9 minute read

Elizabeth McCleary

Een nauwkeurige navigatieplattegrond

Uniek in haar onderscheid

Advertisement

tussen geen-ego en geen-zelf

is. Het vergt wat meer tijd om te beseffen dat wat er verloren is gegaan niet het hele zelfapparaat is, maar veeleer het samenhangende egocentrum van het zelf: het centrum dat al jouw aannames, vooroordelen, gewoontepatronen van je denken en je gedrag, gezichtspunten en overtuigingen bij elkaar hield. Het ligt dus voor de hand dat iemand die dit alles kwijt is, geneigd is te denken dat hij/zij het punt bereikt heeft dat in veel spirituele literatuur vaak ‘geen zelf’ genoemd wordt. Maar zoals Bernadette ons nagelaten heeft, is het uiteenvallen van het vaste egocentrum eigenlijk het begin van een leven dat geleefd wordt vanuit een nieuw vertrekpunt dat volstrekt vreemd is voor het ego. Het is een leven dat geleefd wordt vanuit de openheid van een zelf dat geen behoefte (of vermogen) meer heeft om samen te klonteren rond een of ander centrum. En zoals Bernadette verklaard heeft, heeft een leven dat op die manier geleefd wordt – middels een diffuse zelfervaring zonder egocentrum – uiteindelijk ook een einde. En dat einde kan zich aandienen vóór de dood van het fysieke lichaam. Ook lijkt het mij waarschijnlijk dat, aangezien Bernadette christelijke taal en symbolen gebruikte die voor velen vreemd zijn of zelfs afkeer opwekken, die katholieke, christelijke woordenschat waar ze zich zo sterk van bediende om te delen wat ze leefde, uiteindelijk voor veel mensen veel van de waarheid die ze beschreef versluierde. Ik herinner me tijdens de retraite die ik bijwoonde dat ik uitgenodigd werd om mijn zegje te doen in een tamelijk levendig privé-onderonsje tussen enkele deelnemers over de vraag of Bernadette al dan niet ‘echt verlicht’ zou kunnen zijn, gezien het feit dat ze zich toch wel duidelijk voordeed als katholiek. Ik luisterde met veel interesse naar hen, maar ik deelde hun twijfels niet. Voor Bernadette was het katholicisme dat ze levenslang ervoer het voertuig dat haar door alle doorgangen naar de Waarheid leidde. Maar het voertuig is louter een voertuig. Ik zal haar altijd dankbaar blijven voor haar inspanning gedurende het grootste deel van haar leven voor een vocabulaire en uitingswijze die dat voertuig omarmt, maar tevens overstijgt. Omdat ik het uiteenvallen van het vaste ego zelf net meegemaakt had (of misschien nog in dat proces zat) vond tijdens mijn verblijf bij haar retraite de waarheid waar zij over schreef en sprak veel weerklank bij wat er van mij nog over was. Voor mij zijn haar geschriften duidelijk en to the point, en ook uniek in die zin dat niemand anders – tenminste niet echt – het onderscheid lijkt te maken tussen een leven van geen-ego en een leven van geen-zelf. Inderdaad maken haar geschriften duidelijk dat zij ernaar streefde (en met grote vaardigheid) om zo duidelijk en beknopt mogelijk uitdrukking te geven aan wat zij wist, hoewel deze dingen eigenlijk nooit precies overgebracht kunnen worden op personen die ze niet leven of geleefd hebben. De teksten van Bernadette waren een grote steun voor mij. Zij hielpen iets in mij om zich te oriënteren op een moment dat ik totaal gedesoriënteerd was en geen enkel innerlijk navigatiesysteem voor het leven meer had. Dat is namelijk een van de waarmerken van het uiteenvallen van het vaste egocentrum (zolang het ego bestaat functioneert het als ‘kompas’ voor de menselijke ervaring van de wil). Misschien dat meer aandacht voor haar werk meer mensen in staat zal stellen die belangrijke ontdekking te doen. Zeker is dat ik haar (en ook ‘Jed McKenna’) eeuwig dankbaar zal blijven. t

