten zij op God vertrouwen, Hij zal voor de overwinning zorgen (Judas 8-9). ENGELEN MOGEN NIET AANBEDEN WORDEN: maar “de engel des HEEREN” blijkt een enigmatische figuur te zijn die geïdentificeerd kan worden met God, en zelfs aanbidding ontvangt en waar een altaar voor gebouwd kan worden. Deze engel dient dus onderscheiden te worden van alle andere engelen Het is een aankondiging in het OT, van het eeuwige Woord dat vlees geworden is. Hij is tegelijk zowel God zelf als Gods boodschapper (Joh.1:1,14).
IK BEN in Johannes 8:58
39
In 1 Corinthe 10 staat wat we dienen te verstaan over deze engel: dit is de GEÏNSPIREERDE UITLEG van het NT over wie Hij is. “1 En ik wil niet, broeders, dat u er geen weet van hebt dat onze vaderen allen onder de wolk waren en allen door de zee zijn gegaan, 2 en dat allen in Mozes gedoopt zijn in de wolk en in de zee, 3 en allen hetzelfde geestelijke voedsel gegeten hebben, 4 en allen dezelfde geestelijke drank gedronken hebben. Zij dronken namelijk uit een geestelijke rots, die hen volgde; EN DIE ROTS WAS CHRISTUS.” De Engel des HEEREN, dat was Jezus Christus: we zien Hem in die braamstruik, de Vuurkolom die de kinderen Israëls door de wildernis leidde. Hij is de Engel van het verbond. Hij was de Rots die in de wildernis was en hen water gaf. Hij was als de koperen slang een beeld van verzoening. Hij was al aan die aartsvaders verschenen. Dezelfde Jezus, van gisteren, vandaag en voor altijd: en Hij verandert niet. Kort samengevat: Wij zien in Exodus 3 dat “de Engel des HEEREN” verscheen aan Mozes. Hij was zichtbaar als/in een vuurvlam midden in een braamstruik. En die vlam verteerde de boom niet. God roept Mozes en zei tot hem: de God van uw vaderen te zijn. En daarna zei Hij: de ellende gezien te hebben van het volk. Dan openbaarde Hij Zich als de “Ik ben” (vers 14). Dat alles terwijl de Bijbel zegt dat in het vuur de “de Engel des HEEREN” was. Dat is geen contradictie maar gewoon dat die engel = YaHWeH. Alle andere uitleg doet ergens onrecht aan wat de Schrift zegt. In het NT is het duidelijk dat Jezus alle goddelijke eigenschappen heeft. Natuurlijk omdat het gaat om de LOGOS IN MENSENGEDAANTE. 1°) Schepper van alles: Johannes 1:1 / Phil. 2:6 / Colossenzen 1:15 / 2:9 / Heb.1:3 2°) Zelf-bestaande: Johannes 5:26 3°) Onveranderlijkheid: Heb.1:10-12 (in dezelfde zin als YHWH) / 13:8 4°) Eeuwigheid: Johannes 1:1 / 8:58 / 17:5 / Col.1:17 / Heb.1:2 5°) Alomtegenwoordigheid: Mat.18:20 / 28:20 / Joh.3:13 / Eph.1:23 / 4:10 / Col.3:11 6°) Alwetendheid: Johannes 16:30, 21:17 / zie. ook 2:23-24 7°) Onbegrijpelijk: Mat.11:25-27 Nu ons citaat: [al beloofd, hier is de NBG 51 gebruikt] 3.7 DE ENGEL VAN YaHWeH
Sinds de kerkvader Justinus is “de engel van YaHWeH” geïdentificeerd geworden als de Logos in zijn voormenselijke omgang met het volk Israël. Recente onderzoekers gaan thans zo ver om deze engel te zien als een zelfopenbaring van God of een gewone boodschapper Gods. De positie van de WT in dit verband is dat toch enkele gevallen van deze engel naar Christus in pre-existentie verwijzen. Ze citeren o.a. Ex.23:20,21,23 / 32:34 / 33:2 als zulke aanwijzing. Zie
IK BEN in Johannes 8:58
40
‘Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde’ blz.26. (Ook 1 Cor.10:1-4 volgens ‘DE WACHTTOREN’ van 1 juni 1964, blz.415.) Over “de engel des HEREN” in het OT, hier alle belangrijke teksten met deze formule: 1°) Worstelde met Jacob Gen.32:24-30 2°) Verloste de aartsvader Israël uit alle nood Gen.48:16 3°) Sprak tot Mozes in de braamstruik Ex.3:2 / Hand.7:31,32 4°) Beschermde Israël bij de Rode Zee Ex.14:19 5°) Bracht Israël in de woestijn en naar het beloofde land Ex.23:20-23 / Jes.63:9 / 1 Cor.10:1-4 6°) Is vorst van het heir des HEREN Jozua 5:13-15 7°) Verschijnt aan Gideon Richt.6:11,12 8°) Onzichtbare helper van de profeet Elia 1 Kon.19:7 9°) Verslaat het Assyrische leger van 185.000 man Jes.37:36 10°) In de brandende vuuroven Dan.3:25 Een mogelijke verwijzing naar de engel des HEREN, zouden de volgende teksten zijn: Gen.12:7 / 16:7-11 / 18:1-35 / 19:18-22 / 21:17 / 22:11-18 / 24:7,40 / 28:11-22 / 31:11-13 / Ex.19:16 / 20:26 / 32:34 / 33:2,14,15 / Num.20:16 / 22:22-35 / Deut.5:4-28 / Richt.2:1-14 / 5:23 / 13:3-23 / Dan.6:22 et cetera. In enkele van deze teksten heeft “de engel des HEREN” ook de functie als van een Middelaar. Deze voormenselijke Christophanieën van de Logos zijn dus zeer talrijk. Hieronder enkele voorbeelden verder uitgewerkt als commentaar. In Gen.16:13 spreekt Sarah tot de “engel van YaHWeH” als YaHWeH. In Gen.21:17-19 is de engel geïdentificeerd als YaHWeH. In Gen.22:11-18 spreekt de engel in de eerste persoon over zichzelf als YaHWeH wat Abraham ook aanneemt (vers 14). In Gen.31:11-13 (volg. Hos.12:3-6) spreekt de engel over zichzelf als de God van Bethel (zie Gen.28). Volgens Gen.48:3,15,16 is de engel de redder van Israël, volgens Jes.44:6 is God alleen dit (volgens o.a. Ex.3:1-15 / Hand.7:31,32) We hebben hier iemand die aangesproken wordt als YaHWeH of God (Elohim), die aanbidding krijgt als God en voor wie zelfs een altaar opgericht wordt (Richt.6:22,23). Indien deze “engel” slechts een gewone engel was waarom dan die aanbidding die door engelen in Opb.19:10 / 22:9 geweigerd wordt? Besef dat elke aanbidding van een engel in Israël is uitgesloten en dat wist men. Zie dat duidelijke verbod in het 1st van de 10 geboden. Het kan dus niet anders dan dat “de engel van YaHWeH” hier een spreekwoordelijke uitdrukking is om God zelf te beschrijven ofwel dat Christus zelf
IK BEN in Johannes 8:58
41
YaHWeH moet zijn. Wat erop neerkomt dat de Israëlieten de voormenselijke Logos hebben aangebeden en heilige dienst voor hem verricht hebben. Mogen we dan opmerken, hoe vreemd het ook schijnt, dat de Jood Philo van Alexandrië Gen.18:2 verklaard als een verschijning van God met twee engelen. De worsteling van Jacob was een worsteling met de Logos. Mozes sprak met de Logos bij de verschijning in het braambos. (Zie o.a. Philo De Somnis 1/226 / De Mutatione Nominum 87 / De Vita Mosis 1/66.) Moderne kritische Bijbelonderzoekers hebben de laatste jaren de godgelijkheid van de engel van YaHWeH aangevallen, ze redeneren dat de Hebreeuwse uitdrukking zou moeten gelezen worden als een (onbepaalde) engel des HEREN. Naar onze mening, ten onrechte, aangezien volgens de algemene grammaticale regel waar het eerste naamwoord (ook indien onbepaald) een bepalend lidwoord overneemt van het benadrukte tweede naamwoord. Ook kritiek is er voor sommige der teksten waarin gesproken is over de engel des HEREN, waar van een werkelijke theofanie of Godverschijning geen sprake is. Zo o.a. Gen.21:17-19 waar de engel des HEREN, slechts spreekt vanuit de hemel. (Zie ook de exegese van Aalders voor deze tekst in de ‘Korte Verklaring’, uitg. Kok.) Het is mogelijk dat in enkele van deze teksten er niet verwezen wordt naar de Logos-asarkos (de niet vleesgeworden Logos). In het merendeel der teksten is dit echter wel het geval. De engel des HEREN is bijna altijd deze in wie de naam van God is (Ex.23:2023), daarom ook een goddelijk wezen. Het is dan ook niet zo wonderlijk dat sommige dogmatici de godheid van Christus allereerst vanuit dit begrip bespreken. Want het maakt twee dingen heel duidelijk: de godheid en het middelaarschap van de Heer vóór de vleeswording. (Zo o.a. C. Hodge, ‘Systematic theology’, hoofdstuk 7 van deel 1.) We concluderen daarom dat de engel des HEREN een Godverschijning is en wijst naar het middelaarschap van de Logos, in betrekking tot het uitverkoren volk Israël, vóór zijn menswording. Eén aspect van deze “engel” is dat Stephanus hem beschrijft als deze die Gods wet heeft gegeven (Hand.7:38). Toch was het God die met Mozes sprak en Zijn wetten doorgaf (Deut.4: 33,36,39 / Neh.9:13). Het begrip “engel des HEREN” heeft voor vele vroege Kerkvaders de betekenis dat hij de voorstelling is van de Logos in zijn voormenselijk bestaan. Het ‘Theologisch Woordenboek’, Romen & Zonen, edit. H. Brink, vanaf 1952, kol.1134 zegt daarover het volgende: “De H. Justinus zag reeds in de engel van Jahweh een openbaring van de Logos (Apol.63;Dial.56-61) en in het algemeen kan men zeggen dat de Oudste Vaders tot aan Hilarius (De Trin. IV,24) de engel van Jahweh op grond van Is.9,6 (volgens de Sept. en de Vetus Latina: magni consilii angelus) en Mal.3,1 (angelus testamenti) met de Logos-Christus identificeerden. Augustinus echter, Hiëronymus, reeds Athanasius en Basilius, en latere scholastieken namen een manifestatie van de Logos vóór de Incarnatie niet aan op grond van Hebr.1,2 en 2,2, en zagen dan ook in de engel van Jahweh een engel die zijn plaats bekleedde.” Kerkvaders besteden veel aandacht aan deze zaak. Voor de leer bij Justinus, één van de belangrijkste, zie B. Kominak, ‘The theophanies of the OT in the writings of St. Justin’, The Catholic University of America Press, 1948.
IK BEN in Johannes 8:58
42
1°) De Engel des HEREN wordt YaHWeH en God genoemd. (Gen.16:3) 2°) De Engel des HEREN noemt zichzelf YaHWeH en God. (Gen.21:17-19) 3°) De Engel des HEREN ontvangt aanbidding. (Gen.31:11-13 = God van Bethel) 4°) De Engel des HEREN bezit goddelijke functies. (Genesis 21:17-20 geeft Hij de toekomst te kennen) (In Gen.48:3,15,16 is de engel de redder van Israël) (einde citaat) Dit moeten we in het oog houden “want u mag zich niet neerbuigen voor een andere god: de Naam van de HEERE is immers de Na-ijverige. Een na-ijverig God is Hij.” (Exodus 34:14 HSV). “Ik ben de HEERE – dat is Mijn Naam; Mijn eer zal Ik aan geen ander geven, evenmin Mijn lof aan de afgodsbeelden.” (Jesaja 42:8 HSV). “11 Omwille van Mij, omwille van Mij doe Ik het, want hoe zou Mijn Naam ontheiligd worden! Ik zal Mijn eer aan geen ander geven.” (Jesaja 48:11 HSV) Een Jehovah Getuige vertelde me op het net, in een forum, dat het hier gaat om representatie van een engel die in de plaats van God spreekt, dus in Zijn naam. Hij zegt dat is als iemand die bij V & D werkt, die is daar optredend in de plaats van zijn baas. En hij geeft er ook enkele teksten bij van een profeet van het OT. Ook die spreekt voor God. Maar die toestanden zijn hier niet van toepassing en ook en zelfs niet vergelijkbaar. Als een gewone engel of een profeet wat doet of zegt, dan staat er in de context steeds dat het in de naam van YaHWeH gedaan wordt maar dat is niet zo bij de teksten waar de Engel van de HEERE aan de orde is: die spreekt als YaHWeH. Men valt voor hem op de knie, spreekt hem bovendien aan als “God” en “YaHWeH.” Dus mag men het ene niet verwarren of gelijkstellen aan het ander. ENKELE VOORBEELDEN VAN DIE MANIER VAN HANDELEN BIJ EEN PROFEET In 1 Kon.20:13,14 HSV lezen we: “13 En zie, een profeet trad toe op Achab, de koning van Israël, en zei: ZO ZEGT DE HEERE: Hebt u heel deze grote troepenmacht gezien? Zie, Ik ga ze vandaag nog in uw hand geven, zodat u weet dat Ik de HEERE ben. 14 Achab zei: Door wie? En hij zei: ZO ZEGT DE HEERE: Door de jonge mannen van de hoofden van de gewesten. Hij vroeg: Wie zal de strijd aanbinden? Toen zei hij: U.” Jer.2:1;2 HSV: “1 Het woord van de HEERE kwam tot mij: 2 Ga ten aanhoren van Jeruzalem prediken: ZO ZEGT DE HEERE: Ik denk aan u, aan de genegenheid van uw jeugd, aan de liefde
IK BEN in Johannes 8:58
43
van uw bruidsdagen, toen u achter Mij aan ging in de woestijn, in een land waarin niet wordt gezaaid.” Jer.2:3,4 HSV: “Israël was heilig voor de HEERE, de eersteling van Zijn opbrengst. Allen die deze opaten, werden schuldig, onheil kwam over hen, SPREEKT DE HEERE. 4 Hoor het woord van de HEERE, huis van Jakob en alle geslachten van het huis van Israël.” Jer.2:5 HSV: “ZO ZEGT DE HEERE: Wat voor onrecht hebben uw vaderen in Mij gevonden, dat zij zich ver van Mij hebben gehouden, dat zij achter nietige dingen zijn aan gegaan – en zelf nietig zijn geworden – “
ABRAHAM EN DE ENGEL VAN DE HEERE IN HET OT Maar en dat is ook belangrijk hier voor onze bespreking van het Bijbelgedeelte Johannes 8:58: de “Engel des HEEREN” en de aartsvaders – en zeker ook Abraham - hebben elkaar ontmoet. Of Jezus in zijn uitspraak van Johannes 8:58 naar een van deze verhalen verwijst hier onder weten we niet. Daar hebben we geen uitsluitsel voor kunnen vinden. De eerste tekst heeft betrekking op zijn slavin die hem Ismaël baarde. Ze zal dit verhaal later wel verteld hebben aan haar meester. De twee daarop volgende hebben betrekking op hem zelf. 1. Genesis 16:7-13 “7 De Engel van de HEERE vond haar bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur. 8 En Hij zei: Hagar, slavin van Sarai! Waar komt u vandaan en waar gaat u heen? Zij zei: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai. 9 TOEN ZEI DE ENGEL VAN DE HEERE tegen haar: Keer terug naar uw meesteres, en onderwerp u aan haar gezag.10 VERDER ZEI DE ENGEL VAN DE HEERE TEGEN HAAR: IK ZAL UW NAGESLACHT ZEER TALRIJK MAKEN, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. 11 Ook zei de Engel van de HEERE tegen haar: Zie, u bent zwanger; u zult een zoon baren en u moet hem de naam Ismaël geven, omdat de HEERE uw verdrukking gehoord heeft. 12 En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders.13 En zij gaf de HEERE, Die tot haar sprak, de naam: U BENT DE GOD DIE NAAR MIJ OMZIET! Want zij zei: Heb ik hier dan Hem gezien Die naar mij omgezien heeft?” Dat de Engel van de HEERE = YaHWeH zien we uit de belofte (in vers 10). De Engel doet iets dat enkel God kan doen. Hagar begrijpt hier dan ook dat het YaHWeH was die tot haar sprak (vers 13). Het is dus normaal dat zij de Engel van de HEERE identificeerde als God (vers 13). Dat ze het later aan Abraham zal verteld hebben is bijna zeker: het geeft haar namelijk een bijzondere status. Sarah, haar meesteres, moet nu maar eens ophouden haar te minachten. Als de Engel van de HEERE bij de bron Lachai-Roï, een goddelijke openbaring geeft aan Hagar riep zij de naam des HEEREN aan. Dan moeten we opletten wat de tekst zegt: “En zij gaf de HEERE, Die tot haar sprak….” ZIJ, Hagar, GEEFT DE ENGEL DE GODSNAAM. De Bijbel
IK BEN in Johannes 8:58
44
zegt dit en we hoeven daar niet over te zeuren, het gaat niet om een representant van God maar om de HEERE zelf die in de vorm van de Engel van de HEERE is verschenen. Het noemen van de naam YaHWeH (vers 13), is in feite een daad van aanbidding. Later zal de profeet Joël ons uitleggen wat beland een bede om verlossing te betekenen heeft. Joël profeteert in Joël 2:32: “Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden. Want op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HEERE gezegd heeft, namelijk bij hen die ontkomen zijn, die de HEERE roepen zal.” De profetie over haar zoon heeft veel te betekenen. Bij haar terugkeer naar haar meesteres zal haar zoon worden erkend als het nageslacht van de aartsvader. Dat zien we letterlijk uit het vervolg. Als Hagar die zoon baarde, ná haar terugkeer, gaf Abraham die jongen namelijk de naam die haar reeds eerder door de Engel van de HEERE was geopenbaard. Zijn naam is: Ismaël = dat betekent ‘God hoort’. Daarin komt tot uitdrukking dat de Here naar Hagar’s ellende had gehoord. Ismaël kreeg twaalf zonen en ook die zijn indirect van het nageslacht van Abram. De lijn van de belofte van de VERLOSSER zal echter via Isaak lopen (Gen.17:20 / 21:12-13 / 25:12-18). Natuurlijk lag dat niet voor de hand om in de Engel van de HEERE als God te zien maar het is de Bijbel zelf die ons die identificatie doorgeeft. Later vertelt de Bijbel ons dan duidelijker: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.” (Joh.1:18). In een preek over dit gedeelte zegt een zekere ds den Boer enkele mooie woorden over “de engel des HEEREN” op www.dsdenboer.refoweb.nl/.../Preek%20over%20Gen16vs13m.doc “Dat is het wonderlijke van Gods doen met Hagar. Het is, als zij op een rustplaats - bij een bron - een ogenblik tot zichzelf is gekomen. We lezen in ons tekstgedeelte, dat de Engel des Heeren haar vindt bij een waterfontein in de woestijn op de weg van Sur.1 Wie is die engel des Heeren? Hij is wel genoemd: de Oudtestamentische voorbode van Christus. Met andere woorden: Hagar wordt opgevangen door Gods ontfermende handen ‘De engel des Heeren dien wij in steeds duidelijker trekken in de Heilige Schrift geteekend vinden en in wien wij later Jehova zelf, de Godheid onderscheiden van God en toch zelf God, den Hemelschen Middelaar des Verbonds, den leidsman Israëls, den komenden Christus, zullen herkennen’ (Hoedemaker, a.w., blz.62). J. Calvijn (a.w. blz.340) schrijft, dat ‘de Engel een menselijk lichaam had, waarin de tekenen van hemelse heerlijkheid kenbaar waren.’ En Kolhbrugge in zijn Schriftverklaringen: ‘De Engel is niemand anders dan onze later in het vlees gekomen Heere Jezus Christus’. De Kanttekeningen van de Statenvertaling: ‘Dat is, het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom ook HEERE genoemd wordt, vs.13, en Gen. 18:26,33; Richt. 6:14, en Richt. 13:19,22.”
