op reis naar gambia
naar gambia deel 4 naar school
ik heet moo. ik ga naar school. dit is mijn school. ik ben zes jaar oud.
de school is niet groot. tel je mee, klas ĂŠĂŠn, twee, drie en vier.
ik heb geen juf. ik heb een mees-ter. ik leer taal. en ik lees.
.
het is leuk op school.
ik weet het, mees-ter. 2 + 2 = 5, oh nee, dat is fout. ik hoor een bel. dan mag ik naar huis.
ik loop naar huis. maar wat zit daar. daar op de muur. dat is een aap. kijk nog eens, op de muur, je ziet het fout. het is niet één aap. het zijn er twee.
de aap loopt met mij mee. de aap loopt op de muur. ik loop op de weg. mijn huis is niet ver. maar wat zie ik nog meer. zoek jij met mij mee?
daar is nog een aap. hij eet een noot. hij wil nog een noot. hij ziet nog een noot. dat wil hij ook. maar hij kan er niet bij. want hij zit hoog, hoog op de muur.
wat doet hij nou. hij gaat om-laag. hij zit op haar rug. geef hem nu de noot. geef maar vlug.
ik zoek nog een aap. maar dit is geen aap bij de kraan zit een gier, die zijn veel hier. een gier is heel groot en een gier eet vlees.
ik ben bij mijn huis. dit is mijn mam. zij doet de was. de was moet in een teil. in de teil is de was vuil. maar in een uur, is de was schoon. de was is dan nog nat. maar de zon schijnt de was is gauw droog.
dit is mijn pap. pap is in zijn schuur. hij maakt veel van hout. ik mag mee naar de schuur. ik zaag het hout. ik schuur het hout. na school ben ik vaak in de schuur.
pap is weg. dan mag ik niet in de schuur. ik speel nu voor het huis. of bij de school, op het plein. bij de school is het fijn. om de school is een muur. daar speel ik met mijn bal.
ik loop naar de boom. ik schiet de bal. raak, ik schiet op de muur. de dag is om. Ik ben moe. ga je nog een keer met mij mee?