Vert. Win Bück

“Introverte mensen horen in de buitenwereld thuis”

Zoals bij zovelen verliep mijn eerste ervaring met Bernadette Roberts via haar boek The Experience of No-Self (Ned. Vert.: Het niet-zelf als enige realiteit). Ik liep ertegenaan terwijl ik in een tweedehands boekenwinkel rondsnuffelde en pikte het boek er alleen uit omdat mijn blik getrokken werd naar ‘Niet-Zelf’ in de titel, midden jaren negentig een intrigerende zeldzaamheid. Ik had geen idee wie Bernadette was en hoewel het boeiend was wat ze schreef, werd haar boek gewoon een van de vele die ik verslond in mijn zoektocht naar verlichting.

Enkele jaren later zat ik spiritueel op een dood spoor. Mijn leraar, Richard Rose, was bezweken aan de ziekte van Alzheimer en ik voelde me losgeslagen en verdwaald. Ik kende slechts een handjevol levende spirituele leermeesters die ik de moeite waard vond om nader te onderzoeken en Bernadette Roberts was er een van.

Tegen het einde van de winter vloog ik met twee vrienden naar een retraite die ze in Californië hield. Bernadette was in de zestig, bij tijd en wijle respectloos en dogmatisch, en had gedurende lange tijd de katholieke mystiek bestudeerd. Zij kende het christelijke spirituele pad en haar spiritueel leven kreeg grondig vorm op haar zesentwintigste, toen ze de ‘Eenheidsstaat’ verwierf – die ze omschreef als het gecentreerd raken van haar zelf in God. Naar Bernadette zelf toegaf was zij “zeer beperkt, zeer bekrompen”. Haar retraite was grotendeels verpakt in de terminologie van christelijke mystiek, zozeer dat ik de eerste dag al op het punt stond weg te gaan. Ook kon ze geen geduld opbrengen als iemand buiten een religieus kader bezig was. Ik had het gevoel dat ze met een soort medelijden neerkeek op degenen onder ons die zich inlieten met ‘onafhankelijke’ spirituele leraren, zoals Mr. Rose. Zij raadde ons aan om bij een religie aan te haken omdat dat meer bronnen te bieden had dan een spirituele leraar op z’n eentje. Ik voelde geen resonantie met dit advies, maar kort daarna maakte ze een rake opmerking over introverte en extroverte mensen.

“Alle mystici waren buitengewoon extroverte mensen,” zei ze. “Introverte mensen horen niet in een klooster thuis. Ze hebben een paar bovennatuurlijke ervaringen en kwijnen vervolgens weg. Ze horen in de buitenwereld thuis.”

Deze uitleg voelde voor mij als waar en ik ontspande in haar aanwezigheid. Ik vertelde haar dat mijn spiritueel pad aanvoelde alsof ik een enorme bal een heuvel opduwde waarvan de top maar niet in zicht kwam. Bernadette antwoordde daarop dat ik in een kringetje draaide en eigenlijk het tegenovergestelde moest doen van wat ik nu deed. Dit was geen onbekende raad voor mij, maar om het van een vreemde te horen versterkte mijn besluit om mijn huidige situatie achter me te laten. Ik ben nog steeds dankbaar voor die kleine raadgeving op het juiste moment.

Dat was mijn enige bezoek aan Bernadette Roberts. Ik las haar vervolgboeken, The Path of No-Self en What is Self?, maar kwam nooit een steunpunt in haar leer tegen dat ik in praktijk bracht. Voor mij ging haar leer over inspiratie en een potentieel – een herinnering dat verlichting niet een mogelijkheid ergens ver in de toekomst was. Destijds was zij pas de tweede persoon die ik ontmoette van wie ik het gevoel had dat ze verlicht was, en wat verlichting werkelijk betekent is meer dan ik in dit korte stukje beschrijven kan. Het volstaat om te zeggen dat zij in haar aanwezigheid een diepte toonde die verwant was aan, maar verschillend van die van Richard Rose. Zij gaf me de wetenschap dat anderen met een totaal andere achtergrond eenzelfde bestemming bereikt hadden, en dat ik ook meer dan ooit mijn weg daarheen wilde vinden.

