Openbaring 11 en 12 - 2015

Page 1

Openbaring 11 en 12 1

Openbaring hoofdstukken 11 en 12

I ll ustrati e van http:/ /w ww . gk v-rotte rd amstad . n l/ cms/

Guido Biebaut, 08/06/2012 Alle rechten voorbehouden


Openbaring 11 en 12 2

Openbaring hoofdstuk 11. Dit hoofdstuk 11 sluit wat betreft de tijdsvolgorde der gebeurtenissen niet aan bij het vorige. Er zijn enkele dingen die dat aangeven. Men mag er namelijk niet van uitgaan dat Openbaring lineair is samengesteld. Dat zien we ook niet bij de profeten uit het Oude Testament. Dit hier voorop stellen heeft dus geen goede grond. Alles wijst op een onderbreking van de lineaire vorm. Deze gebeurtenissen betreffende de tempel en de twee getuigen (die later in de tijd volgen) zijn geschiedkundig niet het vervolg van hoofstuk 10. Laat ons niet door bepaalde uitleggers op het verkeerde been gezet worden. Hier is wat anders aan de orde. Vooreerst omdat Opb.10:11 tegen Johannes wordt gezegd: “Gij moet wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen.” In hoofdstuk 11 krijgt Johannes te horen dat de tempel Gods en het altaar (en hen die daarin aanbidden) gemeten moeten worden. Dat is het begin van deze nieuwe profetie. Vragen we ons af: Waar staat deze tempel? Wie zijn de aanbidders die gemeten worden? En in het vervolg: Wie zijn de twee getuigen die optreden? Zijn de 1260 dagen letterlijk of een symbool van iets anders? En vooral gebeuren deze dingen in het letterlijke Jeruzalem? Zal dat alles plaats vinden in een letterlijke tempel die zal herbouwd worden? Er worden in deze pericoop twee perioden van ongeveer gelijke lengte genoemd, het optreden der twee getuigen dat 1260 dagen duurt en het vertreden van de heilige stad door de heidenen voor een periode van 42 maanden. Vallen deze twee perioden samen? Of komen ze na elkaar? Of overlappen ze elkaar gedeeltelijk? Is er een reden om aan te nemen dat ze niet samenvallen? Of dat ze na elkaar komen, waarbij dan het optreden van de twee getuigen het eerst komt, gevolgd door het vertreden van de heilige stad door de heidenen gedurende 42 maanden. Welke redenen zijn hiervoor aan te voeren? Dispensationalisten zeggen hierover: het is logisch, dat tijdens het optreden der twee getuigen Jeruzalem voor de heidenen geen aanlokkelijke plaats is. De profeten beschikken namelijk over een grote macht alhoewel ze niet echt bewapend zijn. Maar nadat ze gedood zijn door het beest uit de afgrond, zal het voor de heidenen gemakkelijker zijn naar Jeruzalem te komen en het aan te vallen. Men geeft nog een andere reden aan waarom die gebeurtenisen elkaar moeten opvolgen. De redenering is de volgende. De getuigen worden gedood door: “het beest dat uit de afgrond opkomt” (11:7). Deze geheimzinnige benaming vinden we ook terug in Opb.17:8: “Het beest, dat gij zaagt, was en is niet, en het zal opkomen uit de afgrond.” In hoofdstuk 17:3 wordt het beest ook omschreven als “een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.” Die beschrijving komt dan voor in Opb.13. De aarde is verbaasd over wat er aan de hand is en loopt het beest achterna. De mensen zeggen (Opb.13:4): “Wie is aan het beest gelijk?” en “Wie kan er oorlog tegen voeren?” Het beest is zo machtig, omdat hem die van de draak (duivel) geschonken is. Het beest heeft een oorlog gevoerd, daarin ook gezegevierd en eruit gekomen zonder veel kleerscheuren. Welke oorlog is dit? We lezen erover in Opb.11:7: “En wanneer zij (de twee getuigen) hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden.” We zullen trachten één en ander duidelijker te maken. Dit Bijbelgedeelte begint met de beschrijving van een tempel. Sommigen zweren hier bij een letterlijk herstel van een tempel in Jeruzalem maar om verscheidene redenen is dit verkeerd. Biederwolf citeert met goedkeuring een zekere Todd één van de verdedigers van het futuristische van de bedelingen: “Er is niets onmogelijk, niets dat tegenstrijdig met het geloof of het verstand is, niets dat slechts een kleine aanwijzing zou zijn voor ons geloof om af te wijken van de natuurlijke betekenis van deze woorden” (blz.612). Men zou dus deze dingen moeten uitleggen in relatie tot


Openbaring 11 en 12 3 het herstel van de letterlijke tempel in het letterlijke Jeruzalem. Dat de Joden nog zullen hersteld worden spreekt voor zichzelf. Maar dat is slechts na de grote dag van God de Almachtige, dus ná de vernietiging der goddelozen. Trouwens in de Nieuwe Wereld worden alle volken hersteld! Zie Openbaring 22:2. Wellicht staat dit volk nog steeds onder de gramschap van God (1 Thes.2:16) ofwel is die opgehouden met de tweede vernietiging van de tempel in 70 na Chr. Wat dus thans in Israël aan de gang is (hoewel menselijk gezien spectaculair) heeft niets met Bijbelprofetie te maken en men moet dus vóór de komst van de Heer geen letterlijke tempel verwachten. En na die tijd evenmin, want God zelf zal de tempel zijn in de nieuwe hemel en aarde volgens Openbaring hoofdstukken 21 en 22. Opb.11:1: “En mij werd een riet gegeven, een staf gelijk, met de woorden: Sta op en meet de tempel Gods en het altaar en hen, die daarin aanbidden.” We komen in dit vers aan iets dat zeer gevoelig is voor de Joden; de tempel, hun eigen tempel! Ze hebben om van die gevoeligheid blijk te geven een aantal vastendagen ingesteld nadat deze tempel, door de machtige Salomo gebouwd, werd vernietigd door de Babyloniërs en voor enkele zaken die eraan voorafgingen. Men vastte na de ballingschap: 1°) in de vierde maand; om te herdenken dat de muren van de stad verwoest werden (2 Kon.25:3). Géén muren wil zeggen dat de stad aan de vijand is overgeleverd. 2°) in de vijfde maand; om te herdenken dat Jeruzalem werd verwoest (2 Kon.25:8,9 / Jer.52:12,13 / Zacharia 8:19). 3°) in de zevende maand; voor de moord op Gedalja (2 Kon.25:25 / Jer.41:1,2). Men zit nu ook zonder een koning! 4°) in de tiende maand; want dan begon de belegering van de stad waar de troon van God staat (2 Kon.25:1 / Jer.39:1). Zoals ook uit vers 2 zal blijken is de tempel die hier afgebeeld is een tempel op aarde. De enige waardevolle tempel Gods op aarde in de eindtijd sinds Pinksteren is Gods gemeente die zo is afgebeeld in 1 Cor.3:16 / 1 Pet.2:5 / Eph.2:20,21 / 2 Cor.6:16. Het is dus die tempel die gemeten wordt met een staf of meetriet (Grieks = “kalamos”). Zie ook Ezech.40:35 / Opb.21:15,16. Meten kan in de Bijbelse gedachte vele dingen voorstellen. Volgens Zach.2:28 / Jer.31:39 heeft het meten van iets te maken met bouwen of herbouwen. Maar in 2 Kon.21:13 / Jes.34:11 / Klaagl.2:8 ligt de nadruk op vernietiging. Apart staat nog 2 Sam.8:2 waar het meten te maken heeft met bescherming tegen geestelijke gevaren. In elk geval heeft de tweede betekenis in deze symboliek hier niets te zeggen. Want God zal Zijn tempel (Zijn Gemeente) niet vernietigen. Het meten is dus een beschermend meten van Gods volk om te bepalen wie wél en wie niet aan Gods maatstaf voldoet. Door het “meten” is er een afbakening gekomen tussen de echte gelovigen en goddelozen. Er is dan ook veel overeenkomst met dit meten en de verzegeling van Gods volk volgens Opb.7:2,3. Het meten zal bepalen wie een ware aanbidder van God is en wie een namaakchristen is. Hier komt een beginsel uit de Bijbel naar voor, namelijk dat God eerst Zijn eigen volk oordelen zal (1 Pet.4:17). Want het is God die zal bepalen wie er plaats neemt in Zijn tempel en wie niet (Spr.24:35). Gods heiligen zullen na eerst geoordeeld te zijn zelf oordelen over de goddelozen (1 Cor.6:2 / Ps.149:59). En let erop: het is Johannes de apostel en schrijver van het boek die moet “meten.” En dat “meten” is hetzelfde als het “zegelen” uit Opb.7:1-4. Het is een ander beeld maar de betekenis is dezelfde: Gods volk staat apart van goddelozen. En hij doet dat volgens vers 3 op bevel van de Heer. Wie opzicht hebben over de gemeente moeten dit permanent blijven doen. We verwijzen tot slot nog naar de drie visioenen van Amos 7:1-9 waarvan de laatste ook met een paslood te maken heeft. Een paslood wordt gebruikt in de bouwindustrie, het gaat hier om geestelijke bouwwerken. Namen voor het letterlijke Jeruzalem 1. Salem / Gen.14:18


Openbaring 11 en 12 4 2. De stad van David / 2 Sam.6:12 3. De stad van God / Ps.46:4 / 48:1 / 87:3 4. De heilige stad / Jes.48:2 / 52:1 / Mat.4:5 5. De stad van de Heer der Heerscharen / Ps.48:8 6. De stad van gerechtigheid / Jes.1:26 7. De stad van waarheid / Zach.8:3 8. De vreugde van de gehele aarde / Klaagl.2:15 9. De volmaakte in schoonheid / Klaagl.2:15 10. Vuurhaard van David / Jes.29:1 11. De Here onze gerechtigheid / Jer.23:6 / 33:16 12. De Here is daar / Ezech.48:35 13. De stad van de Heer / Jes.60:14 14. De stad van de grote koning / Mat.5:35 Opb.11:2: “Maar laat de voorhof, die buiten de tempel is, erbuiten, en meet die niet; want hij is aan de heidenen gegeven; en zij zullen de heilige stad vertreden, tweeënveertig maanden lang.” Om dit beeld te begrijpen moeten we eerst kijken naar de letterlijke tempel in Jeruzalem. Het ganse heiligdom bestond namelijk uit verscheidene delen. In bepaalde delen konden slechts de priesters komen, in andere alléén de Joden en daar rond slechts heidenen. Het is deze voorhof die hier besproken is. Het was ook in die voorhof, eigenlijk een deel van de tempel, dat Christus tweemaal de verkopers verjoeg (Joh.2:14-16 / Luc.19:45,46). Op de voorhof hadden de Schriftgeleerden hun plaats en debatteerden er de verscheidene godsdienstige strekkingen uit Israël; Essenen, Farizeeën, Sadduceeën, Schriftgeleerden, Zeloten enz... (Luc.2:46 / 19:47 / Marc.11:27). In zekere zin was die voorhof dus een heilige plaats, anderzijds ook een plaats van verderf en geestelijke strijd. Over dat voorhof wordt er letterlijk vertaald gezegd (Grieks = “ekbale exòthen”) = “werp die uit, naar buiten.” Dit is een zeer sterke uitdrukking en heeft ook veel gelijkenis met Joh.15:6 waar de Christus zegt: “indien iemand niet in mij blijft die wordt buitengeworpen” (zie ook Opb.22:14,15). Uit het gebruik van die woorden zien we duidelijk dat hier symbolisch gesproken wordt. De letterlijke voorhof van de letterlijke tempel moest niet buiten geworpen worden, die was reeds buiten het echte heiligdom gelegen. De waarheden die hier geleerd zijn is dat iemand nauw met de ware gemeente (of tempel Gods) kan verbonden zijn maar er toch daarom geen deel van is. Hij staat dus in de voorhof juist zoals een heiden en daarom zal hij ook buiten geworpen worden. Wie in de voorhof van Gods tempel vertoeft is dus aangetast door de filosofie van de wereld en vormen van paganisme zodat de geest van afval er kenmerkend voor is. W. Hendriksen zegt op blz.129 dat het gaat om de ongelovige of/en geëxcommuniceerde kerkleden. Dan zegt de tekst dat de heilige stad zal vertreden worden voor een periode van 42 maanden. De uitdrukking “heilige stad” is in de Schrift normaal gebruikt om Jeruzalem aan te duiden, zoals in Neh.11:1,18 / Jes.52:1 / Mat.4:5 / 27:53 duidelijk is. Hier echter is geen sprake over die letterlijke plaats maar over een symbolische. Dat is het beeld van iets anders. Dat is reeds duidelijk uit Opb.11:8 waar Jeruzalem zelfs vergeleken is bij verderfelijke steden als Sodom. Er moet dus nog een ander Jeruzalem zijn, een goddelijke stad. Daarover spreekt Paulus in Heb.12:22 zeggende: “gij zijt genaderd tot den berg Sion, het hemelse Jeruzalem.” Aangezien de brief aan de Hebreeën al geschreven was vóór de vernietiging van het letterlijke Jeruzalem in het jaar 70 en Paulus in de tegenwoordige tijd spreekt (“gij zijt genaderd”), daarom bestond dat hemelse Jeruzalem reeds voor die tijd. We hebben hier daarom te maken met het tegenbeeld van het aardse Jeruzalem en zijn aardse berg Sion. En volgens Gal.4:26 is dat hemelse Jeruzalem onze geestelijke moeder. Daaruit blijkt dat dit Gods regeling van het nieuwe verbond is met Zijn gemeente. Dat


Openbaring 11 en 12 5 Opb.11:2 dan over vertreding spreekt van dat hemelse Jeruzalem wil dus zeggen vertreding van Gods gemeente op aarde. Begrijp het niet verkeerd, we bedoelen niet dat de perioden gelijklopen, het gaat slechts om termen die gelijk zijn. Zo dus kan men beide teksten het best vanuit elkaar begrijpen en benaderen. Wat is nu de natuur van die vertreding? Door vergelijking met de profetie op de Olijfberg zien we wat betreft de gebruikte termen een grote gelijkenis van de Openbaring 11:2 en Luc.21:24. Daar staat: “en Jeruzalem zal door de natiën vertreden worden totdat de bestemde tijden der natiën zijn vervuld.” Een eerste punt van overeenkomst is hier het woord “vertreden” dat in beide teksten het Griekse werkwoord “pateò” gebruikt. Een ander punt van gelijkenis is dat zowel Opb.11:2 en Luc.21:24 over een toekomstige vertreding spreken, want er staat: “zal vertreden worden.” De Wachttoren leert dat de tijden der heidenen van 607 voor Chr. tot 1914 in Lucas beschreven zijn. Ze tonen alleen ongeloof in Gods geïnspireerde woord en in Gods profeet Jezus Christus. Want er staat: “zal vertreden worden.” Jezus verwijst wel degelijk naar een evenement in de toekomst. Een derde punt van gelijkenis is dan het tijdstip van deze vertreding zelf. In Opb.11:2 is het 42 maanden en in Luc.21:24: “totdat de tijden der natiën vervuld zijn.” Beiden spreken over hetzelfde. Het ene geeft de ganse periode der vertreding, het andere het einde er van. Deze periode is dus tevens de laatste verdrukking op Gods volk, het laatste deel van: “de verdrukking, de grote” uit Opb. 7:14. Ook Dan.8:13 spreekt over deze tijd. Zijn de 42 maanden symbolisch? Want ook Opb.13:5 spreekt over zulk een tijdstip en Opb.11:3 en 12:6 over 1.260 dagen wat hetzelfde is? of zou kunnen zijn? Wat moeilijk te bepalen is volgens al deze berekeningen van Daniël en Openbaring is: lopen ze allemaal gelijk aan elkaar? Want slechts in dat geval zou de leer van de profetische jaren iets hebben om op te staan. Dan zou 1260 = 42 maanden = 3 ½ jaar. Maar stel dat één van deze data niet zo gerekend wordt en afwijkt dan rest er 3 ½ jaren = 1177 maandagen of 1278 astronomische dagen. Lopen al deze perioden gelijk? Want één maanmaand heeft slechts 29 dagen, 12 uur en 44 minuten. En is één jaar omgerekend heeft men dan 11 en ¼ dagen tekort om een vol zonnejaar te maken van 365 en dagen. Want een leer van een profetisch jaar van 360 dagen/jaren is uitgesloten. Dat hoort tot de leer van de fabelen gezien het Bijbels niet te bewijzen valt. Volgens de leer van de Historische uitleg gaat het hier om 1260 letterlijke jaren. Géén maanjaren? En men mag zich afvragen waarom niet! Want dat passen mensen uit die kringen kwistig toe wanneer het hun uitkomt. Wanneer en waarom ze op een bepaald tijdstip beginnen - en dus ook eindigen - gaan we niet verder verklaren. Maar dit is een grote en ondoordringbare warboel. We citeren enkele van de voorgestelde begindata: Joachim = 1 na Chr., Mede = 455 na Chr., Cuningham = 533 na Chr., Bengel = 576 na Chr., Fleming = 606 na Chr., Eliott = 608 na Chr., Melanchton = 660 na Chr., Guinness = 672 na Chr., Fysh = 727 na Chr.. En dat is nog maar een klein deel van deze data. Soms gaat men zover in de leer van de bedelingen dat dit gezien wordt als een kleinere vervulling. We citeren nog eens Biederwolf die zegt: “Moorehead echter als vurige futurist zegt:”We hebben een reden om de toepassing van een gedeeltelijke en voorafgaande vervulling te aanvaarden in deze situatie. Maar alle feiten staan nog niet op één rij. Het is zonder twijfel dat de getuigen hun dienst verrichtten in Jerusalem (vers 8), en dat zij slechts verschijnen voorafgaande aan de zevende trompet waarbij diens geluid de voleinding wordt ingeluid.” Maar zoals we hebben opgemerkt: meervoudige vervullingen voor één en dezelfde profetie is uit den boze. En er is ook een andere onenigheid in de leer van de bedelingen. Naargelang wie men navolgt begint de periode bij het begin van de 70 ste jaarweek, volgens anderen in het midden ervan. Zie o.a. I. Jensen blz.97,99. Charles Ryrie / John Walvoord en Wilbur Smith, de drie grote boegbeelden van de laatste 50 jaar in de leer van de bedelingen zijn het onderling oneens over het bepalen van deze periode. Maar men is het al langer oneens in deze zaak. Zie naar o.a. Biederwolf blz.611,612.


Openbaring 11 en 12 6 Opb.11:3: “En Ik zal mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang.” Men mag niet zoals sommigen doen vers 1 en 2 loskoppelen van wat er volgt in dit hoofdstuk. Want we hebben in deze zaken te maken met dezelfde gemeente, alleen beschreven in een ander beeld. De gemeente staat hier afgebeeld als in een zak gekleed omdat het een teken is van rouw volgens Joël 1:13 / Jona 3:5,6 / Mat.11:21. Rouw omdat zo weinigen geloof uiten in de unieke boodschap van redding die aan de mensen gegeven is. Ze prediken dag aan dag en verwachten, menselijk gesproken, wellicht méér resultaat. Een eerste vraag hierover is: wie zijn de twee getuigen? Sommigen hebben uit verzen 5,6 afgeleid dat hier over Elia en Mozes sprake is. Een zekere uitleg zegt dat deze twee profeten niet gestorven zijn en vóór de komst van Christus op aarde terugkomen om te profeteren. Als die leer juist is dan is Christus een leugenaar wanneer hij tot Nicodemus zegt: “geen mens is opgevaren naar de hemel” Joh.3:13. En verder zegt Paulus toch ook dat al de profeten uit de oudheid gestorven zijn zonder de belofte ontvangen te hebben (Heb.11:39). Dit zijn enkele redenen waarom die uitleg verkeerd is. Zie ook Deut.34:5,6. Een andere zegt dat die getuigen het Oude en Nieuwe Testament zouden voorstellen. Dat zeggen o.a. de Adventisten van de zevende dag. Maar dat is verkeerd want de handelingen die aan de profeten toegeschreven worden in de volgende verzen spreken duidelijk van personen. Zo is het woord “prophetuo” (profeten) altijd gebruikt voor personen, terwijl het meer dan honderd maal gebruikt is. Het is moeilijk om zich de Bijbel voor te stellen als gekleed in zakken. Wanneer we het “symbolische” ver genoeg doorvoeren is dit echter wel mogelijk. De enige degelijke uitleg is dat de twee profeten symbolisch gezien de gemeente van de eindtijd voorstellen. Symbolisch als profeet omdat hun werk en functie daarop gericht is. De nadruk van het getal “twee” heeft dan te betekenen dat die getuigen een volledig (volkomen) getuigenis afleggen ten opzichte van de wereld. Want de goddelijke regel is dat twee of drie getuigen iets volledig bevestigen (Deut.17:6,15,19 / Joh.5:31). En de Heer zond zijn discipelen uit twee per twee (Luc.10:1). Hoe moeten we de 1260 dagen rekenen? Vanuit Opb.12:6 moet blijkbaar het begin gerekend worden. En Opb.11:11 en 15 die respectievelijk de opstanding van de doden en het oordeel beschrijven zullen het einde ervan aangeven. Dat wil zeggen dat de 1260 dagen symbolisch te tijd voorstellen tussen de tijd van Pinksteren (de geboorte van de gemeente Gods) en de Wederkomst van de Heer om te oordelen over de levenden en de doden. Enkele commentatoren zoeken een verband tussen de 3 ½ jaar droogte in de tijd van Elia. Hij is een beeld is van het ware profeet zijn (Luc.4:25 / Jac.5:17). ZIJN DE TWEE GETUIGEN LETTERLIJK TWEE PERSONEN OF WAT ANDERS? Een Amerikaanse profetiedeskundige (daar zetten we grote vraagtekens bij!) schrijft dit over de twee getuigen: “De vroege theologen Irenaeus en Hippolytus kunnen de laatste erfgenamen van de onbeschadigde mondelinge traditie van de apostelen geweest zijn. Beiden van hen zeggen dat Henoch en Elia de twee getuigen zijn die we zullen zien in de toekomstige prediking en zien sterven op de straten van Jeruzalem in de eindtijd. De Bijbel vertelt ons dat hun aanwezigheid een teken zal zijn dat de wederkomst nabij is. Ik denk dat hun verhalen ons ook vertellen van verschuivingen van de polen uit ons verleden, en een extra steun geven aan het idee dat ze zullen een getuige van een komende verschuiving van de polen, wanneer we “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” ontvangen.” Van http://beforeitsnews.com/prophecy/2014/10/enoch-and-elijahwitnesses-to-pole-shifts-2464786.html


Openbaring 11 en 12 7 De man die dit schreef is ook de schrijver van deze twee boeken, naar onze overtuiging een opeenstapeling van valse profetieën. End Times and 2019 and Antichrist 2016-2019

^^^^^^^^ Dit is de uitleg van http://www.hetlichtdeslevens.nl/artikel/27getuigen.html “In het Hebreeuws heten de twee gezalfden “de twee gezalfde zonen” of eigenlijk nog beter “de twee zonen van olie”, dat is “de twee zonen van de (heilige) zalf olie”. Vanuit het Oude Testament kennen wij slechts twee personen, die met de heilige zalfolie gezalfd werden: de koning uit het huis van David en de hogepriester in de tempel. De eerste koning die zo gezalfd werd was David en de eerste hogepriester die zo gezalfd werd was Aäron. Als wij hier op de juiste gedachte zijn, moeten wij bij de twee getuigen als gezalfden denken aan een vertegenwoordiger van Aäron en een vertegenwoordiger van David. De koning en de hogepriester. Nog steeds blijkt, dat wij geen namen kunnen geven aan deze twee getuigen. Vergeet het en zie wat zij zullen doen!” ^^^^^^^^ Een Bijbelcommentator zegt dit op http://www.franklinterhorst.nl/De%20twee%20getuigen.htm Het is de site van Franklin ter Horst.


Openbaring 11 en 12 8 “Sommige Bijbeluitleggers zijn van mening dat het optreden van de twee getuigen slechts symbolisch gezien moet worden. Maar dat is een misvatting, want het ondermijnt niet alleen de waarheid van Gods Woord, maar het maakt tevens het hele boek Openbaring tot een twijfelachtig document. Op de vraag wie de twee getuigen zijn, geeft de Bijbel geen antwoord. De Bijbel openbaart hun namen niet en zegt niet hoe ze heten en wie zij zijn. Het enige dat met zekerheid valt te zeggen is, dat zij in de geest en in de kracht van Mozes en Elia komen en dat zij te midden van het Joodse volk getuigen van de Messias en het goede nieuws over Hem bekend maken. Op grond van eigen inzichten hebben velen zich daarover een mening gevormd en denken dat het om Elia en Henoch gaat, omdat beiden zonder te sterven in de hemel zijn opgenomen. Staat er niet in de Bijbel “Duizend jaren zullen zijn als één dag?” In het licht van deze wet is het heel goed mogelijk dat mensen als Henoch en Elia, nog in leven zijn en straks terugkomen voor het vervullen van een nieuwe rol op aarde. Ook in Joodse bronnen worden Elia en Henoch samen genoemd. Eén van de eersten die suggereerde dat Henoch en Elia de twee getuigen zijn was de Latijns-christelijke schrijver Tertullianus (155-220 n.Chr). Hij schreef dat Henoch en Elia naar de aarde zullen terugkeren om een belangrijke rol te vervullen in de eindtijd, waarschijnlijk tijdens de regeerperiode van de antichrist.” ^^^^^^^^ Marc Verhoeven, schrijft in zijn Begeleidende commentaren bij de studie van het boek Openbaring, Update 27-7-2012 het volgende “Wie zijn de twee getuigen? (Op 11) Sommigen vatten de twee getuigen op als symbolismen, namelijk als de vertegenwoordigers van enerzijds de 144.000 Joden en anderzijds de ‘grote menigte’ uit alle volken (Op 7). De meesten echter menen dat het om letterlijk twee personen gaat; hierbij zijn er twee hoofdvisies: I. De twee getuigen hebben eerder geleefd en zijn terug op aarde voor deze specifieke bediening. Men denkt aan: 1. Mozes en Elia. Mozes verscheen samen met Elia op de berg der verheerlijking (Mt 17:3). Mozes had eveneens de macht om water in bloed te veranderen (Ex 7:19-20; Op 11:6). Op het woord van Mozes kwam er vuur van de hemel op de goddelozen (Nm 16:28-35; Op 11:5). Mozes sloeg de aarde met allerlei plagen (Ex 7-12; Op 11:6). Elia (Mal 3:1-3; 4:5-6) verscheen samen met Mozes op de berg der verheerlijking (Mt 17:3). Elia had eveneens “de macht de hemel te sluiten zodat er geen regen valt” (Op 11:6; vgl. 1Kn 17:1; 18:1, 43-45), en dat was eveneens voor een tijd van 1260 dagen (Op 11:3, 6) of 31 /2 jaar (Jk 5:17). Op het woord van Elia kwam er vuur van de hemel op de goddelozen (2Kn 1:10, 12; Op 11:5) Met “de wet (Mozes) en de profeten (Elia)” wordt de hele Hebreeuwse Bijbel (voor ons het O.T.) aangeduid (Mt 7:12). Probleem bij Mozes: van hem wordt geschreven dat hij is gestorven op de berg Nebo (Dt 32:50; 34:5 - zie kaart; vgl. Nm 27:13) en hij werd door God 16 zelf begraven “in een dal, in het land van Moab, tegenover Beth-Peor” (Dt 34:6; vgl. Jd 9). In Hb 9:27 nu staat dat het de mens gezet is éénmaal te sterven: zou Mozes één van de twee getuigen zijn, dan zou hij een tweede maal sterven (Op 11:7-8). 2. Elia en Henoch. Zij hebben beiden de dood niet gezien maar werden ‘opgenomen’ (Gn 5:24; 2Kn 2:11-18). Henoch en Elia zouden alsnog moeten sterven, want alleen Christus bezit onsterfelijkheid. (1Ko 15:53; 1Tm 6:16). Probleem bij Henoch: hij behoort niet tot Israël. II. De twee getuigen kunnen nu nog niet geïdentificeerd worden. 16 Judas 9 spreekt over een dispuut van Michaël en Satan over het lichaam van Mozes. Daarbij zegt kantt. 48 in de SV iets over de reden van Mozes’ begraving door God: “het lichaam van: dit wordt door velen verstaan van het dode lichaam Mozes, toen hij gestorven was op den berg Nebo, hetwelk God heeft begraven op een onbekende plaats, opdat de Israëlieten met zijn dode beenderen geen afgoderij zouden begaan, gelijk door velen hedendaags gedaan wordt met de beenderen van martelaren en andere heiligen, Deut.


Openbaring 11 en 12 9 34:1,6, en menen dat de duivel dit heeft gezocht te verhinderen, om het volk tot afgoderij te brengen”.” ^^^^^^^^ Deze drie voorbeelden komen uit conclusies van personen die de leer van de bedelingen leren als het gaat om de zin te verstaan van de profetie van de 70 jaarweken. Voor hen is de laatste week afgekoppeld van de vorige 69 weken, want God heeft de klok gestopt omdat Israël toen Jezus stierf door hun toedoen ze de Messias hebben verworpen. Op bladzijde 20 van het aangehaalde van Marc Verhoeven zegt hij: “De 70ste jaarweek (Dn 9:27) sluit hier niet onmiddellijk op aan maar wordt door de beschrijving in Dn 9:26 van de voorgaande weken losgekoppeld. Sommigen menen dat Dn 9:26-27 vervuld werd door de komst van de Romeinse generaal Titus en de verwoesting van stad en tempel in het jaar 70 nC. Dat is ook zo maar de profetie werd toen niet volledig vervuld. We kunnen alleen maar spreken van een gedeeltelijke of vóórvervulling.” Bij dat soort uitleggingen hebben we meerdere opmerkingen, we geven er u vijf mee. We doen het uit noodzakelijkheid voordat we de opstap maken naar Openbaring 11 en het verhaal van de 2 getuigen uit de doeken doen! 1°) Het is een niet-joodse koning die ALLES te maken heeft met de vervulling van Daniël 9:24-27. We bedoelen koning Cyrus/Kores, beschreven in het OT. Dit zijn de Bijbelse verwijzingen naar die koning = 2 Kron.36:22,23 / Ezra 1:1-4,7,8 / 3:7 / 4:3,5 / 5:13-17 / 6:3,14 / Jesaja 41:25 / 44:28– 45:13 / Dan.1:21 / 6:28 / 10:1. YaHWeH zelf zegt over deze niet-joodse koning het volgende: Jesaja 41:25: “25 IK DOE IEMAND OPSTAAN UIT HET NOORDEN en Hij zal komen: vanwaar de zon opkomt zal Hij Mijn Naam aanroepen; Hij zal komen, de machthebbers als leem vertreden en zoals een pottenbakker klei treedt.” Jesaja 44:28: “28 DIE OVER KORES ZEGT: HIJ IS MIJN HERDER, en HIJ ZAL AL MIJN WELBEHAGEN VOLBRENGEN, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.” [Herziene Statenvertaling hier en in het voorwoord.] 2°) We hebben een vraag bij Daniël 9:27. DE VRAAG IS DEZE: WIE IS HIJ IN DAT VERS? De dispensatieleer zegt: dat wijst naar de antichrist, Satans volgeling Wij leren: Satan heeft nooit een verbond gehad met Israël Kijken we eens naar het begrip “verbond” bij de profeet Daniël in: Herziene Statenvertaling Dan 9,4: “Ik bad tot de HEERE, mijn God, en deed belijdenis en zei: Och Heere, grote en ontzagwekkende God, Die Zich houdt aan het verbond en de goedertierenheid ten aanzien van hen die Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen” Dan 9,27: “Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.” Dan 11,22: “De krachtige armen van de overstroming zullen vóór hem weggespoeld worden en ze zullen gebroken worden, ook de vorst van het verbond.” Dan 11,28: “En de koning van het noorden zal terugkeren naar zijn land, met grote bezittingen, en zijn hart zal tegen het heilige verbond zijn. Hij zal zijn wil ten uitvoer brengen en terugkeren naar zijn land.”


Openbaring 11 en 12 10 Dan 11,30: “Er zullen schepen van de Kittiërs tegen hem komen en hij zal terugschrikken. Hij zal terugkeren en toornen tegen het heilige verbond en hij zal zijn eigen wil ten uitvoer brengen. Hij zal, terwijl hij terugkeert, op hen letten die het heilig verbond verlaten.” Dan 11,32: “En hen die goddeloos handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen. Het volk echter, zij die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zij zullen hun wil ten uitvoer brengen.” EN DAARUIT BLIJK, DAT ALLE TEKSTEN over het verbond bij Daniël, betrekking hebben op Gods verbond met Israël. Natuurlijk beweren we niet dat er geen verbonden zijn van mensen onderling. Ook daar zijn genoeg teksten van. Maar wat er niet is, nergens in het OT, blijft duidelijk: een verbond van de Satan met Israël in de oudheid zodat het ook nog eens HERNIEUWD of VERSTERKT KAN WORDEN! 3°) We citeren uit een boek van het bastion van de dispensatieleer. Uit Old Testament Quotations in the New Testament, Gleason L. Archer and Gregory Chirichigno, The Moody Bible Institute of Chicago, 1983 geven ze volgende verwijzingen en mogelijke citaten bij Daniël. 283 Dan 3:6 Dit is wederom niet een citaat, maar slechts een verwijzing in Mat.13:42,50, waarin een profetische vervulling wordt uiteengezet van een eerdere historische gebeurtenis. 284 Dan 7:13; Mt 24:30; 26:64; Mk 13:26; 14:62; Lk 21:27; 22:69 (zie ook Psalm 110:1 [185],a-e) [Onze opmerking: zeer terecht geeft men Psalm 110 aan, maar dat gaat sinds Pinksteren in vervulling.] 285 Dan 9:27; Mt 24:15; Mk 13:14 dit is gewoon de bekende uitdrukking, bdelugma (…) die Jezus in de Olijfberg-rede als profetisch van de laatste dagen genoemd. De twee evangelisten schrijven deze uitdrukking uitdrukkelijk toe aan Daniël als de persoonlijke auteur. Onze opmerking: De vraag is natuurlijk wanneer de laatste dagen zijn begonnen. Daarin verschillen we met beide schrijvers, wij zeggen in de tijd van Pinksteren begonnen, zij zeggen in onze tijd, wellicht nabije toekomst. Ook dit mag men niet vergeten: in de dispensatieleer zijn er sommigen die zeggen dat slechts dat tweede gedeelte van Daniël in het boek Openbaring genoemd zou zijn. Wel laten we dit zeggen ook van dat laatste deel zien we niets in het Boek Openbaring, niet in onze visie en ook in deze van vele anderen. Dat gaan zoeken in het herstel van een tempel in Jeruzalem en daar Openbaring 11 voor gebruiken is zeer mager als argumentatie. Was het offer van Jezus niet voldoende om eens en voor altijd zonde te kunnen vergeven? Hoe kan zoiets Joden dichter tot God brengen. Als men de boodschap van Jezus laat varen, ja natuurlijk maar waar is de boodschap van verlossing dan; Waar ast Jezus in dat verhaal? 4°) De uitleg van de bedelingen is hier bekend: met Palmzondag stopt God de klok voor Israël. Rare uitleg, want God start ze dan toch wederom op met Pinksteren wanneer hij met Israëlieten een splinternieuw verbond aangaat. Voor de zoveelste keer, maar ditmaal voor de laatste keer. Nu is het welletjes geweest. Dit leren wij: dat het niet de bedoeling van Christus was om op Palmzondag naar de macht te grijpen of koning te worden op dat moment. Dispensationalisten geven ook om deze reden een verkeerd verhaal bij die Palmzondag. Dit zijn vijf onvervalste redenen waarom de “uitleg volgens de bedeligenleer” fout is. Dit is de eerste: profetie na profetie moest vervuld worden in die dagen. Ook dit, want Zacharia 9:9 had het voorspeld. 9 Verheug u zeer, dochter van Sion! Juich, dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning zal tot u komen, rechtvaardig, en Hij is een Heiland, arm, en rijdend op een ezel, op een ezelsveulen, het jong van een ezelin.


Openbaring 11 en 12 11 Maar toen, op Palmzondag, koning worden over Israël was daar geen deel van. De tweede reden waarom de uitleg van de dispensationalisten verkeerd is over Palmzondag is deze. Er loopt namelijk nog een ander parallel verhaal in de evangeliën. Dat, van Israël waar men absoluut geen oren heeft naar de boodschap van Jezus en toch is Hij hun koning, hun priester en hun profeet. Hun ogen, oren en hart zijn afgesloten, verhard en onbekeerd. Met Pinksteren zal het veranderen. Dit is de derde reden. Hij kwam om Zijn bloed = Zijn leven te geven voor zondaars. Dispensationalisten geven ook om deze reden een verkeerde indruk van die Palmzondag. Hij moet nog sterven en dat men in de dispensatieleer dat sterven ontkoppeld heeft uit de profetie van de 490 jaar is een kwalijke zaak. Want leren ze niet dat met die zondag de KLOK VOOR ISRAËL IS GESTOPT. Maar Jezus sterft aldus tussen de 69 ste en 70ste week, namelijk 5 dagen nadat men de Messias heeft verworpen! Dat is een verkeerde uitleg van de profetie: want dan kan het vers 24 niet vervuld worden, dat hangt ergens in het ijle. De vierde reden waarom men geen overdreven nadruk mag liggen op de betekenis van het Palmzondagfeest is hoe het evangelie van Johannes dat beschrijft. Palmzondag staat in de vier evangeliën beschreven en Johannes geeft een theologische reden waarom dat feest niet is uitgelopen op wat leraars van de bedelingenleer er in leggen. De vijfde reden waarom we geen overdreven nadruk mogen leggen op het Palmzondagfeest is wat er profetisch gezegd is over de Messias en Zijn werk in deze wereld. Dat heeft namelijk niet slechts met Israël te maken maar ook het offer van Zijn dood voor de NIET-JODEN. Dat vergeet men in de dispensatieleer te vernoemen. God gaf Zijn zoon voor de wereld en niet alleen maar Israël. 5°) Let er goed op, op de twee werkwoorden, die verband houden met wat er te gebeuren staat in vers Daniël 9:25a: “Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” (NBG) of “weerkeren, en om Jeruzalem te bouwen” (SV77). Alleen dan kunnen de juiste conclusies getrokken worden over waar de 70 jaarweken begonnen zijn. Hier moet het profetische woord van Daniël aan de profetie van Jesaja gekoppeld worden. Daar lezen we in Jesaja 44:28 / 45:1,13: “28 Die over Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welbehagen volbrengen, door tegen Jeruzalem te zeggen: Word gebouwd, en tegen de tempel: Word gegrondvest.’” “1 Zo zegt de HEERE tegen Zijn gezalfde, tegen Kores, die Ik vastgrijp bij zijn rechterhand, om de volken vóór hem neer te werpen, en de lendenen van koningen zal Ik ontgorden; om deuren voor hem te openen, poorten zullen niet gesloten worden.” “13 Ík heb Kores doen opstaan in gerechtigheid, en al zijn wegen zal Ik recht maken. Híj zal Mijn stad bouwen en hij zal Mijn ballingen vrijlaten, zonder betaling en zonder geschenk, zegt de HEERE van de legermachten.” Hoe oprecht zijn we nu? Mag ik Daniël 9:24-27 van start laten gaan in het jaar 457 v. Chr. met de aankomst van Ezra in Jeruzalem? Of mag ik die start in het jaar 445/444 v. Chr. laten beginnen, met Nehemia? Dat is uitgesloten! Het is duidelijk: dat Cyrus/Kores daartoe bevel gaf. Is het niet hemeltergend dat ondanks de niet verkeerd te verstane uitspraken van Jesaja er zovelen zijn die daar juist niet van start willen gaan. Maar als ze gelijk hebben dan is de profeet Jesaja verkeerd, en heeft onze God YaHWeH een profetie onvervuld gelaten.


Openbaring 11 en 12 12 Een slotopmerking! Marc Verhoeven zegt ook nog dit: “We kunnen alleen maar spreken van een gedeeltelijke of vóórvervulling.” Dit is meer dan een zaak van: “mijn Bijbel zegt dit” en/of “mijn Bijbel zegt dat.” Wij kennen geen enkele tekst in de Schrift waar men mee kan aantonen dat er voor 1 bepaalde profetie meerdere vervullingen zijn. We citeren onszelf we zijn daar namelijk al jaren geleden op ingegaan, het gaat dan over Daniël 9:26: “Het is onmogelijk te spreken van de Romeinse legers die Jeruzalem aanvallen in 70 na Christus en dan nog eens in de nabije toekomst opnieuw. Er staat toch niet in de tekst dat er TWEE VERVULLINGEN zullen plaats hebben van vers 26. Daar komt het dan eigenlijk op neer. Want van wat nog zou moeten geschieden, kunnen de legers toch niet gezegd worden te behoren tot een prins uit de jaren 70. Of is de “prins” die nu nog niet verschenen is, een incarnatie van generaal Titus. Dan zou het gelijk aan uw kant zijn, maar u leert geen incarnatie of transmigratie van zielen. U zit dus vastgeroest in een dogma. Nu bijna tweeduizend jaar zijn verstreken kan, als we naar de tekst kijken, de genitivieve relatie (= de mensen van een prins) niet waar gemaakt worden. Men verwisselt begrippen en wil iets mee aanvangen dat ingaat tegen de tekst. Het is duidelijk dat “de mensen” EN “de prins” zondermeer tijdgenoten zijn . De mensen die behoren tot de prins, zijn het volk van de prins. De Romeinen van het jaar 70 en de prins Titus zijn het onderwerp van de tekst. De hedendaagse Romeinen zijn niet zijn volk, er ligt maar eventjes negentienhonderd jaar tussen hen in. Ook als de huidige Romeinen zullen behoren tot “een prins” die Israël zal aanvallen hun relatie is niet deze van vers 26. Veronderstel eens dat er een prins moet verschijnen op het toneel van de geschiedenis die een Nieuw Romeins rijk zal aanvoeren, dan is het GEEN vervulling van vers 26. Ofwel moeten de legers van Titus en de generaal nog eens opnieuw uit de doden opstaan en Jeruzalem aanvallen. De zeer duidelijk taal van het vers geeft slechts deze mogelijke interpretatie, “het volk” en “de prins” horen bij elkaar. Iets ervan uitknippen en naar een andere toekomst overhevelen is theologisch knutselwerk en toont geen respect voor de tekst van de Schrift.” Ja, we hebben daar een lange studie over geschreven die gratis op het net staat, op deze plaatsen: https://www.scribd.com/doc/95659703/DE-ZEVENTIG-JAARWEKEN http://issuu.com/guidofran/docs/de_zeventig_jaarweken Veel plezier ermee: tegen de tweehonderd bladzijden hoe men die profetie moet lezen.

Dit moeten we ontwijken en bij de leer van de Schriften blijven! Wanneer we de vele uitleggers van het boek Openbaring erop nazien zal het duidelijk zijn dat letterlijke beelden en symbolische niet zo eenvoudig te onderscheiden zijn. Want het criterium voor wat een letterlijke zin heeft en wat niet, is gewoon niet eenvoudig. Maar het wil niet zeggen: laten we alles maar letterlijk uitleggen, dan schep je meestal andere ernstiger problemen. Want een lam met zeven ogen en hoorns is zo bizar dat het dus een symbool is. De twee getuigen letterlijk


Openbaring 11 en 12 13 uitleggen is niet zo bizar. Maar het kan figuurlijk en dat lijkt uiteindelijk het Bijbelse. De betekenis is dat een getuigenis maar waarde heeft als er minstens twee getuigen zijn voor een zaak. G. K. Beale geeft een aantal gegronde redenen waarom de twee getuigen als een symbool worden gebruikt van het nieuwe verbond. Dit zijn die argumenten: uit G. K. Beale, ‘The Book of Revelation’, Eerdmans, 1999, blz.574,575. 1. In Openbaring 11:4 is over de getuigen gezegd dat ze als “twee kandelaren” zijn en in Openbaring 1:20 worden kandelaren gebruikt als een symbool voor de zeven kerken. Die zeven zijn dan representatief voor het gehele godsvolk. Dat er twee kandelaren zijn in Openbaring 11, in tegenstelling tot de zeven dan, wijst er op dat er minimaal twee personen nodig zijn voor een juridisch getuigenis (Deuteronomium 19:15). Het kan ook )als een verwijzing gezien worden van de Joodse en heidense personen waaruit de gemeente van Christus bestaat (Eph.2:14-16). 2. Van het beest wordt gezegd dat het door oorlog te voeren de twee getuigen wil overwinnen (vers 7) en dit is ook wat er gezegd is in Daniël 7 van de kleine hoorn die de gemeenschap van de heiligen vervolgd (Dan.7:21). 3. Van de 2 getuigen staat er dat ze profeteren voor 1260 dagen, dat is dezelfde lengte van tijd van de gemeenschap van het nieuwe verbond. Het nieuwe verbond is onze “moeder” zegt Paulus in Gal.4:24-26 en haar kinderen zitten in de wildernis (Openbaring 12:6,17). 4. Over de twee getuigen wordt gezegd dat ZE “getuigenis” geven (Openbaring 11:7) maar op andere plaatsen in Openbaring is het de gemeenschap van de gelovigen die dat “getuigenis” van Jezus geeft (Openbaring 6:9 / 12:11,17 / 19:10 / 20:4). 5. Tot slot, de twee getuigen zijn een profetische symbolische tweeling: dat is, de bevoegdheden van Mozes en Elia zijn hen toegeschreven op een gelijke wijze en als getuigen zijn ze niet verdeeld. Het is de ene boodschap van Christus. We nemen bewust dit gedeelte als voorbeeld omdat in de dispensatieleer de twee getuigen echt twee mannen moeten zijn. We gaan er dus nog wat dieper op in. Het is relatief gemakkelijk om een bepaald beeld in het boek Openbaring te erkennen als een symbool. Wanneer het gaat om iets dat buiten het gewone valt, mag je zeker denken met een symbool te maken hebben. Het beest met zeven koppen en tien horens, of de hoer die op het beest rijdt, of het Lam met zeven horens en zeven ogen zijn daar voorbeelden van. Als een symbool echter niet buitengewoon is, zoals met de twee getuigen, moet het symbolische karakter niet zomaar uitgesloten worden. (Zie hierboven.) Want op zoek gaan naar twee letterlijke fysieke mensen, die ook twee getuigen zijn, zou een grote vergissing kunnen zijn evenals naar een letterlijke, een echte, hoer op zoek gaan. We vertalen daarom nog wat over deze twee getuigen dat zondermeer in onze lijn ligt. Ross A. Taylor heeft op http://www.thefishersofmenministries.com/revelatn.pdf waarschijnlijk een van de beste gratis commentaren op het Internet van het boek Openbaring. We nemen uit dat commentaar de belangrijkste argumenten waarom de twee getuigen niet echt twee personen zijn. Dat is hun eigen samenvatting, lees dus zelf het ganse gedeelte. “De twee getuigen vertegenwoordigen de getuigende kerk in plaats van twee personen: 1. De kerk kreeg de kracht (power= bevoegdheid) om te getuigen op Pinksteren, zie vers 3 HSV: “En Ik zal Mijn twee getuigen macht geven, en zij zullen, in rouwkleding gekleed, twaalfhonderdzestig dagen lang profeteren.” Vergelijk dat met Handelingen 1:8 en 2:18.


Openbaring 11 en 12 14 2. Twee is het getal om iets te bevestigen, om een getuigenis vast te stellen (Deut.17:6 / Johannes 8:17 / 2 Cor.13:1), bijvoorbeeld onze Heer zond zijn discipelen uit per tweeën, Marcus 6:7. 3. Ze worden beschreven als “Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars, die voor de God van de aarde staan.” 11:4 HSV. We hebben al gezien dat de kerk wordt gesymboliseerd door kandelaren in 1:20. De olijfbomen symboliseren de kracht van de Heilige Geest, dat de getuigen hadden ontvangen (Handelingen 1:5, 1:8, 2:17). 4. Zij profeteren dezelfde periode (1260 dagen) als de gelovigen, de tempel van God en de heilige stad die wordt vertrapt door de heidenen (42 maanden). Deze drie benamingen zijn een indicatie van de kerk. 5. Ze stijgen op uit de dood en ze worden opgenomen zoals de kerk (11:11,12). 6. 11:7 HSV geeft aan dat: “En wanneer zij hun getuigenis volbracht hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt, oorlog met hen voeren en het zal hen overwinnen en hen doden.” D.w.z. het verhaal van de twee getuigen is aan deze teksten parallel: de waarschuwing in 13:7 over het beest “En hem werd gegeven om tegen de heiligen oorlog te voeren en hen te overwinnen; en hem werd macht gegeven over elke stam en natie en taal en volk”, zie ook de waarschuwing in 13:10 “Hier blijkt de volharding en het geloof der heiligen.” Als die twee gebeurtenissen inderdaad evenwijdig verlopen zijn de twee getuigen zondermeer de heiligen.” Nu het contrast! Dit is de letterlijke uitleg van een leerling van de bedelingen over: “Het is zeer aannemelijk, dat wanneer Jezus’ Koning-zijn werkelijk nabij is, deze twee grote getuigen van God uit het O.T., Mozes en Elia opnieuw zullen optreden met een machtig getuigenis van God en Zijn gerechtigheid. Dat ze terugkeren van de hemel naar de aarde en weer een sterfelijk lichaam hebben, behoeft geen bezwaar te zijn.” Uit ‘Ontdekking van de Toekomst naar aanleiding van de profetieën van de Here Jezus Christus In Het Boek Openbaring’ door Dr. Theo J.W. Kunst. Deze man maakt rare theologische sprongen. Laten we eens onszelf citeren en een antwoord geven uit onze: ‘BIJBELSE AANTEKENINGEN over LEVEN DOOD en OPSTANDING’ uit 1999. “De vraag is: naar welke van de drie soorten hemelen is Elia opgevaren? In het ‘Bijbels Woordenboek’, Romen & Zonen, edit. A. van den Born, 1966-1969, kol.358 staat de volgende opmerking: “In 2 Kr.21:12-15 wordt nog een brief genoemd, door de reeds overleden Elia naar koning Joram van Juda gezonden” (wij onderlijnen). Dit is een typisch beeld van hoe deze Bijbeltekst wordt geïnterpreteerd. Men zegt er het hoogst minimale over en gaat ervan uit dat Elia al overleden is. Maar dat zegt de tekst zelf niet. Lezen we eerst die tekst: “Toen kwam er een schrijven tot hem van de profeet Elia, dat luidde: Zo zegt de HERE, de God van uw vader David; omdat gij niet gewandeld hebt in de wegen van uw vader Josafat en van Asa, de koning van Juda, maar gewandeld hebt in de wegen van de koningen van Israël, en Juda en de bewoners van Jerusalem tot afgoderij hebt gebracht naar het voorbeeld van het huis Achabs, ja, omdat gij ook uw broeders, het gezin van uw vader, hebt gedood, terwijl zij beter waren dan gij - zie, de HERE zal uw volk, uw zonen, uw vrouwen, en al uw have zeer zwaar treffen; en gij zelf zult aan een ernstige ziekte lijden, een ingewandsziekte, totdat na verloop van tijd uw ingewanden ten gevolge van de ziekte naar buiten komen” (wij onderlijnen). Straffe taal zoals we het gewoon zijn van Elia. Hij is niet dood. Dus niet opgenomen in de hemel waar God woont om er met Hem te zijn in (verheerlijkt) vlees en bloed. Maar hij is bij het afscheid met Elisa en de andere profeten opgenomen in de lucht, de eerste hemel uit ons lijstje. God


Openbaring 11 en 12 15 heeft de oude Elia gewoon uit het circuit genomen van de toenmalige profeten. Zijn opvolger Elisa heeft de leiding overgenomen. Iets dat enig licht werpt op wat er geschied is met Elia vinden we in het verhaal van de wijze waarop Philippus, de vader van de vier evangelistendochters, van de kamerling afscheid neemt in Hand.8. We citeren de laatste verzen: “En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Philippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap. Maar Philippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden totdat hij te Cesaréa kwam.” Philippus was daarna niet dood maar gewoon ergens anders.” Dit moeten we blijven in gedachten houden over de drie hemelen: “De opvatting van het volk Israël was dat er drie soorten hemelen waren (2 Cor.12:2). Dat zijn: 1° de hemel van de vogels, de regen en de hagel: Gen.1:8,20 / Joz.10:11 / 1 Kon.18:45 / Jes.55:10. 2° de hemel van de sterren, waarvan God al de namen kent (Gen.1:17 / 22:17 / Ps.147:4 / Jes.40:26). 3° de hemel van God Mat.6:9 / 2 Cor.12:2.” De conclusie is dan: dat Elia weggenomen is door God, uit het zicht van mensen, maar hij is niet naar “de hemel der hemelen” opgevaren zoals men in de dispensatiekringen leert. Maar zegt onze leerling van de bedelingen bij die tekst: Elia moet toch nog terugkeren! We citeren nog eens van Dr. Theo J.W. Kunst. Dit is zijn vraag: “Wie is de getuige, die op Elia lijkt? Wat Elia betreft, rijst de vraag of deze al is teruggekomen. Elia moet terugkomen voor de dag des Heren, schrijft Maleachi (Mal. 4:1, 5, 6). Maar Johannes de Doper wordt door de Here Jezus aangewezen als Elia (Matth. 11:13, 14). De dag des Heren is echter toen niet aangebroken! Dus kan Johannes de Doper niet “de” Elia van de eindtijd zijn! De aanwijzing van Johannes door de Here Jezus betekent dan ook niet, dat Johannes Elia was, maar dat hij door God beschouwd zou zijn als vervuller van de Maleachi-profetie indien de joden zijn bediening hadden aanvaard en zich hadden bekeerd (vgl. ook Luc. 1:15-17). Kennelijk moeten we de definitieve vervulling van de Elia-profetie in de eindtijd verwachten (vgl. Mal. 4:5). Daar wordt hij de profeet Elia genoemd! En in dezelfde context (zie Mal. 4:4) wordt ook Mozes genoemd.” (Wij onderstrepen in de tekst.) Dit is ons antwoord daarop. Theo Kunst en andere dispensationalisten zeggen dat Elia volgens de profetie terugkeert voordat de Messias een tweede maal verschijnt. Dit is volgens hem voorzegd in Mal.4:5. Maar men mag dit niet letterlijk lezen. In het NT wordt duidelijk dat Johannes de Doper de vervuller is, in geestelijke zin, van de komst van Elia. Vergelijk van enkele teksten maakt dat duidelijk: zie Luc.1:17 / Joh.1:21,25 / Mat.11:14 / 17:10-13 en het apocriefe Sirach 48:10-12. Ook Opb.11:6 mag niet als een letterlijke komst van Elia uitgelegd worden. Zodat de woorden van de Heer in Joh.3:13 nog steeds getrouw en waarachtig zijn. Daar lezen we: “En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.” Dus is ook Elia niet levend opgevaren! Elia wacht zoals alle andere gelovigen uit de oudheid op zijn opstanding uit de doden! Als Jezus zegt dat: “niemand is opgevaren naar de hemel” dan is dat ook van toepassing op Mozes, die ook nog met de verwachting van een opstandinglichaam in het dodenrijk ligt. Ja, maar, zegt Theo Kunst: “En ook waren deze twee gelovigen van het O.T. bij Christus op de berg der verheerlijking (Luc. 9:32-33).” Er bestaat jammer voor hem, een parallelle tekst in het evangelie van Matthéüs. Die geeft in de woorden van Jezus, deze raad aan de discipelen die dat fenomeen gezien hadden: “9 Terwijl ze van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: ‘Vertel niemand van dit visioen voordat de Mensenzoon uit de doden is opgewekt.’ 10 De leerlingen stelden Hem de vraag: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden eigenlijk dat Elia eerst moet komen?’ 11 Hij antwoordde: ‘ Elia komt en zal alles herstellen. 12 Maar Ik zeg jullie: Elia is al gekomen, en ze hebben hem niet herkend; ze hebben met hem gedaan wat ze wilden. Zo zal ook de Mensenzoon door hun toedoen moeten lijden.’ 13 Toen begrepen de leerlingen dat Hij hun sprak over Johannes de Doper.” – Matthéüs 17 Willibrord (Wij onderstrepen in de tekst.) Wat de apostelen gezien hebben is volgens


Openbaring 11 en 12 16 Jezus een VISIOEN zodat ze de twee oude profeten maar gezien hebben in hun geest en niet letterlijk. We hebben nog een opmerking over Mozes. We weten met zekerheid dat hij stierf in Moab zodat de uitleg van Kunst en allen die deze gedachte koesteren, verkeerd met de Schrift bezig zijn. Deuteronomium 34:5-7 Willibrord: “5 Daar in Moab STIERF Mozes, de dienaar van de HEER, zoals deze dat gezegd had. 6 Hij werd begraven in het dal bij Bet-Peor in Moab; tot vandaag toe weet niemand waar zijn graf ligt. 7 Mozes was honderdtwintig jaar toen hij STIERF; zijn ogen waren niet verzwakt en zijn krachten niet afgenomen.”  Zeg eens “Amen”, mensen van de dispensatieleer, wanneer Jezus aan het woord is!  Niemand is opgevaren naar de hemel, voordat Jezus naar de aarde kwam! Waar haalt deze, en andere personen die de leer van de dispensaties leert deze verwijzing naar Elia. Dat zou in het verhaal van “De verheerlijking op de berg” aangegeven zijn. Daar verschijnen Mozes en Elia aan Jezus die zelf: “van gedaante veranderde.” Matthéüs 17 in de HSV 1 En na zes dagen nam Jezus Petrus en Jakobus en Johannes, zijn broer, met Zich mee en bracht hen op een hoge berg, alleen hen. 2 En Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd; Zijn gezicht straalde als de zon en Zijn kleren werden wit als het licht. 3 En zie, aan hen verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken. 4 Petrus antwoordde en zei tegen Jezus: Heere, het is goed dat wij hier zijn; laten wij, als U wilt, hier drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een, en een voor Elia. 5 Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem! 6 En toen de discipelen dit hoorden, wierpen zij zich met het gezicht ter aarde en werden zeer bevreesd. 7 En Jezus kwam bij hen, raakte hen aan en zei: Sta op en wees niet bevreesd. 8 Toen zij hun ogen opsloegen, zagen zij niemand dan Jezus alleen. 9 En toen zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: Vertel niemand van wat u gezien hebt, totdat de Zoon des mensen opgewekt is uit de doden. 10 En Zijn discipelen vroegen Hem: Waarom zeggen de schriftgeleerden dan dat Elia eerst moet komen? 11 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Elia zal wel eerst komen en alles herstellen. 12 Ik zeg u echter dat Elia al gekomen is, en ze hebben hem niet erkend, maar ze hebben met hem gedaan alles wat ze wilden; zo zal ook de Zoon des mensen door hen lijden. 13 Toen begrepen de discipelen dat Hij tot hen over Johannes de Doper gesproken had.” Mark. 9:9: “En toen zij van de berg afdaalden, gebood Hij hun dat zij niemand vertellen zouden wat zij gezien hadden, voordat de Zoon des mensen uit de doden zou zijn opgestaan.” Luk. 9:36: “En toen de stem geklonken had, bevond Jezus Zich daar alleen. En zij zwegen en vertelden in die dagen niemand iets van wat zij gezien hadden.” ^^^^^^^^ Als de HSV in vers 9 vertaald als “wat u gezien hebt” staat er in werkelijkheid het Griekse “horama.” En we geven enkele verwijzingen uit de gekende Griekse woordenboeken. 3705 \Go{rama\n horama {hor'-am-ah} from G3708; TDNT - 5:371,706; n n [ -- Word Etymology & Grammar ] AV - vision 11, sight 1; 12 1) that which is seen, spectacle 2) a sight divinely granted in an ecstasy or in a sleep, a vision [ -- Thayer's Greek Lexicon ] From G3708; something gazed at, that is, a spectacle (especially supernatural):--sight, vision.


Openbaring 11 en 12 17 [ -- Strong's Greek Lexicon ] ^^^^^^^^

^^^^^^^^ http://www.christianlearninglounge.net/ G3708 3708 \GoJravw\n horao {hor-ah'-o} properly, to stare at [cf G3700]; TDNT - 5:315,706; v [ -- Word Etymology & Grammar ] AV - see 51, take heed 5, behold 1, perceive 1, not tr. 1; 59 1) to see with the eyes 2) to see with the mind, to perceive, know 3) to see, i.e. become acquainted with by experience, to experience 4) to see, to look to 4a) to take heed, beware 4b) to care for, pay heed to 5) I was seen, showed myself, appeared For Synonyms see entry G5822 [ -- Thayer's Greek Lexicon ] Properly to stare at (compare G3700), that is, (by implication) to discern clearly (physically or mentally); by extension to attend to; by Hebraism to experience; passively to appear:--behold, perceive, see, take heed. [ -- Strong's Greek Lexicon ] ^^^^^^^^ http://gospelhall.org/bible/bible.php?search=Vision&dict=vine 1. Vision horama “that which is seen” (horao), denotes (a) “a spectacle, sight,” Matt 17:9; Acts 7:31 (“sight”); (b) “an appearance, vision,” Acts 9:10 (Acts 9:12 in some mss.); Acts 10:3,17,19; Acts 11:5; Acts 12:9; Acts 16:9,10; Acts 18:9. ^^^^^^^^ Hier enkele Engelse vertalingen van het vers! New International Version: “As they were coming down the mountain, Jesus instructed them, “Don’t tell anyone what you have seen, until the Son of Man has been raised from the dead.”


Openbaring 11 en 12 18 New Living Translation: “As they went back down the mountain, Jesus commanded them, “Don’t tell anyone what you have seen until the Son of Man has been raised from the dead.” English Standard Version: “And as they were coming down the mountain, Jesus commanded them, “Tell no one the VISION , until the Son of Man is raised from the dead.” New American Standard Bible: “As they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, saying, “Tell the VISION to no one until the Son of Man has risen from the dead.” King James Bible: “And as they came down from the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be risen again from the dead. Holman Christian Standard Bible: “As they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, “Don’t tell anyone about the VISION until the Son of Man is raised from the dead.” International Standard Version: “On their way down the mountain, Jesus ordered them, “Don’t tell anyone about this VISION until the Son of Man has been raised from the dead.” NET Bible: “As they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, “Do not tell anyone about the VISION until the Son of Man is raised from the dead.” Aramaic Bible in Plain English: “And as they descended from the mountain, Yeshua ordered them and he said to them, “Do not tell this VISION in the presence of any man until The Son of Man will rise from the dead.” GOD’S WORD® Translation: “On their way down the mountain, Jesus ordered them, “Don’t tell anyone what you have seen. Wait until the Son of Man has been brought back to life.” Jubilee Bible 2000: “And as they came down from the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no one until the Son of man is risen from the dead.” King James 2000 Bible: “And as they came down from the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be risen again from the dead.” American King James Version: “And as they came down from the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be risen again from the dead.” American Standard Version: “And as they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be risen from the dead.” Douay-Rheims Bible: “And as they came down from the mountain, Jesus charged them, saying: Tell the VISION to no man, till the Son of man be risen from the dead.” Darby Bible Translation: “And as they descended from the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no one, until the Son of man be risen up from among [the] dead.” English Revised Version: “And as they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be risen from the dead.”


Openbaring 11 en 12 19 Webster’s Bible Translation: “And as they were descending the mountain, Jesus charged them, saying, Tell the VISION to no man, until the Son of man be raised again from the dead.” Weymouth New Testament: “As they were descending the mountain, Jesus laid a command upon them. “Tell no one,” He said, “of the sight you have seen till the Son of Man has risen from among the dead.” World English Bible: “As they were coming down from the mountain, Jesus commanded them, saying, “Don’t tell anyone what you saw, until the Son of Man has risen from the dead.” Young’s Literal Translation: “And as they are coming down from the mount, Jesus charged them, saying, ‘Say to no one the VISION till the Son of Man out of the dead may rise.’”

Englishman's Concordance (overgenomen van de site Bible Hub) Strong's Greek 3705 12 Occurren ces ὅραμα — 7 Occ. ὁράματι — 3 Occ. ὁράματος — 2 Occ. Matthew 17:9 N-ANS GRK: εἴπητε τὸ ὅραμα ἕως οὗ NAS: them, saying, Tell the vision to no one KJV: Tell the vision to no man, INT: tell the vision until that Acts 7:31 N-ANS GRK: ἐθαύμαζεν τὸ ὅραμα προσερχομένου δὲ NAS: it, he marveled at the sight; and as he approached KJV: [it], he wondered at the sight: and INT: marveled at the vision coming near moreover Acts 9:10 N-DNS GRK: αὐτὸν ἐν ὁράματι ὁ κύριος NAS: said to him in a vision, Ananias. KJV: the Lord in a vision, Ananias. And INT: him in a vision the Lord Acts 9:12 N-DNS GRK: ἄνδρα ἐν ὁράματι Ἁνανίαν ὀνόματι NAS: and he has seen in a vision a man KJV: hath seen in a vision a man named INT: a man in a vision Ananias by name Acts 10:3 N-DNS GRK: εἶδεν ἐν ὁράματι φανερῶς ὡσεὶ NAS: saw in a vision an angel KJV: He saw in a vision evidently about INT: He saw in a vision plainly as if Acts 10:17 N-NNS GRK: εἴη τὸ ὅραμα ὃ εἶδεν NAS: as to what the vision which KJV: what this vision which INT: might be the vision which he was


Openbaring 11 en 12 20 Acts 10:19 N-GNS GRK: περὶ τοῦ ὁράματος εἶπεν αὐτῷ NAS: was reflecting on the vision, the Spirit KJV: thought on the vision, the Spirit said INT: over the vision said to him Acts 11:5 N-ANS GRK: ἐν ἐκστάσει ὅραμα καταβαῖνον σκεῦός NAS: I saw a vision, an object KJV: I saw a vision, A certain INT: in a trance a vision descending a vessel Acts 12:9 N-ANS GRK: ἐδόκει δὲ ὅραμα βλέπειν NAS: but thought he was seeing a vision. KJV: thought he saw a vision. INT: he thought moreover a vision he was seeing Acts 16:9 N-NNS GRK: καὶ ὅραμα διὰ τῆς NAS: A vision appeared to Paul KJV: And a vision appeared to Paul INT: And a vision during the Acts 16:10 N-ANS GRK: δὲ τὸ ὅραμα εἶδεν εὐθέως NAS: he had seen the vision, immediately KJV: he had seen the vision, immediately INT: moreover the vision he saw immediately Acts 18:9 N-GNS GRK: νυκτὶ δι' ὁράματος τῷ Παύλῳ NAS: in the night by a vision, Do not be afraid KJV: the night by a vision, Be not INT: night by a vision to Paul 12 Occurrences

En dit is hoe de HSV die 12 teksten heeft vertaald: 10 maal als “visioen” en tweemaal anders. Matthéus En toen zij van de berg afdaalden, gebood Jezus hun: Vertel niemand van wat u 17:9 gezien (τὸ ὅραμα) hebt, totdat de Zoon des mensen opgewekt is uit de doden. Handelingen Toen Mozes dat zag, verwonderde hij zich over wat hij zag (τὸ ὅραμα); en toen hij 7:31 ernaartoe ging om het te bekijken, kwam er een stem van de Heere tot hem:. Handelingen 9:10 Handelingen 9:12 Handelingen 10:3 Handelingen 10:17

En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere. en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden. Hij zag in een visioen duidelijk, ongeveer op het negende uur van de dag, dat er een engel van God bij hem binnenkwam, die tegen hem zei: Cornelius! Toen Petrus bij zichzelf twijfelde wat het visioen dat hij gezien had, kon betekenen, zie, daar stonden de mannen die door Cornelius gestuurd waren, bij de poort, nadat zij naar het huis van Simon gevraagd hadden.


Openbaring 11 en 12 21 Handelingen 10:19 Handelingen 11:5 Handelingen 12:9 Handelingen 16:8 Handelingen 16:9 Handelingen 16:10 Handelingen 18:9

Terwijl Petrus nog over dat visioen nadacht, zei de Geest tegen hem: Zie, drie mannen zoeken u; Ik was in de stad Joppe aan het bidden en zag in geestvervoering een visioen: een bepaald voorwerp daalde neer, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd uit de hemel, en het kwam tot dicht bij mij. En hij ging naar buiten en volgde hem, en hij wist niet dat het werkelijkheid was wat er door de engel plaatsvond, maar hij dacht dat hij een visioen zag. Het visioen in Troas En Paulus kreeg 's nachts een visioen te zien: er stond een Macedonische man, die hem dringend vroeg: Kom over naar Macedonië en help ons! Toen hij nu dit visioen gezien had, probeerden wij meteen naar Macedonië te reizen, omdat wij eruit opmaakten dat de Heere ons geroepen had aan hen het Evangelie te verkondigen. En de Heere zei 's nachts door een visioen tegen Paulus: Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet,

Voor onszelf is het duidelijk: de HSV kon gewoon zonder enige wijziging van betekenis ook de twee andere teksten als VISIOEN vertaald hebben. Ons principe is dan: • De Schrift is ons genoeg volgens 2 Tim.3:16,17 NBG: “Elke schrifttekst is door God geïnspireerd en kan gebruikt worden om onderricht te geven, om dwalingen en fouten teweerleggen, en om op te voeden tot een deugdzaam leven, zodat een dienaar van God voor zijn taak berekend is en voor elk goed doel volledig is toegerust.” • De Schrift is ons genoeg volgens 2 Pet.1:3 NBG: “Zijn goddelijke macht heeft ons alles geschonken wat nodig is voor een vroom leven, door de kennis van hem die ons geroepen heeft door zijn majesteit en wonderbaarlijke kracht.” • De Schrift is ons genoeg volgens Judas 3 NBG: “Geliefde broeders en zusters, het wasmijn vaste voornemen u te schrijven over de redding van ons allen, maar ik zie mij nu genoodzaakt u in deze brief op te roepen om te strijden voor het geloof dat voor eens enaltijd aan de heiligen is overgeleverd We gaan verder met Franklin ter Horst, ook een dispensationalist. Die heeft hier een andere uitleg, de twee getuigen zijn volgens hem Elia en Henoch. Hij schreef er een artikel over op http://www.franklinterhorst.nl: ‘De twee ‘getuigen’ en zegt met veel overtuiging in zijn inleiding: “Sommige Bijbeluitleggers zijn van mening dat het optreden van de twee getuigen slechts symbolisch gezien moet worden. Maar dat is een misvatting, want het ondermijnt niet alleen de waarheid van Gods Woord, maar het maakt tevens het hele boek Openbaring tot een twijfelachtig document.” (laatste bewerking 3 februari 2008.) De stelligheid van zijn uitspraak doet er niets van af: Elia stierf, nadat God hem van de scène met Elisa had weggenomen, op een later tijdstip. De reden is dat hij nog een brief schrijft aan koning Joram van Juda na zijn “wegname.” Van Henoch kunnen we nog wat extra zeggen. Is er iemand naar de hemel opgenomen vóór de tijd van Jezus? Moet iedereen sterven? Is Henoch gestorven? Henoch is vier keer genoemd in de Bijbel: Genesis 5:18-24 / Lucas 3:37 / Hebreeën 11:5 / Judas 4. De relevante feiten zijn deze: van zijn voorouders is hij de 7 de van Adam. Dat hij “wandelde met God,” dat “God hem opnam” op de leeftijd van 365 en dat “God hem verwijderd heeft.” Maar voordat men zich bezeerd aan grove schendingen van exegese, is het nodig op twee verzen te wijzen uit het boek Hebreeën. Hebreeën 11:13 HSV: “Deze allen zijn in het geloof gestorven. Zij hebben de vervulling van de beloften niet verkregen, maar hebben die vanuit de verte gezien en geloofd en begroet, en zij


Openbaring 11 en 12 22 hebben beleden dat zij vreemdelingen en bijwoners op de aarde waren.” Allen die ervoor zijn genoemd, ook Henoch, zijn volgens Paulus GESTORVEN. Hebreeën 11:39,40 HSV: “En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goedgetuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen.” Al dezen die genoemd zijn in deze lange lijst hebben wat hen als getuigenis beloofd was: NIET ONTVANGEN, dus ook Henoch niet die is genoemd in Hebreeën 11:5. Hij is nu niet in de hemel bij God in/met het lichaam dat hij op aarde had. Dit lezen we in Genesis 5:21-23: “21 Toen Henoch vijfenzestig jaar geleefd had, verwekte hij Metuselach. 22 En Henoch wandelde met God, nadat hij Metuselach verwekt had, driehonderd jaar, en hij verwekte zonen en dochteren. 23 Zo waren al de dagen van Henoch driehonderd vijfenzestig jaar. 24 En Henoch wandelde met God, en hij was niet meer, want God had hem opgenomen.” Er bestaan Joodse legenden dat Henoch niet stierf maar dat is niet de manier op dit te benaderen. Ellen G. White, stichtster van de Zevende dag Adventisten heeft naar andere planeten “gereisd” in haar visioenen en is ook Henoch tegengekomen. - (EGW: ‘The Early Years’ Vol.1, blz.114,157). Dat brengt ons niet dichter bij de waarheid. Is het mogelijk nog levend te zijn en toch ook niet dood, want er staat in de teksten van Henoch NIET dat HIJ STIERF? Als u dat erin gelezen leeft dan moet u het opnieuw lezen! Dit doet me denken aan een vers: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven.” (Johannes 5:24). Een discipel van Jezus is al overgegaan van het aardse naar het leven met God. Dit verwijst naar dat grote feit van de positie van de christen zoals Paulus het zegt: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde” (Col.1:13). Nu al, is het een voorrecht van de christen om te leven in de kracht van het eeuwig leven, hij is wat de aarde betreft “een zekere dood gestorven.” We doen er goed aan daarop te wijzen, naar dit concrete geval van Henoch. We mogen daar wat uit concluderen: dat dit op hem/hen, dus de gelovigen uit het OT, niet van toepassing was. Uit ervaring met de grondslag van het NT weten we dat, die inschakeling van het aardse leven naar een koninkrijksleven toen nog niet gepredikt was. Herlees dus nog eens Hebreeën 11:39,40. Een gebeuren als Epheze 3:17 was niet weggelegd voor die gelovigen: “opdat Christus door het geloof in uw harten woning make. Geworteld en gegrond in de liefde.” Die Christus kenden ze nog niet en hun hoop was een lang en gelukkig leven met enkele kinderen om de generatie verder te zetten. Het verhaal van Henoch is anders dan dat van u of mij. Het heeft geen zin daar tegen in te gaan want 1 Corinthiërs 15:50-53 is duidelijk: “50 Dit spreek ik evenwel uit, broeders: VLEES EN BLOED kunnen het Koninkrijk Gods NIET beërven en het vergankelijke beërft de onvergankelijkheid niet. 51 Zie, ik deel u een geheimenis mede. Allen zullen wij niet ontslapen, maar allen zullen wij veranderd worden, 52 in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin, want de bazuin zal klinken en de doden zullen onvergankelijk opgewekt worden en wij zullen veranderd worden. 53 Want dit vergankelijke moet onvergankelijkheid aandoen en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.” We zullen alleen naar de hemel kunnen gaan als ons lichaam dat we hebben, gewijzigd zal worden. Als het in een geestelijk verheerlijkt lichaam zal zijn veranderd. Dat had Henoch niet, hij kan dus niet in de hemel zijn voordat wat Paulus schrijft, in vervulling gaat.We zullen moeten wachten en Henoch ook, tot Jezus terugkeert naar de aarde om met onze zielen (= geest) te worden herenigd in een verheerlijkt herrezen lichaam (1 Thessalonicenzen 4:14-18). Net als de rechtvaardige doden in ziel en lichaam herenigd worden voor de definitieve uitspraak, zullen de zondaars dit krijgen, maar dan een lichaam dat de 2 de dood ontvangt: hun definitieve straf in de hel (Openbaring 2:11 / 20:6,14,15 / 21:8). Twee teksten die daar een uitzondering op zijn:


Openbaring 11 en 12 23 1° Leert Job 4:17 niet dat het lichaam sterfelijk is: “Zou een sterveling rechtvaardig zijn tegenover God, of een man rein tegenover zijn Maker?” Onze lichamen gaan in verval en keren terug naar het stof van de aarde. Onze lichamen zijn sterfelijk, Henoch zal géén uitzondering zijn. 2° 1 Timotheüs 6:15,16: “15 welke te zijner tijd de zalige en enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der Heren, 16 die alleen onsterfelijkheid heeft en een ontoegankelijk licht bewoont, die geen der mensen gezien heeft of zien kan. Hem zij eer en eeuwige kracht! Amen.” Dat is de situatie in de dagen van Paulus, mensen en ook Henoch hebben Hem nog nooit gezien in die toestand. Niemand kan God letterlijk zien met menselijke ogen. Vanuit een ander standpunt ook nog dit. Ezechiël 18:4 zegt: “Zie, alle zielen zijn van Mij, zowel de ziel van de vader als die van de zoon zijn van Mij; de ziel die zondigt, die zal sterven.” Dit verwijst eigenlijk naar de gehele persoon. Het woord “ziel” kan gewoonlijk het materiële deel van de mens betekenen of synoniem zijn van: de mens. Merk op dat de heiligen van het Oude Verbond geen duidelijke visie hebben op de onsterfelijkheid van de ziel = mens. Dat zal moeten wachten tot de komst van Christus. Paulus verwoord dat als volgt: “doch die NU GEOPENBAARD is DOOR DE VERSCHIJNING VAN ONZE HEILAND, Christus Jezus, die de dood van zijn kracht heeft beroofd en onvergankelijk leven aan het licht gebracht heeft door het evangelie.” (2 Timotheüs 1:10). Kijken we nu eens naar: “want God had hem opgenomen”(Genesis 5:24 en Hebreeën 11:5). Het woord “opgenomen” vertaald uit het Grieks in het boek Hebreeën, is μετατιθημι dat is in Strong’s Concordance het nummer 3346. Het betekent: “overbrengen, wijzigen, perverteren (*) Van “meta”en“tithemi”, overdragen, dat wil zeggen (letterlijk) transporteren, (impliciet) uitwisselen, (reflexief) van plaats veranderen, of (figuurlijk) perverteren = overdragen, wijzigen, verwijderen, vertalen, omturnen.” (* figuurlijk = aantasten, onze opmerking) We vinden het begrip 6 maal in het NT waarvan tweemaal in Heb.11:5 en dit zijn ze. Handelingen 7:16: “en zij werden overgebracht (Grieks = metatithēmi) naar Sichem en bijgezet in het graf, dat Abraham voor een som gelds van de zonen van Hemor te Sichem gekocht had.” Galaten 1:6: “Het verbaast mij, dat gij u zo schielijk van degene, die u door de genade van Christus geroepen heeft, laat afbrengen (Grieks = metatithēmi) tot een ander evangelie.” Hebreeën 7:12: “Want uit een verandering (Grieks = metatithēmi) van priesterschap volgt noodzakelijk ook een verandering van wet.” Hebreeën 11:5 HSV: “Door het geloof werd Henoch weggenomen (Grieks = metatithēmi), opdat hij de dood niet zou zien. En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen (Grieks = metatithēmi) had. Vóór zijn wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde.” Judas 1:4: “Want er zijn zekere mensen binnengeslopen – reeds lang tevoren tot dit oordeel opgeschreven – goddelozen, die de genade van onze God in losbandigheid veranderen (Grieks = metatithēmi) en onze enige Heerser en Here, Jezus Christus, verloochenen.” Men zou dan ook kunnen vertalen: “Henoch veranderde (van plaats)” zoals dat later met Philippus ook zou zijn in Handelingen 8:39,40.


Openbaring 11 en 12 24 De eerste dood zullen alle mensen ooit ondergaan (Hebreeën 9:27). De dood kan menselijkerwijs niet worden omzeild. Sterven is onontkoombaar. Ook Henoch is gestorven, zoals we al hebben bewezen. Heeft Jezus ooit gesproken van iemand die aan de dood kon ontsnappen? Ja, zeker! In Johannes 8:51 zei Hij: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien iemand mijn woord bewaard heeft, hij zal de dood in eeuwigheid niet aanschouwen.” En weer in Johannes 11:26 in andere woorden: “en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?” Dat was echter een boodschap die Henoch niet kende en zelfs een koning David niet kende. Dus op basis van wat allen uit het OT wisten, over uiteindelijke bevrijding van dood, op die basis konden ze niet bouwen. Wij wel, daarom moeten we de zaken van het OT niet zomaar overhevelen naar het NT als er geen reden toe is of als we er geen tegenstrijdigheid aan toevoegen. Dus dit is waar en waarachtig wat we lezen in Johannes 3:13: “En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.” Ook Handelingen 2:34 geeft daar de onderbouw aan: “Want David is niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt zelf: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand.” In Romeinen 6:6 vertelt Paulus ons: “dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn.” In plaats van Adam gaf God de mensheid een bestaan in Christus. Henoch kende dat nog niet en ook Elia niet, dus hebben ze de ervaring van de dood werkelijk ondergaan. Dus als Henoch aan de dood zou zijn ontsnapt, dan moest het op basis van BEPAALDE VOORWAARDEN. Die waren er nog niet in zijn tijd. Hij kon niet ontsnappen aan zijn eigen toekomst: dood en sterven. Paulus zegt niet dat elke gelovige zal zijn als Henoch en de dood niet zal zien. De apostel van de heidenen zegt dat allen sterven. Wat zei hij ook alweer in Hebreeën 11:13? “In (dat) geloof zijn deze allen gestorven, [Henoch ingerekend, onze opmerking] zonder de beloften verkregen te hebben.” De eindconclusie is deze: Openbaring 11 spreekt niet over Henoch, noch Mozes of Elia maar over de gemeente van Christus die sinds Pinksteren blijft verkondigen dat er slechts redding is in het bloed van Jezus. Geloof in Christus is de basis voor het “eeuwige leven” en dat was er nog niet in het OT!  Joh.3:16: opdat een ieder die gelooft eeuwig leven heeft  Rom.3:25: wij zijn gerechtvaardigd door geloof in zijn bloed  Rom.5:1: wij hebben vrede met God op grond van geloof  Eph.2:8: wij zijn uit genade behouden, door het geloof We moeten er ook nog een kleine aantekening bijzetten. Want de dispensatieleer gaat er vanuit dat het belangrijkste in het boek Openbaring is: dat het gaat over het herstel van Israël en gedeeltelijke bekering van dat volk. Maar dat is niet zo duidelijk en ook niet volgens de kerkgeschiedenis van de vroege kerkvaders. Ignatius (ca. 30/50-110 na Chr.) was volgens een overlevering de derde bisschop van Antiochië in Syrië en was al een kerkvorst die kritische aantekeningen maakte bij de relatie Kerk/Israël. We citeren van Jos M. Strengholt op zijn site: kerkvaderignatius.blogspot.com/ “Een tweede ketterij die Ignatius bestrijdt, is het Judaisme. Aan de gemeente in Magnesia en die in Philadelphia stuurt hij zijn waarschuwingen. Interessant is dat Ignatius zegt dat degenen die eertijds Joods waren niet langer de Sabbath vieren, maar de dag des Heren, omdat de Heer op die dag opstond. (Magnesia 9:1) Dat is voor zover ik weet het eerste bewijs van deze verandering van feestdag. In zijn brief aan Magnesia lezen we ook: Wordt niet misleid door vreemde leerstellingen en verouderde mythen, want die zijn waardeloos. Want als we doorgaan te leven in overeenstemming met het Jodendom, geven we toe dat we geen genade hebben ontvangen. (Magnesia 8:1)


Openbaring 11 en 12 25 Het is totaal absurd om Jezus Christus te belijden en het Jodendom te praktiseren, want het Christendom ging niet in het Jodendom geloven, maar het Jodendom in het Christendom. (Magnesia 10:3) Aan de gemeente in Philadelphia schreef Ignatius: Maar als iemand het Jodendom aan jullie uitlegt, luister niet naar hem. [Als hij] niet spreekt over Jezus Christus, beschouw ik ze als grafstenen en de graven van de doden. (Philadelphia 6:1) Ik hoorde sommigen mensen zeggen: ‘Als ik het niet in de Archieven vindt, dan geloof ik het niet in het evangelie.’ En toen ik tegen ze zei: ‘Het is geschreven’, antwoorden ze me: ‘Dat is precies de vraag’. Maar wat mij betreft, de ‘archieven’ zijn Jezus Christus, de onveranderlijke archieven zijn zijn kruis en dood en zijn opstanding en het geloof dat door Hem komt. (Philadelphia 8:2)”

Zie ook onze studie: ‘Vinden we Israël als Natie terug in de Openbaring (Apocalyps)’ uit 2008, meer dan 400 bladzijden A4. We gaan daar in op de leerstellingen van de dispensatieleer. En aanvullend van Andrew Atherstone, ‘Divine Retribution: A Forgotten Doctrine?’, Themelios 34.1 (2009): blz.50-62. J. Lambrecht, ‘Final Judgments and Ultimate Blessings: The Climactic Visions of Revelation 20.11-21,8’, Biblica 81 (2000), blz.362-385. Er is een achtergrond tussen hoe men het boek Openbaring dient aan te pakken: dat is de vervulling van profetische uitspaken in het OT. Daar zijn vele profetische verwijzingen die vooruit blikken naar het “Messiaanse tijdperk” = van de voleinding van zonde, geïntroduceerd door Christus. Dit tijdperk wordt vaak beschouwd als “de laatste dagen” of “de laatste dagen” (Genesis 49:1,10 / Num.24:14 / Deut.4:30 / 31:29 / Jes.2:2 / Jer.23:20 / 30:24 / 48:47 / 49:39 / Dan.2:28 / Hos.3:4 / Mic.4:1). Herman Ridderbos merkt op dat Zijn komst: “niets minder (was) dan het begin van de grote eschaton van de geschiedenis.” In de ‘Albert Barnes notes’ lezen we: “De uitdrukking verwijst naar de tijd die normaal aangegeven is als de toekomst. Maar zoals de komst van de Messias vanuit het oogpunt van een Jood de belangrijkste gebeurtenis in de komende eeuwen is: heeft men de grote, glorieuze bekroning van die enorme toekomst in die zinsnede komen te beschouwen als expressief voor dat gebeuren (...) Het was een uitdrukking in contrast met de dagen van de aartsvaders, de koningen, de profeten, enz. De laatste dagen, of de sluitingsperiode van de wereld, zijn de dagen van de Messias.(BE 381).” Toen Christus kwam IS: “de volheid der tijden” gerealiseerd (Galaten 4:4). Er is hier een verschil in vertaling “IS” OF “WAS” de tijd gekomen, maar beide zijn goed qua weergave. “Maar wanneer de volheid des tijds gekomen IS” (Statenvertaling, Jongbloed-editie) “Maar toen de volheid van de tijd gekomen WAS” (Willibrordvertaling). Vandaar dat de Bijbel wijst naar de voorbereidende prediking aan het begin van Zijn bediening. Dit lezen we van Johannes de Doper: “En zeggende: De tijd IS VERVULD, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie.” (Marcus 1:15 / Mat.4:17) Voorafgaand aan deze was het Oude Testament voor dat tijdperk al typologisch en anticiperend. Het Oude Testament tijdperk diende was als een “vroeger” (Maleachi 3:4 / vergelijk Jer.46:26 / Klaagliederen 1:7 / Amos 9:11 / Mic.7:14,20). De weg naar de “laatste dagen”, de periode ingeleid door de komst van Christus lag toen in hun onmiddellijke nabijheid. “Nadat God vroeger vele malen en op velerlei wijze tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde van de dagen, tot ons gesproken door de Zoon, die Hij tot erfgenaam gemaakt heeft van al wat bestaat, door wie Hij ook het heelal heeft geschapen.” (Heb.1:1,2 Willibrordvertaling).


Openbaring 11 en 12 26 Herbert W. Bateman IV, is dispensationalist en schreef voor Bibliotheca Sacra 149 (Oct. 1992), blz.38-53 het artikel ‘Psalm 110:1and the New Testament.’ Zijn conclusie is dat David dit oorspronkelijk schreef voor zijn zoon Salomon, bij de troonsbestijging, maar dat de schrijvers van het NT dit in volle zin op Jezus toepassen. We kennen dergelijke afwijkingen van deze mensen: er zijn twee of meer vervullingen van hetzelfde profetische vers. Droevig is dat, zo een ontwijkende wijze van interpreteren, ondanks dat het Nieuwe Testament zo eenvoudig is in zijn uitleg. Jezus gegeerd met zijn Vader, aan Zijn rechterhand, nu eens staande dan eens zittende op dezelfde troon. Maar dat heeft allemaal te maken met de minimaliserende uitleg van die mensen over het belang van Pinksteren. Het is dus geen wonder dat hun uitleg van het boek Openbaring anders is dan anderen het leren. Psalm 110:1 is het meest aangehaalde vers in het NT, niet minder dan in 20 (of 21) plaatsen en steeds toegepast op de verheerlijkte Jezus. Dit zijn ze: Matheus 22:44 / 26:64 / Marcus 12:36 / 14:62 / 16:19 / Lucas 20:42 / 22:69 / Handelingen 2:33-35 / 5:31 / 7:55,56 / Romeinen 8:34 / Epheze 1:20 / Colossenzen 3:1 / 1 Corinthe 15:25-28 / 1 Petrus 3:22 / Hebreeën 1:3 / 1:13 / 8:1 / 10:12,13 / 12:2. We gaan er slechts één voluit van citeren, Matthéüs 26: “63 Maar Jezus bleef zwijgen. De hogepriester zei tegen Hem: ‘Ik bezweer U bij de levende God dat U ons zegt of U de Messias bent, de Zoon van God.’ 64 Jezus zei tegen Hem: ‘U hebt het gezegd. Maar Ik zeg u: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien, gezeten aan de rechterhand van de Macht en komend op de wolken van de hemel.’” Spiegel u daar eens aan, mensen van de dispensaties. “De hogepriester” heeft “vanaf nu” de macht van Jezus als koning gezien. Niet letterlijk, maar geestelijk kon hij dat zien en toch niet geloven. Dat er opeens zovel discipelen van Jezus waren was het teken ervan. De discipelen hebben het eveneens niet letterlijk gezien, maar zij geloofden: Hij is Heer, koning met zijn Vader en regeert sindsdien de wereld en Zijn kerk.

Dit is de afbeelding bij THE TWO WITNESSES (Part 18) By Don Walton De twee getuigen op http://blogandmayblog.com/?m=201105 Twee mannen werkzaam in Jeruzalem: de leer van de bedelingen hierover.


Openbaring 11 en 12 27 Wij geloven dat niet! Wij citeren H. Schouten, Nederlander en dispensationalist en een schrijver voor het blad ’Het Zoeklicht.’ Dit staat in 1 nov. 1997, blz.12,13: “Op de troon van de Vader. In Psalm 110:1 lezen we van de hemelvaart van onze Heer waar staat: ’Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten’. Dit zitten aan de rechterhand van de Vader wordt dikwijls, maar ten onrechte, beschouwd als de aanvaarding van Zijn Koninkrijk. Sommigen zeggen dat daarmee het koninkrijk, het duizendjarig vrederijk, een aanvang heeft genomen. Is dat inderdaad zo?” Bedroevend en beangstigend is een dergelijke bewering! Alsof er niet genoeg power zit in moord op Jezus en het verlossend lijden dat er bewerkt is. Het is even schrikken als je dit leest, en het laat een gevoel achter als gebondenheid aan een soort orakelachtige uitspraak. De dispensatieleer heeft nooit goed begrepen waarover de intocht in Jeruzalem echt om gaat en heeft vanuit die verkeerde kijk nog andere blunders begaan. Ook een foutieve leer van het zitten aan Gods rechterhand heeft daar iets mee te maken. Zie van: Brent Kinman, ‘Jesus’ Royal Entry into Jerusalem’, Bulletin for Biblical Research 15.2 (2005) blz.223-260. Het doet denken aan wat in een sekte als het Wachttoren Genootschap (Jehovah’s Getuigen) wordt toegepast. Je moet alles slikken wat ze bedacht hebben en zo ook gaat het in kringen van de dispensatie. Wie in de onderstaande citaten het woord Wachttoren vervangt door Zoeklicht krijgt een glimp bij wat we zeggen, het kan voor sommigen een schok zijn maar zo komt het bij ons over. Waar is het buigen van het hoofd als aanvaarding als de bewijzen zo groot zijn voor het huidige koningschap van Jezus. Hier de citaten: “De bijbel is daarom een boek van organisatie dat aan de christelijke gemeente als organisatie, niet aan individuele personen toebehoort, ongeacht hoe oprecht zulke personen ook mogen geloven dat zij de bijbel kunnen uitleggen. Om deze reden kan de bijbel niet op de juiste wijze worden begrepen zonder Jehovah's zichtbare organisatie in gedachten.” (De Wachttoren, 15 januari 1968, blz.43) “Wanneer wij Jehovah en de organisatie van zijn volk liefhebben, zullen wij niet achterdochtig zijn, maar zoals de bijbel zegt, 'alles geloven,' ook bijvoorbeeld alles wat er in het tijdschrift De Wachttoren staat...” (Bekwaam gemaakt tot de Predikingsdienst, blz.156) “In Jehovah’s organisatie is het echter niet nodig een massa tijd en energie aan speurwerk te besteden, want er zijn broeders in de organisatie die er juist voor zijn aangewezen om dat te doen, ten einde u die niet zoveel tijd hebt, te helpen, en zij bereiden het goede materiaal voor De Wachttoren en andere publicaties van het Genootschap voor.” (De Wachttoren, 1 september 1967, blz.530) Opb.11:4: “Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de Here der aarde staan.” De twee getuigen worden vergeleken bij twee olijfbomen. Aangezien, volgens Zach.4:3, de Heilige Geest vergeleken is bij een olijfboom zou dit een verwijzing kunnen zijn naar Gods inwerking in Zijn volk. Hiermee zou de afhankelijkheid beschreven zijn van Gods kracht. Zie ook Zach.4:6,14 waar Jozua en Zerubabel zijn afgebeeld om de intocht in het land of het herstel van het land aan te geven. In de Schrift komen bomen als de symbolische voorstelling van mensen enkele malen voor. Zie bijvoorbeeld Job 29:19 / Ps.1:3 / Jer.11:19. Deze getuigen zijn ook als twee kandelaars: lichtgevende instrumenten. Afbeelding die verwijst naar het feit dat Gods volk: “het licht der wereld is” (Ps.52:8,9 / Zach.4:12-14 / Mat.5:14-16 / Joh.5:35). De gemeente is “gezegeld” én “gemeten”. Ze mag en moet dit werk van getuigenis doen. De Willibrordvertaling van 1995 zegt o.a. dit bij dit vers: “Het is waarschijnlijker dat men in de twee getuigen opnieuw een beeld moet zien van schrijver, nu in haar profetische functie temidden van de ongelovigen, een opdracht waarin zij bezwijkt; maar dan bewijst God haar zijn trouw door


Openbaring 11 en 12 28 haar ten leven te wekken en te verheerlijken.” Wanneer we dit mogen wijzigen in: “de bedreigde gemeente uit de tijd van voor de wederkomst”, kunnen we er amen op zeggen, want dat geeft weer wat we zondermeer geloven. Jehovah’s Getuigen die van zichzelf zeggen dat hun overblijfsel van de 144.000 deze olijfbomen zijn hebben volgende visie op deze profetie. In ’DE WACHTTOREN’ van 15 februari 1999, blz.31 lezen we: “In de eerste-eeuwse christelijke gemeente werd aan sommigen de gave van “het onderscheiden van geïnspireerde uitspraken” geschonken (1 Korinthiërs 12:10), waardoor het mogelijk was te onderscheiden of een profetie echt was. Ofschoon dit wonderbare vermogen is opgehouden, kan er redelijkerwijs worden aangenomen dat God door middel van de gemeente, vooral in de voorzegde “tijd van het einde”, nog steeds voor een juist begrip van de profetieën zou zorgen, weliswaar niet door een wonder, maar als gevolg van het feit dat Gods dienstknechten ijverig studeren en speurwerk verrichten en de profetieën vergelijken met waarneembare omstandigheden en gebeurtenissen. - Vergelijk Daniël 12:4,9,10; Mattheüs 24:15,16; 1 Korinthiërs 2:12-14; 1 Johannes 4:6.” Opb.11:5: “En indien iemand hun schade wil toebrengen, komt er vuur uit hun mond en het verslindt hun vijanden; en indien iemand hun schade wil toebrengen, moet hij zó de dood vinden.” Dat de mensen uit de wereld géén uitstaans willen met de gemeente is duidelijk. Ook vanuit het boek Openbaring, waar de verzen 2:11 / 6:6 en 7:2 dit overduidelijk maken. Maar de gemeente heeft goddelijke hulp: hun mond verslindt hun vijanden. Dat is natuurlijk niet letterlijk en zal ook nooit kunnen. Dat er vuur uit de mond der getuigen komt doet ons ook denken aan Christus zelf. Die is afgebeeld in Opb.1:16 / 19:15 alsof een zwaard uit Zijn mond komt. Beide dingen “vuur” en “zwaard” zijn symbolen van oordeel en veroordeling. Christus veroordeelt tot de tweede of volledige geestelijke dood. Dat is de tweede dood = de poel van vuur en zwavel. Gods volk op aarde kan echter alléén symbolisch doden. Zij doden met Gods woord zoals Jer.5:14 beschrijft en ook Jer.23:29. Hun “vuur” verslindt de goddelozen doordat hen het komende oordeel te kennen gegeven wordt (Mal.4:1 / Opb.20:15 / 22:18,19). Wat niet wil zeggen dat men over alles moet oordelen of veroordelen. Maar wel geloven en toepassen dat de gemeente de sleutels van het Koninkrijk mag beheren, tezamen met de Heer. De gemeente mag binden en ontbinden wat reeds in de hemel op dat punt is vastgelegd en van eeuwen tevoren vaststaat (Mat.16:19,20 / 18:18). Gaat het hier om een tegenbeeld van Mozes + Elia ofwel Henoch + Elia ofwel Jeremia + Elia? Achter die gelijkenissen zit natuurlijk wel iets, maar pas op voor inlegkunde. Opb.11:6: “Dezen hebben de macht de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren; en zij hebben macht over de wateren, om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen, zo dikwijls zij willen.” Gods twee getuigen hebben macht (Grieks exousia = autoriteit, vrijheid tot handelen, bevoegdheid) om de hemel te sluiten zoals Elia (1 Kon.17:1 / Luc.4:25 / Jac.5:17). Of water in bloed te veranderen zoals Mozes (Ex.7:19-21). Dit hier is echter geen letterlijke herhaling dezer plagen maar een figuurlijke. Zij hebben autoriteit over het water der waarheid (Joh.3:5 / 1 Pet.1:23 / Opb. 22:1,17) en kunnen dat water doen stoppen om te vloeien als verfrissing voor de mensheid (Lev.26:1,19 / Zach.10:1,2 / Jer.14:22). Hierdoor komt de zonde der goddelozen nog groter uit. Zij kunnen tevens de valse leerstellingen, de menselijke wateren, als het ware in bloed veranderen t.t.z. veroordelen waardoor ze precies de bloedige dood sterven. Alléén de getuigen kunnen dat vanwege hun groot geloof (Marc.11:23 / Joh.15:7). Zij brengen in woord (voordat zij in vervulling gaan) alle plagen op de goddelozen, die zullen vallen in de handen van de levende God (Heb.10:31). Het gaat niet om de letterlijke Mozes, niet om de letterlijke Elia; maar om typen en voorbeelden van twee profeten die in Israël een grote betekenis hadden. Op dezelfde wijze dat wanneer de Messias profetisch “David” genoemd wordt er géén echte letterlijke David mee aangegeven is. Maar dat de Messias “zoals” David zal handelen.


Openbaring 11 en 12 29 Opb.11:7: “En wanneer zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest, dat uit de afgrond opkomt, hun de oorlog aandoen en het zal hen overwinnen en hen doden.” Het getuigenis waarnaar hier verwezen wordt is slechts dat getuigenis tijdens de symbolische 1.260 dagen. Op het einde van die tijd dat het beest uit den afgrond komt zal het hen doden. En het lijkt alsof de gemeente onder de voet van de vijand is gelopen! Dit doden is echter niet letterlijk en moet begrepen worden als de dood van Izaak volgens Heb.11:17. Zij zijn “dood” doordat het beest alle predikingactiviteit zal onmogelijk maken. Maar tegen die tijd zal hun getuigenis “voleindigd” zijn. Het zal zijn doel bereikt hebben (Grieks = “telesoosin”). Wat betreft het beest uit den afgrond verwijzen we naar Opb.13:14. Twee opmerkingen willen we nog maken. Ten eerste dat dit beest niet de persoon is uit Opb.9:1 die uit de afgrond komt want deze is Satan. Het beest hier is een politiek-religieuze macht. Ten tweede verwijzen we naar een uitleg van het WT genootschap. Volgens hen heeft het “doden” der twee getuigen betrekking op het jaar 1918 toen zeven bestuursleden van dat genootschap in gevangenis gezet werden. Maar volgens hun uitleg van het “beest uit den afgrond” is dat beest de Verenigde Natiën, organisatie die slechts in 1945 in voege is getreden. De getuigen zouden dus gedood zijn door iets dat nog niet bestond! Waar is de logica hier? (Zie hun boeken: ’Dan is Gods mysterie voltooid’ hoofdstuk 19 / ’De Openbaring’ blz.167,186-189.) Opb.11:8: “En hun lijk (zal liggen) op de straat der grote stad, die geestelijk genaamd wordt Sodom en Egypte, alwaar ook hun Here gekruisigd werd.” De vertaling van “hun lijk” is in het Grieks hier eigenlijk “hun gevallen lichaam” en staat zoals men ziet in het enkelvoud. Daardoor wordt de eenheid van de twee getuigen - die de gemeente van de eindtijd voorstellen - goed beschreven. In vers 9 echter is sprake over “lichamen” waardoor aangegeven wordt dat ze een veelvuldige eenheid zijn. Voor de eerste maal is hier in een bedekte term sprake van het Babylon de grote; dat politiekreligieuze allesomvattende Satanisch wereldrijk dat zich in de tijd van het einde zal ontwikkelen. Ze is met verscheidene termen aangegeven en wel als volgt: Opb.11:8 11:8 11:8 14:8 14:20 16:19 17:5 17:18 18:2 18:10 18:16 18:18 18:19 18:21

de grote stad geestelijk Sodom geestelijk Egypte Babel, het grote de Stad de Stad, de grote, Babel, het grote Babel, het grote de Stad, de grote Babel, het grote de Stad, de grote, Babel, de stad de Stad, de grote de Stad, de grote de Stad, de grote Babel, de grote Stad.

Omwille van haar verdorvenheid en onderdrukking is zij vergeleken bij Egypte, het eerste land dat Gods volk heeft verdrukt en Sodom de stad waar zelfs geen tien rechtvaardige mensen te vinden waren (Gen.18:21,22). Symbolisch is het ook de plaats waar de Heer aan de paal is genageld namelijk de goddeloze wereld (Ezech.23:3,4,8,19). Waarom dat rijk Babel genoemd wordt? Omdat aldaar de eerste georganiseerde opstand tegen God begon en dat dit het beeld is gebleven van strijd


Openbaring 11 en 12 30 tegen God. Zie en vergelijk het verhaal van de Toren van Babel in Gen.11 / 12 en dat wordt duidelijk. We geloven dus niet wat men zegt in de kringen van de leer van de bedelingen, dat de stad hier het letterlijke Jeruzalem is dat nog moet hersteld worden in de dagen van de Antichrist. Er is in deze schriftuurplaats een gelijkenis te bemerken met Mat.24:14. Daar staat dat Gods getuigen het goede nieuws prediken als getuigenis aan de Natiën. Aangezien nu het getuigenis is stilgelegd door de Natiën zelf en omdat God het toelaat zal ook vlug het andere deel van Mat.24:14 in vervulling gaan: het einde der goddeloze wereld. Wanneer we daarom zullen merken dat Babylon het getuigenis zal verbieden dan weten we ook dat Gods wraak vlug zal komen. Juist zoals de plagen van Egypte het land teisterden, zo ook zal het mystieke Babylon door Gods hand vallen (Ex.10:7). Volgens de leer van de bedelingen is de stad in dit vers het letterlijke Jeruzalem dat in de komende tijd, wanneer de Antichrist er regeert ook een geestelijk Sodom mag genoemd worden vanwege zijn verdorvenheid. Maar dat lijkt nergens op in de symboliek van deze verzen. Ook van de leer van de Historische school, waar deze stad het Pauselijke Rome is, zeggen we: dit kan niet. Wel echter: de verdorven stad = de verdorven wereld in zijn totaliteit. En ook; al wie de gemeente vervolgt = de Antichrist = de grote stad Babel. Opb.11:9: “En uit de volken en stammen en talen en natiën zijn er, die hun lijk zien, drie en een halve dag, en zij laten niet toe, dat hun lijken in een graf worden bijgezet.” De uitdrukking “volken, stammen, talen en natiën” heeft te maken met universaliteit (Opb.5:9 / 7:9 / 10:11). De dood van Gods volk (de gemeente) zal dus universeel herkend worden. Dan is Satan en zijn goddeloze wereld op zijn hoogste punt. Maar ook is de tijd aangebroken dat God zijn volk in bescherming neemt (Mat.24:22). Sommigen verklaren de 3 1/2 dag in functie van 3 1/2 jaren. Zoals in Opb.8:1 verklaard, bestaat er geen reden toe. Indien het een symbolische betekenis heeft zou het alleen kunnen betekenen dat de lijken (hier voor de eerste keer in het meervoud) der getuigen nog minder dan een “volledige tijd” als het ware dood zouden zijn. Want 3 1/2 is juist de helft van het volmaakte getal 7. In elk geval is die periode niet afhankelijk van de wil der goddelozen maar van God zelf. Dat is in vers 11 duidelijk gemaakt. God zal niet toelaten dat zijn volk tot verderf komt zoals bij een lijk het geval is (Joh.11:17-19) of zal hen aan de wereld tentoongesteld laten (1 Cor.4:13 / Jes.5:25). Greydanus heeft hier terecht nog de volgende opmerking: “Het halve spreekt van bekering, God grijpt dan in, om Zijn uitverkoren wil, Matth.24:22” (blz.178). We willen ook wat zeggen over begraven in het OT, want niet begraven worden is een schande. In een graf in de spelonk van Machpela die Abraham kocht van de Hethieten zijn begraven; Sara (Gen. 23:19) en later Abraham (Gen.25:10). Later zijn er ook Isaak, Rebekka, Lea (Gen.49:31) en Jakob (Gen.50:14) begraven. In Jerusalem zijn enkele koningen begraven: David 1 Kon.2:10 / Salomo 1 Kon.11:43 / Rehabeam 1 Kon.14:31 / Asa 1 Kon.15:24 / Josafat 1 Kon.22:51 / Joram 2 Kon.8:24 / Amasja 2 Kon.14:20 / Jotam 2 Kon.15:38 en Achaz 2 Kon.16:20. Dus eigenlijk maar een klein deel van de 19 koningen van Juda. Een koninklijke begraafplaats bestaat er dan ook niet in Israël. En deze twee getuigen worden niet begraven door hun tegenstanders. Wereldse schande maar de Heer zal hen niet vergeten. Opb.11:10: “En zij, die op de aarde wonen, zijn blijde en verheugd over hen en zullen elkander geschenken zenden, omdat deze twee profeten hen, die op de aarde wonen, gepijnigd hadden.” Dezen die op de aarde wonen, de term die het boek Openbaring altijd gebruikt om de goddelozen te beschrijven zijn vreugdevol. Hier staat “euphrainò” zoals in Lucas 12:19, en denk hier aan het


Openbaring 11 en 12 31 woordje euforie. Ze feliciteren elkaar voor het verrichte werk en zenden elkaar geschenken (Esther 9:22). Maar het einde der goddelozen is na deze dingen nog nabijer dan ooit tevoren. Gods vergelding is spoedig op komst (Rom.12:19 / 2 Thes.1:6). Opb.11:11: “En na (die) drie en een halve dag voer een levensgeest uit God in hen, en zij gingen op hun voeten staan en grote vrees viel op (allen), die hen aanschouwden.” We komen hier aan een glorieus moment in de geschiedenis van Gods gemeente. God herschept zijn volk. De geest des levens die Hij alleen heeft daalt over zijn volk en geeft hen “leven” (Gen.2:7 / Ps.36:10 / Ezech.37:1-5). Nu is de hemelse dochter Jeruzalem vrij en zullen de natiën sidderen (Jes.52:13). Johannes geeft over deze zaken geen verder commentaar. Het is goed hierbij in gedachten te houden wat Paulus reeds vroeger gezegd had. In 1 Thes.4:13-17 staat er namelijk dat Gods gemeente als één groep tezamen tot zijn God en Heer zal gaan. Dat wil zeggen dat we hier ook (of in vers 12) het opstaan “uit de doden” (Grieks = ek ton nekroon) te verwachten hebben van deze die reeds in de Heer ontslapen waren. Het is het moment dat de doden in de Heer het “sterfelijke” voor het “onsterfelijke” verwisselen en het “bovennatuurlijke” voor het “natuurlijke” inruilen (1 Cor.15:45-54). Dus niet alléén de twee profeten staan op uit de dood, maar het volledige aantal der heiligen Gods. Het is juist hierom dat “een vrees, een grote” (Grieks “phòbos, mègas”, tweemaal zonder het lidwoord) komt over de volkeren der aarde. Het is echter niet een vrees die reddend voor hen zal zijn want zij verwekt geen ware bekering. Zij zijn slechts zoals de “harde grond gelovigen” die vlug verdorren (Mat.13:20,21 / Luc.4:15). Men zou die vrees kunnen vergelijken bij de magiërs van Egypte die toen ze Mozes zijn staf zagen veranderen in een slang uitriepen: “Dat is de vinger van God” (Ex.8:19). Of Simon Magus die door vrees bevangen bij het zien van de wonderen die Petrus verrichtte een bijna-gelovige is geworden, echter niet voor lang (Hand. 8:13 / Ps.106:12). We willen niet beweren dat een “doodsbedbekering” voor God geen werkelijke waarde zou kunnen hebben. Maar in dit tijdstip van de tijd van het einde is men ofwel al een deel van Gods volk of van Satan. En wanneer God zijn tempel zal gemeten hebben dan is men ofwel zó of anders. Daarna is er geen overgang meer tussen die twee mogelijk. Opb.11:12: “En zij hoorden een luide stem uit de hemel tot hen zeggen: Klimt hierheen op! En zij klommen naar de hemel op in de wolk, en hun vijanden aanschouwden hen.” Zij die opgewekt zijn tot leven worden nu opgenomen in de hemel. God neemt zijn volk tot zich en doet voor hen alzo de verdrukking ophouden. Nu zal Gods wraak komen in een voor ons onvoorstelbare kracht (2 Thes.1:7-10). Een bepaald detail wordt hier toegevoegd aan de gedachten die Paulus in dit verband met de opname der gemeente schreef in 1 Thes.4:13-17. Hier is namelijk nadrukkelijk gezegd dat de vijanden der gemeente, de goddelozen dus, dit alles aanschouwen. Een ander detail is dat zij in “de wolk” opgenomen worden. Dus niet zomaar de eerste de beste wolk, maar “de wolk” volgens de Griekse tekst. In 1 Thes.4:17 staat er “de wolken” in het meervoud waarschijnlijk omwille van de grootsheid van die wolk. Een intensief meervoud zoals de uitdrukkingen; “hemelen, zeeën” enz. in het Hebreeuws ook steeds meervoud zijn. Opb.11:13: “En te dien ure kwam er een grote aardbeving en een tiende deel der stad stortte in, en zevenduizend personen werden door de aardbeving gedood, en de overigen werden zeer bevreesd en gaven de God des hemels eer.” Dit is een zeer moeilijke schriftuurplaats. Gaat het om een letterlijke aardbeving die Babylon, dus de gehele wereld, zal schokken? Of een figuurlijke aardbeving? Indien letterlijk dan gaat het om eén/tiende van de (dan overblijvende) wereldbevolking? Maar wie zijn de 7.000 die sterven? Verwijst het naar goddelozen die sterven? Zoiets als 7 x 10 x 10 x 10 kan toch ook symbolisch zijn


Openbaring 11 en 12 32 en eigenlijk een grotere groep aanduiden? Sterven deze mensen een eerste dood of een tweede dood? Want men mag niet vergeten dat de werkelijke komst van Christus ook als oordeler der goddelozen is. Bij de opstanding der gemeente is er eerst de bruiloft van het Lam waarna Christus met zijn gemeente komt voor de wraak van God (Opb.19:6-9 / 19:11-16). Maar is dat alles niet het werk van een “fractie” van een tijd? Indien deze mensen de goddelozen afbeelden dan zal die groep een opstanding krijgen zoals het zal zijn met dezen uit Sodom (Judas 7 / Mat.10:15 / Ezech.16:55). Kunnen de 7.000 die sterven ook geen afbeelding zijn van degenen die behoren tot de gemeente van Christus? Want aangezien “vlees en bloed” Gods koninkrijk niet beërven zullen dezen hier op aarde hun vleselijk lichaam achterlaten. Zijn dat die 7.000 “namen van mensen” zoals de Griekse tekst het zegt (ook in Hand.3:16). We weten het niet. Eén ding is echter zeker betreffende de “overigen.” Er is gezegd dat zij God eer geven voor hun vrees. Maar…. Eer brengen aan God in dit vers wijst waarschijnlijk niet op gelovigen. Het tegengestelde komt voor in Opb.9:20 / 16:9,11. Dat is géén echte bekering, want in Opb.9:21 is duidelijk gezegd dat de goddelozen hun hart verharden en in Opb.6:15-17 dat zij trachten te ontsnappen aan het gericht van God. De eer die zij God geven is uit vrees, niet uit een werkelijke bekering. Zij zullen God niet vinden zegt Spr.1:24-28. Dat ongelovigen in zekere mate God “erkennen” ziet men ook in Joh.9:24 / Hand.12:33 / Rom.4:20. Voor de uitdrukking “God des hemels”, zie naar o.a. Ezra 1:2 / Neh.1:4 / Dan.2:18. Opb.11:14: “Het tweede wee is voorbijgegaan: zie, het derde wee komt spoedig.” Zoals we reeds opgemerkt hebben is er vanaf Opb.10:1 tot 11:13 een tussenvisioen geweest. Nu eerst wordt de draad weer opgenomen van de serie van bazuinen waarvan er reeds zes in beeld gebracht zijn. Dit vers is dus eigenlijk een herinnering aan dat feit en moet als inleiding gezien worden op het zevende trompetvisioen. Opb.11:15: “En de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: Het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde, en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden.” De “luide stemmen” zijn deze van ofwel; de vier dieren (Opb.4:8), de 24 ouderen (Opb.4:9 / 5:8), of de engelen (Opb.5:11) Niet van dezen die “komende zijn” uit de verdrukking (Opb.7:10), want dit gedeelte volgt nà die verdrukking. Dit zevende visioen staat wat zijn vervulling betreft, chronologisch vóór de zes andere. Want de zes die eerst genoemd zijn geven een beschrijving van de wraak en gramschap van God. Dit is zoals we reeds verscheidene malen hebben opgemerkt vóórdat de heiligen hun loon ontvangen, dus vóór de opname der gemeente. De zevende bazuin, evenals de zevende schaal geven een “totaalbeeld” van wat de andere zes beschrijven en wat eraan voorafgaat: de verheerlijking der gemeente van Christus. Zich baserend op een speculatieve en onschriftuurlijke uitleg van Daniël hoofdstuk 4 heeft de WT dit gedeelte verklaard als vervuld zijnde in 1914. Maar niets is minder waar. De tijden der natiën zijn in het geheel niet geëindigd in 1914 want nog steeds zijn het de heidenen die ogenschijnlijk regeren. Dat is vanuit een bepaald standpunt bekeken, maar dat is niet alles. Een


Openbaring 11 en 12 33 “tijden der heidenen” die 2.520 jaren duren volgens de WT is Bijbels onmogelijk. Ze beweren dat God tijdens die tijd niet zou geregeerd hebben. Maar daartegenover zegt Dan.2:21: “Hij (YaHWeH) toch verandert tijden en stonden. Hij zet koningen af en stelt koningen aan. Hij verleent wijsheid aan wijzen en kennis aan hen die inzicht hebben.” Daarom zei Christus ook tegen Pilatus: “Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware” Joh.19:11. En Paulus schreef: “ Want er is geen overheid dan door God en die er zijn, zijn door God gesteld. Wie zich dus tegen de overheid verzet, wederstaat de instelling Gods, ...” Rom.13:1,2. Men kan dus kiezen tussen Gods geopenbaarde woord en enkele verwrongen uitleggingen van de WT. Het is zo dat Opb.11:15-18 nooit kan vervuld zijn geworden in 1914. Dat is duidelijk door hetgeen vers 18 zegt waar sprake is over “de toorn der volkeren” en het geven van het loon aan de knechten en profeten van God. De toorn van de volkeren toepassen op de eerste W.O. zoals de WT doet is géén goede Bijbelstudie. In 1914 waren de natiën der wereld toornig onder elkaar en hadden oorlog onder elkaar. Maar hier is sprake van iets anders. Er staat letterlijk in de Griekse tekst: “en de natiën waren toornig en uw toorn kwam... en te verdelgen dezen die de aarde verdelgen.” Daaruit ziet men twee dingen 1°) toorn der natiën en 2°) toorn van God gericht tot de goddelozen. Waarom waren de natiën toornig en tot wie was die toorn gericht? Johannes zegt het hier niet, maar dat het tegen Gods heiligen is, blijkt duidelijk. En het is om die reden dat het visioen der twee getuigen en hun vervolging door de heidenen opgetekend staat vóór het tafereel van de zevende trompet. En ook de profetie van de Olijfberg spreekt van die toorn die de natiën hebben tegenover Gods volk. Het is daarom dat God de tijd “inkort” of “afkapt.” Zo staat het letterlijk in het Grieks, het is namelijk om zijn volk te redden (Mat.24:21,22,29 / Luc.21:23,24). Er is ook nog sprake van het geven van het loon aan Gods dienaren die hier in drie groepen verdeeld zijn of misschien beter nog; bij drie eigenschappen genoemd worden; de profeten, heiligen en die zijn naam vrezen. Zij worden “kleinen en groten” genoemd omdat deze term een algemeenheid kan aanduiden zoals in Opb.13:16 / 19:5,18 / 20:12. Nu wat betreft dat loon. We zouden graag willen weten of de WT ook hierover leert dat dit in 1914 is geschied? Neen zeggen zij in ’Dan is Gods mysterie voltooid’ (blz.288-290 van de Engelse uitgave); het was 1.260 dagen daarna of in 1918. Daarmee geven zij nog eens een toppunt van onwetendheid en verkeerd begrip. In het recentere commentaaar ’De Openbaring’, uit het jaar 1988 blz.175 is die opstanding: “vroeg in de dag des Heren” genoemd. Wat leert de Schrift over het loon dat de heiligen ontvangen? Eerst en vooral geeft de Schrift te kennen dat het loon ontvangen wordt bij de “parousia”, “epiphaneia”, en “apocalupsis” van de Heer (1 Pet.1:7 / 2 Tim.4:8 / 1 Thes.2:19). Ook spreekt 1 Pet.5:4 nog van ontvangen van loon bij de “phanerosis” of manifestatie. Wil dit nu zeggen dat een christen drie of viermaal zijn loon ontvangt? Waar zou de Schrift dát leren? De WT leert toch ook dat de “apocalupsis” van Christus met Harmageddon is? Is Harmageddon dan óók reeds voorbij? Of zouden we volgens de Schrift niet beter leren dat men dat loon nog moet ontvangen? Nu tracht de WT hieraan te ontsnappen door te zeggen dat alléén de doden in 1918 hun loon ontvangen hebben. Maar dan moeten zij nog eens naar 1 Thes.4:13-17 kijken waar staat dat doden en levenden “tezelfdertijd” en “tezamen” de Heer tegemoet gaan om loon te ontvangen. De WT maakt van de Bijbel een doolhof terwijl Gods woord juist een veilige gids wil zijn. Zie voor het begrip “loon” ook naar 1 Cor.4:5 / Phil.2:16 / 1 Thes.2:19,20 / 3:7 / 1 Pet.1:7 / 5:24 / 1 Joh.2:28. Maar valse profeten als hierboven zijn er nog bij de vleet. Vernoemen we nog G.T. Armstrong die in niets moest onderdoen voor Jehovah Getuigen als vals profeet. En ook iemand was die blijk gaf een patent te hebben om profetie verkeerd uit te leggen. We willen u hierbij verwijzen naar een prachtig boek dat hierop ingaat van Marion J. Mc Nair, ’Armstrongism Religion or Rip Off’, Pacific Charters uit 1977. Op blz.169, 170 staan er 21 verkeerde voorspellingen en op blz.209, 210 nog eens 41. En dan moeten we ook zeggen dat de vereniging die thans het werk van Armstrong (Ambassador College) voortzet deze geschriften van Armstrong heeft afgezworen.


Openbaring 11 en 12 34 Opb.11:16-18: “En de vierentwintig oudsten, die voor God op hun tronen gezeten waren, wierpen zich op hun aangezicht en aanbaden God, zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen, die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven.” De woorden van Johannes in Opb.11:16-18 laten er daarom ook niet de minste twijfel over bestaan dat Gods koninkrijk in zijn eeuwige betekenis nog komende is (1 Cor.15:24-28). Maar lopen we daarbij niet te hard van stapel. God is steeds Koning geweest (Ps.99:1-5). Ook toen Nebucadnessar Jeruzalem omverliep (zie aantekeningen bij Opb.8:1). Ook wanneer Hij Zijn Zoon liet vermoorden (Joh.19:11). En met de tweede vernietiging van Jeruzalem was God het die regeerde en de zaak zijn beloop liet. Er zijn enkele details die moeten nader bezien worden in het voorgaande. We zien eerst en vooral dat de 24 oudsten in de hemel zijn vóórdat de doden in Christus geoordeeld worden. Deze ouderlingen kunnen dus niet de gemeente zelf zijn zoals zo velen beweren maar degelijk zoals we in Opb.4 hebben opgemerkt een speciale groep van engelen. Betreffende de Griekse uitdrukking “ho kairos” in de NBG weergegeven als “de tijd” moet gezegd worden dat “de tijdsperiode” of “de bestemde tijd” een betere uitdrukking is. Het is hetzelfde woord als in Hand.1:7 / Luc.21:24 / 1 Thes.5:1,2. En bij het lezen van Hand.1:7 wordt het duidelijk dat niemand kan weten vanuit menselijk standpunt wanneer Gods Koninkrijk wordt opgericht. Want Christus en de engelen zelf weten het niet. Wie beweert dat Christus kwam (is gekomen) in 1874, 1878, 1881, 1914 of 1925 of 1975 zoals de WT heeft gedaan, is een valse profeet. Hun manier van voorspellen is verkeerd. Christus heeft geleerd dat men moet wachten en bidden voor het koninkrijk en heeft nooit gezegd dat wij het tijdstip ervan dienen te berekenen (Mat.24:42 / Marc.13:33). De laatste jaren heeft men in die kringen een andere manier bedacht om de tijd van het einde in te schatten maar ook deze visie kan verkeerd zijn en is afhankelijk hoe vlug de Heer terugkomt. Want ook volgens deze nieuwe uitleg moet Christus binnen de 20 jaar tereugkeren. In de uitdrukking “God, Almachtige, die is en die was” is het gedeelte “die komt” nu weggelaten omdat in de persoon van Jezus die is gekomen ook de volheid van God, de Almachtige geopenbaard is. Opb.11:19: “En de tempel Gods, die in de hemel is, ging open en de ark van zijn verbond werd zichtbaar in zijn tempel, en er kwamen bliksemstralen en stemmen en donderslagen en aardbeving en zware hagel.” In de aardse tempel was “het heilige der heilige”, waar de ark stond, onzichtbaar omdat het afgeschermd was met een voorhangsel. Daardoor wou God aan het Joodse volk tonen dat Hij van hen was afgezonderd en dat zij niet rechtstreeks tot Hem konden komen. Nu echter is de hemel open en ziet men het tegenbeeld van de aardse ark. Dus is God nu niet meer gescheiden van de mensen en kan men tot God opgaan in de hemelse gewesten. Dat is de les die wij uit deze tekst moeten begrijpen. Maar voor de goddelozen ook bitter. Voor hen lijkt het als een groot onweer dat hen zal verdelgen. Gods openen van de tempel is vreugde en verdriet, zoet en bitter zoals in Opb.10:9,10. In een zeer leesbaar boek zegt Spatafora A., ’From the temple of God to the temple: A biblical Theological Study of the Temple in the Book of Revelation’, Gregorian University Press, 1997, dat de tempel hier de plaats is waar de gemeente haar dienst voor God waar-maakt en verricht (blz.260).


Openbaring 11 en 12 35 Voor de betekenis van het begrip “verbond” in het NT zoals in vers 19 (Grieks “diatheekee”) wijzen we u op: Mat.26:28 / Marc.14:24 / Luc.1:72 / 22:20 / Hand.3:25 / 7:8 / Rom.9:4 / 11:27 / 1 Cor.11:25 / 2 Cor.3:6,14 / Gal.3:15,17 / 4:24 / Ef.2:12 / Heb.7:22 / 8:6,8,9 (2x),10 / 9:4 (2x),15 (2x),16,17,20 / 10:16,29 / 12:24 / 13:20 / Opb.11:19.

Openbaring hoofdstuk 12


Openbaring 11 en 12 36

The woman clothed with the sun - William Blake (1757-1827). Detail, onderste deel, van DE vrouw bekleed met de zon - William Blake Wanner we het boek Apocalyps verdelen in zijn meest simpele vorm dan mag men zeggen dat hier het tweede en tevens laatste deel ervan begint. Wat nu volgt tot aan hoofdstuk 22 vormt één geheel. Dit hoofdstuk samen met hoofdstuk 13 is van het grootste belang. Hier komen zeven personages aan de orde: 1°) De vrouw gekleed met de zon 12:1 2°) De grote draak 12:3 3°) Het mannelijke kind 12:5 4°) Michaël, de engel 12:7 5°) Het zaad van de vrouw 12:17 6°) Het beest uit de zee 13:1 7°) Het beest uit de aarde 13:11 Opb.12:1,2: “En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.” Wat is een teken? Een kleine nota over het begrip “teken” in het OT. Dat is het woord “mopheth”. In het algemeen gesproken is een teken een aanwijzing waardoor iets gekend wordt (Gen.1:14 / Jozua 2:12). Het kan letterlijk een teken zijn zoals o.a. de wonderen die werden gedaan door Mozes (God) bij de uittocht uit Egypte (Ex.4:21 / 7:3,9 / 11:9,10). (Of een wonder = teken in


Openbaring 11 en 12 37 het NT. = Marc.8:11 / 1 Cor.14:22.) Maar ook een mens kan als een teken zijn (Ezech.12:6,11 / 24:24,27). Of een situatie kan een teken zijn en zinne-beeld van iets anders (1 Kon.13:3.5 / 2 Kron.32:24,31). Het kan als een herinnering zijn, een monument of iets dergelijks (Gen.12:17 / 17:11 / Ex.13:9). Het is soms een aanwijzing van iets dat nog komt in de werkelijkheid (Jes.7:14 / Ezech.4:3 / 2 Kon.19:29). In de Openbaring van Johannes is het woord “semeion” (teken) gebruikt in Opb.12:1,3 / 13:13,14 / 15:1 / 16:14 / 19:20. Vooral belangrijk is het feit dat de uitdrukking “teken” soms ook in verband met personen is gebruikt (Jes.8:18 / 7:14 / Luc.11:30 / 2:34). Het teken van de vrouw in Openbaring 12 is een “groot teken” (= Grieks “semeion megas”). Dat van de draak is slechts “een ander teken” (= Grieks “allo semeion”), dus duidelijk van een andere soort dan het eerste teken. En een korte opmerking. “Teken” heeft in het NT steeds te maken met het goddelijke plan van redding van de mensheid met slechts één uitzondering namelijk Rom.4:11. Openbaring 12 is de eerste maal dat een vrouw beschreven wordt in de Apocalyps. Maar het is géén letterlijke vrouw. In de hemel. Het Griekse begrip “ouranos” is in het NT 283 maal gebruikt. Daarvan staan 94 teksten in het meervoud. In de Openbaring alleen is het woord 54 maal gebruikt maar slechts eenmaal in het meervoud (Opb.12:12). De hemel die Johannes hier beschrijft is niet de hemel van YaHWeH, maar de visionaire hemel van waaruit Johannes het gezicht ziet (Opb.4:1). Het is dus niet iets wat letterlijk met de ogen door de mensen gezien zal worden. Dat de vrouw bekleed is met zon, maan en sterren is natuurlijk symbolische taal. Hoe groot zou de vrouw niet moeten zijn indien ze letterlijk maar één klein sterretje zou dragen? Het is volgens ons het best te begrijpen vanuit de droom van Jozef in Gen.37:9 beschreven. Ook daar zijn de hemellichamen gebruikt om iets symbolisch uit te beelden. Wie de vrouw niet is? Over de vrouw in Opb.12 zijn er zes verscheidene uitleggingen die we zelf niet aannemen. a) De vrouw is Maria: Dit is de officiële uitleg van de R.K.K.. De vrouw is voor hen een individu, alsook het mannelijke kind welke Jezus zou zijn. Veel details passen niet in het leven van Maria. In vers 6 is gezegd dat de vrouw naar de woestijn vlucht, iets wat Maria nooit heeft gedaan. In vers 14 en 15 staat dat Satan, de draak, de vrouw vervolgt. Dat is niet waar bij Maria. De vrouw van Opb.12 heeft een zaad (kinderen) wat niet past bij de R.K.K. die leert dat Maria slechts één kind heeft gehad. Het is een contradictie. Maar zegt men dan; het is een geestelijk beeld van de Kerk! Ze is volgens de voetnoten in de Willibrordvertaling van 1995: “de moeder van de Messias (v.() maar ook de volgelingen van Jezus (v.17 / en stelt het volk Gods van alle tijden voor. Ze herinnert aan Eva, de moeder van alle levenden.” We citeren verder uit een encycliek van Paus Johannes Paulus II Encycliek « Evangelium Vitae », 1995: “‘Een groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon’ (Apk 12,1): het moederschap van Maria en van de Kerk 103. De wederzijdse betrekking tussen het mysterie van de Kerk en Maria blijkt duidelijk uit het ‘grote teken’ dat beschreven staat in het boek van de Openbaring: ‘Een groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren’ (12,1). In dit teken herkent de Kerk een beeld van haar eigen mysterie: aanwezig in de geschiedenis, weet zij, dat zij de geschiedenis overstijgt, inzoverre zij op aarde het ‘zaad en het begin’ vormt van het Rijk Gods 139. De Kerk ziet dit mysterie volledig en voorbeeldig vervuld in Maria. Zij is de vrouw van heerlijkheid, in wie Gods plan uitgevoerd kon worden met de hoogste volmaaktheid. De ‘vrouw, bekleed met de zon’ - vertelt het Boek van de Openbaring ons - ‘was zwanger’ (12,2). De Kerk beseft ten volle dat zij in zich de Redder van de wereld draagt, Christus de Heer. Zij


Openbaring 11 en 12 38 beseft dat zij ertoe geroepen is Christus aan te bieden aan de wereld, en zo aan de mensen een nieuwe geboorte te geven in Gods eigen leven. Maar de Kerk kan niet vergeten dat haar zending mogelijk werd gemaakt door het moederschap van Maria, die Hem ontving en droeg, die is ‘God uit God’, ‘ware God uit de ware God’. Maria is waarlijk de Moeder van God, de Theotokos in wier moederschap de roeping tot het moederschap die God aan iedere vrouw geeft, wordt verheven tot haar hoogste niveau. Zo wordt Maria het model van de Kerk, geroepen om de ‘nieuwe Eva’ te zijn, de moeder van de gelovigen, de moeder van de ‘levenden’ (vgl. Gn 3,20). Het geestelijk moederschap van de Kerk wordt alleen maar bereikt - en de Kerk weet dit ook onder pijnen en ‘barensweeën’ (Op 12,2), d.w.z. in voortdurende spanning met de krachten van het kwaad, die nog steeds over de wereld trekken en de mensenharten treffen, en weerstand bieden aan Christus: ‘In Hem was leven en het leven was het licht van de mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet aangenomen’ (Joh 1,4-5). Net als de Kerk moest ook Maria haar moederschap beleven temidden van lijden: ‘Dit kind (...) zal een teken zijn, dat weersproken wordt, opdat de gezindheid van vele harten openbaar moge worden; en uw eigen ziel zal door een zwaard worden doorboord’ (Lc 2,34-35). De woorden die Simeon richt tot Maria, helemaal in het begin van het aardse leven van de Verlosser, vatten beeldend de afwijzing van Jezus en met Hem die van Maria samen, een afwijzing die haar hoogtepunt zal vinden op Calvarië. ‘Naast het kruis van Jezus’ (Joh 19,25) wordt Maria deelgenote in de gave die de Zoon van zichzelf maakt: zij offert Jezus, geeft Hem over, en brengt Hem eens voor altijd ter wereld voor ons. Het ‘ja’, gesproken op de dag van de Aankondiging, bereikt zijn volle rijpheid op de dag van het Kruis, wanneer voor Maria de tijd komt dat zij, als haar kinderen, al diegenen die leerlingen worden ontvangt en ter wereld brengt, terwijl zij de reddende liefde van haar Zoon over hen uitstort: ‘Toen Jezus zijn moeder zag en de beminde leerling naast haar, zei Hij tot zijn moeder: ‘Vrouw, zie daar uw zoon’’ (Joh 19,26). ‘De draak stond voor de vrouw (...) om het kind te verslinden zodra het geboren was’ (Apk 12,14): het leven bedreigd door de krachten van het kwaad 104. In het Boek van de Openbaring wordt het ‘grote teken’ van de ‘vrouw’ (12,1) vergezeld door ‘een ander teken dat aan de hemel verscheen’: ‘een grote, rode draak’ (12,3), die Satan belichaamt, de persoonlijke macht van het kwaad, alsook alle machten van het kwaad die in de geschiedenis werken en de zending van de Kerk tegenwerken. Ook hier werpt Maria licht op de Gemeenschap van Gelovigen. De vijandschap van de machten van het kwaad is in feite een heimelijke weerstand die voordat hij de leerlingen van Jezus treft, gericht wordt tegen zijn Moeder. Om het leven van haar Zoon te redden van hen die Hem vrezen als een gevaarlijke bedreiging, moet Maria met Jozef en het Kind naar Egypte vluchten (vgl. Mt 2,13-15). Zo helpt Maria de Kerk te beseffen dat het leven altijd in het middelpunt van een grote strijd is tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. De draak wenst ‘het kind zodra het geboren is’ (Apk 12,4) te verslinden, een afbeelding van Christus, die Maria ter wereld bracht ‘in de volheid van de tijd’ (Gal 4,4) en die de Kerk onophoudelijk moet aanbieden aan de mensen in elk tijdperk. Maar in zekere zin is dat kind ook een beeld van iedere persoon, ieder kind, speciaal iedere hulpeloze baby, wiens leven bedreigd wordt, omdat - zoals het Concilie ons nog eens laat zien ‘de Zoon van God door zijn menswording zich in zekere zin heeft verenigd met iedere persoon’ 140 .” Gegeven te Rome, bij Sint Pieter, op 25 maart, het Hoogfeest van de Aankondiging van de Heer, in het jaar 1995, het zeventiende van mijn Pontificaat. Johannes Paulus II b) De vrouw is de christelijke gemeente: Zo leren sommige Protestanten. Maar de feiten leren anders. Het is de gemeente die geboren is uit Christus en niet Christus uit de gemeente. Zoals Eva uit Adam kwam zo komt de gemeente uit Christus (Gen.2:21-24 / Eph.5:25-32). We mogen die volgorde niet omdraaien. Het is waar dat Israël de vrouw is van God volgens o.a. Jer.3:14. Maar die vrouw wordt ook beschreven als een overspelige in vooral het boek Hosea.


Openbaring 11 en 12 39 c) De geestelijke uitleg: Enkele kerkvaders uit de 3é en 4é eeuw - en dat zijn de oudste uitleggingen die we kennen - hadden een variatie op de theorie de vrouw = de gemeente. Ze vertellen ons dat alle christenen als een mannelijk kind zijn en bescherming krijgen van God. De draak waarvoor zij bescherming krijgen is Satan en de woestijn de goddeloze wereld. Dit is een zeer mooie uitleg die we niet willen uitsluiten. Als er één gedeelte is dat hierbij gelezen moet worden dan is dat wel 2 Cor.3:14-17. Daar staat: “Maar hun gedachten werden verhard. Want tot heden toe blijft dezelfde bedekking over de voorlezing van het oude verbond zonder weggenomen te worden, omdat zij slechts in Christus verdwijnt. Ja, tot heden toe ligt, telkens wanneer Mozes voorgelezen wordt, een bedekking over hun hart, maar telkens wanneer iemand zich tot de Here bekeerd heeft, wordt de bedekking weggenomen. De Here nu is de Geest; en waar de Geest des Heren is, is vrijheid.” Let op het contrast tussen Mozes en Jezus, tussen Joden en Heidenen, en tussen de Wet van Mozes en de Heilige Geest. En lees er ook a.u.b. nog het vervolg op in 2 Cor.4:1-7. Vergeten we hierbij niet dat de Kerkvaders zoals ook trouwens Paulus de Joden soms kritisch bekijken. d) Openbaring 12 is een mythe: Dat is de uitleg van vele modernisten waaronder Dieterich, Gunkel, Bousset, Boll, Loisy enz... Bij het nazien van de geschriften van die personen ziet men dat de één zweert bij een Babylonische mythe, de ander bij een Egyptische, een andere bij een parallel in het Zoroathrisme en een vierde denkt aan een Phrygische mythe. De onenigheid van al die personen is het beste bewijs dat die uitleg verkeerd is. Prof. Loisy, een uitgesloten R.K. priester, heeft echter ook eens gezegd: “hogere kritiek kan niet alles verklaren.” e) Historisch profetische uitleg: Volgens deze uitleg is de vrouw de gemeente en het mannelijke kind Constantijn de Grote. Dat was de mening van Russell de stichter van de WT (zie ’DE WACHTTOREN’ van 12/2/1879). Ook Streeter de stichter van een genootschap dat zich heeft afgescheiden van de WT in 1919 (Pastoral Bible Institute) had deze mening. (Zie zijn ’Revelation’, z.j., Vol.2, blz.33-72). Maar die uitleg is verkeerd omdat ten eerste Constantijn nooit de bescherming van God kan gehad hebben. Daar is historisch geen bewijs voor. Ten tweede dan ook verkeerd omdat die uitleg samengaat met de theorie dat één dag profetisch aan één jaar gelijk zou zijn. Er zijn natuurlijk nog andere uitleggingen in dit verband die door geschiedkundige evenementen onderbouwd zijn maar de weerlegging blijft dezelfde. Hier moet het gaan om een hemelse vrouw en een zeer speciaal kind. (Zie ook ons commentaar bij Opb.8:1). f) De vrouw is Israël: Het is waar dat Christus uit/in het volk Israël is geboren. Want hij is zoon van Abraham, Judah en David (Mat.1:1 / Heb.7:14 / 2 Tim.2:8). Hiermede is men ook aan het einde van de gelijkenis. Is Israël door de draak vervolgd? Integendeel! Christus noemde hun leiders wel: “de zonen van de duivel” die de draak is (Joh.8:40-44). Wanneer was Israël in de woestijn onder Gods bescherming toen Christus werd geboren? En indien we zeggen: Christus het mannelijke kind is, wie is dan het zaad? Th. Niemeijer schrijft in, ’Het Zoeklicht’, 7 maart 1998, blz.18 over deze uitleg.”Zo wordt Israël in Openbaring 12:16 beschreven als de vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten en een krans van 12 sterren op haar hoofd... “En zij baarde een Zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf” (vs.5). Daarmee wordt de profetie uit Jesaja 54:1 vervuld waarin Israël als de ’onvruchtbare’ en ’eenzame’ beschreven wordt, die ’toch zal baren’.” Een zeer eigenaardige uitleg vinden we in het speciaal nummer van ’Christenen voor Israël’, september 2001, blz.6. J. van Barneveld zegt na de aanhaling te hebben gedaan van Openbaring 12:1: “Deze vrouw heeft het moeilijk: barensweeën! Israël ondergaat nu de barenweeën van de komende Koning en Zijn Rijk. Wij, als gelovigen, staan hierbij naast en achter Israël.” Dat is


Openbaring 11 en 12 40 verwarrende taal. De Koning is reeds gekomen zowel voor Israël als voor de Heidenen die tot geloof komen. Spaar ons voor de theorie der twee vervullingen! Met Pinksteren zegt Petrus duidelijk dat de vermoorde en opgewekte Jezus zowel Koning (Kurios) is als Gezalfde (Messias). De Joden die de ware aard van hun zondigheid begrepen hebben vragen daarom wat ze dienen te doen en bekeren zich daadwerkelijk (Hand.2:36 tot slot). Wie is dan de vrouw? (Grieks voor vrouw is “gunè”) Het woord “vrouw” is in de Schrift letterlijk gebruikt voor een persoon van de tweede sekse (Mat.11:11 / Joh.16:21) een getrouwde vrouw (Deut.13:7 / Luc.1:5) of een bruid (Deut.22:23-25 / Gen.29:21 / Opb.19:7). Deze hier in Openbaring beschreven is echter symbolisch want geen letterlijke vrouw is ooit tot God gegaan in de hemel om er bescherming te genieten of haar zoon evenmin. Deze vrouw moet ook collectief zijn in plaats van slechts één individu. Het idee dat één als velen is afgebeeld vinden we reeds verscheidene malen in het OT. In Dan.2:37,38 staat één koning afgebeeld voor een koninkrijk. Eén beest is afgebeeld voor twee koninkrijken omdat het twee horens heeft (Dan.8:20,21). Een beest met zeven hoofden is echter per definitie niet gelijk aan zeven rijken. Opb.17:9 zou dat moeten ondersteunen maar die identificatie die we bij Daniël vinden is niet dezelfde. Wat op elkaar lijkt is daarom nog niet gelijk aan! Want één beest kan de afbeelding zijn van de totaliteit van alle aardse machten en de zeven symbool van de volheid van iets. Wie is dan de vrouw? Van wie of wat is ze de zinnebeeldige voorstelling? Daarvoor gaan we eerst terug tot de geschriften van het Oude Testament. Daar zien we dat iemand met de naam Zion is afgebeeld als “de vrouw” van God in o.a. Jes.54:1,5,6 / Jer.3:20 / Ezech.16:8-14 / Hosea 2: 18,19. En die iemand is Israël, maar dan gezien vanuit het gelovige volk van God. Zij is een moeder met talloze kinderen en die kinderen zijn de individuele personen van het gelovige Israël (Jes.49:21 / 50:1 / 66:7-11 / Hosea 4:5). Er zijn zelf enkele schriftuurplaatsen die over vrouw Zion spreken als in barensweeën (Micha 4:9,10 / Jes.26:16-18 / Jer.4:31 / 13:21). Deze vrouw is hemels in de zin van haar planning maar aards in werking. Haar oorsprong is hemels en haar Man is hemels. Zodat ze de voorstelling is van het ideale en ongerepte. Deze schriftuurplaatsen bewijzen echter twee dingen. Ze spreken ten eerste nooit over het feit dat Zion een individuele Messias voortbrengt. Ten tweede dat Zion in barensnood een “volk” voortbrengt. Dit laatste in kritiek op de WT volgens wie Zion in 1914 een volk voortbrengt, namelijk al dezen die op dat moment met Charles Taze Russell, hun eerste president, meewerkten en hem als geestelijke leider aanschouwden. In het NT vinden we een vrouw beschreven in verband met Christus. Het is de gemeente die in twee parabels van het Koninkrijk als “vrouw” beschreven is (Luc.15:8 / Mat.13:33) en vergelijk verder nog Mat.9:15 / Joh.3:29,30 / 2 Cor.11:2 / Eph.5:23-32. Is de gemeente van Christus niet de vrouw van Opb.12? De sleutel wie die vrouw is vinden we in Gal.4:25-27. Daar zegt Paulus: “Het woord Hagar betekent de berg Sinaï in Arabië. Het staat op één lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. Maar het hemelse Jeruzalem is vrij en dat is onze moeder.” En dan beschrijft Paulus hoe deze vrouw baart en geeft als ondersteuning Jesaja 54:1. Vergelijk ook Heb.12:22. Deze tekst uit het OT is toepasselijk op Gods gemeente uit het OT. Maar ook op de bruid van Christus wanneer je het NT bekijkt. Over de anderen is er niet altijd zekerheid en kan ook op het letterlijke Israël toepasselijk zijn. De conclusie is daarom dat er een hemels Zion is, een hemelse vrouw. Nu heeft God natuurlijk letterlijk géén echte vrouw. Jehovah’s Getuigen zeggen dan hierop het volgende: maar in de hemel is er wel iets dat als vrouw kan fungeren, het is de collectieve groep van Gods engelen. Het belangrijke van een vrouw is immers een helper te zijn en dat omschrijft Gods engelen op typische wijze. Zij zijn de beschermers van Gods volk (Hand.5:19 / 8:26 / 12:7-11 / 27:23). In één woord; de goede en getrouwe engelen zijn Gods vrouw, zij zijn de moeder van de gemeente, zoals ze


Openbaring 11 en 12 41 vroeger de moeder van Israël was. Tot zover de WT. Die uitleg klopt niet op veel punten. Aan engelen wordt een dienende functie toegeschreven maar nooit deze van een kinderen voortbrengende moeder (Heb.1:14 / Opb.19:10). Dat leest men er in omdat anders hun uitleg niet meer opgaat dat het zaad verwijst naar het overblijfsel van de 144.000. Gods gemeente echter - die zowel bestaat in het OT als in het NT - is vergeleken bij een vrouw. Soms vergeleken bij een getrouwde vrouw en soms als een maagd, afhankelijk van hetgeen er moet over gezegd worden of geprofeteerd. En dan moet er op gewezen worden dat we het dan niet hebben over gewoon maar Israël in zijn geheel maar over de gelovigen in Israël, door de Schrift meerdere malen “de rest” genoemd. Ook niet zomaar over de kerk (ná Pinksteren) als een instituut in een land of de wereldkerk van wie zich allen christenen noemen. Neen, we bedoelen alle echte gelovigen, dezen die God zelf heeft verwekt als zijn eigen geestelijke kinderen. Niet de papierchristenen of de rijstchristenen maar al wie de wil van de Vader doet. Dat is Zijn vrouw vanuit één standpunt. Vanuit een ander standpunt ook Zijn (geestelijk) zaad. En dat gaat op voor het OT en voor het NT, want in beide heeft God een vrouw, dezelfde vrouw bestaande uit de ware gelovigen. En het is géén handicap voor deze uitleg zoals men beweert in de leer van de bedelingen. Gekleed met zon, maan en sterren. Natuurlijk zijn Gods engelen niet zo bekleed hoewel de WT dit beweerd. De vrouw is zo bekleed, denk aan de engelen die morgensterren genoemd worden in Job 38:7. Dat is de redenering van een Jehovah Getuige. Dat klopt slechts vanuit een vluchtige kijk op deze teksten. De vrouw, de gemeente, heeft haar geestelijk licht ook niet alleen voor haar zelf. Als een goede moeder brengt ze dit ook over op haar kinderen die ze zamen met God grootbrengt (Luc.16:8 / Hand.26:18 / Eph.5:8 / Mat.5:14). Twaalf sterren als een kroon (Grieks “stephanos”) rond het hoofd van de vrouw staat er als volledigheid en als koninklijkheid (2 Sam.12:30 / Ps.21:3). De kroon kan ook een symbool zijn van eer of verheuging (Spr.12:5 / 16:31). Symbolisch kunnen de zon, maan en sterren de totaliteit voorstellen van geestelijk licht. Ze is zwanger. Als letterlijke term gebruikt voor een bevruchtte vrouw volgens Gen.16:4,5,11 / 38:24,25 / Mat.1:18. Maar ook in symbolische taal voor allerhande moeilijkheden zoals in Num.11:12 / Jes.26:17-19 / 33:11 / Ps.7:14. De vrouw is in barensnood. De vrouw, de gemeente bestaande uit Joden en heidenen die de Messias aannemen, van Opb.12 is in nood. Ze is roepende voor verlossing uit haar weeën (Mat.9:27 / 27:50 / Luc.23:46). Gods hemelse koningin staat op het punt een zoon te baren. Over letterlijke weeën spreekt de Schrift niet al te dikwijls (1 Sam.4:19 / Jes.43:10 / 51:2). Het is echter een uitdrukking (Hebreeuws = chul) die volgens de symbolische taal, de betekenis heeft van alle soorten noodtoestanden of geestelijke pijnen (Jes.13:8 / 21:3 / Jer.4:31 / 6:24 / 13:21 / 22:23 / 1 Thes.5:3). Wanneer u deze teksten erop naziet dan merkt u tevens op dat het niet steeds spreekt over gelovigen. Ook de wereld is in weeën zoals in 1 Thes.5:3. Of Babylon is in weeën volgens Jer.50:41-43. In Gal.4:19 zegt Paulus: “mijn kinderen, terwille van wie ik opnieuw weeën doorsta, totdat Christus in u gestalte verkregen heeft.” Zo ook moet men de pijnen van deze vrouw begrijpen. Symbolisch heeft Sion moeilijkheden met het baren omdat ze het mannelijke kind als het ware aan Satans wereld moet ontrukken. Daarom is er ook gezegd dat ze pijn heeft om te baren. Het is het gewone woord “basanidzo” dat hier is gebruikt. We kunnen dat het best begrijpen door te vergelijken met de “pijnen” van Lot in 2 Pet.2:8. Het zou absurd zijn zulke dingen letterlijk te nemen. De tekst van Gal.4:19 spreekt over kinderen in de meervoudsvorm. Laten we duidelijk zijn; Paulus her-interpreteert hier de oorspronkelijke tekst. Jesaja 54:1 is door Paulus geher-interpreteert, de éne die baart worden velen die baren. De gemeente Gods is in permanente barenweeën telkenmale iemand tot het geloof in de Messias komt (1 Cor.4:15 / Col.1:27-29 / 3:9,10).


Openbaring 11 en 12 42 Meer nog, het hemelse Sion baart ook heidenen. In zijn commentaar op Galaten schrijft R. Zuurmond terecht bij dat vers: “Citaat uit Jes 54:1, volgens de Septuaginta. (Deutero-) Jesaja spreekt inderdaad over Jeruzalem. Ook Jes 54:2-3 past in dit verband. Paulus ziet de goyim als de grote kinderzegen van Sara. Schoeps, in zijn commentaar (p.52) noemt een plaats uit de Talmoed (bBer 10a) de ironisering van Paulus’ exegese. Tegen een MIN (=ketter) zegt Beruriah: ’Laat het onvruchtbare Israël juichen omdat het tenminste geen kinderen heeft voortgebracht voor Gehenna, zolas jij” (’God noch gebod’, Ten Have-Baarn,1990, blz.175). De interpretatie van de Joodse messiasbelijdende Paulus is hier het tegenovergestelde van wat een niet-messias-belijdende Jood Beruriah beweert. Het hemelse Sion heeft kinderen gebaard uit alle stammen en talen en natiën, wetenschappelijk is dat onmogelijk, maar niet bij God (Gal.4:26 en Rom.8:15). En een andere conclusie; ook de Wachttoren geeft aan dit vers van Jesaja 54:1 een verkeerde interpretatie die deze van het Nieuwe Testament niet is. En men bouWT maar gewoon op die eigen interpretatie, om van C. T. Russell en zijn aanhangers de kinderen van de vrouw te maken. De WT past deze weeën en geboorte toe op de geboorte van het Koninkrijk Gods. Volgens hen in werking sinds 1914 (’Inzicht in de Schrift”, deel 1, 1995, blz.236). Wie echter iets afweet over het Koninkrijk Gods kan er slechts om glimlachen of uiterst kwaad worden. Zie hierover onze publicatie ’De Wederkomst van Jezus, de Joden en de duizendjarige Regering.’ Opb.12:3,4: “En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rossige draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde.” De Griekse tekst zegt letterlijk: “drãkon mégas purros”, in het Nederlands “een draak, een grote, vuurrood.” Dat is een dubbele bevestigende wijze, alhoewel zonder lidwoorden, waardoor er de nadruk op gelegd is dat er zo slechts één draak is. De draak die eveneens in de visionaire hemel van Johannes wordt gezien is niemand minder dan Satan die op deze wijze beschreven wordt. Hij is de god en prins van de goddeloze wereld. Vanuit Gods standpunt echter een verslindend dier (Joh.12:31 / 14:30 / 16:11 / 2 Cor.4:4). Ook dat is een teken van iets = een beeld van iets. Hij is afgebeeld als een “vuurrode” draak omdat rood symbool is van oorlog. Men ziet dit bij het lezen van Opb.12 zelf. Hier is afgebeeld dat Satan tegen zes verscheidene dingen in oorlog is. Satan is in oorlog tegen 1) De sterren des hemels (4) 2) Het mannelijke kind (4) 3) Michaël en zijn engelen (7) 4) De vrouw (15) 5) Het zaad van de vrouw (17) 6) De ganse wereld (9,12) De draak heeft zeven hoofden en tien horens, als symbool van zijn volledig, aardse macht. Hij regeert rechtstreeks of on-rechtstreeks over de gehele wereld. Hierover zie men ook Opb.13:1 / 17:3. En denk aan de 7 Geesten Gods waarvan dit een diabolisch tegenbeeld is. Op de hoofden staan ook zeven “diadèmata” een woord slechts hier en in Opb.13:1 / 19:12 gebruikt. Het is een teken van koninklijkheid. Over de staart van de draak wordt meestal géén commentaar gegeven. Nochtans ten onrechte. In symbolische taal is een staart de omschrijving van valse leerstellingen. Want Jes.9:15 zegt dat de leugenachtige profeet zoals een staart is (zie ook Opb.9:10). Maar wie zijn de sterren die neder geworpen worden? De algemene uitleg is deze. Sterren zijn in de Schrift symbool van geestelijke wezens (Job 38:7). Het is een feit dat Satan vele engelen van God heeft doen afdwalen door zijn staart (valse leer). Dit was vooral het geval voorafgaande aan de vloed


Openbaring 11 en 12 43 (Gen.6:14 / 1 Pet.3:19,20). Ze zijn neergestort uit de hemel. Ze leven nu verder in de aardse omgeving in zonde en verleidende tot zonde. Elliott de grote voorvechter van de Historische school zegt over dit gedeelte: het is het Romeinse Rijk dat de Kerk vervolgt. Dusterdieck zegt dat de zeven hoofden symbolisch de antichristelijke Romeinse macht afbeelden. Opb.12:4b-6: “En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk wezen, dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf, en haar kind werd plotseling weggevoerd naar God en zijn troon. En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij daar twaalfhonderd zestig dagen onderhouden zou worden.” De draak heeft gemerkt dat de vrouw gaat baren en staat gereed om het kind te verslinden. Het kind is: “een zoon, een mannelijk wezen”, een Hebreeuwse uitdrukking. Want “zoon” kan volgens het Hebreeuwse woord zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. Daarom is er aan toegevoegd dat het hier een mannelijk kind is (Gen.3:16 / Ex.21:5 / 22:23) en dat wijst er op dat er mannelijke kracht uitgaat van het kind. Dezelfde Griekse taal van Opb. 12:4b vinden we nu ook in de Septuagintavertaling van Jesaja 66:7. In Jes.66:8 is dat mannelijk kind gelijkgesteld met een volk “een natie die in eenmaal” geboren wordt. Ook dat mannelijke kind van Openbaring is een collectiviteit, een groep die de natiën zal hoeden met ijzeren staf. Maar primair heeft het te maken met wat er aan Jezus is geschiedt. En dat moet zo omdat er hier duidelijk verwezen is naar de Psalm twee vers negen en dat is een vers dat naar de Messias verwijst. Bij het wonder van zijn geboorte is de Satan er toe verleidt het Kind te vermoorden en laat Herodes alle kinderen ombrengen uit de streek waar de Messias geboren. Alleen is hij iets te laat. Zijn ouders zijn voordien met Hem gevlucht. Zie naar Matthëús hoofdstuk twee. En ook de aardse volgelingen van de Satan aangevoerd door de Schriftgeleerden, Farizeeën en Sadduceeën trachten de volwassen Jezus meer dan eens van het leven te beroven. Alle plannen van de draak mislukken. Het Kind zal later vrijwillig sterven maar opstaan uit de dood. Er is een goddelijk aspect in deze zaak: de HERE zal Zijn gezalfde “verbrijzelen” volgens Jes.53:10. Maar het zijn toch de Joden die het bewerkt hebben samen met de Romeinen (Hand.2:36). We hebben hier het eerste deel van de profetie van Gen.3:15. Satan heeft géén vat op het Kind, of op wat er in de geschiedenis van de mensheid zal gebeuren. Na Zijn opstanding uit de doden wordt de verheerlijkte Jezus weggenomen uit de wereld en gaat hemelwaarts tot de Vader, ook in onze plaats (Hand.1:9,11). Sterven, opstaan uit de doden en regeren doet de Heer voor ons Zijn discipelen Rom.6:3-5 / Phil.3:10,11. De Heer heeft ons mede-opgewekt en “mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten” (Gal.2:5,6). En dat laatste is een even waarachtig woord als al de andere, maar blijkt zeer moeilijk te zijn voor dezen die in de bedelingen geloven! Door de Heilige Geest worden mensen wedergeboren om in Christus te zijn, tot eer van de Vader (Rom.8:14 / Gal.3:26 / 1 Joh.3:1). Ze worden daardoor allen medeerfgenamen van de Christus. God vergeeft de zonden die in het verleden gemaakt zijn van de zondaars en maakt ze tot Zijn kinderen (Rom.3:23-26 / 8:16 / Joh.1:12). De rest van deze profetie is zelfs nog duidelijker in het bepalen wie hier speciaal bedoeld is. We zijn er namelijk van overtuigd dat dit kind hier alléén de heiligen van de eindtijd afbeelden. De eindtijd vanaf Pinksteren en niet verschoven naar later. Dus niet zoals de WT die dat in 1914 zet, of velen uit de bedelingen die het plaatsen bij de her-opstanding van de staat Israël in 1948. Hoe kan dit bewezen worden? Wel in de eerste plaats is er gezegd dat het kind tot God gaat vóórdat de 1260 dagen aanbreken en dat de vrouw onderhouden wordt. Ook in Opb.11:2,3 was over zulk een periode sprake, in verband met het meten van de tempel van God. Een meten waardoor ééns en voor altijd bepaald is geworden wie tot God behoort en wie niet. Die tijden lopen parallel alsook de 42 maanden en de 3 1/2 tijden van Opb.12:14 / Opb.13:5. Nu spreekt Opb.11 van “meten van Gods volk”. En Opb.12 van geboren worden van een kind dat goddelijke goedkeuring krijgt. Het


Openbaring 11 en 12 44 beeld is niet hetzelfde maar wél de symbolische gedachte. Als tweede punt willen we opmerken dat het beeld dat de vrouw onderhouden wordt, een gelijkenis heeft met de handelswijze der twee profeten. Want men ziet in Opb.11:3-6 dat ze wél in zakken gekleed profeteren maar toch Gods bescherming hebben. De “woestijntoestand” van de vrouw is dus de aarde, periode tijdens dewelke ze ter wille van het beest uit den afgrond speciaal haar kinderen moet beschermen. Zo gezien is dat mannelijke kind Gods gemeente tijdens de verzegeling. Geboren door de Heilige Geest vanaf Pinksteren (Opb.7:13). Over de woestijn als symboliek nog dit: het is een plaats van bescherming en / of geestelijke bezinning. Zie o.a. 1 Kon.17:2-6 / Hosea 2:14 / Mat.2:13-18. Nu zal men hier op het eerste zicht enkele opmerkingen hebben. Men zou kunnen zeggen dat dit kind niet de ganse groep zou kunnen afbeelden daar er ook in Opb.12:17 nog sprake is van het “overblijfsel” van het zaad van de vrouw. Maar het mag ons niet ontgaan dat een groep als de gemeente onder verscheidene beelden kan beschreven worden. Zo bijvoorbeeld zegt 1 Pet.2:4-10 over hen dat zij zijn: levende stenen, een geestelijk huis, een heilige priesterschap, een uitgekozen natie, een koninklijk priesterschap, een heilig volk en Gods volk. En die dingen kunnen van één gelovige gezegd worden of van de totale gemeente. Al deze beschrijvingen omschrijven de gemeente en zo ook het mannelijke kind dat tezelfdertijd “het overblijfsel” is. Het mannelijke kind is het zaad van God, volgens 1 Joh.3:9 “geboren uit God” en het overblijfsel “het zaad” (Grieks “sperma”) van de vrouw. Maar beiden eveneens uit God, dus hetzelfde volk afbeeldend. Men zou ook kunnen opmerken dat “het mannelijk kind” één is en dat volgens onze uitleg het slechts een gedeelte ervan is. Ook zulk een beschrijving is niet strijdig. Zo zegt Paulus bijvoorbeeld over de gemeente van Corinthe: “gij zijt de tempel Gods” 1 Cor.3:16,17. Daaruit kan men toch niet besluiten dat de heiligen in andere gemeenten niet “de tempel Gods” zijn. Want tempel zijn van God is men als individu maar ook als groep. Zelfs indien Paulus alle levenden zag uit zijn tijd als die tempel, dan nog zou dit beeld geen volledigheid zijn want in onze tijd moeten er enkele levende stenen wachten tot de komst van Christus (1 Thes.4:16,17). Het mannelijke kind in Opb.12 kan dus alléén die groep gelovigen zijn uit de eindtijd. Zij zullen zoals alle andere gezalfden Gods de natiën met een ijzeren roede regeren (Opb.2:26,27 / 19:15 / Ps.2:9 / Col.3:4). In de betekenis dat Christus het mannelijke kind is zijn de volgende teksten belangrijk; Hand.1:2 / 11:22 / 8:39 / 2 Cor.12:2,4 / 1 Thes.4:17. Over baren = Grieks “tiktoo” zie hieronder de belangrijkste teksten uit het NT. Let er op: ze zijn niet allemaal letterlijk op te vatten! Dat is de reden waarom we ze citeren zodat u dat voor uzelf kan nagaan. Letterlijkheid zou in dit gedeelte van Openbaring niet passen. Mat.1:21: “Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven.” Mat.1:23: “Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren.” Mat.1:25: “En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard.” Mat.2:2: “Waar is de Koning der Joden, die geboren is?” Luc.1:31: “En zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren...” Luc.1:57: “Toen voor Elisabet de tijd vervuld was, dat zij baren zou...” Luc.2:6: “En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou...” Luc.2:7: “En zij baarde haar eerstgeboren zoon...” Luc.2:11: “U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here.” Joh.16:21: “Een vrouw, die baart, heeft droefheid...” Gal.4:27: “Verheug u, gij onvruchtbare, die niet baart...” Heb.6:7: “Want de grond, die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt...”


Openbaring 11 en 12 45 Jac.1:15: Opb.12:2: Opb.12:4: Opb.12:5: Opb.12:13:

“Daarna, als de begeerte bevrucht is, baart zij zonde...” “en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.” “En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden.” “En zij baarde een zoon...” “En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had.”

Verwijzen we nog naar de merkwaardige stelling van enkelen uit de leer van de bedelingen. Ze zeggen dat het kind dat plotseling wordt weggevoerd verwijst naar de gemeente die opgenomen wordt naar de hemel. Aldus o.a. Macintosch en Pettingill. Opb.12:7-10: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voeren oorlog, maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem. En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen.”

APPENDIX VIII, Wie is de engel Michaël? wie is de engel des HEREN? Over “de engel des HEREN” We lassen hier enkele dingen in over de engel des HEREN omdat in enkele commentaren men de identificatie kan terugvinden met de engel Michaël als één en dezelfde = de Logos = Christus voor zijn menswording. En dat geloven we niet als een mogelijke oplossing. We geloven dat de engel des Heren = de Logos, maar niet = Michaël. Zie voor de eerste visie naar onze publicatie over de Drieeenheid. Gratis op http://www.scribd.com/doc/63967349/De-Jehovah’s-Getuigen-over-DEDRIE-EENHEID-2006 Daarom citeren we uit de publicatie van Jehovah’s Getuigen Inzicht, deel 2, blz.315 voor hun stelling. “De aanwijzingen in de Schrift geven te kennen dat de naam Michaël betrekking had op Gods Zoon voordat hij de hemel verliet om Jezus Christus te worden, en ook na zijn terugkeer. Michaël is de enige van wie wordt gezegd dat hij „de aartsengel” is, wat „hoofdengel” of „overste der engelen” betekent. De uitdrukking komt in de bijbel alleen in het enkelvoud voor. Dit schijnt erop te duiden dat er maar één is die door God is aangesteld tot hoofd of voornaamste van de hemelse legerscharen. In 1 Thessalonicenzen 4:16 wordt de stem van de uit de dood opgewekte Heer Jezus Christus als die van een aartsengel beschreven, waardoor gesuggereerd wordt dat hij in feite zelf de aartsengel is. Deze tekst schildert hem af als neerdalend uit de hemel met „een bevelende roep”. Het is derhalve alleen maar logisch dat de stem die deze bevelende roep laat weerklinken, wordt aangeduid met een woord dat geen afbreuk zou doen aan de grote autoriteit die Christus Jezus thans als Koning der koningen en Heer der heren bezit (Mt 28:18; Opb 17:14). Wanneer de aanduiding „aartsengel” geen betrekking zou hebben op Jezus Christus maar op andere engelen, zou de vermelding van „de stem van een aartsengel” niet passend zijn. In dat geval zou daarmee een stem zijn bedoeld die minder autoriteit bezat dan die van de Zoon van God.” Vooraf de belangrijke teksten over “de engel des HEREN” uit het OT:


Openbaring 11 en 12 46 1) Worstelde met Jacob Gen.32:24-30 2) Verloste de aartsvader Israël uit alle nood Gen.48:16 3) Sprak tot Mozes in de braamstruik Ex.3:2 4) Beschermde Israël bij de Rode Zee Ex.14:19 5) Bracht Israël in de woestijn naar het beloofde land Ex.23:20-23 / Jes.63:9 / 1 Cor.10:14 6) Is vorst van het heir der HEREN Jozua 5:13-15 7) Verschijnt aan Gideon Richt.6:11,12 8) Onzichtbare helper van de profeet Elia 1 Kon.19:7 9) Verslaat het Assyrische leger van 185.000 man Jes.37:36 10) In de brandende vuuroven Dan.3:25 Het begrip “engel des HEREN” heeft voor vele vroege Kerkvaders een betekenis dat hij de voorstelling is van de Logos in zijn vóórmenselijk bestaan. Het ’Theologisch Woordenboek’, Romen & Zonen, edit. H. Brink, vanaf 1952, kol.1.134 zegt daarover het volgende: “De H. Justinus zag reeds in de engel van Jahweh een openbaring van de Logos (Apol.63;Dial.5661) en in het algemeen kan men zeggen dat de Oudste Vaders tot aan Hilarius (De Trin.IV,24) de engel van Jahweh op grond van Is.9,6 (volgens de Sept. en de Vetus Latina: magni consilii angelus) en Mal.3,1 (angelus testamenti) met de Logos Christus identificeerden. Augustinus echter, Hiëronymus, reeds Athanasius en Basilius, en latere scholastieken namen een manifestatie van de Logos vóór de Incarnatie niet aan op grond van Hebr.1,2 en 2,2, en zagen dan ook in de engel van Jahweh een engel die zijn plaats bekleedde.” ZIJN DE AARTSENGEL MICHAEL EN JEZUS DEZELFDE PERSOON? Wie is de engel Michaël? Vooraf alle teksten waarin hij genoemd is! Dan.10:13,21: “Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp, zodat ik daar, bij de koningen der Perzen, de overhand behield;... nochtans zal ik u mededelen wat geschreven staat in het boek der waarheid. En niet één staat mij vastberaden tegen hen terzijde, behalve uw vorst Michaël.” Dan.12:1: “Te dien tijde zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de zonen van uw volk terzijde staat; en er zal een tijd van grote benauwdheid zijn, zoals er niet geweest is sinds er volken bestaan, tot op die tijd toe. Maar in die tijd zal uw volk ontkomen; al wie in het boek geschreven wordt bevonden.” Judas 9: “Maar Michaël, de aartsengel, durfde, toen hij met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, geen smadelijk oordeel uitbrengen, doch hij zeide: De Here straffe u.” Opb.12:7: “En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog.” Door een vergelijkende studie van het werk van Michaël en het werk van Christus besluiten de Adventisten van de 7de dag en de Wachttoren, dat het gaat om één en dezelfde persoon. Daarvoor combineren ze Opb.12:7,8 met 1 Joh.3:8 / Dan.10:13 met Jes.9:6 / Dan.12:1 met Mat.24:21,30 en Judas 9 met 1 Thes.4:16. Ze zeggen dat in ’Questions’ blz.71-86 en Jehovah Getuigen in ’Inzicht in de Schrift’, deel twee, 1997, blz.315, 316. Groot verschil voor beiden is dat de Adventkerk in de Drie-eenheid geloofd en dus christenen zijn. Dan.10:13 met Jes.9:6 Eén aanwijzing zou de titel van “prins der prinsen” zijn die in Dan.8:25 is gebruikt. Michaël is “prins der prinsen” (Dan.8:25), “prins van het heer” (Dan.8:11), “Michaël uw prins” (Dan.10:21) en “Michaël de grote prins” (Dan.12:1). Volgens deze uitleg gaat men er van uit dat


Openbaring 11 en 12 47 de prins van Dan.8 en deze van Dan.10 en 12 naar dezelfde persoon verwijzen. Maar dat doet de Bijbel zelf niet en zo hoeft deze identificatie niet juist te zijn. In het NT is het duidelijk dat Christus een “prins” is genoemd in Hand.3:15 / 5:31 / Opb.1:5. Maar al wie de titel heeft van prins in het Oude Testament (of het Nieuwe Testament) gaan we toch niet vereenzelvigen als dezelfde personen. Het geopenbaarde woord van God laat niet toe dat we reïncarnatie leren. Verder de beschrijving “aartsengel” die slechts Michaël heeft en geen andere engel. “Aartsengel” is de Griekse samentrekking van “arché = eerste” en “angelos” wat engel of boodschapper wil zeggen. Het Griekse “arché” heeft duidelijk te maken met de eerste in autoriteit en is toepasselijk op Christus (1 Cor.15:24 / Eph.1:21 / Heb.5:12 / Col.1:18 / Opb.21:6 / 22:13). Maar dat volgt niet uit de vier teksten waarin Michaël is vernoemd. Een Grieks woord afgeleid van “arché” is “archoon” = regeerder of prins vinden we o.a. in 1 Cor.2:6,8 en toegepast op Christus in Opb.1:5 en de Griekse Septuagintavertaling van Jes.55:4 / Micha 5:2. Christus is schepper (Joh.1:1-3). De aartsengel Michaël is dat niet. Het gaat dus slechts om een zekere gelijkenis en géén vereenzelviging. Dan.12:1 met Mat.24:21,30 De naam “Michaël” (zegt men) heeft gelijkenis met de naam “Jezus”. Michaël is in het Hebreeuws “mika él” en heeft vertaald de betekenis van: “Wie is als God?” Jezus is in het Hebreeuws “Jehoshuah” en wil zeggen “YaHWeH is redder.” Beide namen verwijzen naar God en naar Zijn werk als redder. Vanuit gelijkenis zegt men bij de WT: ze zijn één en dezelfde persoon, maar dat is een bedroevende theologie. In de beide teksten hierboven is sprake van de (een) grote verdrukking en benauwdheid. De veroorzaker van die verdrukking is niet Michaël en ook Jezus niet. Het gaat om iets van buitenaf. In die tijd zal Michaël zijn volk (Israël) “terzijde staan” = geestelijk bijstaan. En het is duidelijk dat Michaël, noch de titel, noch de functie heeft van verlosser. Hij is en blijft in de teksten die naar hem verwijzen slechts een “beschermengel” van Israël. Christus heeft die titel van verlosser echter wel (Phil.3:20 / Luc.9:26). Dus zijn Michaël en Jezus niet dezelfde persoon. Judas 9 met 1 Thes.4:16 Een ander punt van treffende (?) gelijkenis volgens de Wachttoren, is Judas 9 vergeleken bij Zach.3:2. In beide teksten staan de woorden “de Here straffe u” en hoe onwaarschijnlijk het wellicht mag klinken (zegt men) die uitdrukking staat slechts tweemaal in de Schrift en juist op die plaatsen. Volgens Judas 9 heeft Michaël die woorden uitgesproken toen deze in dispuut was met Satan over het dode lichaam van Mozes. In Zach.3:2 is de spreker “de engel des Heren” (ook geïdentificeerd als YaHWeH zelf in vers 1). Nu is “de engel des Heren” niemand anders dan Christus in zijn voormenselijk bestaan (Ex.3:2). Ook is hij genoemd “de engel des verbonds” (Mal.3:1), “Zijn engel” (Dan.3:28) en “Mijn engel” (Ex.23: 20,23). Door die uitdrukking “de Here bestraffe u” is de gelijkenis van Christus en Michaël uniek luidt dan de redenering. Maar op zo een flinterdunne basis zeggen, dat Christus = Michaël wijst op een oppervlakkige en bedroevende theologische aanpak. In de visie zoals hierboven besproken, zowel door de WT als de Adventisten, is géén rekening gehouden met de duidelijke taal van Dan.10:13. We lezen daar: “Maar de vorst van het koninkrijk der Perzen stond eenentwintig dagen tegenover mij; doch zie, Michaël, een der voornaamste vorsten, kwam mij te hulp.” Wanneer deze tekst de engel Michaël noemt als “een der voornaamste vorsten” dan kan hij ook niet tezelfdertijd hun Heer en Schepper zijn. Hij is dan namelijk ook zelf een schepsel. En Christus is wel degelijk schepper. Wat de WT en de Adventisten op dit gebied zeggen is dus niet naar de Schriften. Wat gelijkt op elkaar is daarom nog niet gelijk! En er is nog een tweede reden vanuit deze teksten om een identificatie van Michaël als Jezus niet aan te nemen. De persoon uit Dan. 10:5,6 is duidelijk dezelfde als Jezus in Opb.1:13-18. De gelijkenis van de beschrijvingen verplicht ons daartoe. (Ook de N.W.V. legt door de verwijzingen in haar studiebijbel bij Daniël verband naar Openbaring.) En bovendien, het is de persoon uit Daniël


Openbaring 11 en 12 48 10:5,6 die samen met de engel Michaël een opdracht uitvoeren. Dus zijn Jezus en Michaël niet dezelfde persoon. Opb.12:7,8 met 1 Joh.3:8 De strijd van Michaël en zijn engelen is volledig in zijn voordeel, tot driemaal toe wordt in de verzen 7-9 gezegd dat Satan en zijn engelen “nedergeworpen” worden. Het Grieks spreekt van “ebléthé” en heeft de betekenis van “nederwerpen met kracht.” De Heer sprak hierover tot zijn discipelen zeggende: “nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden” Joh.12:31. De belangrijke vraag: wanneer wordt Satan uit de hemel geworpen? is niet zomaar in enkele woorden op te lossen. Het is duidelijk uit het getuigenis van de Schrift dat Satan ná zijn val in Eden nog toegang had tot de hemel (Job 1:6 / Zach.3:1,2). Sommigen hebben de uitwerping van Satan geplaatst toen Christus aan zijn prediking van het goede nieuws begon. Want Luc.10:18 zegt: “Ik zag de satan als een bliksem uit de hemel vallen.” Dat is verkeerd daar Christus wel twee jaren nadien zegt: “nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden” Joh.12:31. Het getuigenis van Luc.10:18 moet dus profetisch opgevat worden. Een andere uitleg is gegeven vanuit Joh. 12:31,32. Volgens deze leer is Satan uitgeworpen wanneer Christus sterft aan het kruis. En in feite zou de samenhang van die tekst het kunnen bewijzen. Maar ook dat kan niet zijn want dan zou Christus dan Satan niet zelf hebben kunnen uitwerpen want hij was dood en in de Hades, het dodenrijk. Men moet de schriftuurplaats van Joh.12:31,32 daarom opvatten als een wettelijke uitwerping van Satan terwijl de werkelijke uitwerping later nog zou komen. We kunnen dat “wettelijke” en “werkelijke” ook illustreren met het koningschap van Christus. Wettelijk was hij koning der Joden bij zijn geboorte (Luc.1:31-33) maar in werkelijkheid moest Christus sterven, naar de hemel opvaren en later terugkeren als koning zoals de parabel van Luc.19:11-27 aangeeft. Dan moet de uitwerping van Satan geplaatst worden ná de tijd dat Christus aan Gods rechterhand gaat zitten (Hand.2:34,35 / Heb.5:6 / 7:17,21). Tussen Hemelvaart en Pinksteren. Waar we niet moeten over fantaseren is dit: Michaël en Jezus moeten dezelfde zijn want de werken van Satan worden in Openbaring 12 aan banden gelegd. Want in de Apocalyps is het duidelijk dat meerdere engelen aan het oordeel van Satan meewerken en niet slechts Michaël. De énige echte overwinnaar op Satan is Jezus zoals uit de andere teksten blijkt. De leer van Jehovah Getuigen dat Christus slechts in 1914 Satan uit de hemel werpt stoelt daarom nergens op. Zie bijvoorbeeld hun publicatie ’De Openbaring’ blz.180-182. In R. Boon, ’Over de goede engelen’, Boekencentrum, 1983 staan enkele goede zaken over zowel Michaël als de engel des HEREN. Ook de verwijzingen staan er uit de Apocriefen en de Talmudische litteratuur. Opgepast; deze teksten niet mengen of mixen zoals Jehovah Getuigen doen. ***** Maar wánneer moeten we dan de gebeurtenis van de oorlog in de hemel plaatsen? Met een beetje logica kunnen we gerust zeggen dat het vóór Pinksteren zal geweest zijn. En de tekst die naar onze mening dit het best uitlegt is: Heb.12:26,27 “Wiens stem toen de aarde bewoog; maar nu heeft Hij verkondigd, zeggende: Nog eenmaal zal ik bewegen niet alleen de aarde maar ook de hemel. En dit woord nog eenmaal, wijst aan de verandering der bewegelijke dingen, als welke gemaakt waren, opdat blijven zouden de dingen, die niet beweeglijk zijn. Daarom alzo en onbewegelijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, waardoor wij welbehagelijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid” (S.V.).


Openbaring 11 en 12 49 Met ander woorden, de geestelijke hemelen en aarde van die tijd - dat is de Joodse bedeling - heeft opgehouden te bestaan. Dat geeft het ontstaan aan wat onbewegelijk is: de nieuwe hemel en aarde van het Koninkrijk Gods. Het gaat om geestelijke hemelen en geestelijke aarde. Ook hier in Apocalyps. Satan is verslagen door Christus ten gunste van zijn volgelingen, en zijn rijk brokkelt af. Zie o.a.: Gen.3:15 “Dat zal hem de kop vermorzelen” 1 Joh.3:8 “Hij de werken des duivels verbreken zou” Joh.12:31 “Overste dezer wereld .... uitgeworpen” Heb.2:14 “Te niet zou doen” Jac.4:7 “Weerstaat de duivel en hij zal van U vlieden” 1 Pet.5:8,9 “Denwelken wederstaat, vastzijnde in het geloof” De uitleg van de Historische interpretatie van de Apocalyps (vb. Elliott) zegt dat hier de strijd is weergegeven tussen het christendom en het nieuwe heidendom zoals het ontstond in de tijd van keizer Julianus de afvallige. Opb.12:10-12: “En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van onze God en de macht van Zijn Gezalfde; want de aanklager van onze broeders, die hen dag en nacht aanklaagde voor onze God, is nedergeworpen. En zij hebben hem overwonnen door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis, en zij hebben hun leven niet liefgehad, tot in de dood. Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft.” Deze woorden zijn zeer sterk geladen, elk woord heeft hier als het ware de kracht van een elektrische schok. Dat woord “heil” (Grieks = “soteria”) bijvoorbeeld. Dat is gebruikt voor allerhande zaken, soms voor nationale bevrijding (Luc.1:69,71 / Hand.7:25) maar meestal voor persoonlijke bevrijding. Bevrijding is het ontsnappen aan iets; zoals de zee (Hand. 27:37), de vloed (Heb.11:7), gevangenschap (Phil.1:19) en dergelijke. Hier is het een bevrijding van Satan als aanklager. Het volledige heil, en dat mag men niet vergeten, is slechts weggelegd voor de gelovigen met de komst van de Heer (Rom.13:11 / 1 Thes.5:8,9). Het zal geen bevrijding zijn van de wraak van God, want de gemeente komt niet onder de wraak Gods. Dat is iets waarover hier niet gesproken wordt (1 Thes.1:10 / 2 Thes.2:13 / Heb.1:14 / 9:28). Zo ook hebben alle andere woorden hier slechts te maken met de val van Satan uit de hemel en niet Gods opgerichte koninkrijk zoals men bij de WT wel zegt (’Dan is Gods mysterie voleindigd’ blz.359, par.30). Na het “heil” is er sprake van “kracht” = Grieks = “dunamis” waarvan ons woord dynamiet is afgeleid. De kracht waarover hier sprake is staat in verband met het uitwerpen uit de hemel van ieder ongewenste. Men mag niet vergeten dat het woord “dunamis” een begrip is dat nog gebruikt wordt om een wonder of mirakel aan te geven (Marc.6:5 / 9:39 / Hand. 2:22 / 8:13 enz...). Men zou daarom ook kunnen vertalend parafraseren: “nu is gekomen het wonder.” Het derde woord is “basileia” in de N.W.V. vertaald als “koninkrijk”, maar in bijna alle andere vertalingen weergegeven als “koningschap.” Nu mag de WT wel alzo vertalen in bepaalde gevallen maar omwille van de context is het verkeerd dat op deze plaats te doen. Het is waar dat “basileia” als “koninkrijk” mag vertaald worden maar het is evenveel waar dat men “koningschap” mag schrijven. Elk Grieks woordenboek leert dat. Het verschil is dat het “koninkrijk” verwijst naar de plaats waarover God regeert, terwijl het “koningschap” naar de autoriteit van God verwijst. En wie oprecht Opb.12:10-12 leest ziet dat hier naar dat attribuut van God is verwezen (juist zoals Zijn “heil” en “kracht” attributen zijn) en niet naar de plaats van


Openbaring 11 en 12 50 regeren. Men mag nooit vergeten dat God altijd en in alle omstandigheden een eeuwig koning is (Ps.93:1 / 96:10 / 97:1 / 99:1). Maar wat betreft zijn “koninkrijk” moeten we opmerken dat dit tweedelig is. In de eerste plaats hemels, en daar heeft God altijd geregeerd. In de tweede betekenis is de plaats waar God over regeert heeft “de aarde”. Maar dat ging gedeeltelijk verloren bij de val van de eerste mensen. En over de vernieuwde aarde zal God slechts regeren wanneer Zijn Zoon de “basileia” aan God zal overdragen zodanig dat God “alles in allen” zal zijn. Dat leert Paulus méér dan duidelijk in 1 Cor.15:24-28. Maar dat is slechts één beschrijving. Anderzijds is YaHWeH nooit Zijn macht kwijt geweest. Hij regeert eeuwig zonder énige onderbreking of énige concurrentie. Dat is een eigenschap die van God niet is weg te denken. Toen de Satan uit de hemel is geworpen was er van een oprichting van het koninkrijk in de hemel géén sprake, want dat is er altijd geweest. En zeker geen oprichting van een koninkrijk op aarde. Laat de WT liever nog bidden “uw koninkrijk (= koningschap) kome, uw wil geschiedde in de hemel alzo ook op aarde” in plaats van absurditeiten te verkondigen in de goddelijke Naam (Mat.6:9,10). Nauw verbonden aan het koningschap van God is “de macht van zijn Gezalfde.” Het woord “macht” is hier “exousia” en is ook te vertalen als “autoriteit, volmacht.” Zoals men bij een studie van dat woord ziet heeft “exousia” niet altijd iets te maken met een koninkrijksautoriteit, namelijk het recht om te regeren over een rijk. Zo kan een honderdman autoriteit hebben (Mat.8:9) of een slaaf (Marc.13:34). Men kan autoriteit hebben over tien steden (Luc.19:17) en autoriteit over het sluiten van de hemel (Opb.11:6) enz... Sinds wanneer heeft Christus bevoegdheid? En over wat? Over Hem is gezegd dat hij onderwijst met autoriteit (Mat.7:29 / Marc.1:22). Maar Zijn grote autoriteit is het vergeven van zonden (Mat.9:6). Dat wat betreft de Christus als mens. Bij Zijn opstanding uit de doden zegt Mat.28:18 dat Hij alle autoriteit heeft ontvangen. En alhoewel Satan ook autoriteit heeft (Luc.4:6 / Opb.11:6 / 13:2,4) toch is deze van Christus hoger (Eph.1:21 / Col.2:10). Zoals men dus merkt heeft Christus alle volmacht en dus recht van handelen over verscheidene dingen; apart of tegelijkertijd. Eén “exousia” is Zijn recht om Satan uit de hemel te werpen. Dat heeft niets te maken met zijn autoriteit als koning. Die autoriteit zal Christus ter bestemder tijd ook aan zijn vijanden laten merken. Opb.12:10 spreekt alleen van zijn macht over Satan en deze uit de hemel te drijven. Merken we ook op dat vanuit de leer van de Drie-eenheid de Logos steeds alle macht had. Voor het menszijn van de Logos moet het echter vanaf zijn incarnatie gerekend worden als een gave van God. Als middelaar heeft Hij zijn “gode-gelijk-zijn” niet aangeklampt maar is mens geworden. Zie naar Mat.28:18-20 / Eph.2:20-22 / Phil.2:5-11. Het probleem zit dus niet in het feit dat zowel het heil als de kracht, het koningschap als autoriteit verwijst naar de uitwijzing van Satan. Het probleem zit waar de WT persé iets wil verklaren met deze verzen wat niet thuishoort in gezonde Bijbelkennis. J. van Barneveld zegt over het koningschap van Christus het volgende in ’Christenen voor Israël’, oktober 2001, blz.4: “De Koning van Israël. De Here Jezus Christus is het Hoofd van de Gemeente. Hij is niet de ’Koning van de kerk’, maar de Koning van Israël. De Gemeente is het Lichaam van Christus en Hij is het Hoofd van Zijn Lichaam. Boven het Kruis stond in drie talen, dus een boodschap voor Joden en niet-Joden: “Dit is Jezus de Nazoreeër, de Koning van de Joden”. (Johannes 19:19). Jezus is heengegaan als Koning van Israël en Hij zal terugkeren als Koning van Israël. Dan zullen Zacharia 9:9 én 10 realiteit worden: “Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, Hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong... Hij zal de volken vrede verkondigen, en Zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden van de aarde.” Het deel van de profetie over het ezeltje is vervuld. We zien uit naar de vervulling van de rest van de profetie, naar Zijn heerschappij en ’vrede op aarde’. Laat de kerk zich niet vergissen: het Hoofd van de Gemeente komt terug als Koning van Israël.” Wij onderstrepen enkele zaken waarop we verder ingaan. Moeten we veronderstellen dat Jezus met Zijn wederkomst ook op een ezel Jeruzalem zal binnen rijden? Of is dat gedeelte van Zacharia niet reeds


Openbaring 11 en 12 51 vervuld? - Mat.21:5 Komt Hij niet op de wolken zoals zovele malen staat in het NT? - Hand.1:6-9 / 1Thes.4:14-17. Zijn die getuigenissen dan fout? Is Christus thans niet al de koning van alle volkeren? - Mat.22:2,10 / 25:34 / 28:18 / Eph.1:21 / 1 Tim.6:15 / 1 Pet.3:22. Dus ook reeds van Israël? - Mat:27:11,29 / Marc.15:32 / Hand.2:36. Er staat ook in de tekst dat “de aanklager” van onze broeders is buiten geworpen. Dat Satan de aanklager was in de hemel tot de tijd dat hij er niet meer is leren wij uit de geschiedenis van Job. (Zie ook Zach.3:1 en Luc.2:31). Er is een bepaalde moeilijkheid verbonden aan deze tekst: want wie zijn deze “broeders”? Dat engelen de medeslaven (Grieks = “sundoulos”) genoemd worden van de heiligen wordt bevestigd in Opb.21:19 / 19:10. Maar nooit worden zij de “broeders” van de gemeenteleden genoemd. Het zijn dus géén engelen die deze hymne zingen. Het gaat ook niet om mensen die reeds volmaaktheid hebben ontvangen. Want dat is ook onmogelijk daar deze nog niet in de hemel zijn op dat ogenblik. Het is zoals de aanvang in vers 10 zegt slechts één stem die dit zegt. We moeten hier daarom denken aan de personificatie van de al gestorven leden der gemeente juist zoals in Opb.6:9-11. Dus, de in de dood slapende leden der gemeente die als één stem zingen over wat God gedaan heeft. Over deze “broeders” wordt gezegd dat zij “overwinnen”, met andere woorden in die tijdsperiode en niet “hebben overwonnen” (verleden tijd) zoals in onze zes grote Nederlandse vertalingen en de N.W.V.. De Concordant Version vertaalt hier juist. In enkele Engelse vertalingen staat “have conquered” (R.S.V.), “have triumphed” (Jerusalem Bible), “overcame” (N.I.V.), “defeated” (Living Bible), “won the victory” (T.E.V.). En zij “overwinnen” door middel van drie dingen: 1°) door het bloed van het lam: Gal.6:14 / Heb.13:20. 2°) door het woord van hun getuigenis: Rom.10:5-10 / Marc.8:38 / Rom.1:16,17. 3°) zij hebben hun leven niet lief: Luc.9:23,24 / Joh.12:25,26 / Opb.2:10. Dit gezang besluit met te zeggen dat de “hemel” zich moet verheugen. Het is de geestelijke hemel der engelen die hier beschreven is. Zo is er reeds vreugde onder Gods engelen bij de bekering van één zondaar (Luc.15:7,10). Maar wee voor de aarde (de georganiseerde gemeenschap der mensen) en de zee (de onrustige wereld der mensheid) want Satan is in grote grimmigheid neergekomen. Satan is slechts een korte “tijdsperiode” meer beschoren (Grieks = “kairos”). Zijn tijd is door God bepaald en afgemeten; tot hier en niet verder. Wanneer deze zal eindigen weet alleen God (Marc.13:32,33). We geven dan achtereenvolgens de interpretatie van dit gebeuren volgens Jehovah Getuigen, Mormonen en de leer van de bedelingen. In ’De Wachttoren’ van 15 mei 2000 lezen we: “Vervolgens aanschouwde Daniël Jehovah, “de Oude van Dagen”, die op zijn glorierijke troon zit. Vonnis vellend over de beesten ontnam hij hun de heerschappij over “de volken, nationale groepen en talen” gegeven aan “iemand gelijk een mensenzoon” (Daniël 7:9-14). Wat een schitterende profetie die betrekking heeft op de tijd waarin “de Zoon des mensen”, Jezus Christus, in 1914 in de hemel op de troon werd geplaatst! - Mattheüs 16:13.” (blz.16) In ’De Wachttoren’ van 15 mei 2000 lezen we ook nog: “In de dagen van die koningen”, zei de profetie, “zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. En het koninkrijk zelf zal aan geen ander volk worden overgedragen. Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan” (Daniël 2:44). Toen “de bestemde tijden der natiën” in 1914 eindigden, richtte God het hemelse koninkrijk onder Christus op (Lukas 21:24; Openbaring 12:1-5). Daarop werd door goddelijke macht de “steen” van het Messiaanse koninkrijk uit de “berg” van Gods universele soevereiniteit gehouwen. Te Armageddon zal die steen het beeld treffen en het


Openbaring 11 en 12 52 verpulveren. Als een regeringsberg die “de gehele aarde” beïnvloedt, zal het Messiaanse koninkrijk eeuwig blijven bestaan. - Daniël 2:35,45; Openbaring 16:14,16.” (blz.17) Ook Mormonen leren dat we nu reeds in het koninkrijk leven en ook op een manier zoals Jehovah Getuigen. We zouden erin leven sinds het herstel van de Kerk van de Heiligen der Laatste dagen in 1830. Met ander woorden, vanaf het moment dat Joseph Smith zijn Kerk sticht is het Koninkrijk op aarde opnieuw zichtbaar onder de mensen. Talmage schrijft blz.361, 362: “De Kerk als organisatie heeft bestaan en bestaat ook nu, zonder dat het koninkrijk als een gevestigde macht met werelds op deze aarde is; het koninkrijk kan echter niet worden gehandhaafd zonder de Kerk. In de openbaringen der laatste dagen worden de uitdrukkingen “koninkrijk Gods” en “koninkrijk der hemelen” soms in aparte betekenissen gebruikt: met de eerste wordt de Kerk bedoeld, terwijl de tweede duidt op het letterlijke koninkrijk dat alle scheidingen qua nationaliteit en ras zal omvatten en te niet doen. In deze betekenis is het Koninkrijk Gods in deze laatste dagen reeds opgericht; het begin ervan was de herstelling van de Kerk in deze laatste dagen als een permanent fundament. Dit komt ook overeen met onze opvatting van de Kerk als wezenlijk bestanddeel van het koninkrijk in het algemeen. Aldus vormen het gezag en de macht die aan de Kerk zijn overgedragen, de sleutels van het koninkrijk.” Biederwolf, leerling van de leer der bedelingen, zegt over het neerwerpen van de Satan in Opb.12: “Heeft het neerwerpen vanuit de hemel plaats gehad ná de tenhemelopneming, volgende op een oorlog?” Er is echter een onoverbrugbare bedenking met deze visie gezien er in vers 12 staat dat de Satan weet dat hij slechts “een korte tijd” heeft voordat hij gebonden wordt. En gezien dit is opgemerkt vanuit een bovennatuurlijke kennis van de Duivel, en de ouderlingen in de hemel kan dit zeker niet dezelfde betekenis hebben als wanneer de apostelen de uitdrukking gebruiken “een kleine tijd”, “wat kortelings zal geschieden” enz... Het wil dus betekenen datgene wat we bedoelen met die uitdrukking, namelijk, een zeer kleine tijd en niet een periode van 2000 jaar of meer gerekend vanaf de tenhemelopneming. En anderzijds, Eph.6:12 laat doorschemeren dat Satan nog steeds in de hemelse gewesten is gedurende de periode dat hij prins van de wereld is. Deze opmerkingen zijn echter niet helemaal onoverbrugbaar. Maar gezien het voorgaande, en andere redenen nemen de Futuristen de positie in dat deze oorlog in de hemel zal plaatsvinden ná de opname van de gemeente, dat Satan dan tegenwoordig is en de broeders voor God, dag en nacht aanklaagt, waarna de Christus hem zal berispen (Zach.3:2). Michaël zal de hemelse legerscharen aanvoeren tegen hem met het reeds gekende resultaat” (blz.624, wij onderstrepen). We gaan deze twee argumenten uit dit gedeelte even na en beginnen met het laatste. Ephese 6:12 bewijst niet wat Biederwolf zo pertinent zegt. Hier volgen de zes grote Nederlandse vertalingen die Biederwolf’s stelling weerleggen. S.V.: “Tegen de geestelijke boosheden in de lucht” Luther: “tegen de booze geesten onder de hemel” Leidse V.: “met de boosaardige geesten in het luchtruim” Brouwer: “tegen het rijk der booze geesten in het hemelruim” Canisius: “tegen de boze geesten in de lucht” N.B.G.: “tegen de boze geesten in de hemelse gewesten” En acht Engelse vertalingen. King James: “against spiritual wickedness in high places” Living Bible: “against huge numbers of wicked spirit in the spirit world” Today E.V.: “and cosmic powers of this dark age” N.I.V.: “against the spiritual forces of evil in the heavenly realms” Philips: “it is against organisations and powers that are spiritual” R.S.V.: “against the spiritual hosts of wickedness in the heavenly places”


Openbaring 11 en 12 53 Jerusalem: “who originate the darkness in this world, the spiritual army of evil in the heavens” N.E.B.: “against the superhuman forces of evil in the heavens” Het is duidelijk uit deze vertalingen dat wat Biederwolf er in leest in werkelijkheid daar niet te vinden is. De lucht / luchtruim / hemel waar Satan vertoefd is niet het verblijf van YaHWeH, niet Gods hemel. Het is een plaats ergens tussen Gods hemel en onze hemel waar de vogels vliegen. Het gaat over Satans “hemelse rijk” t.t.z. een onzichtbare zaak voor ons. En het andere argument van Biederwolf: volgens de uitdrukking “een korte tijd” moet dat kort voor de wederkomst zijn en niet op bijvoorbeeld Pinksteren zoals we zelf zeggen. Wanneer u echter daarbij het volgende leest is die uitleg van deze schrijver niet te aanvaarden. Johannes zegt in de Apocalyps 1:3: “Zalig hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.” We leven trouwens SINDS de tijd der apostelen, meer bepaald SINDS met Pinksteren de Heilige Geest is uitgestort in: “de laatste ure”, 1 Joh.2:17 “laatst der dagen”, Jac.5:3 “het einde der eeuwen”, 1 Pet.1:20 “het einde des tijds” Judas 17,18. De argumenten van Bierderwolf en de (bedelingen) houden dus geen steek. En ook Scofield heeft een opmerking in die aard. We citeren uit zijn vertaalde cursus die verscheen bij ’Het Morgenrood’. “Hij is de God en Overste dezer wereld Joh.12:31 “Overste dezer wereld” (Kosmos, orde, organisatie) Eph.2:2 “Overste van de MACHT der lucht” Joh.14:30 “Overste dezer wereld”, ook Joh.16:11 Eph.6:11,12 “Geweldhebbers der wereld, der duisternis” “De bestaande wereldorde, d.w.z. de organisatie van het mensdom op politiek, sociaal, economisch gebied, enz. is gebaseerd op macht, zelfzucht, ambitie, eerzucht en genoegens. Dit wordt beperkt en verzacht door de tegenwoordigheid van de Heilige Geest in de Gemeente (2 Thes.2:7). Met de opname van de Gemeente (1 Thes.4:14-17) zal de “Wetteloze” van 2 Thes.2:8 worden geopenbaard, aan wie satan al zijn macht geven zal (Opb.13:2).” Over het koningschap van Jezus en zijn overgave aan de Vader lezen we in ’Over de laatste dingen’, deel 3 =’De toekomst van Christus’, Kok, 1953, blz.209,210: “Calvijn zegt van deze overgave van het koningschap, dat de apostel in deze woorden niets anders wil zeggen “dan dat in die volmaakte heerlijkheid het bestuur van het koninkrijk niet zo zal zijn als het nu is; want de Vader heeft de Zoon alle macht gegeven, opdat Hij ons door Zijn hand zou besturen, koesteren, onderhouden, onder Zijn bescherming ons zou beschutten en ons zou helpen”; dit houdt dus eenmaal op; zoals het nu is, eindigt het; Christus doet dus niet van Zijn goddelijke heerlijkheid afstand; Hij legt Zijn koningschap als God niet af; trouwens dit heeft Hij niet gekregen, maar de Zoon heeft het eeuwig in Zichzelf, doch wat Hem gegeven is, is Hem als Middelaar gegeven, en dat geeft Hij terug 3). Zo hebben de meeste gereformeerde en ook andere theologen geoordeeld; we zullen ons hier moeten beperken om niet te uitvoerig te worden; de Synopsis spreekt van de middelaarsscepter (sceptrum mediatoris) 4); uit later tijd zegt H.E. Gravemeyer ervan: “Het koninkrijk, hetwelk Hij overgeeft, is niet dat algemene koninkrijk hetwelk Hem niet gegeven maar krachtens de eenheid Zijns Wezens met de Vader en de Heilige Geest Hem eigen is. Dat geeft Hij niet over. Maar wat Hij overgeeft is dat bijzondere, hetwelk Hem persoonlijk van de Vader was opgedragen, het Middelaarsrijk, de taak en de macht om als Middelaar Zijner gemeente hier op aarde te verlossen,


Openbaring 11 en 12 54 te vergaderen, te heiligen door Woord en Geest” 5) enz.., terwijl J. van Andel hetzelfde betoogt als hij zegt: “Wat Paulus met deze rijksovergifte bedoelt zal ons duidelijk worden, als wij bedenken, waartoe Christus in koninklijke bevoegdheid en sterkte aan Gods rechterhand gezet is”. Er is meer geschied dan dat Christus het Hoofd der gemeente is geworden om haar te regeren en te vervullen; Hij is bekleed met macht om alle vijanden te onttronen en te vertreden, en het “ligt dan voor de hand, dat Hij de koninklijke scepter in de handen Gods wedergeeft, zodra Hij Zijn taak heeft volbracht. De ure, waarop Hij de laatste vijand nederwerpt en hem voor altoos van hier bant, is uiteraard die, waarop Hij de Vader Zijn koningsmacht overgeeft, naardien Hij ze niet langer nodig heeft, tot het oogmerk, waartoe zij Hem was verleend” 6). Kuyper Sr. breidt in zijn Collegedictaten (De Christo III) deze overgave uit tot het “plaatsbekledend priester-, profeten- en koningschap, dat eenmaal een einde zal nemen. Alle plaatsbekleding toch neemt een einde, als ik het zelf ga doen. Staat er nu in de Heilige Schrift, dat de herboren mensheid ten eeuwigen dage verstoken zal blijven van het priester-, profeet- en koningschap, of staat er niet omgekeerd, dat de nieuwe mensheid én als geheel zal bezitten, wat in Adam wegviel én dat zelfs al de leden der nieuwe mensheid uit eigen hoofde priesters én koningen én profeten zijn zullen? Maar dan volgt ook onverbiddelijk, dat het plaatsbekledend profeet-, priester- en koningschap van Christus eens wegvallen moet. Welnu, dienovereenkomstig leert Paulus in 1 Cor.15, dat het Middelaarschap alleen een doel heeft zolang nog niet alles onderworpen of onttroond is... “ 7)” Voetnoten: 3) Institutie, Boek II, XV, 5, Ed. Sizoo, Delft 1931. Eerste deel blz.543 vgl. op Commentaar op 1 Cor.15:24-28. 4) Ed. Dr. H. Bavinck, blz.26. 5) Leerboek over de Gereformeerde Geloofsleer, Sneek 1884, II, blz.104. 6) Paulus’ eerste Brief aan de Corinthiërs, Leiden 1897, blz.259. 7) Blz. 195, 196; deze opvatting deelt ook Grosheide in zijn zoëven genoemde commentaar (blz.519); vgl. ook Kuyper, Encyclopaedie der heilige Godgeleerdheid, Amsterdam, 1894, II, blz. 321: De vleeswording des Woords, Amsterdam 1887, blz. 195.” Opb.12:13,14: “En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had. En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd.” Het doel van Satan, ook ná zijn uitwerping is en blijft tot het einde toe, Gods geestelijke vrouw, te vervolgen zodanig dat ze haar hulp aan de heiligen moet staken waardoor zij ten onder zouden gaan. Maar God geeft zijn vrouw bescherming en geeft haar vleugels om te vluchten. Symbolisch zijn de arendsvleugels een symbolische beschrijving van bescherming (Ex.19:4 / Jes.40:13 / 49:15). De leer van de bedelingen zegt hier terug; dat beschrijft de opname van de gemeente, maar het moet toch duidelijk zijn dat beschermd worden door God niet hoeft af te beelden dat men naar de hemel weggevoerd wordt. Trouwens de teksten waarnaar we verwijzen spreken over het OT en de bescherming door YaHWeH. Het vleselijke Israël is toch nooit door God weggevoerd naar de hemel? Opb.12:15,16: “En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen.” Op het eerste zicht is dit moeilijk te begrijpen. De beste uitleg hierover die we kennen is deze. Water is symbool van Gods woord in Joh.3:5 / 1 Pet.1:23. Zó zou het water uit Satans mond zijn “woord” zijn, zijn valse leerstellingen. Hierdoor wil hij Gods volk aantasten zodat zij meegesleurd worden in goddeloosheid. Maar Gods volk wil deze wateren niet. De aarde, Satans goddeloze wereld, echter opent haar mond en neemt het water op en komt alzo Gods volk ter hulp zonder het


Openbaring 11 en 12 55 zelf te beseffen. Satan, de leugenaar, wil Gods heiligen verwateren maar doet dat zonder resultaat (Joh.8:44). Opb.12:17,18: “En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben; en hij bleef staan op het zand der zee.” Satan is danig verbolgen op de vrouw omdat het water van zijn goddeloosheid haar niet kan deren. Daarom concentreert hij zich nu op al dezen van het nageslacht van de vrouw. Dat zaad (Grieks = “sperma”) zijn zij die de geboden onderhouden (Joh.14:15,21,23 / 15:10). Het getuigenis van Jezus is ook genoemd het getuigenis van God (1 Cor.2:1 / 1 Joh.5:9-11). En daar zij uit Gods wil geboren zijn zal Satan hen niet kunnen overweldigen (Jac.1:18 / Joh.1:13). God zal hen beschermen (Marc.13:19,20 / Mat.24:22). Het begrip “overigen” is hier het Griekse “loipoi.” Het heeft soms te maken met een rest van ongelovigen zoals in 9:20 / 11:13 / 19:21. In 2:24 en hier spreekt het over de gelovige rest van de gemeente. Maar Satan wil zich nog niet gewonnen geven en gaat staan op het zand der zee, waaruit de twee goddeloze beesten zullen oprijzen. Wijzen we vooraf op een zekere variante in de manuscripten. (Er is ook verschil in de vertalingen, het laatste vers van hoofdstuk 12 is soms het eerste van het 13de.) Sommigen zeggen: “Ik stond aan de zee” (zoals de S.V., Luther, K.J.V., Darby, Nieuwe Segond). Maar dat is waarschijnlijk niet goed. Beter is: “Hij stond” (Leidse vert., Brouwer, Canisius, Bible de Jerusalem, T.O.B., Segond 1910 en 1975) en dat heeft te maken met de draak uit het 12de hoofdstuk. Hij wacht aan de rand van de zee op het verschijnen van het eerste beest. Deze zee is een symbool voor onbekeerde mensen en volken, zoals blijkt uit Opb.17:1,28 / Ps.65:8 / 93:3,4 / Dan.7:2. Het beest zal van Satan macht ontvangen (vers 2). In het Grieks is het hier slechts een zaak van één letter verschil; “esthathen” of “esthathe.”


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.