IK BEN in Johannes 8:58
45
2. Genesis 21:17-20 “17 Toen hoorde God de stem van de jongen en de Engel van God riep tot Hagar vanuit de hemel en zei tegen haar: Wat is er met u, Hagar? Wees niet bevreesd, want God heeft naar de stem van de jongen, die daar ligt, geluisterd. 18 Sta op, til de jongen overeind en houd hem met uw hand goed vast, want Ik zal hem tot een groot volk maken. 19 God opende toen haar ogen, zodat zij een waterput zag. Zij liep ernaartoe, vulde de zak met water en gaf de jongen te drinken. 20 God was met de jongen en hij werd groot. Hij woonde in de woestijn en werd boogschutter.” Dat de Engel des Heren = YaHWeH zien we uit de beloften die er gedaan worden. Aangezien de “engel” wat beloofde wat enkel God kan waarmaken is het God die het woord heeft (zie vers 18). Deze engel wordt dan ook geïdentificeerd als God (vers 19). 3. Genesis 22:15-18 “15 Daarna riep de Engel van de HEERE tot Abraham voor de tweede keer vanuit de hemel. 16 Hij zei: Ik zweer bij Mijzelf, spreekt de HEERE: Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, 17 zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben.” De Engel des Heren = moet YaHWeH zijn (vanuit de verzen 15-16) want het vers 16 geeft duidelijk weer dat het God is die spreekt (“spreekt de HEERE”)! In de verzen 17-18 doet de “Engel van Jehovah” (term van de WT) beloften die enkel God kan doen. Er is hier sprake van de tweede keer = wanneer was dan de eerste keer dat de Engel verschijnt aan Abraham. Uit de context is het Genesis 22:11: “Maar de Engel van de HEERE riep tot hem vanuit de hemel en zei: Abraham, Abraham! Hij zei: Zie, hier ben ik.” Maar dit heeft ons doen nadenken over wellicht de belangrijkste ontmoeting van de aartsvader en God. We lezen in Genesis 18:1: “1 Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre” en vers 2 zegt “Hij (Abraham) sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem.” Wanneer de HEERE en de twee andere engelen/mannen eten, drinken en rusten geeft God (in zichtbare vorm als man) een belofte aan de aartsvader en doet dat als volgt. (Ook nog genoemd = die mannen in Genesis 18:22.) Genesis 18:10: “En Hij zei: Ik zal over een jaar zeker bij u terugkomen; en zie, dan zal Sara, uw vrouw, een zoon hebben! Sara hoorde dat bij de ingang van de tent, die achter Hem was.” (Hier hoort ook Genesis 17:19,21 bij.) Denken we dan aan Hebreeën13:2: “en houd de gastvrijheid in ere, want zo hebben sommigen zonder het te weten engelen ontvangen.” We geven u ingekort Genesis 18:1-33 mee in de Nieuwe Wereldvertaling zodat u kan zien dat een van de mannen = YaHWeH, u weet wel telkenmale als er HEERE staat in de HVS. “Later verscheen Jehovah aan hem te midden van de grote bomen van Ma̱mré, terwijl hij omstreeks de hitte van de dag aan de ingang van de tent zat. 2 Toen hij zijn ogen opsloeg, keek hij en zie, er
IK BEN in Johannes 8:58
46
stonden drie mannen op enige afstand van hem. Zodra hij hen in het oog kreeg, snelde hij hun van de ingang der tent tegemoet en boog zich vervolgens ter aarde neer. 3 Daarop zei hij: „Jehovah, indien ik nu gunst in uw ogen heb gevonden, ga dan alstublieft uw knecht niet voorbij. (…) 14 Is voor Jehovah soms iets te buitengewoon? (…) 17 En Jehovah zei: „Houd ik voor A̱braham verborgen wat ik doe? 18 Welnu, A̱braham zal beslist een grote en machtige natie worden, en alle natiën der aarde moeten zich door bemiddeling van hem zegenen. (…) 30 Maar hij vervolgde: „Moge Jehovah alstublieft niet in toorn ontbranden, (…) 33 Toen ging Jehovah zijns weegs, nadat hij geëindigd had tot A̱braham te spreken, en A̱braham keerde naar zijn plaats terug.” In Keil and Delitzsch Biblical Commentary on the Old Testament staat een goed commentaar bij deze ontmoeting. “Abraham zat, ongeveer halverwege de dag, in het bos van Mamre, in de voorkant van zijn tent, en keek op en zag plotseling drie mannen staan op enige afstand van hem ( עליוboven hem, en ze keken op hem neer terwijl hij zat), te weten, Jehovah (Genesis 18:13) en twee engelen (Genesis 19:1), alle drie in menselijke vorm. Opeens is waar te nemen dat een van hen de Heer was (אדני, dat wil zeggen, God), en wierp hij zich eerbiedig voor hen neer, en smeekte om hem niet te passeren door verder te stappen, maar om hen te laten vermaken als zijn gasten: “Laat een beetje water worden opgehaald, en wast uw voeten, en leun jezelf (( השּׁעןzelf te leunen, leunen op de arm) onder de boom” - “Comfort uw hart:. “. Letterlijk = ‘versterk het hart,” dat wil zeggen, kom op krachten door het eten en drinken (Richteren 19:5; 1 Koningen 21:7) “Want hiertoe (sc., om mij een kans te geven om u gastvrij te vermaken) ben gij dan gekomen bij uw dienaar:” כּי על כּןstaat niet voor ( על כּן כּיGes. Thes. p. 682), maar betekent , “omdat voor dit doel” (vid., Ewald, 353).” Als dit zo is hoor ik iemand zeggen: “dan is er toch een tegenspraak in Gods Woord?” In Ex.24:9 – 11 lezen we toch ook: “9 Vervolgens klommen Mozes en Aäron naar boven, en ook Nadab en Abihu met zeventig van de oudsten van Israël. 10 En zij zagen de God van Israël. Onder Zijn voeten was er iets als plaveisel van saffier, zo helder als de hemel zelf. 11 Hij strekte Zijn hand niet uit naar de aanzienlijken van de Israëlieten. NADAT ZIJ GOD GEZIEN HADDEN, aten en dronken zij.” Maar we lezen ook in Johannes 1:18: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.” Hoe zijn tekstgedeelten als dit te verklaren? Genesis 18 is de eerste keer dat als er “mannen” van God verschijnen aan mensen. Genesis 18 is de eerste keer dat YaHWeH verschijnt ”als een man” aan mensen.
IK BEN in Johannes 8:58
47
Dus eerst bij Abraham. Maar later worstelt Jacob met een “Man.” In Genesis 32:24-30 komt dus aan de orde dat Jakob vecht met EEN MAN = DIE HIJ ALS GOD AANNEEMT. Jacob lijkt “de Man” te overwinnen als “de Man” hem met een gerichte klap zijn heup ontwricht. Jacob moet het nu opgeven (Genesis 32:23-33). Maar als “de Man” Jacob vraagt, Hem te laten gaan eist Jacob (die al verslagen is!): “Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent.” Jacob beseft nu maar eerst dan “Wie” hij hier ontmoet heeft. En “de Man” zegent de aartsvader met een nieuwe naam: Israël. Hier ingekort dat verhaal: “24 Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak. 25 En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde. () En Hij zei: WAAROM VRAAGT U NAAR MIJN NAAM? EN HIJ ZEGENDE HEM DAAR. 30 En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered.” Vanuit dit is God als MAN verschenen aan de aartsvader.
De jakobsladder (ca. 1691), van Michael Leopold Lukas Willmann, 1630-1706 een Duits kunstschilder, Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie.
IK BEN in Johannes 8:58
48
Later lezen we nog dat Jozua een “Man” ontmoet. Die “Man” komt hem met een getrokken zwaard tegemoet. Hij vraagt Hem: “Hoort U bij ons of bij onze tegenstanders?” Jozua denkt in de taal van vriend/vijand, want ze staan op het punt Kanaän te veroveren. De “Man” identificeert zichzelf. Hij zegt: “Nee, maar Ik ben de Bevelhebber van het leger van de HEERE.” Dat doet ons denken aan Jezus, die de Heer der engelen is. Jozua moet zijn schoenen uitdoen: hij staat nu op heilige grond. (Denk eens aan Mozes en de brandende doornstruik.) Vanaf dat ogenblik wordt over de Man gesproken als “YaHWeH.” Dit zegt de NWV in Jozua 6:2: ”Voorts ZEI JEHOVAH tot Jo̱zua: „Zie, ik heb Je̱ richo en zijn koning, de dappere, sterke mannen, in uw hand gegeven.” “De Bevelhebber van het leger van de HEERE” geeft Jozua de opdracht en de werkwijze, hoe hij Jericho moet veroveren. (Jozua 5:13-6:5). In het boek Daniël is er ook een “Man” die zich aanbied en die verschijning lijkt sprekend op die van Jezus aan Johannes op het eiland Patmos. De Man in Daniël 10 is aldus beschreven:”6 Zijn lichaam was als turkoois, Zijn gezicht als het uiterlijk van de bliksem, Zijn ogen als vuurfakkel, Zijn armen en Zijn voeten als de glans van gepolijst koper en het geluid van Zijn woorden als het geluid van een menigte.” Jezus in Openbaring 1 op deze wijze: “13 En te midden van de zeven kandelaren zag ik Iemand Die op de Zoon des mensen leek, gekleed in een gewaad tot op de voeten, en op de borst omgord met een gouden gordel; 14 en Zijn hoofd en haar waren wit, als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen waren als een vuurvlam. 15 en Zijn voeten waren als blinkend koper, gloeiend gemaakt in een oven, en Zijn stem klonk als het geluid van vele wateren.” “Iemand, Die leek op de mensenkinderen” zegt vers Daniël 10:16. Daniël ontvangt van de “Man” een uitgebreid overzicht over de geschiedenis van het volk Israël (Daniël 10-12). De “Man” zegt: “20 Hij vervolgde daarom: “Weet gij werkelijk waarom ik tot u ben gekomen? En nu zal ik terugkeren om met de vorst van Pe̱rzië te strijden. Wanneer ik heenga, zie! komt ook de vorst van Griekenland. 21 Ik zal u evenwel de dingen vertellen die staan opgetekend in het geschrift der waarheid, en er is niemand die mij in deze [dingen] krachtig terzijde staat dan Mi̱ chaël, de vorst van ulieden.” We gebruiken hier bewust de Nieuwe Wereldvertaling en leren er twee zaken uit. 1° Michaël en deze man zijn niet dezelfde persoon. 2° Deze “Man” zal Daniël verder de zaken bekendmaken met betrekking tot de toekomst. En wie kan dat behalve YaHWeH?
IK BEN in Johannes 8:58
49
We kunnen dus met grote zekerheid zeggen dezelfde Persoon = de Man is die hier aan Daniël verschijnt maar ook aan Abraham, Jacob en Jozua. Dus in die enkele malen uit het OT is sprake van een duidelijk openbaring van God als een “Man.” Ook Jesaja zag YaHWeH Jes.6:1,5: “In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Heere zitten op een hoge en verheven troon, en de zomen van Zijn gewaad vulden de tempel. Toen zei ik: Wee mij, want ik verga! Ik ben immers een man met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen. Mijn ogen hebben namelijk de Koning, de HEERE van de legermachten, gezien.” In het Nieuwe Testament lezen we dat dit betrekking heeft op Jezus in zijn bestaan als Logos, voor de geboorte van de mens Jezus. Hier twee verzen uit Johannes 12:37-41 dat we u aanraden aandachtig te lezen: “38 opdat het woord van de profeet Jesaja vervuld werd dat hij gesproken heeft: (…) 41 Dit zei Jesaja toen hij Zijn heerlijkheid zag en over Hem sprak.” Het enige antwoord op de door ons bovengestelde vraag is deze: we moeten beseffen dat de Engel van de HEERE in het Oude Testament de Heere Jezus. Bovendien dat die mensen uit het Oude Testament HEM GEZIEN HEBBEN! Jezus was en is God! Mensen kunnen/konden God de Vader niet zien, maar Jezus heeft Hem laten zien! Allen in die dagen: Mozes, de 70 ousten op de berg met Aäron, Abraham, Jakob en zelfs Manoach en zijn de vrouw (Richteren 13, vader van Simson) hebben NIET DE Vader gezien. Ze hebben DE LOGOS gezien. God verscheen in de belichaming van de Engel des HEEREN. Ook dit nog als slotopmerking. Er zijn in de Bijbel slechts een paar mensen die God hebben gezien. Toen Mozes God vroeg of hij Hem mocht zien wat dit het antwoord volgens Exodus 33:20: “Hij zei verder: U zou Mijn aangezicht niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven.” Vers 23 zegt dan: “23 En zodra Ik Mijn hand wegneem, zult u Mij van achteren zien, maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.” Waarom zou de achterzijde van God aanschouwen minder gevaarlijk zijn het God-zien te overleven? Zou dit geen symbolische taal zijn? Wie goed zijn Psalmen kent zal dan denken aan deze tekst van koning David waarin dit te lezen staat: “Zo heb ik U in het heiligdom aanschouwd, Uw macht en Uw heerlijkheid gezien.” Ps.62:3. Over een echt zien van God moeten we hier een vraagsteken zetten: eenvoudigweg omdat David geen priester is en hij kan dus het heiligdom niet binnen gaan. We moeten het zo bekijken dat David concludeerde dat de slotsom van alles wat hij in verband met het heiligdom had zien gebeuren: het leek alsof hij God had gezien. Het was een ervaring die zijn leven tekende en het gaf hem hulp en kracht in de moeilijke tijden die hij te doorstaan had. Aan Ds. B. de Romph is ooit een vraag gesteld naar het “zien” van God. Dit is een gedeelte uit zijn antwoord: “Je noemt ook Ex. 24:11b, waar we lezen, dat Mozes en Aaron met Nadab en Abihu en de zeventig ousten de God van Israël gezien hebben. Ik denk, dat je het zo moet verstaan, dat ze
IK BEN in Johannes 8:58
50
alleen Zijn voeten zagen. Ze keken en zagen iets geweldigs, maar van God zagen ze niet meer dan Zijn voeten en onder Zijn voeten als een saffieren vloer, klaar als het blauw van de hemel. Nu, zeg maar wat ze gezien hebben. Het is in ieder geval indrukwekkend geweest. Gods voeten staande op een ondergrond van blauw saffier, zo helder als de blauwe lucht. Dat blauw zal wel het blauw van de heiligheid, de reinheid en de majesteit van God zijn. Ze hebben God gezien, maar eigenlijk hebben ze niets gezien. Iets van Hem. Meer kon niet. Meer is voor een zondig mensenkind absoluut niet mogelijk. In Joh. 1:18 lezen we: “Niemand heeft ooit God gezien; de Eniggeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.” In Zijn Zoon de Heere Jezus Christus heeft God Zich geopenbaard. Maar buiten Christus is God een verterend vuur en een eeuwige gloed, bij wie niemand wonen kan (Hebr.12:29). Hier op aarde kunnen we God alleen maar in het geloof zien. Maar wie de Heere Jezus ziet, ziet de Vader. We hebben geloofsogen nodig om God te aanschouwen. Eenmaal zullen wij God zien, maar dan niet meer met zondige ogen maar in volmaaktheid. Dan zullen we Hem zien gelijk Hij is (1 Joh. 3:2b).” http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/15692/niemand-heeft-ooit-god-gezien Maar Ds. B. de Romph zal het ook met me eens zijn dat het zien van Gods voeten nog geen echt zien was, maar dat er van symboolwaarde moet gesproken worden. Er zijn in de Bijbel enkele passages waar Gods verlossing aan Zijn “Engel des HEEREN” is toegeschreven. Maar voor de eerste tekst is het duidelijk dat: God Zijn volk bevrijdt, zie Psalm 34:5,7,18,20. De Psalm maakt ook duidelijk: het is God die we moeten vrezen, zie Psalm 34:9,11. 1° Psalm 34:8: “De engel van de HEERE legert zich rondom hen die Hem vrezen, en redt hen.” 2° Jesaja 63:9: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost. Door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Híj hen bevrijd; Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van weleer.” De Engel des HEERE is geïdentificeerd als God. De martelaar Stefanus bespreekt in zijn apologetische redevoering niet voor niets de aanwezigheid van deze Engel tijdens de Exodus van Israël (Hand.7:30,35,38). Dit is natuurlijk nog geen leerstuk over de drie-eenheid, maar het is een gegeven dat ook in het OT, er een diepe verwondering was over de OPENBARINGEN van God: als “DE ENGEL DES HEERE” en als een “Man.” Voor die mensen was dat een geleefd geloof en geen theoretische beschouwing. Ze aanvaarden dat als “gewoon.”
OPNIEUW DE ENGEL VAN DE HEERE IN GENESIS 18-19 Aan de Jehovah Getuige die de opmerking maakte over de profeten, die door God gedelegeerd zouden zijn om te spreken, gaven we ook een uitgebreid verslag over wat er in Genesis 18 en 19 aan de orde is. Hieronder weergegeven. Hier spreekt God met de aartsvader, en niet met een gewone engel met een “opdracht” zoals iemand van de Wachttoren zou beweren.
IK BEN in Johannes 8:58
51
WAT ER IN DE TEKSTEN VAN GENESIS 18 EN 19 STAAT IS INDRUKWEKKEND. Genesis 18:1 = verscheen de HEERE “1 Daarna verscheen de HEERE aan hem bij de eiken van Mamre, toen hij in de ingang van de tent zat en de dag heet werd.” Genesis 18:2 = er stonden drie mannen voor hem “Hij sloeg zijn ogen op, en keek, en zie, er stonden drie mannen voor hem.” Genesis 18:13,14 = de HEERE zei “13 En de HEERE zei tegen Abraham: Waarom heeft Sara toch gelachen en gezegd: Zou ik ook werkelijk baren, nu ik oud geworden ben? 14 Zou er iets voor de HEERE te wonderlijk zijn? Op de vastgestelde tijd, over een jaar, zal Ik bij u terugkomen, en Sara zal een zoon hebben!” Genesis 18:15, = de mannen staan op “15 Maar Sara ontkende het en zei: Ik heb niet gelachen; want zij was bevreesd. Maar Hij zei: Nee, u hebt wél gelachen.” Genesis 18:15, = de HEERE zei “17 De HEERE zei: Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?” Genesis 18:19 = de HEERE zei “19 Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft.” Genesis 18:20,21 = de HEERE zei Hier is het duidelijk dat God, in menselijke vorm, spreekt met Abraham. Het vers21 zegt dat YaHWeH PERSOONLIJK VANDAAR NAAR Sodom gaat. “20 Verder zei de HEERE: De roep van Sodom en Gomorra is groot en hun zonde heel zwaar. 21 IK ZAL NU AFDALEN en zien of zij werkelijk alles gedaan hebben zoals de roep luidt die over haar tot Mij gekomen is. En zo niet, Ik zal het weten.” Genesis 18:22 = twee mannen gaan weg de HEERE en Abraham gaan verder in gesprek.
IK BEN in Johannes 8:58
52
“22 Toen keerden die mannen vandaar om en gingen naar Sodom, maar ABRAHAM BLEEF NOG STAAN VOOR HET AANGEZICHT VAN DE HEERE.” Genesis 18:23 = zeer reeël beschreven Abraham gaat dichter bij de HEERE staan. “23 En Abraham kwam dichterbij en zei: Zult U ook de rechtvaardige tegelijk met de goddeloze wegvagen?” Genesis 18:24-31 = Abraham bidt de HEERE voor Sodom. “24 Misschien zijn er vijftig rechtvaardigen binnen de stad; wilt U hen ook wegvagen en de plaats niet sparen omwille van de vijftig rechtvaardigen die daarin zijn? 25 Er kan toch geen sprake van zijn dat U zoiets doet, dat U de rechtvaardige samen met de goddeloze doodt? Dan zal het zijn: zo de rechtvaardige, zo de goddeloze. Daar kan bij U toch geen sprake van zijn! Zou de Rechter van de hele aarde geen recht doen? 26 Toen zei de HEERE: Als Ik in Sodom vijftig rechtvaardigen binnen de stad vind, dan zal Ik de hele plaats omwille van hen sparen. 27 Abraham antwoordde en zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Heere te spreken, hoewel ik stof en as ben! 28 Misschien zullen er aan de vijftig rechtvaardigen vijf ontbreken; zult U dan om vijf mensen de hele stad te gronde richten? En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten, als Ik er vijfenveertig vind. 29 Hij sprak opnieuw tot Hem: Misschien zullen er daar veertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen omwille van die veertig. 30 Verder zei hij: Laat de Heere toch niet in toorn ontbranden, omdat ik spreek; misschien zullen er daar dertig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal het niet doen, als Ik er daar dertig vind. 31 Hij zei: Zie toch, ik heb het aangedurfd om tot de Heere te spreken; misschien zullen er daar twintig gevonden worden! En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten omwille van die twintig. Genesis 18:32,32 = Abraham antwoord de man en spreekt hem aan als HEERE = YaHWeH. De HEERE (de 3 de man) zal de stad vernietigen. De HEERE GAAT WEG = een menselijke handeling dus de derde “man.” “32 Verder zei hij: LAAT DE HEERE TOCH NIET IN TOORN ONTBRANDEN, omdat ik nog eenmaal spreek: Misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zei: Ik zal haar niet te gronde richten omwille van die tien. 33 TOEN GING DE HEERE WEG, nadat Hij geëindigd had met Abraham te spreken, en Abraham keerde terug naar zijn woonplaats.” Genesis 19:1,2 = Twee engelen bezoeken Lot. In dit gedeelte spreekt Lot hen nooit aan als HEERE. De twee mannen noemen zichzelf ook nooit HEERE.
IK BEN in Johannes 8:58
53
“1 De twee engelen kwamen 's avonds in Sodom aan, terwijl Lot in de poort van Sodom zat. Toen Lot hen zag, stond hij op om hun tegemoet te gaan, en boog hij zich met zijn gezicht ter aarde. 2 Hij zei: Zie toch, mijne heren, wijk toch af van uw weg en kom naar het huis van uw dienaar en overnacht daar en was uw voeten; morgenvroeg kunt u opstaan en uw reis vervolgen. Maar zij zeiden: Nee, wij zullen wel op het plein overnachten.” Genesis 19:13 = de HEERE heeft deze twee engelen gezonden. YaHWeH is met Lot niét aanwezig zoals Hij met Abraham was. “13 Want wij gaan deze plaats te gronde richten, omdat de roep van haar zonden groot geworden is voor het aangezicht van de HEERE. Daarom heeft de HEERE ons gezonden om haar te gronde te richten.” Genesis 19:14 = volgens Lot is het de HEERE die de stad vernietigd. “14 Toen ging Lot naar buiten en sprak tot zijn schoonzoons, die zijn dochters tot vrouw zouden nemen, en zei: Sta op! Ga naar buiten, uit deze plaats! WANT DE HEERE GAAT DEZE STAD TE GRONDE RICHTEN. Maar hij was in de ogen van zijn schoonzoons als iemand die grappen maakte.” Genesis 19:15 = de twee mannen zijn twee engelen. Ze zijn niet geïdentificeerd met de HEERE “15 Zodra het licht begon te worden zetten DE ENGELEN Lot aan tot spoed: ‘Vlug, ga hier weg met uw vrouw en uw twee dochters, anders komt u om en wordt u het slachtoffer van de misdrijven die in deze stad zijn begaan.’” Genesis 19:16 = de HEERE is de redder niet de engelen “16 Lot aarzelde echter; daarom grepen die mannen zijn hand, de hand van zijn vrouw en de hand van zijn twee dochters, OMDAT DE HEERE HEM WILDE SPAREN. Zij brachten hem naar buiten en leidden hem buiten de stad.” Genesis 19:16-19 SV= de HEERE is de redder niet de engelen “17 En het gebeurde, toen zij hen buiten de stad gebracht hadden, dat Hij (32) zei: Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd. 18 Maar Lot zei tegen hen (35): Nee toch, Heere. 19 Zie toch, Uw dienaar heeft genade gevonden in Uw ogen, EN U HEBT UW GROTE GOEDERTIERENHEID AAN MIJ BEWEZEN DOOR MIJN ZIEL IN LEVEN TE HOUDEN. Ik kan echter niet naar het bergland vluchten, anders haalt het onheil mij in en sterf ik.” (twee voetnoten uit de oude SV)
IK BEN in Johannes 8:58
54
(32) hij: Te weten, de Heere, die bij Abraham was blijven staan; boven Gen. 18:22, en later van hem weggegaan, Gen. 19:33. Hoewel enigen menen dat het een van de engelen geweest is, die Lot verschenen waren. (35) tot hen: Te weten tot de engelen; richtende nochtans zijn woorden in het vervolg tot den Heere, die nu bij de twee engelen schijnt tegenwoordig geweest te zijn, zoals in het voorgaande hoofdst. bij Abraham geschied was. Genesis 19:16-19 = hier is YaHWeH twee maal genoemd als werkzaam op aarde vanuit de hemel. “24 Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Het kwam van de HEERE uit de hemel.” Vanuit het Oude Testament is er dus geen enkel probleem om de Logos (later als Jezus mens) te zien als God. Om Hem als “YHWH” en tevens als “man” te zien. Allen die zeggen dat God Zich niet in de vorm van een mens kan vertonen hebben, het fout en moeten allerhande sprongen maken met Genesis 18 en 19 die onnodig zijn. Het Oude Testament met nauwkeurigheid lezen is een must! Wie zegt dat God zich niet in de vorm van een mens kan vertonen, loochent daarmee de Almacht van God en wat de Logos (later de Here Jezus) voor het Joodse volk al betekende.
JOHANNES 8:58 VISIE VAN ROLF FURULI Prof. Rolf Furuli, een volgeling van de WT en lector in oude Semitische talen aan de Universiteitsbibliotheek van Oslo ondertussen gepensioneerd, doet er alles aan het verband tussen de Septuaginta versie van Exodus 3:14 en de woorden van Jezus in Johannes 8:58 te “weerleggen.” Zijn betoog staat in zijn boek: Rolf J. Furuli, The Role of Theology and Bias in Bible Translation. Het zesde hoofdstuk is te vinden op het net: fdier.free.fr/furuli.pdf en dat gaat hier over. [Op het moment dat we dit schrijven, november 2012, is er blijkbaar een probleem van Rolf Furuli met de leiding van de WT, zijn site is verdwenen van het net, alhoewel er een tweede versie van zijn boek verscheen in 2011. Dr. Mark House schreef een mooie Review of Rolf J. Furuli, The Role of Theology and Bias in Bible Translation Mon, Jan 02, 2012] Furuli schrijft: “Als Jezus, met de hulp van de Septuaginta vertaling, beweerd had identiteit met JHWH te zijn, kon hij ofwel hebben gezegd: ‘Ik ben JHWH’, of ‘Ik ben God’, of hij had kunnen zeggen: ‘Ik ben het wezen’ [ho on]. Het woord eimi in Exodus 3:14 is slechts een koppelwerkwoord, en daar kan niet van worden beweerd dat een referentiepunt is, zelfs een belangrijke vertegenwoordiging. Dus hier is er geen link naar Johannes 8:58.” – blz.217 Het eerste argument van Furuli is duidelijk misleidend in verschillende opzichten, want het maakt de fundamentele foutieve veronderstelling dat de enige manier waarop Jezus zijn identiteit
IK BEN in Johannes 8:58
55
beschreven kon hebben zou met Yahveh (JHWH). Maar dat ligt niet in het openlijk gebruik van de specifieke woorden: “Ik ben YHWH” of “Ik ben God.” Dit is een ongeldige aanname en zijn conclusie volgt niet uit zijn uitgangspunt. In de meeste talen is er namelijk meer dan 1 manier om hetzelfde te zeggen. We geven een voorbeeld. Volgens Johannes 1:3 is Jezus de schepper van alles. Moest hij om zich te identificeren zeggen: “Ik schiep de hemelen en de aarde, maar ik zelf ben ongeschapen.” Daar zouden we raar van opkijken als Hij dat moest gezegd hebben! Zelfs in Exodus in dat vers 14 gaat God gewoon niet letterlijk zeggen: “Ik ben JHWH” of “Ik ben God” maar zegt gewoon: “Ik ben de bestaande/ZIJNDE” of “Ik ben die ik ben.” Een ander argument verwant aan het vorige van Furuli is dat hij zegt dat Jezus voor een of andere reden slechts een deel van Exodus 3:14 wil dit zeggen: “ego eimi” maar niet met “ho on” er bij. Volgens Furuli, met redenen omkleed dat Jezus niet beweerde de “ho on,” te zijn of “Het Wezen.” Maar in wezen zijn grammaticaal het tegenwoordig deelwoord “on” en de tegenwoordige tijd “eimi” hetzelfde. Men heeft hier tweemaal dat God zich uitspreekt met het begrip “zijn.” Er is dus geen echt verschil tussen “on” en “eimi.” Als er verschil is dan is het in de hoofden van degenen die vanuit een vooroordeel de ideologie aanhangen, dat Jezus en YaHWeH niet identiek zijn. Zijn schijnbaar weglaten van de “ho on” bewijst echter niet dat Jezus zich niet beroept op hetzelfde Wezen als diegene die zei “ego eimi ho on” in de Septuaginta versie. We zien dat door te kijken naar de fundamentele denkfout in de redenering van Furuli. Zijn primaire denkfout is deze redenering: dat als je niet de gehele tekst precies zoals er geschreven is citeert, dan bent u niet de tekst aan het citeren. Laten we dit eens toepassen en zien dat het een echte denkfout is. Als Jezus Deuteronomium 8:3 citeert zegt Hij dan volledig: “Hij verootmoedigde u, Hij liet u hongerlijden en Hij liet u het manna eten, dat u niet kende en ook uw vaderen niet gekend hadden, om u te laten weten dat de mens niet alleen van brood leeft, maar dat de mens leeft van alles wat uit de mond van de HEERE komt.” Neen, dat doet Hij niet, maar wel dit volgens Matthéüs 4:4: “Maar Hij antwoordde en zei: Er staat geschreven: De mens zal niet van brood alleen leven, maar van elk woord dat uit de mond van God komt.” Toen Jezus in Nazareth was in de synagoge citeerde hij Jesaja 61:1,2. Dat staat in Lucas 4:18,19 maar als je goed kijkt dat citeert Jezus opnieuw niet de volledige tekst. Alleen dat wat past volgens Hem. De laatste helft laat Hij vallen maar het blijft een echt citaat. Dus vragen van Jezus dat Hij in Johannes 8:58 absoluut alle woorden citeert die staan in Exodus 3:14 is niet zinnig. Een kort onderzoek van het Nieuwe Testament laat direct onthullen dat het een drogreden is van de veronderstelling uit te gaan dat Jezus verkeerd handelde. Hij zou niet volledig de Septuaginta citeren door te zeggen “ego eimi” in plaats van “ego eimi ho on” maar dit moet niet betekenen dat Hij er geen vermelding naar geeft. In het licht van de bovenstaande feiten blijkt dat dit soort argument geen gewicht heeft. De zaak ligt anders: het biedt eigenlijk het sterke bewijs dat Jezus naar de Septuagint versie van Exodus 3:14 verwijst. Want Hijzelf en andere schrijvers van het NT hebben vaak slechts delen van de Schrift geciteerd om wat te ondersteunen in hun uitleg of betoog. Laat sommige mensen maar aandringen dat alleen de Vader “ho on” (het wezen = de
IK BEN in Johannes 8:58
56
Zijnde) wordt genoemd. Die moeten dan een kijkje nemen naar het Grieks van Johannes 1:18, waar Jezus inderdaad “ho on” heet (het wezen = de Zijnde) in de schoot van de Vader. Het tweede argument van Furuli is dat “eimi” in Exodus 3:14 “slechts” een koppelwerkwoord is. Maar ook dat heeft weinig of geen geldigheid in deze discussie. Er zijn twee redenen voor deze benadering. Ten eerste, hij negeert gemakkelijk het feit dat “on” en “eimi” beiden tegenwoordige tijd in zich hebben en dus in wezen dezelfde betekenis krijgen. En ten tweede, hij gaat voorbij aan het feit dat er een tweede vermelding is van het tegenwoordig deelwoord de vorm van “eimi” in vers 14 (“on”) die daar niet beschikt over een “koppelwerkwoord” zoals de eerste keer. Kijk hoe de prachtig de HSV dat weergeeft: “14 En God zei tegen Mozes: IK BEN DIE IK BEN. Ook zei Hij: Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.” YaHWeH zei: “Ik ben de bestaande” (of “het Wezen”) in het eerste deel van vers 14, maar ging toen verder met te zeggen: “Dit moet u tegen de Israëlieten zeggen: IK BEN heeft mij naar u toe gezonden.” Dus zelfs als we aannemen dat in de eerste helft van het versgedeelte “eimi” slechts “een koppelwerkwoord is”, dan kan dit niet van toepassing zijn op de tweede vermelding van “ho on.” Die zin heeft geen koppelwerkwoord. In de context van de eeuwigheid van de God van Israël, is de tegenwoordige tijd van “eimi,” beschreven en verklaart. Maar dat is net zoals Jezus Zijn eeuwigheid bevestigd aan de Joden met hetzelfde werkwoord in tegenwoordige tijd, in Zijn historische context. Dus toen Furuli vooropstelde dat de Septuagint versie van Exodus 3:14 door Jezus niet kan gebruikt worden als een referentiepunt of als geen link te zijn naar Johannes 8:58 dan heeft hij geen degelijke redenen daartoe. We kunnen hem beter begrijpen dat hij zulke woorden vanuit zijn persoonlijke ideologische opvattingen heeft neergeschreven. Maar niet vanuit zorgvuldige en eerlijke grammaticale redenen. Dus hoewel de woorden “Ik was” niet effectief zijn in het werkelijk weerleggen van de Godheid van Jezus, ze zijn ook nog eens ontoereikend. Want ze dwingen tot een interpretatie van de tekst, dat beperkt het bestaan van Jezus tot het verleden en zet hem als een schepsel in het heden. Zo is de werkelijke Griekse tegenwoordige tijd die daar staat niet op een accurate wijze is weergegeven. We kijken ook nog eens naar het grammaticale bezwaar van Rolf Furuli. Het eerste punt dat moet worden aangepakt is de volgende verklaring met betrekking tot de juiste vertaling van “ego eimi” in Johannes 8:58: “Elk Engels equivalent van eimi (zijn), ongeacht de tijd, is een letterlijke vertaling. Zo is “Ik was” net zo letterlijk als “ik ben.” (Uit zijn boek, internetbron, hoofdstuk 6 p.205.) [Origineeel: “Any English equivalent of eimi (to be), regardless of its tense, is a literal translation. Thus ‘I have been’ is just as literal as ‘I am.’” Internet versie hoofdstuk 6, blz.205.] Is het nu echt waar dat “elk Engels equivalent van eimi,” ongeacht de tijd, een letterlijke vertaling is? Is “Ik was er al” net zo letterlijk als “ik ben”? Furuli is een “Grieks geleerde” maar
IK BEN in Johannes 8:58
57
om de waarheid of onwaarheid van zijn verklaring te ontdekken is niet zoveel kennis van de taal nodig. Wat je nodig hebt is een Griekse-Engelse interlineaire vertaling, een of twee Nieuw Testament Griekse grammatica, en wat gezond verstand. Want deze verklaring die Furuli doet is gewoon taalkundige onzin. Hij doet het bewust omdat op die manier de lijnen en het onderscheid tussen de werkwoord-tijden vervagen. Ze lijken op die manier zinloos te zijn. Hetgeen de man zegt, miskent ook het feit dat er verschillende tijden van “eimi” worden gebruikt in de Evangeliën en DIE ZIJN NIET UITWISSELBAAR IN HUN SPECIFIEKE CONTEXTEN. Wanneer Jezus dan gebruik maakt van een toekomende tijd van “eimi in het Grieks”, in het bijzonder bij het spreken over de toekomst, dus profetisch, kan het niet worden beschreven als een verleden tijd want dat zou niet gelijkwaardig zijn. Dat als een absoluutheid verklaren zou onzin zijn. [We zetten hier een kanttekening: want wat Furuli zegt zou eventueel wel van toepassing kunnen zijn op het Hebreeuws, maar hier hebben we te maken met het Grieks en daar is zijn visie niets waard.] Men kan gemakkelijk de misvatting zien in deze verklaring van Furuli met behulp van zijn eigen argument in het Nieuwe Testament. Enkele voorbeelden om dat duidelijk te maken. Als “Ik ben al” is “net zo letterlijk” is als “ik ben,” dan zullen we de woorden van Jezus letterlijk gezegd in Johannes 6:35 kunnen vertalen als “IK WAS het brood van het leven.” De woorden van Jezus in Johannes 8:12 dan: kunnen we ze letterlijk vertalen als: “IK WAS het licht van de wereld”? In duidelijke woorden zei Jezus tot Martha “Ik ben de opstanding en het leven ...” (Johannes 11:25), toch niet “IK WAS.” Deze paar voorbeelden zijn duidelijk. De reden van de heer Furuli is simpelweg van een niet zinvolle grammaticale en theologische zin iets te maken dat onzinnigs is. Dus hopelijk dat men in die kringen met slechts deze voorbeelden de nauwkeurige kennis van de Griekse principes van vertalen opnieuw zal bekijken. Zodat men van blindelings geworden vooroordelen kan afstappen en God de eer geven als schrijver van HET BOEK. De woorden “Ik ben” hebben op zichzelf geen speciale betekenis. Er zit geen “magische” of mystieke kracht in vervat. Maar het is gebruikt in een context die een speciale theologische betekenis heeft. Bovendien is het een teken dat we correct moeten vertalen en de betekenis juist weergeven. In beide contexten, beweren YaHWeH en Jezus “de Zijnde”, de enige eeuwige God van Israël te zijn. Men kan overgaan tot een rationele ontkenning: daar begrijpen we niets van. Maar het kan ons niet ontslaan van het feit dat Jezus een bestaan had vóór Abraham en er bovendien duidelijk staat dat HIJ NIET “ontstaan” IS. HIJ was. Hij had kunnen zeggen: “Eer Abraham ontstond, kwam ik in tot bestaan.” Maar dat doet Hij niet. Dat zou een leugen zijn. Er wordt soms beweerd dat anderen de Griekse woorden “ego eimi” of “Ik ben,” hebben gebruikt. Men wijst dan naar bijvoorbeeld de blinde man in Johannes 9:9. Als hij bij het beantwoorden van een vraag of “hij” de blinde was maar nu genezen zei de man: “Ik ben” (ego eimi). Maar we zitten hier met een totaal andere contextuele situatie van de “Ik ben” die door Jezus werd gebruikt. Het gaat niet om de identificeren van YaHWeH in Exodus. Hetzelfde geldt voor alle andere gevallen waarin mensen dat “ik ben” gebruiken in verschillende contexten. Het gebruik van die woorden door Jezus en YaHWeH zijn onderscheiden en anders. Het zou een
IK BEN in Johannes 8:58
58
misvatting zijn zaken te vergelijken in contexten die niet eens vergelijkbaar zijn, laat staan dat ze identiek zijn. Dat soort vergelijking heeft geen gewicht als argument van deze aard. We moeten blijven bij wat de Bijbels zegt. Jezus, bijvoorbeeld, is niet vergelijkbaar met de gewone man of vrouw van de straat. Jezus, heeft iemand die had gezondigd tegen de almachtige God vergeven van zijn zonden (Marcus 2:5-10). Dit kan niet onder normale omstandigheden, als die Jezus maar een mens is. Het zou godslasterlijk zijn. Kijk eens naar Psalm 51:2-4: “2 toen de profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij Bathseba was gekomen. 3 Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid. 4 Was mij schoon van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde.” En ook dit in Jesaja 43:25: “Ik, Ik ben het Die uw overtredingen uitdelgt omwille van Mijzelf, en aan uw zonden denk Ik niet.”
WIE VERGEEFT ZONDEN IN HET OT: NIEMAND BEHALVE YaHWeH. Maar wat leert ons Marcus 2: “5 En toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tegen de verlamde: Zoon, uw zonden zijn u vergeven. 6 En er zaten daar enigen van de schriftgeleerden, en die overlegden in hun hart: 7 Waarom spreekt Deze op die manier godslasteringen? Wie kan zonden vergeven dan God alleen? 8 En Jezus, Die meteen in Zijn geest onderkende dat zij zo bij zichzelf overlegden, zei tegen hen: Waarom overlegt u deze dingen in uw hart? 9 Wat is gemakkelijker, tegen de verlamde te zeggen: De zonden zijn u vergeven, of te zeggen: Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen? 10 Maar opdat u zult weten dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde zonden te vergeven (zei Hij tegen de verlamde): 11 Ik zeg u: Sta op, neem uw ligmat op en ga naar uw huis.” Het heeft geen zin om te verwijzen naar Johannes 20:23 zoals de WT doet: dat spreekt NIET van dezelfde soort vergeven van zonden. De passage van Marcus spreekt van vergeving van zonde in absolute zin. Dus het is duidelijk dat de WT gebruik maakt van de verkeerde Bijbelse hermeneutiek als het gaat om de band van Exodus 3:14 met Johannes 8:58 te negeren.
JOHANNES 8:58: DE CONTEXT Johannes 10:9-14 als hier ONDER waar er driemaal staat, spreekt over Jezus als de GOEDE HERDER. Hier met betrekking tot Jezus, maar dat ook een formule uit de Griekse Septuaginta vertaling is voor YaHWeH gebuikt. Het is in het evangelie van Johannes meerdere malen op Christus van toepassing. Kingdom Interlinear Translation, edition 1985, blz.458. Vergelijk dit met Ezechiël 34:12.
IK BEN in Johannes 8:58
59
De Bijbel van de Wachttoren is in het ene gedeelte soms goed vertaald zijn maar het is niet steeds zo. Een voorbeeld van onnodige en verwarrende vertalingen uit de Griekse Bijbel van de WT is Johannes 17:26. Daar is hetzelfde woord in eenzelfde zin met twee
IK BEN in Johannes 8:58
60
verschillende begrippen vertaald. De reden is theologisch: ze kunnen niet begrijpen dat Jezus “IN” de gelovigen kan wonen. Kingdom Interlinear Translation, edition 1985, blz.497
WE MOETEN BIJ DIT ALLES: DUS NAUWKEURIG DE ACHTERGROND VAN HET EVANGELIE VAN JOHANNES IN HET OOG HOUDEN EN DE ONMIDDELLIJKE CONTEXT VAN DIT VERS. De Joden hebben toen ook tot vier maal toe de woorden van Jezus niet begrepen of verdraaid: 1) “40 Maar nu probeert u Mij te doden, een Mens Die de waarheid tot u gesproken heeft, die Ik van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. 41 U doet de werken van uw vader. Zij zeiden dan tegen Hem: Wij zijn niet geboren uit hoererij; wij hebben één Vader, namelijk God.” (vs.40,41). 2) “De Joden dan zeiden tegen Hem: Nu weten wij zeker dat U door een demon bezeten bent.” (vs.52). 3) “U bent toch niet meer dan onze vader Abraham, die ook gestorven is?” (vs.53). 4) “De Joden dan zeiden tegen Hem: U bent nog geen vijftig jaar en hebt U Abraham gezien?” (vs.57). (Ze verstaan het, maar dat kunnen ze niet geloven.) Wat doet Jezus voorafgaande aan vers 58 in de hoofdstuk: 1° beschuldigde de Joden te “oordelen naar het vlees” (vs.15). 2° zei dat ze zouden sterven in hun zonden (vss.21, 24). 3° impliciet dat ze in slavernij waren (vss.32, 33). 4° zei dat ze dienstknechten van de zonde waren (vs.34). 5° zeiden dat ze naar hem kwamen om Hem te doden (verzen 37,40). 6° implicatie dat ze geestelijk doof waren (vs.43, 47).
IK BEN in Johannes 8:58
61
7° zeiden dat hun vader de duivel was (vs.44). 8° zei dat ze niet van God waren (vs.47). 9° beschuldigde hen van het onteren van God (vs.49). 10° beschuldigde hen van het niet kennen van God (vs.55). 11° beschuldigde hen als leugenaars (vs.55). 12° en komt te vertellen dat hij ouder is dan Abraham (vs.58).
Jezus zegt van zichzelf geen leugenaar te zijn. Johannes 8:55: “en als Ik zeg dat Ik Hem niet ken, ben Ik, net als u, een leugenaar. Maar Ik ken Hem.” Hier spreekt Hij met regelmaat in de IKvorm (of Mij-vorm) met een speciaal accent. Op die wijze kan niemand de IK-vorm gebruiken. 1° “IK ben het Licht der wereld” (8:12) 2° “IK ben het Die van Mijzelf getuig, en de Vader, Die Mij gezonden heeft, getuigt van Mij.” (8:18). 3° “U kent Mij niet en evenmin Mijn Vader” (8:19). 4° “U bent van beneden, IK ben van boven; u bent van deze wereld, IK ben niet van deze wereld.” (8:23). 5° “want als u niet gelooft dat IK het ben, zult u in uw zonden sterven” (8:24). 6° “en wat IK van Hem (de Vader) gehoord heb, spreek IK tot de wereld.” (8:26). 7° “Wanneer u de Zoon des mensen verhoogd zult hebben, zult u inzien dat IK het ben” (8:28). 8° “De Vader heeft Mij niet alleen gelaten, omdat IK altijd doe wat Hem welgevallig is” (8:29). 9° “IK spreek de dingen die IK gezien heb met mijn vader.. .” (8:38). 10° Maar nu probeert u Mij te doden, een Mens Die de waarheid tot u gesproken heeft, die IK van God gehoord heb. Dat deed Abraham niet.” (8:40).[dat wijst op echte gesprekken tussen beiden!!!!] 11° “want IK ben van God uitgegaan en gekomen.” (8:42). 12° “Als iemand Mijn woord in acht genomen heeft, zal hij beslist de dood niet zien” (8:51). 13° “Als IK Mijzelf eer, betekent Mijn eer niets; Mijn Vader is het Die Mij eert” (8:54).
14° “Eer Abraham was, ben IK” (8:58).
In de volledige context van het NT is het goed er op te wijzen dat Jezus meer dan 1 beschrijving heeft/soms zichzelf geeft en dat al die zaken mee spelen in het bepalen van wie Hij is. Deze lijst bijvoorbeeld geeft dat weer. Christus is de zoon van David: Jesaja 11:1 / Jeremia 23:5 / Matthéüs 20:30,31 / Matthéüs 21:9 / Matthéüs 22:41-45 / Johannes 7:42 / Handelingen 2:30 / Handelingen 13:22,23 / Romeinen 1:3 / Openbaring 22:16.
IK BEN in Johannes 8:58
62
Christus is de zoon des mensen: Matthéüs 8:20 / Matthéüs 16:27 / Matthéüs 20:28 / Matthéüs 26:2,64 / Marcus 2:28 / Marcus 9:9,12 / Marcus 10:33,45 / Marcus 14:21,62 / Lucas 5:24 / Lucas 17:22,24 / Lucas 18:31 / Lucas 19:10 / Lucas 21:36 / Lucas 22:48,69 / Johannes 5:27 / Johannes 12:34 / Johannes 13:31 / Handelingen 7:56. Christus is in het vlees gekomen. Lucas 24:39 / Johannes 1:14 / Romeinen 8:3,4 / Philippenzen 2:5-11 / 1 Timotheüs 3:16 / Hebreeën 2:14,15 / 10:5 / 1 Johannes 4:2 / 2 Johannes 7. Christus is de Zoon van God: Psalm 2:7 (= Matthéüs 3:17 / Marcus 1:11 / Lucas 3:22 / Handelingen 13:33 / Heb.1:5 / Heb.5:5) / Psalm 89:27,28 / Matthéüs 2:15 / 3:17 (= Marcus 1:11 / Lucas 3:22) / Matthéüs 4:3,6 (= Lucas 4:3,9) / Matthéüs 8:29 / 11:27 (= Lucas 10:22) / Matthéüs 14:33 / Matthéüs 16:16 / Matthéüs 17:5 (= Marcus 9:7 / Lucas 9:35 / 2 Petrus 1:17) / Matthéüs 21:37 (= Lucas 20:13) / Matthéüs 26:63 / (= Marcus 14:61,62 / Lucas 22:29) / Matthéüs 27:40,43 / Matthéüs 27:54 (= Marcus 15:39) / Marcus 3:11 / 5:7 (= Lucas 8:28) / Lucas 1:32,35 / 4:41 / 22:70 / Johannes 1:34,50 / 3:16-18 (= Johannes 1:14-18 / 1 Johannes 4:9) / Johannes 3:34-36 / 5:18-23,26,27,30, 32,36,37 / 6:69 / 10:30,36 / 11:4,27 / 14:7,9,28 / 19:7 / 20:31 / Handelingen 3:13 / 8:37 / 9:20 / 13:33 / Romeinen 1:3,4,9 / 5:10 / 8:3,29,32 / 1 Corinthiërs 1:9 / 15:24,27,28 / 2 Corinthiërs 1:19 / Galaten 1:16 / 2:20 / 4:4,6 / Epheziërs 1:3 / 3:14 / 4:13 / 1 Thessalonisenzen 1:10 / Hebreeën 1:1-5 / 4:14 / 5:5,8 / 6:6 / 7:3 / 10:29 / 1 Johannes 1:3,7 / 2:22-24 / 3:8,23 / 4:9,10,14,15 / 5:5,9-13,20 / 2 Johannes 3 / Openbaring 2:18.
OOK DIT IS VAN TEL: WIE noemen JEZUS CHRISTUS GOD? Christus noemde Zichzelf God (Johannes 5:17,18 / 8:58,59 / 10:30-33 / Openbaring 1:8). David noemde Hem God (Matthéüs 22:43-45). Jesaja noemde Hem God (Jesaja 7:14; 9:6). Jeremia noemde Hem God (Jeremia 23:5,6). De engelen noemden Hem God (Lucas 2:11). Johannes noemde Hem God (Johannes 1:1 / 1 Johannes 3:16 / 5:20). Matthéüs noemde Hem God (Matthéüs 1:23). De blinde man noemde Hem God (Johannes 9:35-38). Thomas noemde Hem God (Johannes 20:28). Petrus noemde Hem God (Handelingen 10:34-36). Paulus noemde Hem God (Hand.20:28 / Philippenzen 2:5-6 / 1 Tim.3:16 / Titus 2:13). De Vader noemde Hem God (Hebreeën 1:8-10). Hebreeën 1:8-9 is een citaat van Psalm 45:7. Johannes 8:58 is door de kerkvaders steeds begrepen in de zin van “goddelijkheid.” Maar ze maken wel niet zoveel gebruik van deze tekst. We gaan niet gissen waarom, maar een andere preekmanier, de heidenen die het evangelie horen, is hier toch één van de redenen. In de controverse met de Joden, die de christenen blijven bestrijden, zou dit eerder aan bod gekomen zijn. Maar die is drastisch geminderd na enkele jaren.
IK BEN in Johannes 8:58
63
[zie http://www.ccel.org/fathers.html] a) Irenaeus (120-202 AD) Vol 1, blz.478 b) Origen (185-254 AD) Vol 4, blz.643 c) Novatian (210-280 AD) Treatise Concerning the Trinity, Vol 5, blz.624. d) Thaumaturgus (205-265 AD) Vol 6, blz.51
GEBRUIK VAN “IK BEN” IN HET EVANGELIE
Jezus sprak de term “ego eimi”op zijn minst een twintigtal maal uit, maar slechts in één geval gaat men Hem ervoor stenigen (Joh.8:58).
Johannes 4:26: “Jezus zei tegen haar: Ik ben het, Die met u spreek.” Johannes 6:35,48,51: “En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben. (…) Ik ben het Brood des levens. (…) Ik ben het levende brood, dat uit de hemel neergedaald is; als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid. En het brood dat Ik geven zal, is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven van de wereld.” Johannes 8:12,24,28,58: “Jezus dan sprak opnieuw tot hen en zei: Ik ben het Licht der wereld; wie Mij volgt, zal beslist niet in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben. (…) Ik heb u dan gezegd dat u in uw zonden zult sterven, want als u niet gelooft dat Ik het ben, zult u in uw zonden sterven. (…) Jezus dan zei tegen hen: Wanneer u de Zoon des mensen verhoogd zult hebben, zult u inzien dat Ik het ben, en dat Ik vanuit Mijzelf niets doe, maar dat Ik die dingen spreek zoals Mijn Vader Mij heeft onderwezen. (…) Jezus zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Vóór Abraham geboren was, ben Ik.” Johannes 10:7,11,14: “Jezus dan zei opnieuw tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ik ben de Deur voor de schapen. (…) Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen. (…) Ik ben de goede Herder en Ik ken de Mijnen en word door de Mijnen gekend.” Johannes 11:25: “Jezus zei tegen haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven.”
IK BEN in Johannes 8:58
64
Johannes 14:6: “Jezus zei tegen hem: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.”
[Johannes 19:2: “En de soldaten vlochten een kroon van doornen en zetten die op Zijn hoofd, en zij deden Hem een purperen bovenkleed om.”] Johannes 15:1,5: “Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier. (…) Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen.” Johannes 18:5,6,8: “Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazarener. Jezus zei tegen hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verraadde, stond ook bij hen. (…)Toen Hij dan tegen hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond. (…)Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Als u dan Mij zoekt, laat dezen weggaan.” In Johannes 8:24 heeft de Wachttoren “ego eimi” goed vertaald
In Johannes 8: 58 lezen we “Eer Abraham was, ben Ik.” Het is niet ongebruikelijk om hier een verwijzing te zien naar Gods naam “Ik ben”. Dat de Joden Jezus’ opmerking zo verstaan hebben, blijkt uit hun reactie. Ze willen tot steniging overgaan. Die steniging was niet zomaar een uiting van woede of verontwaardiging. De wet schreef, in de opvattingen van Jezus’ tegenstanders dit stenigen voor. We lezen dat immers in Leviticus 24:16. Enkel de eeuwige God kan zo’n bewering doen. Inderdaad, Jezus kon ook gezegd hebben: “Vóór Adam, ben Ik”! Hij kon zelfs gezegd hebben: “Vóór het universum, ben Ik”! In feite doet Hij zo’n bewering in Johannes 17:
IK BEN in Johannes 8:58
65
“En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelf, met de heerlijkheid die Ik bij U bezat voordat de wereld was … Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn die U Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid aanschouwen, die U Mij gegeven hebt, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld” (Johannes 17:5, 24).
“IK BEN” VOLGENS ENKELE THEOLOGEN Zie ook appendix 2
Leon Morris heeft dit geschreven: “‘Ik ben’ moet hier de volle betekenis kunnen dragen. Het is, zoals we al bij gelegenheid hebben opgemerkt in de stijl van de godheid. (In een voetnoot op dezelfde pagina :) “ego eimi in LXX is de Hebreeuwse “ani hu” dat is de manier waarop God spreekt (vgl. Deut.32:39 / Jes.41:4 / 43:10, 46:4, enz.). De Hebreeën konden hier een verwijzing naar de betekenis van de goddelijke naam Jahweh zien (volgens Exod.3:14). We moeten bijna met zekerheid begrijpen dat Johannes gebruik maakt van de term die in de LXX is weerspiegeld. Het is de stijl van de godheid, en het wijst naar de eeuwigheid van God volgens het strengste begrip van het voortdurende karakter van het huidige “eimi.” Hij bestaat continu. Vergelijk Abbott: “dit hier genomen, samen met andere verklaringen over wie Jezus is, lijkt het een beroep te doen op de Farizeeën om te geloven dat de Zoon des mensen niet alleen de Verlosser is, maar ook een met de Vader in de eenheid van de Godheid” (2228).” Leon Morris, The New International Commentary on the New Testament: The Gospel According to John, Eerdman, 1971, blz.473. Benjamin Warfield schreef dit: “... En nogmaals, in de meest indrukwekkende taal mogelijk, verklaart Hij ...:” Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Eer Abraham was, ben Ik “, waar Hij beweert voor Zichzelf het tijdloze heden van de eeuwigheid als Zijn vorm van bestaan te bezitten.” B. B. Warfield, The Person and Work of Christ, Presbyterian and Reformed, 1950, blz.60. J. C. Ryle merkt hier op: “Laten we zorgvuldig noteren wat een sterk bewijs we hier hebben voor de pre-existentie en de goddelijkheid van onze Heer Jezus Christus. Hij gebruikt op Zich de naam waarmee God Zichzelf bekend maakte toen Hij zich ertoe verbond Israël te verlossen. Het was “IK BEN” die hen uit het land Egypte bracht. Het was “IK BEN” die voor ons stierf aan het kruis. De verbazingwekkende kracht van het ontstaan van de hoop van een zondaar wordt hier weergegeven. Geloven in Jezus berust op goddelijkheid, op Iemand die zowel God als mens is. Er is een verschil in de Griekse werkwoorden hier gebruikt die we zorgvuldig moeten opmerken. De Grieks voor “was” is heel anders dan het Griekse woord voor “ben.” Het is alsof onze Heer zei: “Eer Abraham werd geboren, heb ik een individueel en eeuwig bestaan.” Ryle, Expository Thoughts, blz.573.
IK BEN in Johannes 8:58
66
Luther, leert hetzelfde als Augustinus voor hem had gedaan: “Onder de oppervlakte is de Heere Christus boos en zegt: “Wil je nu weten wie ik ben? Ik ben God, en dat in de ruimste zin. Doe wat je wilt. Als u niet gelooft dat Ik het ben, dan ben je niets, en moet sterven je in uw zonden “Geen profeet, apostel of evangelist mag verkondigen en zeggen: “Geloof in God, en ook dat ik God ben, anders bent u verdoemd.” Martin Luther, Sermons on the Gospel of John Chapters 6-8 in Luther’s Works, Jerislav Pelikan, editor, Concordia Publishing House, 1959, blz.365. A.T. Robertson zag hier geen taalproblemen: “Ik ben (ego eimi). Ongetwijfeld beweert Jezus hier eeuwig bestaan in de absolute zin door God gebruikt. Het contrast tussen “genesthai” (ingaan in het leven van Abraham) en “eimi” (tijdloos wezen) is volledig. Zie dezelfde tegenstelling tussen “en” in 1:1 en “egeneto” in 1:14. Zie dat contrast ook in Ps.90:2 tussen God (“ei” = IS) en de bergen (genethenai).” A. T. Robertson, Word Pictures, 5:158-159. 25. William Hendrickson, New Testament Commentary: The Gospel of John, Baker Book House, 1953, blz.67. William Hendrickson zegt het in krachtige bewoordingen: “De” Ik ben “hier (8:58) doet denken aan de ‘Ik ben’ van 8:24. In principe is dezelfde gedachte uitgedrukt in beide passages, namelijk dat Jezus God is.” William Hendrickson, New Testament Commentary: The Gospel of John, Baker Book House, 1953, blz.67. Bowman zegt zondermeer dat de meeste moderne trinitarische geleerden de voorkeur geven aan een verbinding van Joh 8:58 met Jesaja 41:4, 43:10, 46:4 en 52:6. “Het Hebreeuws leest in elk geval gewoon ANI HU (letterlijk: ‘Ik [ben] Hij’), en de LXX maakt er gewoon ego eimi van...” Als besluit geeft hij in dat hoofdstuk door dat de meeste geleerden beweren: “dat de dichtst bijzijnde conclusie van het Oude Testamentische aanloop naar Johannes 8:58 te vinden is in de Jesajaanse ‘Ik ben’ uitspraken. Als dit juist is, kan de conclusie niet kan worden vermeden dat Jezus beweerde Jahweh te zijn. Opvallend in dit licht is Jesaja 45:18, waar God zegt: “Ik ben de HEER” (Hebreeuws, ANI HU JHWH), en de LXX vertaalt dit simpelweg door het absolute predikaat ‘ego eimi. Jehovah’s Witnesses, Jesus Christ, and the Gospel of John, Baker Book House, sixth printing, 1994, blz.120,121. Voor hem is het absolute “ego eimi” daar waar het werkwoord alleen staat zonder een nadere aanvulling. Volgens Deuteronomium 32:39 is YaHWeH de: “Ik ben het.” Er zijn meerdere soortgelijke uitspraken gevonden vooral in Jesaja: zie de verzen 41:4 / 43:10,13 / 46:4 / 48:12 en 52:6. In deze passages is “Ik ben Hij” een vertaling van het Hebreeuwse “ani hu” en in de Griekse Septuagint is het de woorden “ego eimi.” De Griekse woorden “ego eimi” worden gebruikt om de vertaling weer te geven van de “Ik ben” uitspraken in deze Hebreeuwse passages (het Hebreeuwse “ani hu”). Dat begrip is ook gevonden in het NT in verband met Christus. Daarom
IK BEN in Johannes 8:58
67
zeggen veel theologen dat: Jezus wordt geïdentificeerd met de YHWH van de Deuteronomium en Jesaja passages. De “Ik ben” van het OT is de Jezus van het NT. Mogen we hier verwijzen naar Philip B. Harner, The “I am” of the fourth Gospel: a study in Johannine usage and thought, Fortress Press, 1970, blz.7-15 voor verdere studie. Dit is de samenvatting, zelfs lichtjes ingekort door ons, er van in Mark David, Ball, “I Am” in John”s Gospel, Continuum International, 1996, blz.202. 1. “Ani hu” in Twee Jesaja [1] is altijd toegeschreven aan YaHWeH. Het is een plechtige verklaring of bewering die alleen Hij maakt. Als iemand anders deze woorden zou uitspreken, dan zou het een teken van aanmatigende trots zijn, een poging om gelijkheid met YaHWeH te eisen of Hem zelfs te verdringen. Dit is bijna het geval is in 47:8,10 waarin Babylon de aanmatigende uitspraak, maakt: “Ik ben het, en niemand anders dan ik.” In deze verzen is het interessant dat Twee Jesaja het woord “ik” (“ani) gebruikt om de idee uit te drukken: “Ik ben.” Het is blijkbaar contrasterend met Babylon en de vordering “ani hu” van YaHWeH. Maar zelfs hier onthoudt hij zich van het toerekenen van de term “ani hu” aan iemand anders dan YaHWeH 2. “De uitdrukking “ani hu” betekent, dat YaHWeH alleen God is, in tegenstelling tot de zogenaamde “goden” van de verschillende volkeren van de wereld. Deze bewering van een exclusief monotheïsme is een belangrijk thema voor Twee Jesaja, die hij uitdrukt op een verscheidenheid van manieren ... hij maakt de expliciete bewering dat er geen god is behalve YaHWeH (44:6, 8 / 45:5,6,18,21,22 / 46:9) 3. Voor Twee Jesaja is het geloof in YaHWeH als Heer van de geschiedenis nauw verwant aan de bewering dat hij alleen God is. Dit geloof in de soevereiniteit van YaHWeH op de geschiedenis komt in het bijzonder tot uitdrukking in de overtuiging van de profeet dat Hij op het punt om het volk Israël te verlossen door ze te herstellen in hun thuisland. In een aantal passages weeft Twee Jesaja deze ideeën samen (44:6-8/ 45:1-8 / 46:5-13). 4. Voor Twee Jesaja is het geloof in YaHWeH als verlosser van Israël nauw verwant aan het geloof dat Hij ook de schepper van de wereld is... Het is belangrijk om hier op te merken dat de Twee Jesaja de term “ani hu” associeert met het geloof in de schepping. Op deze wijze geeft hij aan dat deze uitdrukking van zelf-voorspelling, naast de andere betekenissen ook YaHWeH voorstelt als schepper van de wereld.” 5. “Een van de belangrijkste taken van Twee Jesaja was om geloof op te wekken aan de zijde van zijn collega-ballingen in Babylon en hen gerust te stellen dat YaHWeH inderdaad ze zou herstellen in hun thuisland. Hij realiseerde zich dat veel van de mensen, geneigd waren te geloven dat YaHWeH machteloos was omdat de Babyloniërs hun tempel in Jeruzalem hadden verwoest en ze een groot aantal Israëlieten in ballingschap mee namen. In het kader van deze behoefte aan een hernieuwd geloof, geeft Twee Jesaja YaHWeH aan als deze die gebruik maakt van de zelf-predicatie “Ik ben het”. 6. Twee Jesaja beschouwd de uitdrukking “Ik ben het” als een verkorte vorm van andere uitingen, in het bijzonder “Ik de HEERE ben,” een opsomming in beknopte term van alles dat door de langere termen vertegenwoordigd is. [einde vertaald citaat] [1] Twee Jesaja = de term die een groot deel commentatoren gebruiken voor Jesaja hoofdstukken 40-66. Zijn schrijfwijze van de Godsnaam = Jahweh hebben we aan de onze aangepast.
IK BEN in Johannes 8:58
68
^^^^^^^^^^
Onze conclusies: 1°) De context van Johannes 8:58 geeft te kennen dat men dit mag zien in de verschijning van de “Engel des HEEREN” aan de aartsvader Abraham. Genesis 18 is een mooi voorbeeld dat “de Engel van de HEERE = YaHWeH.” Dat is de enige goede benadering: gezien vanuit de manier van marchanderen over mensenlevens tussen de engel en de aartsvader. Een gewone engel kan niet beschikken over leven en dood van mensen. Genesis 18:22 is een sleuteltekst, twee van de drie mannen gaan weg. De HEERE en Abraham gaan verder in gesprek volgens: “22 Toen keerden die mannen vandaar om en gingen naar Sodom, maar ABRAHAM BLEEF NOG STAAN VOOR HET AANGEZICHT VAN DE HEERE.” ABRAHAM HEEFT GOD GEZIEN ZONDER DAT HIJ ER ERG IN HAD. MAAR DE LOGOS IN MENSENGEDAANTE = JEZUS DIE WEET DAARVAN! 2°) Als persoon is Jezus de belangrijkste figuur. Hij is volgens de evangelist niet minder dan DE LOGOS IN HET VLEES. Hij die met God was en zelf God was zegt Joh.1:1. Dat is ook in 8:58 de achtergrond, gezien de verzen 56,57: “56 Abraham, uw vader, verheugde zich er sterk op dat hij Mijn dag zou zien, en hij heeft die gezien en heeft zich verblijd. 57 De Joden dan zeiden tegen Hem: U bent nog geen vijftig jaar en hebt U Abraham gezien?” De Joden verstaan Jezus niet verkeerd: ze interpreteren de uitleg van Jezus als een ZIEN/ONTMOETING van JEZUS MET ABRAHAM. 3°) En die LOGOS WAS de Engel van de HEERE die verscheen en de woorden uitsprak “IK BEN.” Een uitsluiten van een verwijzing van Exodus 3:14 door Jezus in Johannes 8:58 is op geen Bijbelse of theologische gronden aan te houden. De WT en de theologische kronkels van hun theologische deskundigen (Rolf Furuli bijvoorbeeld) geeft niet weer wat de zin van de uitdrukking van Jezus te betekenen heeft. Men gaat aan de context voorbij. ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Appendix 1
Over het boek: Engel naast God. Hoe goddelijk is Jezus?, van André Troost Niet zolang geleden verscheen van Dr. André F. Troost, Engel naast God. Hoe goddelijk is Jezus?, Boekencentrum, 2010. Zijn visie op de persoon van Jezus is kort gezegd: dat Jezus van eeuwigheid in het hart van God de Vader was en zo’n 2000 jaar geleden als volmaakt mens op aarde werd geboren om God en zondaren te verzoenen. Voor André F. Troost verschijnt de Here Christus in het OT niet slechts
IK BEN in Johannes 8:58
69
als engel, maar ís Hij een engel. Van Jezus de hoogste engel maken die uit God is voortgekomen lijkt veel op wat de Wachttoren leert over Jezus. Maar dan is de cruciale link tussen de engel des HEREN in het OT en Jezus Christus in het NT weg gevallen. Zie daarvoor 1 Corinthe 10:1-4. Hij heeft moeite met de formulering van concilies: dat Jezus een “waarachtig God en waarachtig mens” zou zijn. Maar dr. Troost herkent zich evenmin als volgeling van Arius. Volges Arius was Jezus niet meer dan een mens. De schrijver noemt Jezus de: uit God geboren en Engel naast God. We laten hem zelf eerst aan het woord: Uit http://theoblogienet.wordpress.com/2010/10/11/engel-naast-god-hoe-goddelijk-is-jezus/ ENGEL NAAST GOD. Hoe goddelijk is Jezus? Enkele kanttekeningen bij mijn boek Engel naast God. Hoe goddelijk is Jezus? Zoetermeer 2010. Door André Troost. “Na Pasen roept Tomas uit: ‘Mijn Heer, mijn God!’. De vraag is of dat een christologisch credo is of verstaan moet worden als een psalmcitaat (zie Psalm 38:16 ‘Van u komt antwoord, mijn Heer en mijn God’ en Psalm 27:1 ‘Mijn licht, mijn heil is Hij, mijn God en Here’)? Spreekt Tomas hier wellicht niet Jezus maar, over het hoofd van Christus, de Eeuwige aan? Deze uitleg zou aansluiting vinden in datzelfde hoofdstuk Johannes 20, waar Jezus in vers 17 zegt: ‘Zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Jezus zelf noemt de Eeuwige hier ‘mijn God’. Waarom zou dan ook Tomas een paar verzen verder niet Jezus, maar de Vader, de Eeuwige zelf bedoelen? (…) Blijft over: Johannes’ proloog, ‘Het woord was bij God en het woord was God.’ Jezus was bij God en was zelf ook God. Dat lijkt op een voorstelling van twee goden… De ene God was bij de andere. Maar is deze tekst wel goed vertaald? Ook de vertaling ‘Jezus was goddelijk’ is mogelijk. Dat verheldert! Christus is uit God geboren, zoals een woord uit een spreker geboren wordt. Dat woord is de spreker niet, maar wel des sprekers. Jezus is niet God zonder meer; wel goddelijk. Jezus is Gods rechterhand. Toch is mijn hand nog niet mijn persoon. Als ik mijn hand kwijt ben, ben ik niet mijzelf kwijt.(…) Ondanks al deze overwegingen geloof ik in de drie-eenheid. Dat wil zeggen, ik geloof niet in drie goden die toch één God zijn. De Vader is God – punt. De Zoon en de Geest zijn goddelijk, aan de Vader ondergeschikt. Gedrieën vormen zij het hoogste hemelse gezag. Maar: divers! Wie samen met iemand anders de regering vormt, staat niet per definitie in alles op hetzelfde niveau met die persoon. De majesteit is meer dan de belangrijkste minister.” ^^^^^^
Daar is wat op aan te merken. Ik wou graag de woorden gebruiken van iemand met kennis van zaken in dit verband, hij schreef er zijn thesis over van twee dikke delen. In het Reformatorisch Dagblad schreef van 01-12-2010 schreef Ds. M. J. Kater daar enkele kritische aantekeningen bij onder de titel: “De Vader raakt Zijn Zoon kwijt
IK BEN in Johannes 8:58
70
Het zijn deze twee problemen die ds. Troost met hoofd en hart in de achterliggende jaren hebben beziggehouden. De vraag is of het zou kunnen zijn dat deze problematiek eigenlijk het antwoord niet te veel bepaald heeft. Hoe komt ds. Troost erbij: Jezus als „Engel naast God”? Ds. Troosts denkproces over de vraag “Wie is Jezus?” kreeg richting door de kanttekeningen in de Statenvertaling bij Genesis 16, waar gesproken wordt over de “Engel des Heeren”. Dat noemt de schrijver de „gouden draad” door zijn boek: „Zolang ik geen goede tegenargumenten heb gevonden ga ik op de weg die de kanttekenaren ons wijzen.” Zijn aanname die hij in zijn boek wil testen is kort gezegd: Jezus is de uit God geboren engel des Heeren. Volgt ds. Troost werkelijk de weg van de kanttekenaren? De kanttekeningen bij Genesis 16:7 merken op over de Engel des Heeren: „Dat is, het hoofd der engelen, de Heere Christus, die daarom ook Heere genoemd wordt.” Maar is daarmee gezegd: Christus is de “Engel des Heeren”? Het is immers niet hetzelfde dat je zegt “de Engel des Heeren is Christus” of dat je spreekt over “Christus is de Engel des Heeren”. Dit heeft te maken met het onderscheid van Oude en Nieuwe Testament en met de voortgang van de heilsopenbaring. Je kunt –teruglezend vanuit het Nieuwe Testament– zeggen dat “de Engel des Heeren is Christus”, een letterlijk voorlopige verschijning van Hem Die eenmaal echt onder ons zou wonen. Wanneer je omgekeerd zegt “Christus is de Engel des Heeren” dan suggereer je dat de vervulling in het Nieuwe Testament niet de verwachting van het Oude Testament overtreft. Met andere woorden: je sluit Christus op in het kader van het Oude Testament, waarin Hij inderdaad getekend wordt; maar uit het Nieuwe Testament blijkt dat Hij meer is dan deze verschijning. Anders gezegd: “De Engel des Heeren is Christus” wil zeggen: In de verschijning van de Engel des Heeren wordt iets zichtbaar van Hem Die eenmaal zou verschijnen in ons vlees en bloed. Zeg je omgekeerd dat “Christus is de Engel des Heeren”, dan hang je de definitieve verschijning van Christus op aan de uiterlijke verschijningsvorm in het Oude Testament. Terecht heeft ds. Troost opgemerkt dat er een bepaalde parallel is tussen de Engel des Heeren in het Oude Testament en wat we lezen over de “Zoon op aarde” in het Nieuwe Testament. Er blijkt zowel een onderscheid tussen hem en de Heere te zijn als een zodanige eenheid dat deze engel spreekt als God in eigen persoon. Maar dat betekent nog niet dat je vervolgens omgekeerd Jezus Christus in Zijn unieke openbaring als de Zoon van God kunt “inkleuren” met uitsluitend de karakteristieken van de Engel des Heeren. En dat is wel de beweging die ds. Troost maakt in zijn boek. Mijn hoofdbezwaar tegen de redenering van ds. Troost is dus dat je niet op dezelfde manier een beweging kunt maken van Nieuwe Testament naar Oude Testament als van Oude Testament naar Nieuwe Testament om de persoon van Christus goed in beeld te krijgen. Daarom had de schrijver van dit Jezusboek zich rekenschap moeten geven van onder meer de bezinning op de verhouding tussen de beide Testamenten, van de “drive” van het Oude Testament naar het Nieuwe Testament, van belofte en vervulling, van eenheid en onderscheid tussen beide testamenten.
IK BEN in Johannes 8:58
71
Wanneer Christus “moet” passen in het plaatje van de Engel des Heeren en niet meer mag zijn dan “goddelijk”, dan is er een aantal lastige Bijbelteksten. Dat erkent ds. Troost volmondig en hij besteedt er een afzonderlijk hoofdstuk aan. Toch blijkt zijn exegese een dun draadje te zijn. Bij de wijze waarop hij 1 Johannes 5:20, Johannes 1:18 en Johannes 20:28 bespreekt zijn vragen te stellen. Hier slechts enkele opmerkingen bij de bekende woorden uit Johannes 1:1: „In den beginne was het Woord; en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Waarom? De verklaring die hij geeft, krijg je in grote lijnen ook als je een gesprek aangaat met de Jehova’s getuigen. Het verwarrende is dat er bij de exegese allerlei ware en onjuiste beweringen door elkaar lopen. Zo benadrukt de schrijver terecht dat er staat: „God was het Woord.” Maar om daar als parallel naast te leggen “God is liefde” om aan te tonen dat je niet mag zeggen “Het Woord was God” evenmin als je mag zeggen “liefde is God”, heeft niets meer met exegese te maken. Het ontbreken van het lidwoord bewijst niets, maar is een gebruikelijke grammaticale constructie voor dergelijk zinnen. Daar kun je hier niet van maken “een God” en dus slechts “goddelijk”. Voor “goddelijk” heeft het Grieks trouwens wel een beter woord. Daarnaast maakt ds. Troost heel wat sprongen. Waarom zou bijvoorbeeld het “hoofd der engelen” zelf een engel moeten zijn? Heeft ds. Troost zich voldoende rekenschap gegeven van de onmogelijkheid van een engelchristologie in het licht van de eerste hoofdstukken van de brief aan de Hebreeën? Soms volgen twee zinnen op een heel suggestieve manier na elkaar. Bijvoorbeeld: „Betekent dit alles dat Jezus zichzelf ook als goddelijk heeft ervaren? Heeft Hij zichzelf beleefd als een in menselijk verklede god op aarde?” Dan vraag je niet twee keer hetzelfde! Het boek scherpt op doordat het veel tegenspraak oproept. Omdat het de gereformeerde dogmatiek overhoop gooit? Als dat zou moeten, dan moet dat maar gebeuren. Maar dan alleen vanuit de Schrift zelf! Nu blijkt dat een „onbevooroordeelde exegese” –en zo’n suggestie van de schrijver zet lezers echt op het verkeerde been– toch wel erg bepaald wordt door een vooringenomen standpunt: in Jezus ontmoeten we niet de eeuwige Zoon van de Vader, maar een bijzondere engel. Hij is dan slechts in graad en niet in aard onderscheiden van andere schepselen. De Middelaar wordt een „tussenwezen.” Wil men deze leer dogmahistorisch duiden, dan is aan een dergelijke opvatting inderdaad de naam van Arius verbonden. Het boek kan wakker schudden als al te vlot gezegd wordt “Jezus is God” en niet meer dan dat. We doen de Schrift geweld aan wanneer we menen dat de discipelen het land doortrokken met “de tweede persoon van het goddelijk wezen”. De zin die als een refrein in het boek terugkeert is waar: „Jezus is niet zonder meer God.” Maar daarin komt het heilgeheim openbaar. Hij is „God geopenbaard in het vlees”! We dienen over Hem met twee woorden te spreken en daarbij recht te doen aan de eenheid en het onderscheid tussen Vader en Zoon. Iets daarvan kwam reeds tot uitdrukking in de verhouding van „engel des Heeren” en de Heere Zelf.” ^^^^^^
Uit het proefschrift van Ds M.J. Kater met een zeer lange titel citeren we wat. [wij onderlijnen]
IK BEN in Johannes 8:58
72
Uit Kom en zie. De pre-existentie van de Zoon belicht vanuit de existentie van Jezus de Christus dl 2 De pre-existentie van de Zoon. “Malak JHWH Als voorbeeld in dit verband kunnen uitstekend de veelbesproken verschijningen van de malak JHWH dienen. De vraag waartoe ik me beperk is deze: mogen (moeten) de verschijningen van deze Engel in verband gebracht worden met de Zoon van God? Om deze vraag te beantwoorden worden eerst enkele algemene lijnen getrokken en vervolgens enkele bijzonderheden genoemd. Algemene lijnen: 1. Het veelvuldig spreken in de Bijbel over engelen die verschijnen op aarde bepaalt ons erbij dat de „hemel‟ bemoeienissen heeft met de „aarde‟: Gods betrokkenheid op deze wereld en in deze wereld in het bijzonder op Zijn kerk. Het bijbelse Godsbeeld wijst ons zo op Gods condescendentie.
2. Er zijn géén tussenwezens, wel intermediairs. Er is wel verkeer tussen hemel en aarde, maar er is een absoluut onderscheid tussen God, de Schepper, en de schepselen. Engelen behoren niet tot Gods wezen (we geloven ook niet in engelen, dat zou afgoderij zijn), evenmin tot het menselijke geslacht, maar zijn geschapen. „In den beginne schiep God de hemel en de aarde‟. Ze zijn dus geen halfgoden of iets dergelijks (zie o.a. Kol. 1:16, waar de Zoon getekend wordt als hun Hoofd en Heerser). Er is maar één Middelaar die beide helemaal is: helemaal God is, helemaal mens werd (1 Tim. 2:5). 3. In de vroege kerkgeschiedenis zijn er veel uitleggers die – in het spoor van van Justinus Martyr – de verschijning van de malak JHWH zien als een verschijning van de tweede Persoon van de drieenige God op aarde. Nu was dat misschien wat kort door de bocht, maar de laatste eeuw wordt een andere bocht wat kort genomen, namelijk dat deze Engel weliswaar een bijzondere rang gehad heeft in de hemelse gewesten, maar toch niet meer is dan „een‟ engel. Daarmee is dus gezegd dat„hij‟ slechts tot de geschapen hemel en aarde behoort. Wat kan leiden tot de overtuiging dat er een bepaald verband is tussen de verschijningen van de malak JHWH en de komst van de Zoon „in het vlees‟? Drie redenen: 1. Op grond van onder andere Johannes 1, Kolossenzen 1 en Hebreeën 1 is er gegronde reden om te belijden dat de Zoon reeds bij de schepping een actieve plaats heeft ingenomen en dat Hij werkelijk gekomen is tot het Zijne, zoals Johannes 1 ons vertelt. Daarbij betrekken we Joh. 1:3–5 dus op het pre-existente Woord als het leven en het licht in de duisternis. Zelfs als we ruimte laten – lezend vanaf Genesis 1 t/m Maleachi 4 – voor nog iets onbekends en onbestemds in deze „figuur‟ van de malak JHWH, dan mag zeker in het licht van het NT er licht vallen op deze anticipatie, deze schaduw, deze „figuur‟ waarin en waardoor blijkt dat er op een heel bijzondere manier sprake is van contact tussen hemel en aarde. Robert L. Reymond spreekt over een „differentiation-identificationpattern‟ bij deze malak JHWH. Hij is onderscheiden van God én handelt en spreekt als God.
IK BEN in Johannes 8:58
73
2. Daarnaast is te wijzen op enkele bijzonderheden. Allereeerst is het verband met de uittocht uit Egypte opvallend. In de theofanie van Exodus 3:2–14 wordt gezegd dat de malak JHWH Mozes verscheen, die zegt: „Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob.‟ Hij kent het lijden van Zijn volk en daarom „ben Ik neergekomen om het te verlossen (...) en het te leiden uit dit land naar een goed land‟ (vs. 8). Hier is een direct verband tussen de openbaring van JHWH en de malak JHWH in de brandende doornstruik die in de „Ikvorm‟ spreekt. Alleen als bode van JHWH of als JHWH in eigen Persoon? Het gaat in ieder geval om JHWH‟s tegenwoordigheid en reddende kracht in deze malak JHWH. Vervolgens spreken Exodus 14:19,20,24; 23:20,23; 32:34; 33:12–16; Numeri 20:16; Richteren 2:1–5 en Jesaja 63:8–14 over deze leiding door de malak JHWH. Welke elementen vallen daarbij op? (1) Een relatie tussen de wolk- en vuurkolom, de malak JHWH en JHWH zelf (Ex. 14), (2) Deze relatie tussen de malak JHWH en JHWH wordt ín Exodus 23 omschreven met „Mijn Naam is in het binnenste van hem‟ (vs. 21) en daarom zal hij (malak) de overtredingen niet vergeven (en dat is alleen iets wat JHWH kan doen). (3) Naast deze identificatie wordt ook een onderscheid binnen die identiteit aangegeven: „Ik zend een Engel‟ (vs. 20), „aandachtig luistert naar hem en alles doet wat Ik spreken zal‟ (vs. 22), „Mijn Engel zal u brengen (...) en Ik zal hen uitroeien‟(vs. 23). Wanneer we dit vergelijken met wat in Exodus 32/33 gebeurt dan valt op dat er sprake is van een malak die „meer‟ is dan een (geschapen) engel. Immers volgens Exodus 32:34 zal „Mijn engel” meegaan. Maar in 33:2 „een engel” en parallel daarmee in 33:3: „Ik niet in uw midden meetrekken‟. Daarop klinkt de vraag van Mozes wie er nu mee zal gaan (vs. 12). Pas wanneer Mozes mag weten dat het „aangezicht van JHWH‟ weer mee zal gaan, is hij gerustgesteld. En van dat „aangezicht‟ geldt dat Mozes dat in wezen niet kan zien (vs. 21), dus „versluierd‟ mee zal gaan, zoals Mozes achter Gods hand vandaan alleen Hem van achteren kan en mag zien. Daarnaast is ook te denken aan soortelijke typeringen in Genesis 16:9, 18:22, 23vv., Jozua 5: 13–15 en Richteren 6:13. 3. In het NT lezen we niet meer over een nog weer nieuwe verschijning van de „malak JHWH‟ , terwijl die in het licht van Maleachi 3:1–5 toch wel verwacht kon worden („Engel van het verbond‟). Deze malak JHWH is stellig wel gekomen. Blijkt dat ten diepste niet de „gezondene van de Vader‟ – en dat is dan degene die aangeduid werd als de malak JHWH – de Zoon te zijn?” ^^^^^^
Catherinus Elsinga, predikant te Den Ham, schreef een recensie voor het Friesch Dagblad - 10 november 2010 – over het boek van André Troost. Een artikel met de veelzeggende titel:
IK BEN in Johannes 8:58
74
Redenering voor ‘Jezus als engel’ rammelt De aanklacht is dat de schrijver: “zijn huiswerk niet goed gemaakt” heeft. Hoe goddelijk is Jezus? Leert de Bijbel dat Jezus zonder meer God genoemd mag worden? Of is Hij de belangrijkste Engel, die weliswaar uit God is voortgekomen en goddelijke namen draagt, maar toch niet God Zelf is? Om die vraag cirkelt het nieuwste boek van de bekende dominee en dichter André Troost. Aanleiding om Jezus als een engel te zien vindt de auteur van Engel naast God; hoe goddelijk is Jezus? in de teksten over een spoedige wederkomst. Jezus zegt in Mattheus 16:28 ‘Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninklijke waardigheid.’ Die voorzegging is niet uitgekomen; Jezus heeft zich - volgens Troost - vergist! Hij verkeek zich op Gods barmhartigheid. Gods geduld bleek groter dan Jezus vermoedde. Uit deze vergissing en uit Jezus’ onwetendheid omtrent de datum van de wederkomst concludeert Troost dat Hij niet zonder meer God is. Kort door de bocht Dat is wel erg kort door de bocht. Het is de vraag of Jezus wil beweren dat de wederkomst binnen enkele decennia plaatsvindt. Jezus maakt verscheidene keren gewag van het ‘uitblijven’ van de Heer. In een tekst als Mattheus 16:28 legt Jezus geen termijn vast waarbinnen de wederkomst plaatsvindt, maar vestigt Hij aandacht op ‘sommigen’, die de dood niet zullen ‘smaken’ voor de wederkomst. Dat zijn degenen die de Heer trouw blijven ook al verliezen ze daarbij hun aardse leven (vs. 26). De dood als eeuwig verderf zullen ze niet ‘smaken’; ze zullen de verheerlijkte Heer zien! Afgezien van de exegese rammelt naar mijn mening de redenering van Troost. Hij meent dat Jezus zich vergist, maar stelt tegelijkertijd dat Jezus zijn voorzeggingen ontvangt van ‘de Eeuwige’. Hoe zit dat? Geeft God dan onjuiste informatie door? Zelfs God maakt volgens Troost wel eens een inschattingsfout, bijvoorbeeld bij de aankondiging van het oordeel over Nineve door de profeet Jona. Maar waarom wordt Jezus’ ‘gebrekkige kennis’ dan als reden aangevoerd om Hem niet zonder meer God te noemen? (…) Troost neemt echter afstand van de goddelijkheid van Jezus. Volgens hem verschijnt de Here Christus in het OT niet slechts als engel, maar ís Hij een engel. Weliswaar de hoogste engel, uit God voortgekomen, maar toch niet God Zelf. Daarmee vervalt echter de cruciale link tussen de engel des Heren in het OT en Jezus Christus in het NT. Die bestaat immers daarin dat zowel Jezus als de engel des Heren met de Here Zelf gelijk gesteld worden! Het voortdurende beroep van Troost op de kanttekenaren is daarom loos en misleidend. Gezien het bovenstaande hangen de hoofdstukken 3 tot en met 8 van het boek in de lucht. Troost toetst daarin naar eigen zeggen ‘de gedachte van de kanttekenaren dat de engel des Heren uit het OT dezelfde is als Jezus Christus in het NT’. In werkelijkheid probeert hij slechts aan te
IK BEN in Johannes 8:58
75
tonen dat Jezus nergens met God gelijkgesteld wordt. In vijf hoofdstukken onderzoekt hij de teksten uit het Nieuwe Testament waarin de verschillende titels van Jezus genoemd worden: Zoon van God, Mensenzoon, de eerste, Messias, en rechter. Steeds trekt Troost uit ‘aandachtige en onbevangen lezing van de teksten’ de conclusie, dat ‘er geen blokkade is’ voor de gedachte dat Jezus de engel des Heren is, maar niet God zelf. Ik deel die conclusie niet. Er is in het hele NT niet één tekst te vinden die Jezus aanduidt als (belangrijke) engel. Keer op keer breekt in de evangeliën - en niet alleen bij Johannes - de erkenning door dat in Jezus God Zelf naar zijn volk toekomt. In Jezus wordt vervuld wat in het Oude Testament beloofd is. Zijn verlossingswerk betekent niets minder dan dat Gods verbondsbelofte - dat Hij Zelf zal wonen bij de mensen - vervuld wordt. Zijn naam is Immanuël, God met ons (Mattheus 2:23) ‘Wie kan zonden vergeven dan God alleen?’ (Marcus 2:7) En wie kan wind en water met gezag zijn wil opleggen dan de Here Zelf? ‘Die in het schip waren, vielen voor Hem neer en zeiden: Waarlijk, Gij zijt Gods Zoon’ (Matth. 14:33). De exegese in dit boek vind ik een schoolvoorbeeld van het inlezen van de eigen opvatting in de teksten. Om enkele voorbeelden te noemen: Als Jezus in Johannes 5:17 zegt ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ willen de Joden Hem doden. Dat Jezus God zijn eigen Vader noemt betekent immers dat Hij Zich met God gelijkstelt. Troost stelt echter doodleuk dat de Joden het verkeerd zien: ‘Wie God zijn Vader noemt, pretendeert toch niet gelijk zelf God te zijn?’ Ik zou zeggen, lees het commentaar van prof. H. Ridderbos op Johannes 5 eens door! In Johannes 20:28 lezen we na de verschijning van Jezus aan Thomas: ‘Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Here en mijn God!’ Jezus wordt hier duidelijk als God beleden. Troost meent echter dat het geen belijdenis, maar een uitroep van ‘gelovige verbazing’ is, ‘in feite gericht aan de Eeuwige’. Tja, leuk bedacht, maar ongeloofwaardig. Jezus zegt in Lucas 18:19 tot de rijke jongeling: ‘Waarom noemt u mij goed? Niemand is goed dan God alleen.’ Troost maakt hieruit op, dat Jezus de typering ‘goed’ exclusief reserveert voor de Eeuwige en voor zichzelf resoluut afwijst. Maar wil Jezus de rijke jongeling niet juist de ogen openen voor het feit dat hij in Jezus God Zelf ontmoet - en dat dáárom de keuze om Jezus te volgen zo beslissend is? (…) Verklede god De leer van de drie-eenheid dat Vader, Zoon en Geest één van wezen zijn neemt daarentegen het misverstand weg, dat we in Jezus en in de Geest met (half)goden náást God te maken hebben. Opmerkingen van Troost dat de drie-eenheid zou leiden tot de gedachte dat Jezus ‘een soort tweede God’ is of dat Hij Zichzelf dan zou moeten zien ‘als een in mensenlijf verklede god op aarde’ zijn misplaatst. De leer van de drie-eenheid is niet bedoeld om Gods wezen ‘op formule’ te brengen, maar om recht te doen aan Gods openbaring en tegelijkertijd zijn ondoorgrondelijke majesteit te eerbiedigen. Ze beoogt zowel recht te doen aan de eenheid van God als aan het evangelie dat God Zelf in Christus naar de wereld heeft omgezien en woning maakt in wie in
IK BEN in Johannes 8:58
76
Hem geloven. Er staat dus heel wat op het spel. Wie vraagtekens plaatst bij de drie-eenheid moet zijn huiswerk in ieder geval beter maken dan ds. Troost.” [wij onderlijnen] ^^^^^^
En nog een kleine aantekening van Dick Schinkelshoek in Nederlands Dagblad - 24 december 2010 – Titel: Engel Gods uit Israëls oude dagen “Meergodendom Het maakt van Engel naast God een verwarrend en ongrijpbaar boek. Wat wil Troost nu? Niet afrekenen in ieder geval met het traditionele Jezusbeeld, hooguit met de omschrijving ‘zonder meer God’. Maar hoeveel meer dan een woordenkwestie wordt dat, als Troost Christus ongeschapen noemt, Hem náást de Vader ziet, en Hem belijdt als Middelaar tussen God en mensen? Bij mijn weten bestaat er in de theologie geen derde categorie naast Schepper en geschapene. Moslims zullen vermoedelijk het Jezusbeeld van Troost (dat nog steeds zo ‘hoog’ is als wat) weinig acceptabeler vinden dan het traditionele. Of om een meer theologische graadmeter te kiezen: het is maar zeer de vraag of het spreken over Gods eenheid met de ontdekking van Troost beter gewaarborgd wordt. De belijdenis ‘Jezus is God’, waarvoor exegetisch en theologisch dwingender redenen bestaan dan Troost suggereert, vindt juist haar grond in het strikte joodse monotheïsme. Er had in de antieke wereld geen snellere manier kunnen bestaan om tot een meergodendom te vervallen dan de belijdenis dat Jezus een hooggeplaatste figuur vlak onder of naast God was. Zou dat voor Troosts omschrijving van Jezus als ‘engel naast God’ niet ook kunnen gelden?Jezus is niet ‘zonder meer God’, maar engel naast God. Dominee-dichter A.F. Troost schreef een boek dat in christelijk Nederland voor stevige deining zorgde. Hoe terecht is die onrust?” ^^^^^^
Ds. C. W. Rentier, is predikant-directeur van de stichting Evangelie & Moslims. Hij schreef voor het Reformatorisch Dagblad een artikel Jezus veel meer dan antwoord op vragen moslims over drie-eenheid (15-09-2012) Ik wou graag enkele van zijn woorden gebruiken met betrekking tot de Jehovah’s Getuigen. Als je hier leest “moslim” en je zet daar “Jehovah’s Getuige” dan is dat ook een gedachte om mee te nemen. “Ik ken weinig christenen met een moslimachtergrond waarbij een rationele uitleg van de drieeenheid een grote rol speelde bij hun bekering. Het vergaat hun vaak net zo als Thomas. Ze stellen kritische vragen. Dat mag, en die moeten we geduldig beantwoorden. Maar als ze Jezus ontmoeten, blijkt Hij overweldigend veel meer te zijn dan het antwoord op de vragen die ze hadden, zodat ze niet anders kunnen dan Hem aanbidden. Mijn eerste vraag aan moslims is of ook zij geloven dat wij God alleen maar kunnen kennen als we openstaan voor Zijn openbaring. Als we op grond van onze eigen redeneringen bij voorbaat uitsluiten wat God wel en niet kan zijn en doen, is God niet meer dan een dood filosofisch begrip. God leren kennen, begint met luisteren, onze hoogmoed afleggen, onze schuld belijden en in genade tot Hem omkeren”
IK BEN in Johannes 8:58
77
^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
Appendix 2 nog enkele citaten bij Johannes 8:58 Dit staat in The NKJV Study Bible, copyright ©1997, 2007 by Thomas Nelson 8:58, 59 IK BEN: Jezus beweerde niet alleen te hebben geleefd voor Abraham, Hij beweerde eeuwig bestaan te hebben. Hij beweerde zelf God te zijn (zie Ex.3:14). Deze keer begrepen de Joodse leiders dat Jezus beweerde God te zijn, zodat ze dan stenen opnamen om Hem te stenigen voor godslastering (zie Lev.24:16). IK BEN (Gk. ego ¯ eimi) (6:35 / 8:58 / 10:7,14 / 15:1 / 18:5) Strong’s # 1473; 1510: Deze uitdrukking verwijst naar “zelf-identiteit in zelfvoorziening.” [1] In een adem, beweerde Jezus Zijn eeuwige voorbestaan en Zijn absolute godheid. Abraham, zoals dat het geval is met alle stervelingen, ontstond op een gegeven moment in de tijd. De Zoon van God, in tegenstelling tot alle stervelingen, heeft nooit een begin gehad. Hij is eeuwig, en Hij is God. Dit is duidelijk in het gebruik door Jezus van de woorden “IK BEN” voor Zichzelf. Deze verklaring herinnert aan de Septuaginta (het Griekse OT) vertaling van Ex.3:6,14, waarin God Zijn identiteit onthuld als de “IK BEN DIE IK BEN.” Aldus beweerde Jezus de steeds op zichzelf bestaande, God te zijn.” [1] De Engelse tekst zegt hier: “in self-sufficiency” en dit is een definitie “In staat om voor zichzelf te zorgen zonder de hulp van anderen; onafhankelijk.” En dit zijn de voetnoten en verwijzingen: 58 x Mic.5:2 / Joh.17:5 / Heb.7:3 / Opb.22:13 / Ex.3:14 / Jes.43:13 / Joh.17:5,24 / Col.1:17 / Opb.1:8 ^^^^^^
We hebben over Johannes 18 waar het verhaal van de aanhouding van Jezus verteld is, iets vertaald dat onze aandacht waard is. Maar eerst de tekst in de HSV “4 Jezus dan, Die alles wist wat er over Hem komen zou, trad naar voren en zei tegen hen: Wie zoekt u? 5 Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazarener. Jezus zei tegen hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verraadde, stond ook bij hen. 6 Toen Hij dan tegen hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond. 7 Hij vroeg hun dan opnieuw: Wie zoekt u? En zij zeiden: Jezus de Nazarener. 8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd dat Ik het ben. Als u dan Mij zoekt, laat dezen weggaan.” “Het vreemde gebruik van de woorden ‘Ik ben’ in Joh.18,5, 6 en 8 tonen duidelijk aan dat, terwijl het ego eimi wordt gebruikt als eenvoudige identificatie, de twee woorden tegelijk uitgesproken, een veel diepere betekenis kan hebben. De reden waarom de soldaten op de grond vallen als Jezus de woorden “ego eimi” uitspreekt is niet vermeld. Er wordt aangenomen dat de lezer het weet. Ofschoon Jezus zich identificeert aan de soldaten met deze woorden, moet de lezer op zoek naar iets dat hun vreemde reactie zou uitleggen. De woorden fungeren hier als een
IK BEN in Johannes 8:58
78
aanleiding om de lezer te verwijzen naar andere gebeurtenissen van de term in het Evangelie om de woorden van Jezus uit te leggen. De drievoudige herhaling van het “ego eimi” benadrukt het belang van de uitdrukking. Dat deze verklaring plaats vindt op het moment van verraad wijst in het bijzonder terug naar 13:19, waar de vervulling van de Schrift en de eigen woorden van Jezus aan het verraad gekoppeld, van die aard is dat de leerlingen kunnen geloven. Zo kan een eenvoudige erkennings-formule waarin Jezus verklaart dat hij de persoon is die de soldaten zoeken een dubbele betekenis krijgt door de reactie van diezelfde soldaten vanwege zijn woorden en door het vroegere gebruik van het “ego eimi” in het Evangelie. Hoewel het juist is van de identiteit van Jezus te spreken in termen van Jezus van Nazareth op zeker een niveau, toch is er op een ander niveau iets dat niet kan worden verklaard zonder te kijken naar de omgeving waarin het Evangelie voor het eerst werd geschreven. In die omgeving, kan de evangelieschrijver eenvoudige woorden nemen, en door de manier waarop ze zijn geformuleerd (8:24,28 / 13:19) en door de reacties er op (8:58 / 18:5-6,8 ), zinspelen op een achtergrond waar Jahweh alleen God en Heiland is. In het evangelie, worden deze woorden overgenomen door Jezus en toegepast op Hemzelf.” (Ball, Mark David, ‘I Am’ in John’s Gospel, Continuum International, 1996, blz.201). Het is de vervulling van een profetie Psalm 27:2: “Toen kwaaddoeners op mij afkwamen, om mij levend te verslinden – mijn tegenstanders en mijn vijanden – struikelden zij zelf en vielen.” Dan komt ook Philippenzen 2:10-11 om de hoek kijken: “10 opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, 11 en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.” ^^^^^^
Van de site us.archive.org/ hebben we enkele commentaren gehaald. Ze hebben betrekking op Johannes 8:58. Niet vertaald. Godet F. schrijft in zijn, Commentary on the Gospel of John, T & T Clark, 1879
IK BEN in Johannes 8:58
79
^^^^^^
Van MARCUS DODS, verscheen bij A. C. ARMSTRONG AND SON, The Gospel of St. John, vol. I, 1891. We citeren een stukje er uit: “III. What were the true reasons of our Lord’s rejection? 1. The first reason no doubt was that He so thoroughly disappointed the popular Messianic expectation. This comes out very conspicuously in His rejection in Galilee, where the people were on the point of crowning Him, but at once deserted Him as soon as it became clear that His idea of the needs of men was quite different from their’s. The same reason lies at the root of His rejection by the authorities and people of Jerusalem. This is brought out in this eighth chapter. “Many had believed on Him” (ver. 30); that is to say, they believed on Him as Nicodemus had believed; they believed He was the Christ. But as soon as He explained to them (vers. 32, 34) that the freedom He brought was a freedom attained through knowing the truth, a freedom from sin, they either were unable to understand Him or were repelled, and from believers became enemies and assailants. It may have been with reluctance our Lord disclosed to those who had some faith in Him, that in order to be His disciples (ver. 31) they must accept His word, and find in it the freedom He proclaimed. He knew that this was not the freedom they sought. But it was compulsory that He should leave them in no dubiety regarding the blessings He promised. It was impossible that they should accept the eternal life He brought to them, unless there was quickened within them some genuine desire for it. For what prevented them from receiving Him was not a mere easily rectified blunder about the Messianic office, it was an alienation in heart from a spiritual conception of God. And accordingly in depicting the climax of unbelief John is careful in this chapter to bring out that our Lord traced His rejection by the Jews to their inveterate repugnance to spiritual life, and their consequent blinding of themselves to the knowledge of God. “He that is of God heareth God’s words: ye therefore hear them not, because ye are not of God” (ver. 47). “Ye seek to kill Me, because My word hath no place in you [finds no room in you]. I speak that which I have seen with My Father; and ye do that which ye have seen with your father” (vers. 37, 38). 2. Here, as elsewhere, therefore, our Lord traces the unbelief of the Jews to the blindness induced by alienation from the Divine. They do not understand Him, because they have not that thirst for truth and righteousness which is the best interpreter of His words. “Why do ye not understand My speech? even because ye cannot bear My word.” It was this word of His, the truth regarding sin and the way out of it, which sifted men. Those who eagerly welcomed salvation from sin because they knew that bondage to sin was the worst of bondages (ver. 34), accepted Christ’s word, and continued in it, and so became His disciples (ver.31). Those who rejected Him were prompted to do so by their indifference to the Kingdom of God as exhibited in the person of Christ. He was not their ideal. And He was not their ideal, because however much they boasted of being God’s people God was not their ideal. “If God were your Father, ye would
IK BEN in Johannes 8:58
80
love Me; for I proceeded forth and came from God” (ver.42). Jesus is conscious of adequately representing God, so that to be repelled by Him is to be repelled by God. It is really God in Him that they dislike. This is not only His own judgment of the matter. It is not a mere fancy of His own that He truly represents the Father, for “neither came I of Myself, but He sent me.” He was sent into the World because He could represent the Father. The rejection of Jesus by the Jews was therefore due to their moral condition. Their condition is such that our Lord does not scruple pungently to say, “Ye are of your father the devil.” Their blindness to the truth and virulent opposition to Him proved their kinship with him who was from the beginning a liar and a murderer. They are so completely under the influence of sin that they are unable to appreciate emancipation from it. They look for satisfaction so determinedly in an anti-spiritual direction, that they are positively enraged at One who certainly has power, but who steadfastly uses it for spiritual purposes. Out of this condition they can be rescued by believing in Christ. Into the mystery which surrounds the possibility that such a belief should be cherished by anyone in this condition, our Lord does not here enter. That it is possible, He implies by blaming them for not believing.” ^^^^^^
JOSEPH JOHN GURNEY, BIBLICAL NOTES CHIEFLY INTENDED TO CONFIRM AND ILLUSTRATE THE DOCTRINE OF THE DEITY OF CHRIST, C. AND J. RIVINGTON, 1833. “The use of the present tense I am, in reference to a period which had elapsed nearly two thousand years, does indeed appear to constitute a form of expression applicable only to that changeless Being, “ which is, and which was, and which is to come,” and whose most sacred name(as it was ever esteemed by the Hebrews) is descriptive of this very attribute of unalterable and eternal existence - Jehovah. Nor is this argument weakened, if we suppose that our Lord here used the Hebrew phrase of iSIH ^^^^ or ‘‘^S. ^:?.^- “ Before Abraham was, I-He,” saith Jesus. “ Before the day was, I-He,” saith Jehovah.’’ ((Isa, xliii, 13) “I-He, the Alpha and Omega, the Beginning and the End, the First and the Last,” saith Jesus. (Rev. xxii, v.) “ I-He, the First, I also the Last,” (Is. xlviii, 12.) saith Jehovah.” blz.60,61 (Hebreeuwse woorden weggevalen in de overzetting.) ^^^^^^
Meyer, Heinrich August Wilhelmn schreef: Critical and exegetical handbook to the Gospel of John , New York, Funk & Wagnalls, 1884. We citeren in scan:
IK BEN in Johannes 8:58
81
De Amerikaanse uitgever zet er dĂŠze kanttekening bij.
^^^^^^
CHARLES R. ERDMAN, schrijft in zijn, The Gospel of John an exposition, THE WESTMINSTER PRESS,1916, blz.82.
IK BEN in Johannes 8:58
82
“Jesus startles them by replying that, for him, life has been, and ever will be, an eternal state: “Verily, verily, I say unto you. Before Abraham was born, I am.” This is a claim of identity with God in his changeless Being. No wonder that the Jews “took up stones ... to cast at him” as a blasphemer. Such he was, or else he spoke the truth. The claims of Jesus are unmistakable. He was either a deceiver or the divine Son of God.” ^^^^^^
Lange, Johann Peter, The Gospel according to John, C. Scribner, 1871, blz.298,299. De voetnoten PS zijn van Philip Schaff, het Amerikaanse hoofd van de vertalers.
IK BEN in Johannes 8:58
83
IK BEN in Johannes 8:58
84
IK BEN in Johannes 8:58
85
^^^^^^
J, H. BERNARD, Gospel according St. John, CHARLES SCRIBNER’S, 1929 editie in twee delen, vol. 2,
IK BEN in Johannes 8:58
86
^^^^^^
Warfield Benjamin, Is Jesus God: an argument, American tract Society, c1912, blz.64,65. “Such a preexistence of Christ is not only latent in most of the New Testament passages having reference to him, but is also explicitly and clearly taught by the Saviour himself. In the first place we find Jesus, in John viii., () What does this mean? Christ professes here simple existence, without beginning or end. Abraham came into being at some definite time (he became); our Lord not so, he is from eternity: “I am” This then claims not only pre-existence, but also displays a consciousness of eternal Being. The “I am” of verse 24 seems to point back to the Jehovah of the Covenant of ancient Israel: “I am that I am” (Ex. iii., 14). He knows no past or future, he is the
IK BEN in Johannes 8:58
87
eternal now. That this is the plain sense of the words is perhaps further evident from the immediate hostile attitude of the Jews, who resolved to stone him for blasphemy.” (van Johannes Daniel Roos, DO THE EVANGELISTS REPRESENT CHRIST AS HIMSELF TEACHING HIS DEITY?,First Essay.) ^^^^^^
Alvan Hovay in zijn, Commentary on the Gospel of John, American Baptist Publcation, 1885, zegt:
^^^^^^
STEVENS George, The Johannine theology a study of the doctrinal contents of the Gospel, CHARLES SCRIBNER’S SONS, 1894, blz.88,89.
IK BEN in Johannes 8:58
88
^^^^^^
Plummer A., The Gospel according St. John, Cambridge University Press, 1900 (idem 1913), blz.202.
^^^^^^
Gregg David, Studies in John’s gospel : the gospel of Christ’s deity, American Tract Society, 1891, blz.142-144 (ingekort). “ 2. He paints himself as the eternal God. “Before Abraham was I am” This is a great step in advance. It is the highest claim that Jesus makes. It is the highest claim because there is nothing beyond for Jesus to claim.There is nothing beyond the eternal God. The skilful manner in which Jesus opened the way for this amazing claim should not escape us. He did not make it suddenly ; he laid a foundation for it. He reached it step by step. The Jews tried to minimize him by contrasting him with Abraham. This led him to proclaim his superiority to Abraham. The claim of superiority to Abraham was the first wide step which he took, and it prepared the way for the second wide step, the claim of equality with God, identification with the Jehovah of the Old Testament. But how did Jesus claim superiority to Abra ham ? Recall his words and you will see. These are his words : “ Your father Abraham rejoiced to see my day, and he saw it and was glad.”
IK BEN in Johannes 8:58
89
Heasserts that He was so far in advance of Abraham in being and in work that by association with Him Abraham was elevated and filled with gladness. (…) This is one answer. There is another answer. You find it upon the page of Old Testament history. There we are taught that the Son of God did not always maintain invisibility prior to Bethlehem. Under the former religious economy he fellowshipped with men. He walked with Adam in Eden and communed with him in the cool of the day. Quite a company of the Old Testament heroes saw him wearing the form of a man and had dealings with him. On one occasion he was seen by seventy elders ; upon tv/o occasions he was seen by a man and his wife : Joshua sav/ him, Ezekiel saw him, Gideon saw him, Daniel saw him, and Abraham saw him. There is quite a long chapter in the Old Testament concerning his visit to Abraham : how he found his tent ; what Abraham was doing ; hov/ he was received ; how a kid was dressed and cakes were baked ; how he ate and refreshed himself at Abraham’s table ; even a report is given of the conversation which passed between them. Studying the Old Testament history of Abraham, Paul says, ‘‘The gospel was preached unto Abraham ;” and the promise given to Abraham, namely, ‘‘ In thy seed shall all the nations of the earth be blessed,” was nothing more nor less than the promise of Christ.” ^^^^^^
JOSEPH JOHN GURNEY, BIBLICAL NOTES CHIEFLY INTENDED TO CONFIRM AND ILLUSTRATE THE DOCTRINE OF THE DEITY OF CHRIST, C. AND J. RIVINGTON, 1833. “The use of the present tense I am, in reference to a period which had elapsed nearly two thousand years, does indeed appear to constitute a form of expression applicable only to that changeless Being, “ which is, and which was, and which is to come,” and whose most sacred name(as it was ever esteemed by the Hebrews) is descriptive of this very attribute of unalterable and eternal existence - Jehovah. Nor is this argument weakened, if we suppose that our Lord here used the Hebrew phrase of iSIH ^^^^ or ‘‘^S. ^:?.^- “ Before Abraham was, I-He,” saith Jesus. “ Before the day was, I-He,” saith Jehovah.’’ ((Isa, xliii, 13) “I-He, the Alpha and Omega, the Beginning and the End, the First and the Last,” saith Jesus. (Rev. xxii, v.) “ I-He, the First, I also the Last,” (Is. xlviii, 12.) saith Jehovah.” blz.60,61 (Hebreeuwse woorden weggevalen in de overzetting.) ^^^^^^
David KEPPEL zegt in, That Ye May Believe The Argument of Saint John’s Gospel, The Methodist Book concern, 1922, blz.51,52. “Watching the thrust and parry, we perceive that the Man of Galilee was no mean swordsman. Take this for example: “I speak the things which I have seen with my Father: and ye also do the things, which ye heard from your father.”“Our father is Abraham.” “If you were Abraham’s children, ye would do the works of Abraham. But now ye seek to kill me, a man that has told you the truth, which I heard from God : this did not Abraham.” “We are not born of fornication; we
IK BEN in Johannes 8:58
90
have one Father, even God.” . . . “Ye are of your father the devil; and the lusts of your father it is your will to do” (38-44).Pretty sharp talk that ! There was a good deal of human nature in Jesus of Nazareth. In this discussion Jesus laid stress upon the credibility of his own testimony. This may not have seemed very convincing to the Pharisees, who said, “Thou bearest witness of thyself: thy witness is not true” ; but to us now, there is no proof whatever so convincing as Jesus’ own evident conviction that he was indeed the Christ, the Son of God. Right here comes in the evidential value of miracles to us who have never seen a miracle. If Jesus’ assertion and evident belief that he was the Christ the Son of God stood alone, we might suspect that he was a victim of insane delusions of grandeur. But we have overwhelming historical proof that his assertion was backed up by such miracles as no other man ever did ; so that we have, as he says, “the witness of two”—of himself and of the heavenly Father who gave him power to work miracles—that he was the Christ, the Son of God.” ^^^^^^
Maurice, Frederick Denison, The Gospel of St. John: a series of discourses, MAC MILLAN AND CO, 1888, blz.257,258. “The Jews, I said, were utterly entangled in thoughts of time. It was necessary to break these bonds at once and violently asunder. The Word who had been in the beginning with God, who was the Light of men, declares that He conversed with Abraham ; that Abraham heard His voice; that Abraham saw His light; that this was the source of all his gladness. This was the reason why men in after days, who had heard the same voice, who had seen the same light, could rejoice with Abraham,—could feel that years did not sever those whom God had made one. The ears that were dull of hearing, the obtuse mammonized hearts, were proof against this paradox; it excited only a grin. Then came the other words,—” Before Abraham was, I am” They were too familiar, too awful, not to arouse even those who were most petrified by worldliness and pride. The name which had been spoken in the bush had been spoken to them! The Man who stood before them was calling Himself the ‘I Am’. A flash of light broke in upon them. He had meant this. The blasphemy was now open. ‘Then took they up stones to cast at Him : but Jesus hid Himself, and went out of the temple, going through the midst of them, and so passed by And oh, brethren, may the meaning of those words flash upon us too ! May they come to us not as dull sounds, but as if they proceeded fresh from Him who spoke them then ! They do proceed from Him. Each day and hour. He repeats them to us. When all schemes of human policy crack and crumble ; when we discover the utter weakness of the leaders and teachers we have trusted most ; when we begin to suspect that the world is given over to the spirit of murder and lies ; He says to us, ‘ The foundations * of the universe are net built on rottenness ; whatever fades ‘away and perishes, I AM.’” ^^^^^^
IK BEN in Johannes 8:58
91
Gurney Joseph, Biblical notes and dissertations chiefly intended to confirm and illustrate the doctrine of the Deity of Christ with some remarks on the practical importance of that doctrine, C. AND J. RIVINGTON, 1833, blz.56,57.
^^^^^^
Nog een extra A. Wikenhauser, HET EVANGELIE VOLGENS JOHANNES, Patmos, 1964
Jo. 8,48-59
HET HOOGTEPUNT VAN JESUS' OPTREDEN
54 In zijn antwoord herneemt Jesus eerst weer het thema van v. 50. Wanneer Hij zijn eigen eer zou zoeken, d.w.z. eer voor zichzelf zou verlangen, dan zou zijn eer niets zijn (vgl. 5,31). Maar de Vader zorgt voor zijn eer. Op welke manier wordt niet gezegd. Het gebeurt door de werken die de Vader Hem te doen heeft gegeven, door zijn wonderen, zijn woord, zijn
IK BEN in Johannes 8:58
92
oordelen en levendmaken. In dit werken, dat immers het werken van de Vader door Hem is, verkrijgt Hij zijn eer of voltrekt zich zijn verheerlijking. Het Griekse woord voor eer (doxa) betekent ook verheerlijking, en bij Johannes is daarmee bedoeld de openbaring der goddelijke heerlijkheid in Hem, die vices is geworden (vgl. 1,14). In Jesus' werken, dat Gods werken is, wordt zijn goddelijke heerlijkheid openbaar (vgl. 2,11). Maar de Joden kunnen deze eer of heerlijkheid, welke zijn Vader Hem schenkt, niet zien. 55
Omdat zij Hem niet kennen, ofschoon zij Hem hun God noemen, kunnen zij ook zijn werken door de Zoon niet verstaan. Jesus echter kent Hem en moet van zijn kennis ook getuigenis afleggen; zou Hij deze verloochenen, dan was Hij een leugenaar zoals de Joden, die de Vader hun God noemen, zonder Hem te kennen. Zijn kennis van God, die alleen Hij als de Zoon bezit, verplicht Hem de mensen daarvan mededeling te doen, d.w.z. hun Gods woord te verkondigen, hun God te openbaren. Dit is bedoeld in de woorden: 'Ik onderhoud zijn
56
(bevelend) woord', Ik vervul zijn opdracht. En nu bewijst Jesus aan de Joden uit het eigen getuigenis van Abraham dat Hij groter is dan de door hen zo hoog verheven stamvader, en slaat hen met hun eigen wapenen. Abraham wist wel dat eerst in de toekomst de heilstijd zou aanbreken en een grotere dan hij aan het begin ervan zou staan, en hij schouwde vol verlangen naar Hem uit. Toen God hem de belofte gaf dat hij 'de dag' van Jesus, d.w.z. het verschijnen van de Messias, zou zien, jubelde hij vol vreugde. Daarmee maakt Jesus een toespeling op de door God aan Abraham gedane belofte, dat uit zijn zaad de Messias zou voortkomen (Gen. 12,3; 15,9 e.v.; 17,1 e.v; 18,18 — in Gal. 3,8; Hebr. 11,17 Messiaans uitgelegd), wat de Joodse traditie verder heeft uitgewerkt (Boek der Jubileeen 16,17 betrekt dit op zichzelf. Het 'jubelen' van Abraham is misschien ontstaan uit de verklaring van zijn 'lachen' Gen. 17,17 als teken van vreugde (niet van twijfel), zoals bijv. gegeven door Filo (Over de naamsverandering §154-169). Dat Abraham bij het toedienen van de besnijdenis 'in de geest vooruitzag naar Jesus' wordt door de Barnabas-brief blz.226
gezegd (9,7). Over het tijdstip waarop Abraham de dag van Jesus zag, zijn de meningen van de verklaarders verschillend. Sommigen nemen met de kerkvaders aan dat hij Hem tijdens zijn leven 'uit de verte' (Hebr. 11,13) heeft gezien, het zij in een voorafbeeldende gebeurtenis (geboorte van Isaak) het zij in een bijzondere openbaring (zoals Isai'as volgens Jo. 12,41). Men kan daarvoor verwijzen naar de laat-Joodse opvatting dat God aan Abraham bij nacht (Gen. 15,9 e.v.) het einde der tijden zou hebben getoond (4 Esdr. 3,14). Anderen doen v. 56b slaan op de vreugde welke de gestorven Abraham smaakte in de vervulling van de belofte door de komst van Jesus, en beroepen zich op het Joodse geloof dat Abraham voortdurend deelneemt in de lotgevallen van zijn volk (vgl. Lc. 16,24). De Joden verstaan Jesus verkeerd. Zij schrijven Hem de bewering toe Abraham 57 van aangezicht tot aangezicht te hebben gezien, wat evenwel een kennelijke contradictie is, omdat Hij nog geen vijftig jaar oud is. Omdat vijftig bedoeld is als rond getal, kan men daaruit geen conclusie trekken over de werkelijke leeftijd van Jesus, zoals in vroegchristelijke tijd is geschied (Ireneiis, Haer. 11:33,4; daarentegen Lc. 3,29). Maar Jesus verklaart hun dat Hij existentie bezat voordat Abraham 58 tot het bestaan was gekomen. Door 'ben Ik' brengt Hij tot uitdrukking dat zijn existentie onafhankelijk is van alle tijd, dat Hem een eeuwig zijn toekomt, zoals aan God. De Joden verstaan zijn woord, en zien daarin een complete godslastering (vgl. 10,30; 10,33), waarop 59 volgens Joodse wetten de straf van steniging staat (Lev. 24,16; Hand. 7,58; Misjna, Sanhedrin v:3 e.v.). Reeds nemen zij stenen op, maar Jesus verbergt zich en verlaat later de Tempel. blz.227 ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^
IK BEN in Johannes 8:58
93
Voor wie het Engels machtig is verwijzen we naar dit debat over het onderwerp. http://www.forananswer.org/Mars_Jw/John%208-58%20Debate%20-%20Part%20One.pdf ^^^^^
En van JOHN J. DAVIS, THE PATRIARCHS' KNOWLEDGE OF JEHOVAH A Critical Monograph on Exodus 6:3, Abridged by the Author op http://www.biblicalstudies.org.uk/pdf/grace-journal/04-1_29.pdf ^^^^^
W. Manson, "The ego eimi of the Messianic Presence in the New Testament," Journal of Theological Studies 48 No 191-192 (July 1947): 137-145. ^^^^^
En een thesis van Charles R. Gianotti uit 1983
CHRIST'S USAGE OF "I AM" IN LIGHT OF THE DIVINE NAME Op http://dev.lincolnchristian.edu/uploads/publisher/TREN/files/001-0049.pdf ^^^^^
Algemene zaken contra de Wachttoren http://christiandefense.org/Articles.For.htm