Een onverzettelijke

In het volgende fragment beschrijft Bernadette een gesprek dat ze had met de pater die haar begeleidde toen ze zich als zeventienjarige voorbereidde op haar intrede in een karmelietenklooster.

Als ik naar de pater luisterde, scheen het me toe dat er fundamenteel twee Donkere Nachten waren, een die bestond uit periodes van langdurige droogte en dorheid onderbroken door periodes van genadevolle verademing. De andere of de ‘Grote Nacht’, een meer diepgaande, indringende staat van leegte zonder periodes van verademing – een benarde toestand die uiteindelijk culmineerde in een blijvende Unitieve Staat. Hoewel ik Johannes van het Kruis’ Donkere Nacht een jaar eerder had gelezen, en er niet veel kon mee aanvangen - in die tijd ging mijn voorkeur uit naar Elizabeth van de Triniteit - toch was ik er zeker van dat ik mij in de ergste van de Nachten bevond. Maar als ik dat aan de pater voorlegde, zei hij dat ik nog niet zo ver was. Op een bepaald moment was ik ervan overtuigd dat ik al in de ‘Grote Nacht’ was. Ik nam Johannes van het Kruis’ boek mee naar onze samenkomst en las uittreksels voor – “geen verlangens, geen gehechtheden, geen wil, geen Aanwezigheid, geen liefde, geen beelden, geen vormen, etc.” – en dan daagde ik hem uit om aan te tonen dat ik nog niet in deze Nacht was. Hij schudde zijn hoofd en zweeg. “Als het dit niet is,” vroeg ik, “vertel me dan hoe het is, hoe kan iets nog erger zijn dan dit?” Hij wou me niets zeggen over zijn eigen ervaringen omdat, zo zei hij, het voor iedereen anders was. Op de een of andere manier dacht ik dat me een vreselijke tijd te wachten stond.

TEMMEN Om mij wat op mijn gemak te stellen vertelde hij dat voor elke ziel de Grote Nacht cruciaal was, omdat de diepten waarin een mens zinkt recht evenredig is met de hoogten die hij bereikt, wat hij vergeleek met het stuiteren van een bal: hoe dieper hij valt, hoe hoger hij stijgt. De pater dacht dat het een kwestie was van het vermogen van de ziel en dat hoe onverzettelijker de ziel was, hoe groter haar vermogen, en om deze reden is het belangrijk om ‘door te bijten’. “Een jong poesje temmen is niets,” zei hij, “maar er is een goede ruiter en trainer nodig om een krachtig paard te breken zodat ze als één kunnen rijden, waarbij de ene de kracht van de andere versterkt.” Hij werkte deze analogie verder uit. “Eerst sluit de trainer vriendschap met het paard en dan begint het echte africhtwerk. Het paard rebelleert en stribbelt tegen en wil vrij rondlopen. Veel mensen, als ze in de buurt van de Donkere Nacht komen, doen precies dat. Ze lopen weg, zoeken afleiding of de affectie van andere mensen, lopen van de ene biechtvader naar de andere, laten het gebed, overweldigd door zelfhaat worden ze extreem ascetisch, of ze worden paranoïde en denken dat de mensen uit hun omgeving hen voortdurend lastig vallen. We kunnen honderden dingen doen om de Donkere Nacht te ontwijken, en zodoende missen we de grootste kans die God ons ooit in ons leven heeft gegeven.”

Ik: Maar wie echt houdt van God kan dit alles toch zeker aan en loopt niet weg. Pater: In de Donkere Nacht is er geen liefde behalve deze onverzettelijkheid. Ik: Denk je dat ik van het slag ben dat wegloopt? Pater: Ik wil dat je niet eens wegkijkt. Kijk niet eens achterom! De mens moet ten volle zijn eigen nietigheid onder ogen zien alvorens hij kan zien wat God echt is.

This article is from: